Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 35
(1914)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De oudste goederenlijsten der Abdij van Egmond,
| |
[pagina 2]
| |
oorsprong en hun inhoud; maar met dat al blijft het veel geroemde stuk nog altijd grootendeels onuitgegeven. Pols bespreekt den inhoud alleen ‘voor zoover uitgegeven’, en hij constateert, dat ‘de uitgave niet is voortgezet’. Fruin verklaart, dat eene uitgaaf hem ‘te vèr voeren’ zou en bepaalt zich er dus toe, ‘de opschriften te laten volgen, waaronder de stukken, die het Adelbertsregister uitmaken, voorkomen’. Waarom toch zooveel terughouding, nu het de oudste gedenkstukken betreft van de met zooveel voorliefde behandelde geschiedenis van het graafschap Holland? Waarom, terwijl die gedenkstukken nog altijd berusten in het Haagsche rijksarchief? Mr. Kappeyne heeft verklapt, dat Martinus Nijhoff hem in 1856 in den arm genomen heeft, ‘als uiterste redmiddel’, om Van den Brink te bewegen tot de voltooiing van zijn arbeid. Hij is er in geslaagd, om den genialen man, die nagenoeg nooit er toe is kunnen komen, om iets geheel af te maken, te prikkelen tot polemiek; wij danken daaraan een belangrijk naschrift op de inleiding zijner uitgaaf. Maar de scherpzinnige schrijver heeft zijn oolijken vriend in de kaart gekeken: tot het verder afdrukken van den tekst heeft hij zich dus toch niet laten bewegen. Dat is nu reeds langer dan eene halve eeuw geleden, en noch Fruin noch Pols hebben zich, naar wij zagen, toen zij later dezelfde stof nogmaals behandelden, genoopt gezien, de hinderlijke leemte aan te vullen. Ik gevoel mij eigenlijk ook niet geroepen om te doen, wat zij hebben nagelaten. Maar toch meende ik, toen de zaak onlangs bij het bestuur van het Historisch Genootschap ter sprake kwam, mij niet te mogen onttrekken aan het werk, dat zoo noodig was en ook zoo eenvoudig. Zoo eenvoudig, want de uitstekende geleerden, die den inhoud van het register vroeger bespraken, hebben reeds overvloedig gegeven, wat men van eene inleiding op hunne uitgaaf zou hebben mogen verwachten, en nog vrij wat meer bovendien. Zij hebben den inhoud van de Evangelie-aanteekeningen en van het Liber sancti Adalberti breedvoerig toegelicht en gekritiseerd, en ook ge- | |
[pagina 3]
| |
handeld over den tijd, waarin deze aanteekeningen neergeschreven zullen zijn. Mij blijft dus alleen over, den tekst, dien Bakhuizen van den Brink slechts gedeeltelijk uitgaf, nu geheel af te drukken. Ik doe dit natuurlijk naar het Egmondsche cartularium uit de vijftiende eeuw zelf, dat nog altijd in het Algemeene rijksarchief berustGa naar voetnoot1). Mijn streven zal zijn, een nauwkeurigen afdruk te geven; maar ook ik zal geen kompleeten afdruk leveren. Want al schijnen de vier overoude oorkonden, die Bakhuizen van den Brink wegliet, ook na de oude uitgaaf van Kluit en na den als niet zeer nauwkeurig bekenden herdruk van Van den Bergh, eene nieuwe uitgaaf wel te verdienen, zij behooren niet thuis in dit verband. Ook het oude Hollandsche kroniekje, dat aan gravin Petronella en hare zonen is opgedragen, laat ik weg, daar Fruin het in zijne Bijdragen (3de Reeks V) reeds nauwkeurig heeft herdrukt naar den eenigszins verschillenden tekst van Boudewijn van 's-Gravenhage. Een en ander valt trouwens buiten het kader dezer uitgaaf, die uitsluitend de oudste Egmondsche goederenlijsten bedoelt te geven. Ook de latere aanteekeningen over de goederen der abdij, die het Cartularium aan het St. Adelbertsboek toevoegde, passen niet meer in dit verband. Hunne uitgaaf moge eerlang elders bezorgd wordenGa naar voetnoot2), wellicht | |
[pagina 4]
| |
door den geschiedschrijver van het goederenbezit der Egmondsche abdij, dien de Commissie voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën heeft opgeroepenGa naar voetnoot1) en die in mijne uitgaaf een spoorslag moge zien, om thans zijn werk ter hand te nemen.
Over één punt wensch ik nog iets op te merken: over de samenstelling en de dagteekening der hier uitgegeven stukken, waarover ik ook na de opmerkingen der vroegere uitgevers nog iets te zeggen heb. Eerst de Evangelie-aanteekeningen. De zaak is hier vrij eenvoudig. Achtereenvolgens worden in het stuk de giften der oudste drie graven opgesomd, waarbij zich ten slotte de lijst der partikuliere giften aansluit. Dit zit goed en logisch in elkaar; het spreekt wel van zelf, dat de aanteekening over de gift van graaf Dirk V, die midden tusschen de partikuliere weldoeners in staat, later op den kant der bladzijden zal zijn bijgeschreven; en de daarbij gevoegde noot, die de bekende cyrograaph vermeldt, is (dit valt in het oog) nòg weer jonger. Het geval pleit dus, in plaats van vóór de echtheid van het befaamde charter (zooals Bakhuizen van den Brink meende) eerder daartegen; want eerst de jongere aanteekening vermeldt het stuk, dat de oudere nog niet blijkt te kennen. Op grond van den aldus gereconstrueerden samenhang van de aanteekeningen heeft Kappeyne zeer juist geconcludeerd, dat de Evangelie-aanteekeningen dagteekenen moeten uit den tijd van graaf Arnulf. Zeer juist, zeg ik; maar toch schijnt mij eene nòg iets oudere dagteekening mogelijk. De vorm toch van het bericht over graaf Arnulf verschilt in het oogvallend van dat over graaf Dirk II (minder echter van dat over graaf Dirk I), hetgeen aannemelijk zou kunnen maken, dat het later was ingelascht. In verband daarmede vestig ik de aandacht op eene aanteekening aan het einde der paragraaph | |
[pagina 5]
| |
over de private giften, waarin wordt medegedeeld, dat zekere Dirk en Hildegarde een tol te Alkmaar aan de abdij hebben geschonken. Hoewel deze personen niet versierd zijn met den gebruikelijken titel ‘comes’, zie ik niet in, wie anders dan onze graaf Dirk II en zijne gemalin Hildegarde bedoeld zouden kunnen zijn: immers wie anders dan zij zouden hebben kunnen beschikken over een Alkmaarschen tol? Is dit juist, dan moet deze gift eerst na het inboeken der aanteekeningen gedaan en later te verkeerder plaatse hier ingeschreven zijn (natuurlijk omdat er juist even te voren sprake was van eene andere Alkmaarsche gift). Doch indien graaf Dirk II nog leefde, toen de (nog onvolledige) lijst zijner weldaden hier geboekstaafd werd, dan moeten de aanteekeningen (met uitzondering natuurlijk van die over graaf Arnulf) ook reeds uit zijnen tijd dagteekenen. De vraag is intusschen van weinig belang; daar eene toestemmende beslissing de aanteekeningen slechts enkele jaren ouder zou maken. Thans komt het St. Adelberts-boek aan de orde, welks inhoud ons wat meer moeite geven zal. Terwijl wij de vier hier misplaatste konings-oorkonden voorloopig terzijde laten, behandelen wij eerst het Gravenregister. Men neemt aan, dat dit na 1125 (waarschijnlijk kort daarna) geschreven zal zijn, en wel op grond van de betiteling van gravin Petronella als ‘propinquam regis, nunc, Deo tempora mutante et regnum cui vult dante, sororem regis’, die blijkbaar dagteekenen van na 1125, toen Petronella's broeder Lotharius tot koning gekozen werd. Maar de woorden ‘nunc Deo etc.’ zijn eene blijkbaar later, na de keus, ingevoegde correctie van den tekst, en het kroniekje moet dus dagteekenen van vóór dien tijd, en wel uit de jaren 1122 tot 1125; want het spreekt gravin Petronella toe als weduwe, wat zij eerst was na den dood van haren gemaal in 1122. Wij kunnen den tijd echter nòg iets nader bepalen: de Egmonder monniken, die zich (na den dood van abt Adallart in 1120) tegen de gravin verzetten, zouden wel met zéer slechte gratie van de vorstin nieuwe schenkingen hebben gevraagd; eerst sedert haar kapellaan en | |
[pagina 6]
| |
gunsteling Ascelinus in 1124 als abt aan het hoofd der abdij troonde, werden dergelijke giften waarschijnlijk. Stellig heeft dus de nieuwe abt niets haastigers te doen gevonden, dan om spoedig na zijne keuze, in 1124 of 1125, tot zijne patrones het verzoek te richten, dat door de lange lijst van de giften harer voorgangers zoo doelmatig wordt aangedrongenGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk was dus niemand minder dan abt Ascelinus zelf de steller van ons Gravenregister. Op het Gravenregister volgt in het St. Adelbertsboek onmiddellijk de goederenlijst der abdij. De datum van dit stuk is niet zoo aanstonds te bepalen. Bakhuizen van den Brink heeft dien, na nauwgezette ontleding der verschillende berichten in de goederenlijst, reeds gesteld in de jaren 1125-1129. Kappeyne kwam echter de waarheid nog eene schrede nader, toen hij opmerkte, dat het geheele stuk niet uit denzelfden tijd kon dagteekenen. Maar o wonder! de scherpzinnige geleerde heeft geoordeeld alleen naar het door zijn vriend Van den Brink uitgegeven fragment; de tweede helft van het stuk, dat toch op enkele schreden van zijne woning bewaard werd, heeft hij niet geraadpleegd, denkelijk omdat hij het oude schrift niet kon lezen. Wij zijn gelukkiger en kunnen nu het geheele stuk overzien en beoordeelen. Al dadelijk maken wij dan twee opmerkingen: 1o. De oorkonden, die op verschillende plaatsen in de lijst zijn ingelascht, schijnen niet daarbij te behooren, daar hunne opneming strijdt met het karakter eener goederenlijst. Wij kunnen de juistheid van deze opmerking toevallig nog bewijzen; want de onder No. V medegedeelde oorkonde van abt Adallart betreft eene gift, die onder No. VI nogmaals aan het hoofd der cariteitsgiften vermeld | |
[pagina 7]
| |
staat: de samensteller der lijst kan dus onmogelijk beiden te samen in zijn werk hebben willen opnemenGa naar voetnoot1). Verwijderen wij daarom deze charters (No. IV en V) uit de lijst, dan verkrijgen wij een veel beter sluitend geheel. En als wij dit geheel in verband met het vervolg overzien, dan maken wij dadelijk eene tweede opmerking. 2o. De goederenlijst vermeldt de bezittingen der abdij in systematische volgorde: de abtsgoederen, de cariteitsgoederen, de goederen der Vlaardingsche kerk, enz. Maar het vervolg van het stuk (van af No. XI) noemt de goederen in chronologische volgorde: de aanwinsten van abt Wouter, die van abt Wibold enz. Beide stukken kunnen onmogelijk van denzelfden steller afkomstig zijn; de tweede rubriek moet dus later aan de goederenlijst zijn toegevoegd. Dus beschouwd, is onze goederenlijst een goed sluitend geheel. Zij omvat eerst de goederen, die men ook in de kapittelen samenvatte onder de Groote kamer (No. III), - dan de cariteitsgoederen, geschonken voor het opdragen van zielmissen en bestemd om de broeders met pitantiën voor hunne moeite te beloonen, die de kapittelen samenvatten onder de Kleine kamer (No. VI 1), - de goederen van de Vlaardingsche kerk (No. VII), - de ministerialen der abdij (No. VIII), - en dan, zich goed daarbij aansluitende, het dienstrecht der abdij (No. X). Later werden dan bij dit stuk successievelijk gevoegd: de lange lijst der aanwinsten onder abt Wouter (1130-1161, No. VI 2 en XI), de giften van graaf Dirk VI (1122-1157, No. IX), de aanwinsten onder abt Wibold (1161-1176, No. XII), die onder abt Franco (1182-1206, No. XIII), en eindelijk die onder abt Lubbert | |
[pagina 8]
| |
(1206-1226, No. XV). - Of de lijst der goederen te Assendelft (No. XIV) en de lijst van de leenmannen der abdij (No. XVI) nog bij de oude goederenlijst behooren, dan wel eerst later daaraan toegevoegd zijn, durf ik niet te beslissen; ik vermoed het laatste, hoewel de (trouwens zeer korte) lijst van de leenmannen der abdij zich goed bij het dienstrecht schijnt aan te sluiten. Wanneer is nu de oude goederenlijst vervaardigd? Zij moet ouder zijn dan abt Wouter, wiens aanwinsten wij reeds tot het supplement hebben gerekend; de lijst van de cariteitsgiften onder dezen abt is toch gemakkelijk te herkennen als eene latere bijvoeging bij No. VI der oude lijst. Men zou geneigd kunnen zijn, om ook het eerste gedeelte van No. VI, de cariteitsgiften onder abt Adallart, tot de latere bijvoegingen te rekenen en dus onze lijst ook ouder te stellen dan dezen abt. Maar dit zou toch te ver gaan, immers het opschrift van No. VI spreekt wel, geheel in den trant van de later bijgevoegde lijsten van aanwinsten, van de giften ‘tempore Adallardi abbatis acquisiti’; maar dit opschrift is blijkbaar later toegevoegd, omdat eene gift van dezen abt zelven toevallig aan het hoofd der lijst voorkomt. De lijst dagteekent dus van na abt Adallart († 1120) en van vóór abt Wouter (opgetreden in 1129). Tusschen hen beiden ligt slechts één abt: het is weder abt Ascelinus (1124-1129). Derhalve, het is Ascelinus, de veel gesmade Ascelinus, die ons ook dit merkwaardige stuk heeft nagelaten! Eigenlijk is dit ook niet te verwonderen; want in die dagen was de grafelijke kapellaan tevens gewoonlijk het hoofd der grafelijke secretarie, en dus door zijne antecedenten wel de meest aangewezen man, om als registrator op te treden van de goederen eener rijke abdij. Het spreekt van zelf, dat de kapellaan, die door gravin Petronella was afgezonden om de verwarde zaken der Egmondsche abdij te herstellen, zich aanstonds beijverd heeft, om het beheer van het groote goederen-complex van het gesticht op beteren voet te brengen. En wij kunnen het den ijverigen abt niet euvel duiden, dat hij, toen hij ten slotte zijn werk in | |
[pagina 9]
| |
het net liet schrijven in het register, dat bestemd was om eeuwenlang als St. Adelberts-boek bekend te blijven, daaraan het opstel heeft doen voorafgaan, dat hij zelf enkele jaren vroeger zal hebben opgesteld en dat eene natuurlijke inleiding voor de goederenlijst vormde. Wel weinig zal de zorgvolle beheerder der abdij gedacht hebben, dat reeds enkele jaren later de pen van een zijner broeders in zijn eigen register (onder No. IV 2) eene nijdige noot zou inlasschen, die zijn naam en zijne daden, in tegenstelling met die van zijnen voorganger Adallart, met smaad zou overdekken! Zoo is dus de samenstelling van het St. Adelbertsboek logisch en duidelijk geworden. Dat men later, de beteekenis van het register geheel miskennende, op de schutbladen voor het Gravenregister zal ingeschreven hebben de vier oudste giftbrieven voor de Hollandsche graven (No. I), die zeker in de abdij bewaard werden, maar die toch met den inhoud van ons stuk niets te maken hebben, is van weinig belang; wij begrijpen, dat een monnik met historische belangstelling in deze dwaling vervallen kan zijn. En dat in den loop der eeuwen in en bij den tekst, op schutbladen en randen, nog tal van aanteekeningen en notities zijn neergeschreven, die niet bij den tekst behoorden en die soms den zin daarvan bedierven, kan niemand verwonderen, die dergelijke handschriften kent. Wie lust heeft, moge al deze kleine noodlottige toevoegsels bijeenzoeken!
S.M. | |
A. De Evangelie-aanteekeningen.Fundaciones, dotaciones et donaciones Hecmundensi monasterio collate a primitivis comitibus Hollandie necnon a ceteris fidelibus Christianis, excerpte seu registrate de antiquo textu ewan- | |
[pagina 10]
| |
geliorum, cujus antiquitatem et per consequens auctoritatem et volumen ostendit et littera demonstrat. | |
I. (Giften van graaf Dirk I.)Tradicio primi comitis Hollandie et Geve comitisse. - Noverit omnium tam presencium quam per succedencium temporum curricula veniencium Christifidelium industria, qualiter dominus Theodericus comes una cum legali coniuge sua nomine Geva pro comparanda perpetue hereditatis porcione partem patrimonii, quam hereditario iure visus est possidere, sua manu potestativa ad ecclesiam in honore sancti Petri Apostoli et sancti Adalberti Confessoris Christi in loco Hecmundum vocato primitiva donacione tradidit. In villa Franla nominata mansas novem, quarum singule annis omnibus libras duas debita exaccione persolvunt. In orientali parte fluminis, quod vocatur Fle, unam mansam, quam mutuavit dominus Theodericus iunior, filius prefati Theoderici, dans aliam mansam et dimidiam in villa Nienthorp nominata, que integra cum altera dimidia singulis annis libras tres persolvunt sed vi arruptae sunt. Nichilominus in villa Allecmere vocitata duas mansas, que annis singulis unam libram persolvunt, ex quibus quartam partem manse non habemus. In villa Callinge medietatem tocius possessionis. | |
II. (Giften van graaf Dirk II.)Tradicio Theoderici comitis secundi et Hildegardis coniugis sue. - Tradicio, quam dominus Theodericus cum legitima coniuge sua nomine Hildegarda fecerunt ad predictum locum pro comparanda perpetua beatitudine, hec est. In villa Scagha nominata sex mansas, que annis singulis novem libras et dimidiam persolvunt. In Haragan mansas undecim et quartam partem manse, que singulis annis sex libras et totidem uncias persolvunt; in quo loco eciam particulam prati possidemus, de qua quinque sicli veniunt. In villa Rinignem nominata octo mansas, quarum due | |
[pagina 11]
| |
singulis annis duas libras persolvunt et alias sex operamur. Circa nos duas mansas, quas operamur. Inter villam Elebentere-hemerke qua nominatur, et Sutherhemisuut mansas quatuor et dimidiam. In Wymnam integram mansam et dimidiam. In Walleshem mansas tres. In Osdem mansas duas et dimidiam. In Limban mansas quatuor et dimidiam. In Smithan mansas duas. In Bachem mansas tres, quarum terciam Odulphus presbyter cum sua adiutrice Ideca possidet, sed post illorum obitum ad prefatum pertinebit locum. In Ordebolla mansas duas, que singule idem(?) XXII manse annis singulis dimidiam libram persolvunt. In villa Heram nominata mansas tredecim et unam dimidiam, quas nostri officiales tenent nec ullum censum reddunt. In eodem loco mansas novem, que singulis annis quatuor siclos et sex denarios persolvunt. In Those unam mansam, que annis singulis sex uncias persolvit. In villa Obinghem mansam unam, quam presbyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adalbertus primum requievit, tenuit, que annis omnibus quatuor uncias persolvit. In Hemstede mansam unam, de qua datur una libra et quatuor uncie. Ab oriente fluminis, quod dicitur Bamestra, unam mansam, que annis singulis unam libram persolvit. Inter rivulum, qui vocatur Sculingleke, et alium rivulum, qui vocatur Hureslede, quatuor mansas unacum piscacione. In villa Vellesan nominata sex mansas, quas ad nostrum usum operamur; et altare eiusdem ecclesie a nona usque ad nonam in festo sancte Agathe. In villa, que vocatur Foranholte, ecclesiam cum decimacione. Similiter et unam ecclesiam, que sita est in villa, que vocatur Noortga. | |
III. (Giften van graaf Arnulf.)Tradicio Arnulfi comitis tercii et Ludgarde coniugis sue. - Notum sit et cunctis nunc natis atque iam nascituris, dominum Arnulfum cum sua legali coniuge Ludgarda hec tradere ad predictum scilicet locum Hecmundum. In villa que vocatur Thosa duas mansas, que singulis annis unam libram et quatuor uncias persolvunt. In | |
[pagina 12]
| |
Castrichem duas mansas, excepta quarta parte unius manse, que omnibus annis unam libram et quinque uncias reddunt. In villa Vellesen nominata tres mansas, que singulis annis libram et dimidiam persolvunt, necnon et unum agrum, qui solvit decem denarios. In Saxnem dimidiam mansam, que singulis annis triginta denarios persolvit. In Phoranholta tres mansas, que omnibus annis sex denarios dant. In villa Nortga nominata mansas quinque, que unoquoque anno novem uncias persolvunt. In loco qui vocatur Lopsen novem mansas, ex quibus duas operamur; cetere sex singule omnibus annis quinque solidos reddunt. Nichilominus in loco eodem, juxta fluvium Marne vocitatum, unam mansam, que singulis annis sex denarios persolvit. Et in eodem loco quartam partem unius manse, que omni anno quindecim denarios dat. In villa que vocatur Leythem mansam unam et sextam partem unius manse, que unoquoque anno tres uncias et decem denarios persolvunt. In villa que Bergan vocatur, ab occidente Reni posita, tres mansas, que annis omnibus tres uncias reddunt. Ecclesiam eciam super ripam fluminis, quod vocatur Flardinghe, cum decimacione sua. Similiter Hargan et Sche cum decimacione sua. | |
IV. (Giften van private personen.)Tradicio diversorum devotorum hominum. - Hec est hereditas, quam bone memorie Geldolfus largitus est sancto Adalberto. In Callinghem censum quindecim unciarum. In Rinighem duas mansas, de quibus per singulos annos una libra et dimidia solvitur. Ab oriente fluminis Fle dicta unam mansam in loco, qui vocatur Buren, que per singulos annos tres libras solvit, quam Hatto frater predicti Geldolfi vi abstractam tenet. In villa nominata Castrichem dedit Rainzo unam mansam sancto Adalberto, que singulis annis triginta denarios persolvit. Nichilominus unum pratum, quod in nostro usu secamus. | |
[pagina 13]
| |
In Castrichem Adbret cum sua legali coniuge tres partes unius manse tradidit sancto Adalberto, et quartam partem eiusdem manse emimus ad ipsos. In villa Obbingem Hardnat unam mansam, que omnibus annis quatuor uncias solvit. In eodem loco Ysbrant unam mansam tradidit, que nichilominus quatuor uncias solvit. In villa Thos dicta Reimbert quartam partem unius manse, que singulis annis triginta denarios largitur. In Vellesen Fretherard dimidiam mansam, de qua nunc singulis annis triginta denarios solvit; sed post obitum eius ad prefatum locum Hecmundum pertinebit. Item in Velsen Gherbrant et Isbrant dederunt quartam partem unius manse pro anima fratris sui Adallardi et matris et patris. In villa Scorlewalt nominata tradidit Theodericus legislator quartam partem unius manse, que omnibus annis quatuor uncias persolvit. In loco Wynnemmerwalt vocato Wibrant cum sua matre Adalwar possessionem dedit, que omnibus annis quinque uncias persolvit. Et idem Wibrant dedit pratum super sua uxore, quod omnibus annis unam unciam persolvit, quod ablatum est. In Allecmere Gelter dedit sextamdecimam partem unius manse. Theodericus cum legitima coniuge sua nomine Hildegarda pro compendio perpetue beatitudinis tradiderunt sancto Adalberto in Alecmare omne tholoneum sive ea, que de mancipiis et de equis et de navibus accipitur, quia illa ad ministerium pertinent. | |
V. (Gift van graaf Dirk V.)Tradicio Theoderici comitis septimi cum Othehilda coniuge sua. - Theodericus comes, filius Florencii comitis, mutuavit novem mansas contra sanctum Adalbertum in Masalant a Scipleda in Mosam et in Westerbieran tres mansas a Mosa in Vronanslant, dans censum in Alecmera octo librarum singulis annis. Huius mutuacionis testes sunt Hermannus filius Popponis, Enghelbertus Scathaloc, | |
[pagina 14]
| |
Adalbero nepos comitis, Deddo de Riiswiic, Thrusing, Thiedrac, Thidger, Blankart. Hoc autem factum est Oethellilda comitissa volente et testimonium perhibente, eiusdem Theoderici comitis uxore, Stephano abbate presente. Ipso in die datum est Stephano abbati ambacht de Alacmera, comitissa Otelida precante et adiuvante. Et notandum, quod supradicta permutacio necnon officii de Alecmaria, quod ambacht dicitur, donacio facte sunt anno domini millesimo octoagesimo tercio, die septimo Kalendas Augusti in Flardingha, coram multitudine populi, ubi omnia fere predia et iura a primitivis comitibus Hollandie in terris, possessionibus, ecclesiis, decimacionibus, censibus, ministerialibus, jurisdiccionibus seu aliis quibuslibet bonis, oblata, donata seu collata monasterio Hecmundensi per predictum Theodericum comitem Hollandie septimum confirmata sunt et renovata, sicut patet plenius ex principali cyrographo dotacionis monasterii HecmundensisGa naar voetnoot1). | |
VI. (Vervolg der giften van private personen.)Ettet et Evergerd dederunt sancto Adalberto censum quatuor unciarum. Gerbrecht et Tetta dederunt sancto Adalberto in Saxnem unum fiertala. Dominus Gherbrandus dedit sancto Adalberto pro anima uxoris sue Rutrude et filie Godile dimidium fiertala in Beveran et trium vaccarum pascua in Altorp et dimidiam mansam prati.
Expliciunt excerpta de antiquo textu ewangeliorum. | |
[pagina 15]
| |
B. Het St. Adelberts-Boek.Incipiunt principalia privilegia comitum Hollandie, ab imperatoribus seu regibus Romanorum et Francorum dictis comitibus concessa, de libro seu registro sancti Adalberti excerpta. | |
I. (De vier oudste giftbrieven aan de graven.)1. (Schenkingsakte van koning Karel den Eenvoudige. 922.)
Preceptum seu donacio Karoli regis, facta Theoderico comiti Hollandie primo de bonis a Swithardeshaga usque Fortrapa et Kinnem. Gedrukt bij: Van den Bergh. I No. 26. Notatur ex hoc privilegio, quod anno Domini octingentesimo sexagesimo tercio, septimo decimo Kalendas Julii fuit inicium comitatus Hollandie, unde cum dictus primus comes Hollandie supradicto die in comitatum Hollandie Dei gracia fuerit exaltatus, predictum diem ad laudem Dei honorare cupiens, reliquias sancti Adalberti Confessoris hoc die de sepulcro elevans et ad monasterium Hecmundense, quod ipse construxerat, transferens, eas ibidem honorifice sublimavit. Nota eciam, quod supradictus Karolus rex dictus fuit Karolus Calvus, et fuit filius Lothowici Pii, filii videlicet Karoli Magni imperatoris; et hujus Karoli Calvi frater fuit Lothowicus rex Germanie et Bavarie, de quo sequens donacio processit; et fuit Karolus Calvus genitus ex Pio Lothowico et Judith, coniuge et cognata, filia Welpi, ducis Bavarie.
2. (Schenkingsakte van koning Lotharius. 969.)
Preceptum seu donacio Lothowici regis, facta Theoderico primo comiti Hollandie de foresto Wasda nuncupato. Gedrukt bij: Van den Bergh. I No. 43. | |
[pagina 16]
| |
3. (Schenkingsakte van koning Arnulf. 889.)
Preceptum seu donacio Arnolfi regis, facta cuidam Gerolfo comiti de bonis inter Renum et Switherdeshaga situatis. Gedrukt bij: Van den Bergh. I No. 21. 4. (Schenkingsakte van koning Otto III. 985.)
Preceptum seu donacio Ottonis regis, facta Theoderico comiti Hollandie quarto, de bonis inter duo flumina Liera et Hisla et inter Medemlacha et Chinnelosara-gemerchi dicta situatis, necnon de comitatibus Masalant, Kinhem et Texla nuncupatis. Gedrukt bij: Van den Bergh. I No. 64. | |
II. (Het gravenregister. 1124/1125.)Fundacio et dotacio monasterii Hecmundensis, a primitivis comitibus Hollandie facta, cum genealogiis et quibusdam gestis dictorum comitum, de libro sancti Adalberti. Gedrukt in de: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis. 3de R.V p. 189. | |
III. (De goederenlijst der abdij.)1. Computacio de redditibus monasterii Hecmundensis, de libro sancti Adalberti scripta. - In Scagan octo semilibras. In Geddigmore quatuor semilibras et quartum maniplum eiusdem terre, id est Barecherenord, Crepelfliet, Warachues: omne, quod infra istud jacet, videlicet Sibodesmaer, Thiadenvenne, Notlevenes, Overewinkel, Brunwere. Capella in Broec octo hod. In Franlo novem hod. In Aldenhorpe decemocto libras et duodecim hod. In Vreshem octo hod. In Misne sedecim uncias et decem hod. In Scirmere 22 uncias et quindecim hod; hoc est simul sexaginta duo hod. In Wognem duos solidos. In Greft tres uncias. In Wermere quatuor | |
[pagina 17]
| |
uncias. In Aschusa minore undecim libras et quindecim uncias, de Aschusa in Ekkerslote et in Hutgheest mutate. Dreya dudum persolverat decem libras et modo sex libras. In Alcmere de censu octo libras et de tholoneo sex libras, de scruto duas libras, insuper sex libras unam unciam minus de Ghest. In Northorpe octo libras et duos solidos. In Smithen decemseptem libras, Gestichin decem uncias, Athelhilt decem uncias, Brocchingelant septem uncias. In Adgeringhelant quatuor libras. In Hildebrandislant sex libras. In Swirdinghelant duas libras, Magchanchelant octo uncias, Tietgerdemade tres uncias. In Quinque fiertelen duas libras et sex uncias. In Lanclosmede tres libras et sex uncias. In Linbon tres libras. In Ekerslato 12 libras et decem uncias. In Banes duas libras et quinque uncias. In Thorengest tres uncias et novem denarios. In Escmundelf quinque libras et sex uncias. In Kellinghe 14 libras, quod inimicus ecclesie nostre Eilgherus mutavit, dans 22 uncias. In Hargan quinque libras et duos manipulos de quinque. In Scorlo sex uncias. In Bergan unam libram. In Wimnom et in Rinneggem, in Hecmundo et in Herem 30½ libras. In Bachem tres libras, quinque libras valentes. In Castringhem 9 uncias, octo denarios minus. In Hemecekyrike 22 uncias. In Velsen 12 libras et 6 uncias, quinque denarios minus. In Harlemerwalde 10½ uncias. In Soperinga-hova et in Nortga 2 libras. In Saxnem habentur quatuor mansus, una fiertella et quarta parte unius fiertelle minus, et persolvunt tres libras et 8 uncias et quinque denarios, terra Reymfridi tres uncias; ibi ultra Gherleta tollitur nobis pratum, persolvens quatuor uncias. In Leythan tres mansus et una fiertella, persolventes quinque libras et quinque uncias. In Leythere-broeke juxta Mernam tollunt nobis Dodo et castellanus pratum duarum librarum. In Lopsan triginta tres volgare, persolventes 4 libras et 30 denarios. In Radenburgh quatuor mansus 10 libras. In Radenburgare-broeke 16 uncias. In Suetan 13 uncias. In Waldmanne-venna 16 uncias; sed modo nullus tenere vult. In Comitis-fridgersa 6 uncias. In Buschusa unus mansus 32 uncias. In Scerwik unus mansus 28 uncias. | |
[pagina 18]
| |
In Ruvene 16 libras. Juxta Delf 10 mansus 6 libras. In Scipliede 20 libras. Ex altera parte Delf 9 mansus 9 libras. Juxta Scie duo mansus Adaloldi 9 uncias; item mansus Walteri 6 uncias et una fiertella 30 denarios. 2. Iste sunt ecclesie, ad collacionem cenobii Hecmundensis in Hollandia, Kenemaria et in Frisia de jure spectantes. - Hecmunda. Hyllenkem. Sassenem. Noirga. Vorenholte. Flardinga. Berkel. Oldscie. Alcmaria. Heilghelo. Vranla. Broec. Outerleke. Oudthorp. Heynsbroec. Opdam. Spanbroec. Wadwey. Wognem. Misen. Scermer. Orshem. Harga sive Ketel. 3. De decimis minutis in Frisia. - In Oldthorp et in Vranla de vitulo obulum, de agno obulum, de legherstede 6 denarios. In Broec de legherstede 6 denarios, de vitulo obulum, de agno obulum. In Outerleke de legherstede 6 denarios, de vitulo obulum, de agno obulum. In Spanbroec de vitulo quatuor ova, de agno 3 ova et de quolibet defuncto unum denarium. In Wadwey tantum. In Wognem tantum. In Opdam tantum. In Hensbroec tantum. In Orshem, Misen et in Scermere de quolibet defuncto de sepultura 12 denarios, inde custodi monasterii Hecmundensis 6 denarios et sacerdoti sex denarios; de vitulo obulum et de agno obulum. Alcmares-kerspel duodecim hode per Alcmarespensem modium. Franlo 6 hode et Franlorebroech, Altenthorp et Outerlec 13 hode per Alcmerensem modium. Misen 3 hod per Alcmerensem modium. Vreshem 3 hod per Alcmerensem modium. 4. De decimis maioribus a Rekere usque in finem terre, que vocatur Wolt. - Ibe Bols mansit in Eklant, Emeke in Emekencamp, Isicher secus in Gherlant. Isti juraverunt dare decimam secundum pactum constitutum, de omni terra sua a Rekere usque in finem terre sue, que vocatur Wolt; et juraverunt cum eis omnes tune inhabitantes terram; debent autem solvere annuatim. | |
IV. (De ruilingen van de abten Adallart en Ascelinus.)1. De quibusdam permutacionibus possessionum, inter | |
[pagina 19]
| |
Adallardum abbatem HecmundensemGa naar voetnoot1) et quendam Eilgherum inimicum monasterii factis. - In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit presentibus et futuris, qualiter dominus abbas Adallardus permissu Florencii comitis mutuacionem terre in Scirmere dimidium mansum prati inter duas Gribbas et terram quinque virgarum a Gribba in Bemestre, que Acgeres-were appellatur, persolventem annis singulis sedecim uncias, cum Eilgero fecerit; prefato Eilgero retribuente juxta Alcmere terram Alting-fiertele nominatam et octo vaccarum pascua, quod gers vocant, et in Linbon unam fiertele et in Abbatiscache, in Harragan censum quinque unciarum, que simul composita fiunt viginti septem uncie pro prefatis sedecim unciis. Item in alio loco Boclo vocato idem dominus abbas Adallardus dedit eidem Eilgero et cuidam Abboni de Meneslata in Boclerbroc, in Graft una fiertele minus quam sex mansus, duas libras singulis annis solventes, pro quibus dederunt prefati Eilgerus et Abbo terram in Alcmere unam libram solventem et in Hondegest terram decem unciarum et in Linbon sex unciarum. Idem dominus abbas dedit eisdem Eilgero et Abboni in Gerdinchimere terram libram solventem, insuper ad augmentum dimidiam marcham auri ad scrinium sancti Adalberti ornandum. Hec mutuacio confirmata ac stabilita est presidente ac favente domino nostro Florencio comite, legitimaque coniuge sua, domina nostra Petronilla, volente, in loco Harlem nominato, Kalendas Octobris coram magna multitudine populi de Kinnemelande. Cuius rei testes sunt Galo et Isbrandus frater eius, Weremboldus, Willem, Volbertus, Ludolfus de Harlem, Alnoth, Rotbertus et Sibold de Alcmere, Ivo, Frethericus et Sibold de Lo, Rotmarus et Thiedolf de Linbon, Thiedricus, Sifridus et Luva, Brother de Scirmere et alii plures. 2. De permutacione possessionum in Kallinghem, inter Ascelinum abbatemGa naar voetnoot2) et supradictum Eilgerum conventu | |
[pagina 20]
| |
reclamante facta. - Huic domino Adallardo successit in abbacia Ascelinus quidam, assumptus ex servicio comitum et adhuc novicius substituitur, ideoque monastice vite non bene rigidus executor. Is itaque, aut male consultus aut non bene premeditatus, mutavit maius pro minori, scilicet in Kellencgen terram, singulis annis solventem quatuordecim libras, dedit predicto Eilgero pro terra, solvente viginti duas uncias in Geest. Qui quale dampnum nostre ecclesie intulerit, facile adverti potest; nos vero testamur Ihesum, inspectorem omnis accionis hominum, hec sine consensu et consilio fratrum, ymmo ipsis contradicentibus et adhuc contraclamantibus, acta fuisse, ideoque ipso Ihesu Christo annuente irrita quandoque fieri speramus. | |
V. (Schenkingsakte van abt Adallart.)De pluribus possessionibus, per Adallardum abbatemGa naar voetnoot1) et per alios devotos Christianos conventui ad vinum emendum ad caritatem donatis et assignatis et banno dicti abbatis confirmatis. - In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit omnibus presentibus et futuris Christifidelibus, qualiter ego Adallardus, Hecmundensis ecclesie abbas, Dei gracia quamvis indignus, sextus post primum abbatem, emi terram in loco, qui Wimnon dicitur, quinque solidos et dimidium singulis annis Kalendis Octobris pro censu solventem; ex quibus constitui quinque fratribus ad vinum pro caritate in anniversario meo sex denarios ad luminaria ecclesie pro anima mea. Quo exemplo quidam frater nomine Gerbernus instigatus, Trajecti nutritus sed tunc eo tempore pro loci qualitate conversatus, adquisivit in supradicto loco terram, que singulis annis duos solidos solvit, quos fratribus pro anniversarii sui memoria ad vinum emendum, permissu et licencia abbatis sui, ordinavit. Eisdem diebus quedam matrona nomine Bava in ista parte Siepelingheberche contulit fratribus terram, | |
[pagina 21]
| |
viginti sex denarios solventem singulis annis Kalendis Octobris; et hos pro anima sua ad supranominatum usum pro penuria vini, quam fratres paciebantur, constituit. Hoc eciam tunc temporis abbas Adallardus fratribus suis concessit et banno suo confirmavit, ut quidquid deinceps ecclesie daretur aut quocunque modo acquireretur ad usum vini fratribus verteretur. Quodsi quis successorum meorum hoc, quod non credo, infringere voluerit, justicia obstante ad effectum non deducat, sed liminibus sancte ecclesie extraneus fiat et cum Dathan et Abiron in infernum descendat et omnes maledictiones, que in Deutronomio scripte sunt, veniant, et nomen eius deleatur de libro vivencium, nec cum iustis scribatur et in die iudicii sit in sinistra parte cum Iuda traditore Domini et cum diabolo dimergatur in stagnum ignis et sulphuris. Qui vero tradicionem nostram inconvulsam custodierit, benedictionem et misericordiam consequatur a Domino tempore oportuno et vitam eternam in futuro. Acta sunt hec publice coram Florencio comite in presencia Adallardi abbatis, ante altare sancti Petri in Hecmundo, coram ydoneis testibus: Weremboldo, Galone, Isbrando, Deddone et fratribus eius quamplurimis. | |
VI. (Lijst van de cariteits-giften der abdij.)De possessionibus, a diversis hominibus ad caritatem assignatis, et de libro sancti Adalberti registratis. 1. Primo de redditibus caritatis, tempore Adallardi abbatisGa naar voetnoot1) acquisitis. - Adallardus abbas et frater Gherbernus 4 uncias et 10 denarios. Florencius comes, secundus videlicet Florencius, duas libras. Gherwalech, conversus et monachus, frater eiusdem abbatis, dedit terram in Velsen, solventem quinque uncias, 4 denarios minus, et in Haregan 2 solidos. Isbrandus, frater eiusdem abbatis, cum uxore sua Wela quinque uncias. Suvi, | |
[pagina 22]
| |
soror predicti abbatis, dedit terram in Spernerwalt, solventem 4 uncias et ducentas anguillas singulis annis. Weremboldus de Hairlem terram ibidem, octo uncias persolventem. Folpertus Candidus terram in Eskmadelf, 7 uncias persolventem. Evo de Ekkerslato, conversus et monachus, terram ibidem, 5 uncias persolventem. Alnoth de Alkmer, conversus et monachus, terram ibidem 4½ uncias. Walterus miles in Hiltetesbroc 4½ uncias. Folcolf cognomento Foc terram in Geest, 2 uncias persolventem. Gericus de Velson terram ibidem, tres uncias et quatuor denarios persolventem. Wlfard et Aldwi uxor sua terram in Harem unum solidum. Burchardus de Uytghest terram ibidem unam unciam. Meinard de Casterkem terram ibidem, 10 denarios persolventem. Galo de Berghen terram in Winnerwald, in loco qui dicitur Welhem, unum solidum. Idem Galo terram cuius(dam) Reinboldi emit et dimidietatem Deo et sancto Adalberto dedit, post mortem eiusdem Galonis, uxor eius Ghertrudis alteram dimidietatem Deo pro anima sua et pro animabus mariti sui et filii sui et filiarum suarum; postquam Ghertrudis obiit, filie eius optulerunt sancto Adalberto sextam partem terre, que jacet in Thene. Wibrandus medicus dedit terram super Gheest, unum solidum persolventem. Rothardus presbyter de Eskendelf terram ibidem, unum solidum persolventem. Alwaer de Eskendelf terram ibidem duas uncias. Hildegard de Eskendelf terram ibidem duas uncias. Heilwijf de Eskendelf terram in Linbon tres uncias. Frethericus de Eskendelf cum uxore sua Rieswijt terram ibidem, 30 denarios persolventem. Godelt de Rijswijc terram in Velson, unam unciam persolventem. Bava uxor Tettolfi terram in Felson 26 denarios persolventem. Isset de Backem terram ibidem, unciam persolventem. Tetta de Harem terram ibidem, duas uncias persolventem. Lantdrat terram super Adrichem, unum solidum persolventem. Wlbrandus de Eskendelf cum uxore sua Ricswit 4 uncias. Thiedricus de Castrickem terram in Linbon, duos solidos persolventem. Bovo de Haren et Thiedelt unum solidum. In Paindrech dedit Hio sancto Adalberto quartam partem pro animabus uxorum suarum Folqui et Waltruth, que | |
[pagina 23]
| |
jacet inter Werenbrecht et Thiedard. Frater Godefridus dedit pro anima matris sue terram fenariam, jacentem in Wardingmade juxta Santfort, quatuor virgarum, solventem singulis annis duos solidos. Abbo terram in Hemecekirche, 10 denarios solventem. Gherbrant frater eiusdem Abonis terram, sex denarios solventem. Adallardus terram in Hemecekirche, duos solidos solventem. Isbrandus filius Adallardi mutuavit terram, quam dedit pater et frater, videlicet Adallardus monachus; et reddidit terram in Hutghest, 3½ uncias solventem, et in Ekerslate 30 denarios. Adallardus filius eius factus monachus terram ibidem, 4 uncias solventem. Waloch frater eiusdem Adallardi dedit terram ibidem, unum solidum solventem. Hema de Haregan terram ibidem, 10 denarios solventem. Meinwi in Bacham terram, 4 denarios solventem. Sigerda in Rotholfen-gabroko terram, duas uncias solventem. Rodolfus, conversus et monachus, terram iuxta Wisenford, 9 uncias persolventem. Isbrandus frater Barwaldi terram in Esknemendelf, duos solidos persolventem. Bertgarda, conversa et monacha, terram in Lintthereswalda, persolventem 6 uncias et duos solidos, ad luminaria in ecclesia sancte Marie. Wlbrandus de Esknemendelf terram ibidem, quinque uncias persolventem, et in Casterkem terram 10 uncias. Folpertus in Felsen terram, 12 denarios solventem. 2. Adhuc de redditibus caritatis, tempore Walteri abbatisGa naar voetnoot1) acquisitis. - Domnus abbas Walterus emit a Berewaldo et Isbrando quartam partem terre, quam habuerunt Heike et Luva, iacentem in Haregan et in Grothen, que singulis annis persolvit octo uncias. Hugo terram in Hemecekirke, solventem duas uncias et centum ova. Pro anima Gherardi filii Mauricii data sunt duo iugera et unum hondt in Polre, que solvunt annuatim 4 solidos. Reimerus cognomento Entet, cum uxore sua Agatha dedit in Alkmere pratum duarum vaccarum. Ratther cum uxore sua terram in Bergan, solventem 6 denarios. Cris- | |
[pagina 24]
| |
tancius pro anima filii sui Gerardi dedit terram in Hemecekirche, tres uncias solventem. Wlfardi frater Werenboldus dedit terram in Harem pro anima sua, tres solidos solventem, et pro uxore sua Reinbolda unum solidum. Dedit eciam frater ipsius Reimboldi Gerit de Kaldenesse pascuam, 30 denarios solventem. Quedam virgo, Marcilia nomine, dedit terram in Polghest, tres uncias solventem. Arnoldus cognomento Spiker et uxor eius Ymma dedit sancto Adalberto unum mansum, iacentem in Werthere iuxta ecclesiam. Alfricus quidam, famulus sancti Adalberti, morabatur in Warthere, qui omnem hereditatem suam dedit sancto Adalberto, scilicet agros cultos quatuordecim morghene, ex quibus concessit domnus abbas Walterus quatuor morghene filie cum filiis suis eiusdem Alfrici, qui iuraverunt sancto Adalberto. In Hemezekirche dedit Ricbolda pro anima sua terram, solventem annuatim sex solidos. Pro Rissinda filia Theoderici data est terra prope Alkmer, persolvens annuatim unum solidum. Quidam veniens hic de Polghest ad conversionem monastice vite, nomine Beververd cognomento Bernardus, optulit Deo et sancto Adalberto pro anima sua et pro animabus patris sui Wlbodonis et fratris sui Wlbodonis et matris sue Ethelmode domum suam et terram inibi iacentem, singulis annis persolventem 11 uncias. Quidam miles nomine Wilhelmus, de familia comitis Theoderici, relinquens seculum factus monachus, optulit Deo sanctoque Adalberto iure hereditario tres integros fiertel et quartam graminis, in Leitherdorpe iacentes; insuper et pratum fenarium ultra Sigodessloth, quantum viginti sex homines in una die falcare possunt, et dimidiam falcacionem unius hominis; dedit eciam domum et duas hofstede; huius rei testes sunt comes et legitima uxor eius Sophia, Bertulfus dapifer, Arnoldus de Delf, Hughe de Monstre cum aliis multis. Ivo de Benningford dedit terram, persolventem 4 uncias. Theodericus Fikerdey terram, que iacet in Benningfort, persolventem duos solidos. Ludolfus de Wimnem dedit terram in Wymnerwolt, persolventem 15 denarios. Walech de Bakkem dedit terram in eadem villa iacentem, persolventem 5 denarios. Reimbrandus de Alkemare dedit | |
[pagina 25]
| |
terram, persolventem 12 denarios. Reinlof de Limbon dedit terram, persolventem 10 denarios. Aldbertus cognomento Abbo dedit terram, persolventem 20 denarios, que iacet in Usdam. Simon cognomento Vak dedit, pro anima sua et pro anima uxoris sue Oulin, terram, persolventem 2 solidos, que iacet in Heilghelore-venne. Aldic de Wimnem dedit terram, persolventem 20 denarios, que iacet in Wimnon. Verthemar dedit terram persolventem 20 denarios, que iacet in Winnemerwolt. Heinricus dedit terram, persolventem sex denarios, que iacet in Velson. Gericus dedit terram, persolventem duos solidos vel 20 denarios, que iacet in Velson. Thiebertus cognomento Hayco dedit nobis domum Traiecti, annis singulis solventem 30 solidos et duas libras piperis. Bernildis dedit terram, persolventem 10 denarios, que iacet in Velson, pro anima fratris sui. Wiboldus dedit terram, 6 denarios solventem, que iacet in Wimnem. Avo Kukelin, pro se et pro uxore sua et pro anima filii sui Ludolfi, dedit unam fiertel, que iacet in Uytghesterbruch. Elzo dedit terram, 6 denarios persolventem, que iacet in Usdam. Infreith dedit terram, 2 solidos persolventem, que iacet in Pulghest. Imma dedit terram, persolventem 5 denarios, que iacet in Backem. Enkenradis dedit, pro anima viri sui Alfrici, duo volgeren, que iacent in Eschemendelf. Wilhelmus cognomento Kinbacke, canonicus sancti Martini in Traiecto, dedit terram, persolventem 20 solidos, que iacet in Bindelmarbruch. Aldic de Arem dedit terram, persolventem 8 denarios, que iacet in Siwirdinghelant. Hildegarda dedit pro anima sua dimidium fiertel, que iacet in Wimnon. Ava dedit terram, persolventem 10 denarios. Ivo de Wimnen dedit terram, persolventem 10 denarios, que iacet in Wimnom. Saxamerus dedit terram, solventem 20 denarios, que iacet in Wimnemerwolt. Sivert Batselir dedit terram, persolventem 3 denarios, iacentem in Arem. Siburgis dedit pro anima sua terram, persolventem 6 denarios, que iacet in Wimnemerwolt. Frithericus, filius supramemorati Aldici de Arem, dedit nobis agrum, persolventem 8 denarios, que iacet iuxta agrum patris sui. Ougo de Arem dedit unum agrum, que iacet prope domum suam, | |
[pagina 26]
| |
pro anima sororis sue Amelberge, persolventem 6 denarios. Gerardus quidam de Wimnem dedit duos agros, qui iacent in Wimnem. Quidam homo de Wiringheest, nomine Limmo, misit domino Waltero abbati tredecim uncias per Frethericum monachum, redimens partem terre sancti Adalberti inibi iacentis. | |
VII. (De bezittingen der kerk van Vlaardingen.)1. De hominibus et fundis, ad ecclesiam de Flardinghe pertinentibus. - Isti sunt homines ad ecclesiam Flardinghe pertinentes, et solvunt in festo sancti Willibrordi singuli duos denarios. Themard et Machtilt, filii Waldfride filie Diren; Arnold et Ostina, filii sororis Walfride; Lifung, Fritheric, Johannes, filii Ethergarde; Gerard, Franco, Thidbodo, filii sororis Ethelgarde; Emghalbert, Baldwijn, Reinwind, Helawi, Duva, filii Heylawine; Conrad, Heylawijf, filii Duvan; Reinward, filius Geroldi, qui fuit frater Diren; Ghisebert et Wivin, filii Reinwardi. 2. De fundis, pertinentibus ad eandem ecclesiam Flardinghe infra villam. - Fundus filii Elankindi duodecim denarios persolvit in festo sancti Willibrordi. Fundus Badelogen 2½ denarios. Fundus Everoldi tres obulos. | |
VIII. (Lijst van de dienstlieden der abdij.)De quibusdam ministerialibus monasterii, extra Hecmundam commorantibus, de libro sancti Adalberti conscriptis. - Apud Delf, Baldwin filius Sigheri. Reinwi filia eiusdem, apud Pildrep. Badeloga, vidua Oulrici de Thezamunda, filia Amelgeri, apud Pulzabruch. Gherwara, filia Gherware. Conrad et fratres et sorores eius, et sorores Gherwine apud Utrecht manent. Fordnoth, Willebold, filii Aven Albe, Erkensmidt et Imma, filie Aven Albe, Brugis manentGa naar voetnoot1). Iuxta Lecca de monte Hugan, | |
[pagina 27]
| |
Amelgerus et filii eius, filii Meynardi, fratris eius. Volpert filiam Meynardi habuit. Sibrant filiam Meynardi habuit. Godwert filius Meynardi. Apud Gherswelt Eppo et Gherbrant, filii fratris Meynardi et Amelgeri. | |
IX. (Schenkingen van graaf Dirk VI.)Oblacio Theoderici noni comitisGa naar voetnoot1) et Sophie comitisse in dedicacione ecclesie, et de memoriis eorum, anno 1143Ga naar voetnoot2). - Theodericus comes cum legitima coniuge sua Sophia pro censu suo, debito a Wilhelmo de Harlem Maxilla cognomento, accepit terram in agris et pratis fenariis, iacentem in parrochia Velserebruch et persolventem in unoquoque anno viginti septem uncias; et dedit eandem sancto Adalberto iure hereditario possidendam anno Domini milesimo centesimo quadragesimo tercio in dedicacione ecclesie, que facta est a domino Hartberto Traiectensi episcopo nonas Octobris. Idem comes Theodericus cum coniuge sua Sophia optulit sancto Adalberto ad luminaria ecclesie eius sextum mansum, qui iacet in loco, Golda nominato. Idem vero Theodericus comes dedit sancto Adalberto duos mansus et unam fiertellam, non longe iacentes a rivulo, qui vocatur Bodegrave. Predictus comes Theodericus cum coniuge sua Sophia optulit ad altare, in honore sancti Johannis Ewangeliste consecratum, calicem argenteum et omnia sacerdotalia vestimenta et altaris linteamina. Ad ipsum altare celebratur omni die absque precipuis festis missa pro animabus parentum, fratrum et sororum, filiorum et filiarum ipsorum, et omnium in cimiterio quiescencium, et omnium fidelium defunctorum. Qui eciam emerunt ab uxore cuiusdam Gerberni de villa, que dicitur Ecclesia sancte Agathe, terram ibidem iacentem, solventem omni anno tres libras et quatuor uncias, ex quibus unam libram constituerunt ad luminaria eiusdem altaris, scilicet ut singulis noctibus | |
[pagina 28]
| |
ardeat ibidem lumen et in anniversario comitum et comitissarum, ibidem iacencium, quatuor cerei ad vigiliam et missam. Reliquas duas libras et quatuor uncias constituerunt fratribus ad caritatem ter in anno, videlicet sexto Kalendas Maii et septimo Kalendas Augusti, quamdiu vixerint; cum vero obierint, in anniversariis suis et in die qua agitur memoria omnium fidelium animarum, et in omnium anniversariis comitum et comitissarum. Obtulerunt eciam pro anima filii sui Theoderici duodecim libras et dimidiam, quibus emimus terram, annuatim quatuordecim uncias persolventem: in Alcmere a Reinwardo monetario duas uncias et dimidiam, in Gheest quatuor videlicet uncias et dimidiam, in Prato prepositi ab Everardo cognomento Kimpen tres uncias, in Kimppenkaghere iuxta mare ab Everardo cognomento Scinken quatuor uncias super Gheest. Ex hiis octo uncie constitute ad caritatem fratrum, et sex uncie ad vestes pauperum. | |
X. (Dienstrecht der abdij.)De iure monasterii Hecmundensis super ministerialibus suis, inter Casterkemmer-zande te Gheerdenweghe commorantibus. Hoc est ius quod habet monasterium Hecmundense inter Casterkemmer-zant et Gheerdenweghe super ministerialibus suis. 1. Quemcunque vel quoscunque ministerialium villicus abbatis ad curiam, monasterium videlicet Hecmundense, vocaverit vel ex mandato domini abbatis citaverit et venire iusserit, si contumaciter supersederit, forefactum illud decem solidis Hollandencium denariorum emendabit. Quicunque vero inter prefatos terminos, sive liber sive ministerialis comitis mansionarius ecclesie Hecmundensis fuerit citatus a villico et vocatus ad curiam, si contumax remanserit, terra ipsius, quam habet ut in vulgari dicitur te huerware, in gracia et voluntate abbatis totaliter pro hoc forefacto remanebit. Veniente abbate inter predictos terminos, quemcun- | |
[pagina 29]
| |
que villicus suus de ministerialibus suis ad presenciam suam citaverit vel venire iusserit, si contumax remanserit in veniendo, duobus solidis emendabit; et sic unoquoque, die abbate ibidem remanente, si non venerit, duos solidos persolvet, sub testimonio tamen duorum testium ecclesie ministerialium citacione premissa. Contumaces vero istius modi(?) per villicum punientur pena, que in vulgari pandinc dicitur; qui vero pene eidem, dummodo duo testes ut predictum est adhibeantur, restiterit violenter, in decem solidis emendabit. 2. De quadam pensione buttink vocata. - Quandam pensionem dare solent ministerialis ecclesie comiti terre, que buttink dicitur, cui pensioni presidebit villicus ecclesie, cuius summa est triginta solidi, duos solidos insuper; de quibus duodecim denarios recipiet ad usus suos, sculteto vero ville in Aghetskerke alios duodecim dari faciet. Hanc pensionem prefatam nulli ministeriales persolvent, nisi illi de Aghetskerke. Commutaciones vero bonorum suorum, eodem precio quo fieri solet inter laycos, verbi gracia, ut sepius fieri solet, inebriatis et incrapulatis, in hunc modum: Accipias mea omnia, loco simili recipiam tua, si equa vice contigerit cuilibet ministeriali ecclesie. In prefatis terminis nunquam eandem condicionem vel commutacionem revocare poterunt in irritum sine consensu et voluntate abbatis vel villici. 3. De quodam iure monasterii Hecmundensis super ministerialibus, commorantibus in Hecmunda. - Quemcunque ministerialium ecclesie villicus ad aggerem reparandum vel ad quascunque res vehandas curribus suis ex mandato debito ire preceperit, pena prescripta, que pandinc dicitur, si supersederit, punietur; et eadem res, que pandinc dicitur, in gracia abbatis remanebit. 4. De iure, quod evelganc dicitur, ministerialibus prohibito. - Nullus eciam ministerialium monasterii Hecmundensis filiis vel filiabus suis vel cuicunque de generacione sua aut extraneo bona sua submittere poterit hoc modo, quod in vulgari evelganc dicitur, sine consensu et presciencia abbatis vel villici sui. | |
[pagina 30]
| |
XI. (Aanwinsten der abdij onder abt Wouter. 1130-1161.)1. De pluribus possessionibus, per venerabilem patrem Walterum abbatem Hecmundensem venditis et permutatis, et preciis inde receptis in meliores usus conversis. - In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit presentibus et futuris, qualiter domnus abbas Walterus, consilio Theoderici comitis noni eiusque matris Petronille, vendidit in Scirmere terram tres uncias persolventem, et in Misne terram septem uncias persolventem; et cum primo precio emit terram, tredecim uncias persolventem, et piscacionem sub ponte eiusdem fluminis. A Cristancio filio Dodonis emit terram in Hemecekerke, sex uncias persolventem; et ibidem idem Cristancius pro anima filii sui Gerardi dedit terram sancto Adalberto, tres uncias persolventem. Isdem domnus abbas Walterus vendidit terram in Haregan, quatuor uncias solventem, que pertinebat ad capellam sancte Marie in Hecmunda; et cum eodem precio addita pecunia emit ab Athelheida et filiis suis, Volperto et Everardo de Noirthe, terram in Eskmundelf iacentem, duodecim et dimidiam uncias persolventem, ex quibus dedit sancte Marie octo uncias pro quatuor. Iste octo uncie in Eskmundelf et quatuor uncie in Forenholte, date pro anima Dodonis, pertinent ad capellam sancte Marie in Hecmunda. Isdem domnus abbas Walterus emit a Roberto, famulo sancti Adalberti, hereditatem et beneficium eius, quindecim uncias persolventem; et in eadem villa emit terram ab Eynghelberto, famulo comitis, novem uncias persolventem. Abbas Walterus cum consensu Theoderici comitis vendidit terram duobus Fresonibus, Franconi et Boyoni, in Franlo iacentem et persolventem singulis annis tres libras tribus solidis minus; et recepit pro eadem centum viginti libras, et ex eisdem libris accepit triginta marcas. Et emit a Francone de Riiswijc fratribusque eius terram, in Polgheest iacentem et persolventem singulis annis tres libras; deinde de eisdem denariis dedit Arnoldo | |
[pagina 31]
| |
cognomento Spikar viginti sex libras et quinque solidos et quatuor marcas, pro redimendis quinque libris, quas habuit in beneficio de ecclesia. Idem vero abbas de predictis denariis dedit octo libras Meinteto de Alcmere, et redemit ab eo beneficium decem unciarum, quod habuit de ecclesia. In hiis supradictis expensi sunt denarii, quos suscepit de terra, quam vendiderat in Franlo. Post hec isdem abbas emit in Alkmere hofstadem decem libris a Gherbrando, Gherardo, Theoderico, eorum consanguineis, septem uncias singulis annis persolventem. Dedit eciam isdem abbas Berewoldo, ecclesie advocato, quinque libras et marcam pro terra, in Rijswikerbroeke iacente, persolvente singulis annis octo libras. 2. De terra in Aldendorp vendita et de diversis possessionibus in Poel, a Waltero abbate acquisitis. - Abbas Walterus, vendens cuidam Tyevoni terram in Aldendorpe, libram unam singulis annis persolventem, et recipiens pro eadem quinquaginta sex libras. Hiis quinquaginta sex libris triginta libras de suis adiciens, emit terram, que dicitur Poel, quam aqua circumfluit, a Francone, comitis dapifero, et fratribus eius Alnotho et Wilhelmo et matre eorum Ymma. Ad eundem Poel pertinet terra fenaria, quam simul emit domnus abbas, quantum possunt viginti septem homines in una die falcare. Inde iacent in uno campo, qui vocatur Maior Merecamp, quantum possunt novem homines in una die falcare; et in alio campo, qui dicitur Minor Merecamp, quantum possunt septem homines in una die falcare; in Frankenwere quantum possunt novem homines in uno die falcare; in Kempenwere unius hominis et dimidii falcacio. Iterum emit cum quatuor unciis in Magno Horne falcacionem unius hominis. Iuxta Rechthesclat cum quatuor unciis emit falcacionem unius hominis. Iterum emit cum sex unciis agrum et ortum a quodam Wlrico pellifice. Iterum emit in Minore Merecamp terram cum quinque solidis a quodam Andolfo. | |
[pagina 32]
| |
Iterum emit abbas in Poelgheest cum sedecim libris et dimidia a Wilhelmo qui dicitur Kinbac terram, habentem falcacionem quinque hominum, et pascuam quinque vaccarum et dimidie, et ghiestlant ipsius. Idem abbas mutuavit terram quinque vaccarum contra Alnothum extra Poel. 3. De pluribus possessionibus in Velsen acquisitis. - Abbas Walterus emit ab Everwacchoro filio Galonis de Hairlem pascuam duodecim vaccarum, que iacet in Astbroech, in Velserbruch et inter rivulum qui dicitur Mere. Idem Walterus abbas emit cum sex unciis a Iustacio pratum fenarium, quod iacet in Westbroche in Velsen inter duo flumina. Idem abbas emit a Gozwino filio Ludolfi de Adrichem pratum fenarium unius virge, quod iacet in Westbroche iuxta fenariam terram comitis. Abbas Walterus dedit Everardo de Hairlem decem et novem libras, et redemit ab eo scrutum Alcmere, quod habuit prius in beneficium. Abbas Walterus emit a Wilhelmo filio Hugonis et Hathewe dimidiam fiertellam, iacentem in Velsen in loco qui dicitur Smalegheest, persolventem viginti octo denarios. Abbas Walterus emit ab Hathewa matre Wilhelmi uxore Hugonis pascuam duarum vaccarum, que iacet iuxta pascuam, quam emerat ab Everwacchoro filio Galonis. Abbas Walterus emit ab Ansfrido, famulo sancti Adalberti, unam fiertellam, iacentem in Velson in loco qui dicitur Hochegheest et persolventem duas uncias. Abbas Walterus emit a Theoderico Fikerdey terciam semifiertelam terre ararie, super Adrichem unam, et in Asbroke unam, et mansum prati et pascuam sex vaccarum, in Westbroke super Hoghemade alteram dimidiam fiertelam prati. Iuxta hanc iacet terra, quam tradidit Theodericus comes pro Bennenbroke, que fuit domni Wilhelmi Kinnebacken. Dimidium mansum super Smelengheest, et super Darengheest pascuam septem dimidiam vaccarum in pascua et campum in Noirtheke. In Astbroke unam fiertellam prati et duos campos, qui dicuntur Liechtcampe. | |
[pagina 33]
| |
In Westbroke extra flumen Holenflet mansum unum preter duas virgas. A Gazwijn emit abbas unam virgam, a Iustacio quinque virgas et dimidiam in Westbroke in duas fossas, que dicuntur Fliet. Emit eciam a Wilhelmo Guls mansum plenum super Darengheest, et dimidium mansum super Smelengheest terre ararie, mansum prati et dimidium mansum in Westbroke. Super Ghaghemade a domno Ysbrando filio Galen unam fiertelam, a Wilhelmo Guls terram dimidiam libram solventem, pascuam duodecim vaccarum in Astbroke, que fuit Everwackers filii Galonis. Ab Ansfrido famulo suo emit unam fiertelam prati in Astbroeke super Adrikem. 4. De redditibus, quos Walterus abbas ad domum infirmorum, ad luminaria ecclesie, ad victum pauperum et pro anniversario suo faciendo assignavit. - In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit omnibus sancte ecclesie fidelibus, quod ego Walterus, Dei gracia Hecmundensis ecclesie octavus abbas, prospiciens fratrum infirmitati, pro salute anime mee constitui cum consilio fratrum ad domum infirmorum decem uncias, ex quibus sex uncie solvuntur de terra, pro Gerico presbytero oblata, que iacet in villa Puthen, que ad ignem constitute; sex vero solvuntur de terra sancti Adalberti, que iacet in Scorla, que constitute sunt ad eiusdem domus luminaria. Constitui eciam elemosinario ad vestes pauperum redditum terre in Leyderdorpe, quam obtulit sancto Adalberto Wilhelmus cognomento Timpo, et quinque uncias in Scorla cum Adallardo puero oblatas, sed et dimidiam libram, in Alcmare emptam denariis, quos optulit Sophia comitissa pro filio suo Theoderico, itemque dimidiam libram in Sadenhorne, pro Wilhelmo Kinbac cognomento oblatam. Ad victum autem pauperum decimum panem ex omnibus, que coquuntur. Ad usus serviencium et hospitum et reliquias fratrum insuper et decimam in Roderinse. | |
[pagina 34]
| |
Ad focum vero eorum tres uncias, iacentes in villa que vulgari sermone dicitur Ecclesia sancte Agathe. Perpendens eciam brevitatem vite humane, cupiensque mei memoriam devocius agi post huius deposicionem tabernaculi, constitui fratribus in anniversario meo dimidiam libram, iacentem in villa, que dicitur Ecclesia sancte Agathe. Quin eciam ad luminaria coram altari sancte Marie in maiori ecclesia constitui octo uncias, que solvuntur de Hemcenkerke, sex ad lumen singulis noctibus, duos ad cereos in festis. 5. De quibusdam redditibus, in Eckerslote receptis. - De Kerkgheest 46 uncie. De Hundegheest 45 uncie. De prato una libra. De Ger 20 uncie. De Campo quinque solidi 8 denarii. Duo volgheren 6 uncie. De terra Ysbrandi 30 denarii. De prato Abbonis, quod secum attulit, una libra. Hoc simul aggregatum facit 13 libras 2 uncias 10 denariis minus. Ex ista computacione notatur, quod 10 uncie faciunt libramGa naar voetnoot1). 6. De prediis, per domnum Walterum abbatem in episcopatu Traiectensi acquisitis. - Ista emit domnus Walterus abbas in episcopatu. In Suesne unum mansum et duas hofsteden a Theoderico filio Ghiselberti. Ibidem decem morghen a Gherardo et Barghero filiis Hermanni cognomento Diaboli. Item ibidem a Ghisleberto sculteto sex merghen. Ibidem eciam ab Alberno Bagga tria merghen. Mutuavit eciam a preposito sancti Petri Liberto quinque merghen in Woldekewerde pro dimidio manso in Scalwijch. Item Algothesdorpe a filiis Lothowici tria morghen. Ibidem dedit nobis Gherardus filius Ghisleberti unum merghen. Marsne emit tria et dimidium morghen ab Alberto Monoculo. Horum omnium tenet advocaciam Wernerus scultetus. Floeten emit dimidium mansum a Seghehardo, filio Hatzonis de Alderdelle. Ibidem dedit nobis Ricswidis de Espendelf quatuor morghen. De hiis est advocatus Gherardus scultetus. | |
[pagina 35]
| |
Sluodwethe emit ab Heinrico, canonico sancti Johannis, dimidium mansum. Inde advocatus est Alvericus. Scalcwijch ab Heinrico Haghe emit duos mansus, de quibus dimidium dedit pro quinque merghen in Waldekewerthe. Ibidem dedit nobis Wigerus, pater Werenboldi monachi nostri, unum mansum. Inde est advocatus Wilhelmus filius Thidrici. Mi dedit nobis Heinricus unum mansum, et Lobica dimidium. Ibidem emit abbas Walterus unum et dimidium fiertele. Domnus Walterus emit in episcopatu in Suesen unum mansum a domno Theoderico filio Ghiselberti 18 iugerum. Item sex iugera a Ghiselberto, sculteto de Algoti villa. Item ab Alberno sex iugera. Item a fratre Alberni Begge nomine caudenam 3 iugerum. Item a Thyderico cognomento Fransoys 3 iugera et dimidium. Item a Gherardo Longo 10 iugera in Woldekewerthe. Item ab Alberno vel Alberone Beggha 3 iugera. Reinerus solvit de 16 iugeribus octoginta modios havene. Stephanus solvit de viginti iugeribus quadraginta modios tritici. Meinso solvit de quinque iugeribus duodecim modios tritici. In villa Algoti 3 iugeres, empti a filiis Lothowici; inde solvit Hugo sex modios tritici. In eadem villa Gerardus filius Ghiselberti dedit I iuger; inde solvit Reynerus de Swesen quinque modios havene. In villa, que vocatur Bruklede, 5 iugera et dimidium. In villa, que vocatur Marsen, emit sex iugeres a filiis Wescelonis; inde solvuntur quadraginta octo modii havene. In eadem villa emit dimidium mansum et dimidium iuger a Fritherico; inde solvuntur quadraginta modii havene et quinque solidi. In eadem villa emit ab Alberone Monoculo 3 iugeres et dimidium; inde solvuntur viginti quinque modii havene. Horum omnium advocaciam tenet Wernerus scultetus. In villa, que vocatur Sluodwethe, emit dimidium mansum ab Heinrico canonico, filio Volquini de Werkijnde; inde solvuntur quindecim modii tritici. Inde advocatus est Alfricus. In villa, que vocatur Scalcwijch, dedit unum mansum Wigerus vel Wigherinus, pater Werenboldi monachi nostri; inde solvuntur centum modii havene et decem | |
[pagina 36]
| |
solidi. In eadem villa emit ab Heinrico mansum et dimidium; inde solvuntur sexaginta modii havene. Inde est advocatus Wilhelmus filius Theoderici. In villa, que vocatur Flothen, emit dimidium mansum a Sigehardo, filio Azonis de Alderdelle; inde solvuntur decem et octo modii tritici. Ibidem dedit nobis Riswidis de Asmundelf vel Espendelf quatuor iugeres; unde solvuntur...... De hiis est advocatus Gerardus scultetus. | |
XII. (Aanteekening over aanwinsten onder abt Wibold. 1161-1176.)De redempcione ecclesie de Flardinghe et de pluribus aliis, per WiboldumGa naar voetnoot1) abbatem expositis. - Domnus WiboldusGa naar voetnoot1) abbas dedit comiti Florencio pro redempcione ecclesie Flardinghe centum triginta libras. Item ad aggerem componendum in Malink octoginta libras. Idem dedit ad novum aggerem in Hargan septuaginta libras. Idem abbas in Scocia pergens, ad deducendam Adam, sororem regis Scocie, in matrimonium Florencii comitis decimi, amplius quam quadraginta marcas expendit. Idem abbas emit ecclesie duo preciosa ostra. | |
XIII. (Aanwinsten onder abt Franco. 1182-1206.)1. De terra in Aldenthorp, per Franconem abbatem vendita, et pecunia inde recepta in meliores usus conversa. - Notum sit omnibus, quod domnus Franco abbas vendidit terram in Aldendorpe, persolventem libram, pro qua recepit viginti sex libras; ex quibus dedit undecim libras Simoni cognomento Vak pro terra, persolvente undecim uncias, que iacet in Heylichloe, et in Warmonde dimidium mansum, persolventem novem uncias. 2. De quibusdam bonis a Rothardo monacho et Heinrico filio suo oblatis. - Rothardus monachus optulit monasterio Hecmundensi sex fiertelen et septimam cari- | |
[pagina 37]
| |
tati, que solvunt annuatim septem uncias, quarum quinque iacent in Thiedertrike-lande et due videlicet fiertele in Brotherscinghe-were. Heinricus filius eius optulit ecclesie tres gherse, que solvunt annuatim duas uncias, quarum due iacent in Eremer-venne et una in Reyndinghe-waghe. 3. De possessionibus, per domnum Franconem abbatem emptis, redemptis et acquisitis, et de quibusdam debitis, per eundem solutis et expositis. - In Scie domnus Franco abbas emit ab Allino unum mansum 25 libris. A Theoderico filio Thome beneficium unius libre redemit 7 libris. Decimam in Malinc redemit a Volkmaro 8 libris. Ab eodem Volkmaro mansum in Scipliede redemit 6 libris. Eidem Volkmaro persolvit quatuor marcas. Heinrico filio Philippi de Flardinghe persolvit decem marcas, quas abbati Lamberto ad servandum dederat. In Noirtiche partem decime redemit a Theoderico de Alkmade decem libris. Pro hofsteden, quas Iacobus monachus noster dederat ecclesie nostre, persolvit Hugoni de Elkerslote 4 marcas et 5 solidos, quas idem Hugo invadiaverat. Et Huberto filio eiusdem Iacobi dedit quinque libras. Dedit eciam cuidam mulieri de Alkmare pro uno hofstede 18 solidos. Theoderico cognomento Roper persolvit decem libras. Reymero de Bachem pro decima in Arem dedit 12 libras. Theoderico comiti prestite sunt 48 libre, quas non persolvit. A Gherbrando Meiring et sororibus eius terram, que solvit sex uncias, emit 5 libris. Ab Ermegherda uxore Ghiselberti de Rinneghem dimidii mansi pratum et unam fiertellam redemit novem libris, que persolvunt 14 uncias, ex quibus octo uncias constituit in anniversario suo. | |
XIV. (Vervolg van de goederenlijst der abdij.)De pluribus possessionibus in Escemdelf situatis. - In Escemdelf iuxta Wirefert in Broke octo virgas et dimidiam. In Reynerdes-were tercium et dimidium volchere. In Ockengen-were duo volghere. In Syrekes-were unum volghere. In Ferthemeres-were unum fiertel. In Deddeswere unum volchere. In Sculteke-were duo volchere. In | |
[pagina 38]
| |
novem virgis dimidiam et terciam partem virge de terra Petri quinque solidos. In Nesse in oriente quinque volchere. In Parvo-hem tres pascuas. In Nollekte-hem unam pascuam et 4 pascuas. In Oxenvenne quinque pascuas. In Ulteriori Esce quinque pascuas. In Gerwardes-hem sex pascuas et quarta pars pascue. Ab occidentali parte Flet quartum decimum hem, a via usque in Hi. In Were-esce alteram dimidiam pascuam. De terra Wilhelmi undecim falcaciones et quintum dimidium volchere, de Velsermere usque ad aquam, que dicitur Hi, in directum procedentes. In Cornevenne quinta(m) decimam pascuam. Ab occidentali parte Flet septimum hem, de via usque in Hi. In Reynwardes-were unum volcher. In Wilbrandi Magni-were duo volgher. In Franc-were quatuor volghere. In Smale-were quatuor falcaciones, de Velseremere usque in Sadne. In Franebroeke tres falcaciones. In Wolbodenke-hem duas falcaciones. In Ludolfenke-were unam falcacionem. In Vertenke-were duas falcaciones et duas pascuas. In Westengheest dimidium fiertel seminarie terre. Ad hanc pertinet in Froanen una falcacio et in Sunderlant una falcacio et due pascue. In Nye-were duas falcaciones. In Franebroeke unam et dimidiam falcacionem. In Brede-were terra Ricteti due falcaciones. Banesce quatuor uncias. Solvit Nyedorp viginti quatuor solidos. In Thorengheest est abbatis hem. In Hemstekes-hem duas falcaciones. In Luliolfenken-were tres falcaciones. In Ludolfenkehem tres falcaciones. In Rethbroeke et in Novo-were duas falcaciones. In Popenkehem et in Thedricinken-hem octo falcaciones. In Cokslote duas falcaciones. In Bochem tres falcaciones. | |
XV. (Aanwinsten onder abt Lubbert. 1206-1226.)De commutacione quarundam possessionum, in Ekthorp et in Scorle situatarum, facta pro quibusdam terris in Esmundelf situatis. - In nomine sancte et individue Trinitatis. Ego Lubbertus, Dei gracia abbas Egmundensis, notum facio presentibus et futuris, quod communicato capituli nostri consilio cum Wilhelmo de Ek- | |
[pagina 39]
| |
thorp et uxore eius Aldwi, talem bonorum nostrorum in Ekthorp et Scorle fecimus commutacionem. Dedimus eis terram ecclesie nostre, deputatam usui fratrum nostrorum infirmorum, in Ekthorp, que solvebat annuatim septem uncias. Et in Scorle terram, solventem sex uncias, proprietario usu ab eis et suis heredibus possidendam. In cuius compensacionem dederunt ecclesie nostre terram suam, que iacet in Asmendelf, habentem quindecim math. Insuper ad caritatem dedit fratribus viginti quinque solidos. Quod ut perpetua firmitate nitatur, scriptum hoc sigillis nostris signavimus. Huius rei sunt testes Theodericus prior, Gregorius, Heinricus, Wilhelmus, Walterus, Igerus et alii fratres nostre congregacionis. Sacerdotes: Bertholomeus de Berghen, Ambrosius de Scoirle. Laici: Ysbrandus de Hairlem, Theodericus de Alsmer, Isbrandus de Egmonde, Allardus et Florencius fratres eius, Nicholaus et Nicholaus fratres, filii Nicholai de Heilghelo, Wilhelmus, Evo, Ysbrandus, Loef. | |
XVI. (Leenmannen der abdij.)1. De feodo domni Franconis de My, in Leythorpe situato. - Domnus Franco de My possidet in feodo a monasterio Hecmundensi sex fiertelen et dimidium, sexaginta unum ghers. Hec terra sita est inter terram Theoderici de Alkmade et feodum Wilhelmi de Sile, quod eciam pertinet ad ius proprietatis Hecmundensis monasterii; inter Sile et ecclesiam Leitherdorp sita est terra hec. 2. De feodo Haganonis de Hairlem. - Feodum, quod habet Hagano de Hairlem de ecclesia Hecmundensi, iacet in Brechtgherts-weert, et extenditur directe a Spern usque ad flumen, quod dicitur Lede.
Hucusque excerpta et collecta de antiquo textu ewangeliorum et de libro sancti Adalberti. Reliqua vero ex diversis antiquis cronicis, libris, registris, litteris, cyrographis, instrumentis, transumptis, copiis et pronunciacionibus sunt copulata. |
|