Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 35
(1914)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Theodericus Pauli, onderdeken van St. Maarten en St. Vincentius te Gorkum, de werkelijke auteur van Marcellinus' Vita Sancti Swiberti Apostoli Fresonum,
| |
[pagina 124]
| |
dit gedaan hebben uit dankbaarheid jegens den heilige, door wiens bescherming zij verschoond waren gebleven. Dit gevoelen vond algemeen ingang, ook ten onzent, waar o.a. Moll in zijne KerkgeschiedenisGa naar voetnoot1) en S. Muller Fz. in zijne KronijkenlijstGa naar voetnoot2) het hebben overgenomen. Door DiekampGa naar voetnoot3) is echter aangetoond, dat Gerardus van Harderwijk niets anders heeft gedaan dan het verbeteren en persklaar maken der in 1508 gedrukte Vita, welke hij in handschrift, voltooid, te Kaiserswerth had gevonden. Bovendien deelde Diekamp den korten inhoud mede van eene Latijnsche oorkonde van 1473, af komstig uit het klooster Kaiserswerth, waaruit volgens hem zou blijken, dat de Vita in ons land, waarschijnlijk te Dokkum, was vervaardigd. Daarin getuigt namelijk de notaris Nycolaus Claeuwairt, dat op 24 October 1472 Theodericus Pauli, onderdeken van St. Maarten en St. Vincentius te Gorkum, voor hem en eenige met name genoemde getuigen was verschenen met een handschrift uit het St. Bonifatius klooster te Dokkum, bevattend Marcellinus' autograaf van de Vita sancti Swiberti, en drie maanden later, 1 Februari 1473, met een tweede handschrift, hetwelk o.a. de canonizatio sancti Swiberti behelsde; dat Theodericus Pauli van beide een nauwkeurig afschrift had gemaakt met de bedoeling om dit naar het klooster te Kaiserswerth op te zenden. Het is Diekamp echter niet gelukt om iets naders omtrent dezen Dokkummer auteur aan het licht te brengen. Genoemde oorkonde berust thans in het rijksarchief te DüsseldorfGa naar voetnoot4). Daar zij het middel biedt om den vervalscher der Vita te achterhalen, iets wat blijkbaar aan Diekamp is ontgaan, druk ik haar hierachter in haar geheel af. Op het eerste gezicht maakt het stuk den indruk van | |
[pagina 125]
| |
echt te zijn. Het is opgesteld in den gebruikelijken vorm der notarieele oorkonde, met geteekend notarismerk, terwijl het zegel, dat er vroeger heeft aangehangen, verloren is. Ook het schrift is in overeenstemming met den tijd, waarin de handeling heet te hebben plaats gehad. Opmerkelijk is echter, dat het actum wel is aangegeven, maar dat de datum ontbreekt. Niet gebruikelijk is verder een uithangend zegel bij eene gewone notarieele oorkonde. Vreemd is ook, dat hier een vorstelijk lijfarts als notaris optreedt. Bovendien weten wij, dat in 1473 lijfarts van Karel den Stoute was Simon van der Sluys, later domproost te UtrechtGa naar voetnoot1). Zou Karel de Stoute dan tegelijkertijd twee lijfartsen hebben gehad? Meer nog dan het uitwendige der oorkonde is de inhoud verdacht. Theodericus Pauli heeft haar laten opstellen om haar als geleidedocument in te sluiten bij de copie, die hij naar het klooster te Kaiserswerth zond, ten bewijze dat zij een letterlijk en getrouw afschrift was van den autograaf van Marcellinus en van het tweede handschrift, dat de canonizatio van den heiligen Swibertus bevatte. Beide handschriften worden in de oorkonde overdreven uitvoerig en nauwkeurig beschreven: zelfs van ieder hoofdstuk worden de beginwoorden medegedeeld. Dat wekt argwaan. Van het eerste handschrift wordt gezegd, dat het, ‘blijkbaar wegens al te hoogen ouderdom, op de meeste plaatsen en bladen bederf, breuken en scheuren had gekregen’; van het tweede heet het, dat het nagenoeg even oud en eveneens sterk beschadigd was. De bijvoeging echter bij beide handschriften, dat zij op papier waren geschreven, verraadt, dat hier bedrog in het spel is. Immers papier als schrijfstof is eerst in de eerste helft der veertiende eeuw in ons land in gebruik gekomen; vóór dien tijd schreef men hier uitsluitend op perkament. Het is duidelijk, die twee overoude codices hebben nooit bestaan. Ook het verhaal, dat deken en kanunniken van St. Maarten en St. Vincentius te Gorkum en andere geloofwaardige getuigen bij de vertooning dezer | |
[pagina 126]
| |
handschriften tegenwoordig waren geweest, en de verzekering van den notaris, dat hij den autograaf van Marcellinus vier dagen achtereen aandachtig had bestudeerd, zijn louter verzinselen geweest. Theodericus Pauli heeft de oorkonde zelf gefabriceerd om de zoogenaamde copie van de Vita sancti Swiberti, die hij aan de Kaiserswerther monniken toezond, in hunne oogen belangwekkend te maken. Nu is het niet wel aan te nemen, dat hij om een geschrift, dat door een ander was vervaardigd, tot aanzien te brengen, valschheid in geschrifte zou hebben gepleegd; zooiets zal hij alleen terwille van zijn eigen werk hebben gedaan. Hieruit volgt, dat hij zelf de auteur van het leven van den heiligen Swibertus en van diens canonizatie moet zijn geweestGa naar voetnoot1). Zijdelings wordt dit bevestigd door het twaalftal handschriften, welke van de Vita zijn bewaard: geen enkel ervanGa naar voetnoot2) is vóór zijn tijd ontstaan. Ook het gebruik van de Vita in de historische litteratuur is eerst aan te wijzen tegen het laatst der vijftiende eeuw. Dat de persoon, die de oorkonde over den te Dokkum bewaarden autograaf van Marcellinus heeft opgesteld, identisch is met den auteur der Vita et Canonizatio sancti Swiberti, blijkt ook overtuigend uit de daarin voorkomende berichten omtrent dit handschrift. In den brief van bisschop Rixfridus van Utrecht aan den heiligen Liudger, bisschop van Munster, heet het namelijk: ‘Cum apud nos in nostro conventu Frisiae in vico Dockum, in quo beatus Bonifacius... cum quinquaginta fratribus martyrium pertulit, habeamus et reverenter possideamus, libellum continentem gesta et legendam sanctissimi Swiberti episcopi, consocii et coepiscopi S. Willebrordi, editam mandato et | |
[pagina 127]
| |
authoritate apostolica sancti patris Gregorii, episcopi Trajectensis ecclesiae, a S. Marcellino presbytero, consodali et confratre sanctorum Willebrordi et Swiberti caeterorumque confratrum: quem librum gloriosus Albricus sive Albertus, quartus Trajectensis pontifex, natione Anglicus Eboracensis dioecesis et consanguineus S. Swiberti episcopi, in eodem conventu honore debito custodiri et servari decrevit...’Ga naar voetnoot1). De auteur der Vita heeft niet alleen beschikt over een welversneden pen, maar was ook goed belezen in de oudere en jongere historische litteratuur. Uit Beda, uit de Vita sancti Frederici episcopi Trajectensis, uit Beka en tal van andere kronieken heeft hij de gegevens bijeengegaard om aan het samenstel zijner verdichtselen een schijn van historische waarheid te geven. Hij is daarin zoo wel geslaagd, dat de geleerde wereld eeuwen lang voor zijn bedrog blind is geweest. De capaciteiten daarvoor bezat Theodericus Pauli ongetwijfeld, want wij kennen hem als een vruchtbaar en veelzijdig kroniekschrijver. Wij bezitten o.a. van hem eene omvangrijke wereldkroniek, een levendig geschreven geschiedenis van den opstand der Luikenaars tegen Karel den Stoute in 1465-1468, en eene omwerking van Beka's kroniek met een breedvoerig en hoogst merkwaardig vervolg tot 1467, dat de grondslag is geweest voor onze vijftiendeeeuwsche chronicographieGa naar voetnoot2). Dat Theodericus Pauli de auteur der Vita S. Swiberti is geweest, kan naar mijne meening moeilijk meer betwijfeld worden. De vraag blijft echter nog te beantwoorden, hoe hij er toe gekomen is haar op naam van Marcellinus uit te geven. Is zijne handelwijze misschien op te vatten als pia fraus, in die tijden, toen men omtrent wetenschappelijke eerlijkheid en litterairen eigendom geheel andere begrippen had | |
[pagina 128]
| |
dan wij, volstrekt niet als ongeoorloofd beschouwd? Ware hij monnik te Kaiserswerth geweest, zijne daad zou ongetwijfeld aldus moeten worden verklaard. Want het aanzien van dit klooster, waar het gebeente van den heilige rustte, werd er natuurlijk ten zeerste door verhoogd. Zou hij zich echter al die moeite hebben getroost, enkel om de Kaiserwerther monniken een genoegen te doen? Veel waarschijnlijker acht ik het, dat hij de Vita heeft vervaardigd op bestelling en tegen geldelijke belooning. Hij vertelt namelijk in de voorrede op zijne Translatio S. Apollinaris (Acta Sanctorum, Juli t. V, p. 374), dat hij in 1463, teneinde onderzoek te doen naar diens relieken, een reis heeft gemaakt naar Remagen, Sibergk, Keulen en Dusseldorf. De veronderstelling ligt voor de hand, dat hij bij die gelegenheid ook Kaiserwerth heeft bezocht en daar van den abt de opdracht heeft gekregen om het leven van den heilige van zijn klooster te beschrijven, zoo mogelijk op naam van een van diens metgezellen of tijdgenooten. Toen hij nu in 1473 met zijn werk gereed was, heeft hij de oorkonde er bij gefabriceerd ten behoeve van zijn lastgever, opdat deze daarmede alle twijfelaars of bestrijders van de echtheid der Vita den mond zou kunnen snoeren. A.H. | |
De notaris Nycolaus Claeuwairt oorkondt, dat op 24 October 1472 Theodericus Pauli, onderdeken van St. Maarten en St. Vincentius te Gorkum, voor hem en eenige met name genoemde getuigen is verschenen met een handschrift uit het Sint Bonifatiusklooster te Dokkum, bevattend Marcellinus' autograaf van de Vita sancti Swiberti, en op 1 Februari 1473 met een tweede handschrift, dat o.a. de Canonizatio Sancti Swiberti bevatte; dat Theodericus Pauli van beide een nauwkeurig afschrift heeft gemaakt met de bedoeling om dit naar het klooster te Kaiserswerth op te zenden.In nomine Domini Amen. Anno a nativitate ejusdem | |
[pagina 129]
| |
Domini millesimo quadringentesimo septuagesimo secundo, indictione quinta, mensis Octobris die vicesima quarta hora primarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Sixti divina providencia pape quarti anno suo primo, in mei notarii publici ac venerabilium et honorabilium virorum dominorum magistrorum Heinrici de Ethen decani et curati, Florencii Florencii, Rothardi Bartholomei et Johannis Wolfairdi, canonicorum ecclesie collegiate et parrochialis sanctorum Martini et Vincencii opidi Gorinchemensis, parcium Hollandie, Trajectensis dyochesis, et testium infrascriptorum presencia, personaliter propter hoc constitutus honorabilis et discretus vir dominus Theodoricus Pauli, presbiter et notarius, vicedecanus sive senior canonicus ecclesie collegiate et parrochialis beatorum Martini et Vincencii predicte, habens et tenens in manibus suis quemdam librum papireum, quem multis instanciis, posita firma caucione remittendi, mediante honorabili et religioso viro domino et fratre Arnoldo filio Zigeri, fratre conventuali monasterii sancti Bonifacii episcopi et martiris in Dockem, parcium Frisie, optinuit, prout bona fide et in verbo religioso asseruit. Qui quidem liber in plerisque locis et foliis ruinam fracturam et scissuras passus fuit propter nimiam ut videbatur ejusdem libri vetustatem, et, ut fertur seu verius ferebatur, conscriptus et compilatus fuit a sancto Marcellino, presbitero et confessore ac egregio predicatore prophane Fresonice gentis, editus de vita sanctissimi et apostolici episcopi et confessoris Zwiberti; quem mihi ad manus optulit reverenter, quem ab ipso recipiens tenensque manibus meis aperui et inter cetera scriptum distincte repperi in capite prefati libri pro titulo, magnis litteris: Liber sancti Marcellini, presbiteri et confessoris, de vita sancti Zwiberti, gloriosi episcopi et confessoris egregiique predicatoris gentilium, per eundem sanctum Marcellinum propria manu conscriptus. Infra que scripta parum distans scriptum erat distincte, eciam magnis antiquis litteris: Ex monasterio Dockem ex Frisia orientali. Deinde perlegens per quatuor continuos dies vitam | |
[pagina 130]
| |
ejusdem sancti Zwiberti episcopi scriptum repperi in principio: ‘Prologus Marcellini inutilis presbiteri in vitam sanctissimi Zwiberti, sacratissimi episcopi et confessoris’, et incipiebat sic: Venerabili et dilecto in Christo domino et patri domino Gregorio, sancte Trajectensis ecclesie episcopo et Fresonice gentis predicatori eximio, Marcellinus presbiter gentilium predicator inutilis etc. Quo finito incipiebat capitulum de nobilitate parentum sancti Zwiberti atque presagio nativitatis ejus, quod sic incipiebat: Tempore tamen quo sanctissimus Martinus papa et martir in apostolica sede etc. Tercium de puericia ejus et incipiebat sic: Itaque sanctus Zwibertus puer. Quartum, ut monasterium intraverit sic incipiens: Et quia cotidie de virtute etc. Quintum, ut revocatus a monasterio per sanctum Egbertum archiepiscopum factus sit canonicus Eboracensis ecclesie, sic incipiens: Igitur postquam in eodem monasterio. Sextum, ut sancti Wilfridus episcopus et Wigbertus presbiter primitus per Frisiam et inferiorem Saxoniam Cristum predicaverunt, sic incipiens: Itaque anno ab incarnatione dominica sexcentesimo octuagesimo septimo. Septimum, ut sancti Wilbrordus et Zwibertus cum reliquis decem presbiteris ad Germaniam missi predicaverunt ipsis fidem Cristi, sic incipiens: Attamen magnificus presul. Octavum, de martirio sancti Wigberti et constructione sancte Trajectensis ecclesie, sic incipiens: Morabatur autem perfidus Radbodus etc. Nonum, ut sanctus Zwibertus incarceratus ab angelo fuit liberatus, sic incipiens: Deinde prefati sacerdotes. Decimum, ut vicum Hagensteyn ad Cristum converterit sanctus Zwibertus, sic incipiens: Secessit deinde in diversis vicis. Undecimum, ut sancti Zwibertus et Wilbrordus episcopi consecrabantur, sic incipiens: Denique crescente cotidie numero. Duodecimum, ut sanctus Zwibertus episcopus comitatum Teysterbandie converterit, sic incipiens: Igitur sanctissimus Zwibertus. Decimum tercium, ut sanctus Zwibertus quendam submersum a morte suscitaverit et fere vicum Duerstadt converterit ad fidem Cristi, sic incipiens: Cum vero mirificavit dominus sanctum etc. Decimum quartum, ut sanctus Wilbrordus a Roma rediens cum sancto Zwiberto per Frisiam predicaverit, sic incipiens: Itaque anno a | |
[pagina 131]
| |
nativitate Domini sexcentesimo nonagesimo septimo. Decimum quintum, ut sancti consocii et conpresbiter. sanctorum Wilbrordi et Zwiberti in diversas provincias missi Cristum predicaverunt, sic incipiens: Deinde animadvertentes. Decimum sextum, ut sanctus Zwibertus in Westphalia mulierem paraliticam sanaverit et populum converterit, sic incipiens: Itaque sacerrimus pontifex. Decimum septimum, ut sanctus Zwibertus episcopus in Bylivelda quendam a peste squinancie sanaverit, sic incipiens: Erat autem in Bilivelda. Decimum octavum, ut quendam cecum illuminaverit, sic incipiens: Mimmigardum. Decimum nonum, ut in Bruynswyck quendam paraliticum signo crucis sanaverit, sic incipiens: Postquam igitur cum suis. Vicesimum, ut Boructuariorum magnam partem ad fidem perduxerit Cristi, sic incipiens: Cumque ad Boructuarios. Vicesimum primum, ut quendam demoniacum liberaverit et cum multis baptizaverit, sic incipiens: Erat autem eodem tempore. Vicesimum secundum, de virtutibus et conversacionibus sancti Zwiberti episcopi, sic incipiens: Et licet Boructuarii. Vicesimum tertium, ut sanctus Zwibertus Coloniam veniens a felice principissa Plectrude honorifice susceptus duobus miraculis coram ea claruit, sic incipiens: Et licet dyabolus. Vicesimum quartum, ut sanctus Zwibertus a Pippino Weerdam inpetrans ibidem monasterium construxerit, sic incipiens: Igitur felix Plectrudis. Vicesimum quintum, ut quendam in Weerdam a morte suscitaverit, sic incipiensGa naar voetnoot1): Anno vero dominice incarnacionis septingentesimo undecimo. Vicesimum sextum, ut sanctus Zwibertus multos gentilium converterit et monasterium instituerit in Weerda, sic incipiens: Sanctus vero Zwibertus. Vicesimum septimum, de vita sancti Willeici confessoris presbiteri sancti Zwiberti et de miraculo per ipsum a Deo perpetrato in Colonia, sic incipiens: Sanctus Willeicus. Vicesimum octavum, de obitu sancti Zwiberti episcopi, sic incipiens: Redeuntibus a Joppalia. Vicesimum nonum, de sepultura ejus ac miraculis aliquibus a Deo per ipsum factis, sic incipiens: Tandem sanctissimum corpus. Tricesi- | |
[pagina 132]
| |
mum, de miraculis sancti Zwiberti episcopi Weerdensis et confessoris, sic incipiens: Verum quam ego Marcellinus. Acta fuerunt hec in sanctuario ecclesie Gorinchemensis prefate sub missarum solempniis, sub anno, indictione, mense, diebus, horis et pontificatus quibus supra, presentibus ibidem venerabili honorabilibus atque discretis viris dominis decano et canonicis capitularibus prescriptis ac Gerardo Martini, matriculario prefate ecclesie, Adriano Johannis, clericis Trajectensis dyocesis, et Theoderico Wolf filio Geronci, opidano Gorinchemensi, testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Deinde vero anno Domini millesimo quadringentesimo septuagesimo tercio, indictione sexta, mensis Februarii die prima, hora primarum vel quasi, pontificatus ejusdem, idem dominus Theodoricus Pauli in presencia infrascriptorum ad hoc vocatorum et rogatorum optulit mihi notario infrascripto et alium quendam papireum librum, fere eque annosum eciam in multis foliis scissum, in quo habebatur inter ceteras legendas canonizatio sancti Zwiberti diffusa per aliqua certa capitula, quorum capitulorum in prologo primum sic incipiebat: Dilecto patri et confratri Ludgero. Responsio ad predicta sic incipiebat: Venerabili confratri et gentilium predicatori. Tercium, ut Pippinus filius Karoli Martelli in Werda construxit castrum et sanctus Zwibertus ipsum cum exercitu Cristianorum contra paganos protexerit, sic incipiens: Igitur anno dominice incarnacionis tricesimo tercio post celebrem transitum sanctissimi Zwiberti. Quartum, ut sanctus Zwibertus illustrem principem Humaldum a peste squinancie et periculo mortis cum multis aliis liberaverit, sic incipiens: Deinde anno a nativitate Domini septingentesimo quinquagesimo quinto serenissimus Pippinus. Quintum, de prima elevacione corporis sancti Zwiberti gloriosi episcopi, sic incipiens: Eodem anno sanctus Stephanus papa illius nominis secundus. Sextum, de crudelitate Saxonum et concremacione ecclesie sancti Zwiberti et destructione opidi Weerdensis, sic incipiens: Postremo imperante Karolo. Septimum, ut male periit qui ecclesiam sancti Zwiberti primus incenderat, sic incipiens: Erat autem in eodem flagicioso exercitu. Octavum, ut duo | |
[pagina 133]
| |
satrape Saxonum plagati a Deo iterum meritis sancti Zwiberti pristine restituti sanitati fuerunt, sic incipiens: Nec hoc sufficiebat Deo. Nonum, de quodam Saxone letaliter vulnerato in bello meritis sancti Zwiberti sanato, sic incipiens: Postremo anno dominice incarnacionis septingentesimo octuagesimo tercio. Decimum, ut sanctus Zwibertus solempniter a sancto Leone papa canonizatus fuerit et sanctorum confessorum cathalogo sociatus, sic incipiens: Postremo dominice incarnacionis anno septingentesimo nonagesimo sexto. Undecimum de miraculis ejus. Super quibus omnibus et singulis idem sepedictus dominus Theodoricus Pauli ad majorem et fidei corroboracionem, quod eadem historia sancti Zwiberti episcopi Werdensis, quam ex eodem libro sancti Marcellini conscripserat, ut bona fide asseruit, nichil addendo vel minuendo, sed de verbo ad verbum sicut conscripta erat conscripserat, quam in vico Werde imperialis, in quo sanctum corpus sancti Zwiberti ut fertur pausat, ad instanciam unius venerabilis canonici Werdensis mittere intendebat, peciit a me notario publico infrascripto tamquam a publica et auctoritativa persona sibi confici atque tradi unum vel plura publica instrumenta mittendum vel mittenda venerabili et honorabilibus viris dominis decano et capitulo sancti Zwiberti in Werda prescripta, instanterque peciit ut ad gloriam Dei et laudem saneti Zwiberti titulum qualitatis et condicionis mearum non propter elacionem, sed ad majorem fidei corroboracionem, cum scriberem, inserere vellem. Acta fuerunt hec in prefato sanctuario Gorichemensi sub anno, indictione, mensis diebus, horis et pontificatu quibus supra. Presentibus ibidem Petro Wilhelmi, clerico Trajectensis diocesis, Theodorico Wilhelmi et Johanne Jacobi, laicis opidanis Gorinchemensibus, testibus fidedignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Nycolaus Claeuwairt de Hoekelem, clericus Trajectensis dyochesis, medicinarum doctor, consiliarius et phisicus illustrissimi principis et domini mei metuendissimi domini ducis Burgundie, Lotharingie, Brabancie etc., neenon sacris apostolica et imperiali autoritatibus | |
[pagina 134]
| |
notarius publicus, cum honestum sanctum et laudabile sit veritati testimonium perhibere, et premissa omnia et singula sic se habebant et acta sunt ut conscripta et sic scripta prout acta et eisdem quoquo supra modo una cum prenominatis testibus interfui eaque sic facta et fieri vidi et audivi, idcirco hoc presens publicum instrumentum manu mea propria scriptum exinde confeci, publicavi et in hanc publicam formam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis subscripsi et signavi ac sigillo mea in rubea cera ad gloriam Dei laudemque sancti Zwiberti episcopi et confessoris supradicti appendendo munivi, in fidem et testimonium omnium et singulorum premissorum requisitus et rogatus. Item rasuras et correctiones hac eadem mea manu superius non vicio sed errore factas approbo et illius dubium hac eadem mea manu hic scripta et conscripta deleo. Orig. perk. in het Staatsarchiv te Düsseldorf, Urkunden des Stifts Kaiserswerth, No. 386. Hoogte 405, breedte 570 mM. Zegel verloren, met geteekend notarismerk. Op den achterkant staat: Instrumentum de vita et canonisacione sancti Swiberti, patroni in Kyserswerde, in gelijktijdige hand. Later is daar nog bijgevoegd: de annis 1472 et 1473. |
|