Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 35
(1914)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Een Amsterdamsche factorij te Paramaribo in 1613,
| |
[pagina 84]
| |
Ik ben op het spoor van deze akte gekomen door een aanteekening, voorkomende onder de door Mr. N. de Roever nagelaten fiches, die thans op het Amsterdamsche gemeentearchief worden bewaard. Volgens deze aanteekening moet ook in het protocol van den notaris J. Ram Bruynings eene dergelijke verklaring d.d. 20 Mei 1617 voorkomen. De Rijksarchivaris in Noord-Holland, aan wiens hulpvaardigheid ik een afschrift van het thans gepubliceerde stuk dank, berichtte mij echter, in het protocol-Bruynings een dergelijke akte niet te kunnen vinden. Ten aanzien dezer laatste akte moet ik dus volstaan met de mededeeling van hetgeen Mr. de Roever daaruit aanteekende. Het was een verklaring van Jacob Remmertsz. van Haarlem, die eveneens betrekking had op den ‘Tropenkoller’ van den factor Christoffel Albertsz. Remmertsz.’ ervaringen waren echter opgedaan in 1614, toen hij in dienst van Dirck Claesz. van Sanen, Ysbrand DobbesGa naar voetnoot1) en Cie. Suriname had bezocht. Het blijkt dus, dat de ‘Compagnie’ van Dirck Claesz., zij het ook wellicht in eenigszins andere samenstelling, ook in laatstgenoemd jaar een schip naar Suriname had gezonden en ook toen daar nog een factor onderhield. Nog uit een ander oogpunt is het stuk van belang, nl. omdat het ons het bewijs brengt, dat reeds langen tijd vóór de bezetting door Willoughby een dorp Parmurbo of Parmarbo bestond, waarin wij zonder moeite Paramaribo herkennen. Daardoor wordt voor goed de bodem ingeslagen aan de hypothese, dat Suriname's hoofdstad haar naam aan genoemden Willoughby, die graaf was van Parham, ontleent.
S.v.B. | |
[pagina 85]
| |
Uittreksel uit het protocol van Frederick van Banchem, notaris te Amsterdam.
| |
[pagina 86]
| |
doodtgeslagen, 't gunt eenige matrosen hem getuyge seggende, sijn d'selve matrosen van 't schip aen lant gegevaeren, die in 't dorp Parmorbo comende, over het doodtslaen, twelck d'voors. Christoffel Albertsz. hadde aen de swart gedaen, in moeyten geraeckten, waerover sijn getuyges cock doodtgeslagen werde, ende twee andere matrosen dapper gequest aen boort quamen. Alle twelck hij getuyge des noot ende in cas van recollement versocht sijnde, oorbodich waere, met eede solemneel te verstercken. Gedaen binnen Amsterdam ter presentie van Pieter Carelsz. ende Jan Ernst van Meerwijck, burgers deser stede, als getuygen hierover gestaen, den laetsten January XVIc seventien. Rijks-archief in Noord-Holland. Protocol van den Amsterdamschen notaris Frederick van Banchem, eerste halfjaar 1617, fol. 58vo en 59. |
|