Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 34
(1913)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Onuitgegeven oorkonden betreffende de betrekkingen tusschen Holland en Brabant gedurende de XIIIde eeuw,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedenis van belang waren. Kluit verkreeg bovendien uit de Brabantsche oorkonden nog afschriften, welke hij voor het eerst deed afdrukken, en zoo deed ook Van den Bergh, die echter in zijn Oorkondenboek zich hoofdzakelijk bepaalt tot het overnemen der reeds door zijn voorgangers gepubliceerde teksten, waarbij hij nog de door Willems (in diens uitgaven der Brabantsche Yeesten en van Van Heelu) aan het licht gebrachte kon voegen. Zoodoende beschikken wij in onze oorkondenverzamelingen over vrijwel alle Brabantsche stukken, die voor ons van belang zijn, en is het hier volgende niet meer dan een nalezing, maar eene, die, naar wij ons vleien, nu als definitief beschouwd kan worden, zoodat een uitgever van een nieuw Oorkondenboek van Holland dit archief als uitgeput zal mogen beschouwenGa naar voetnoot1). De serie der oorkonden is in de laatste jaren geordend door den heer A. Verkooren, nu adjunct-Rijksarchivaris, welke tevens van deze origineelen een regesten-inventaris in het licht gaf, waarvan nu drie deelen verschenen zijn, nl. deel I (1154-1338, 500 stukken) in 1910, deel II (1338-1357, 750 stukken) in 1911, deel III (1357-1362, 750 stukken) in 1912 en deel IV (1362-1372, 900 stukken) in 1912. Voor de origineelen hebben wij deze inventarissen van Verkooren gebruikt; de cartulariaGa naar voetnoot2) hebben wij zelf doorgezien en daaruit nagelezen wat voor ons doel van belang was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerst gedrukt worden hier de nrs III, IV, VII, VIII, X, XI en XIII. Reeds elders gedrukt werden onze nrs II, V, VI, IX en XII, maar hier weder opgenomen om redenen telkens bij elk stuk vermeld; van nr I worden alleen enkele verbeteringen opgegeven. Nog dient vermeld, dat bijna alle Brabantsche stukken in Van den Bergh gepubliceerd, die wij konden opsporen, met de origineelen of cartulariën zijn gecollationneerd, hetgeen ons aanleiding geeft tot de volgende opmerkingen: 1. Het verdrag van den Roomsch-Koning Philips met hertog Hendrik I van Brabant van 1204, dat door V.d. Bergh I no 201 fragmentarisch naar Kluit no 60 wordt afgedrukt, is te vinden in het cartularium B fo 1. Daar o.a.V. Mieris I, bl. 145, den volledigen tekst geeft, leek herdruk hier niet noodzakelijk. Een latere uitgever weet nu waar het meest oorspronkelijke afschrift te vinden. 2. Het stuk bij V.d. Bergh I no 205 bevindt zich in het cart. B fo 122. Collatie leverde niet voldoende nieuws op om hier een herdruk te wettigen, wel echter zal dit voor een nieuwe uitgave van het oorkondenboek moeten geschieden. 3. Het stuk, waarvan V.d. Bergh I no 231 een fragment geeft, is te vinden in cart. B fo 35 vo. Het zal echter beter te pas komen in een verzameling van charters betreffende de heeren van Breda, waarvoor de Brusselsche archieven veel opleveren. 4. Voor het stuk V.d.B. I no 265 verwijzen wij naar onze opmerkingen in de Bijdr. voor vad. gesch. 4de reeks, X, blz. 39, verschenen. 5. Wat het stuk V.d.B. I no 270 betreft, verdient het de aandacht, dat de copiïst te Brussel, die uit het cart. B fo 85 voor V.d. Bergh deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
oorkonde afschreef, over het hoofd zag dat er, naast de overigen, ook een lacune is aangegeven in de dagteekening achter ‘vicesimo’. Daar graaf Willem I in Februari 1222 overleed, kan deze alleen met ‘primo’ aangevuld worden. Dit en no 271 zullen, wanneer de copiïst werkelijk in het origineel de lacune zag, op 1221 te stellen zijn en zijn dan te vergelijken met ons no V. 6. V.d. Bergh I no 516 is te vinden cart. B fo 5 vo. Collatie leverde niet genoegzame verbeteringen op om hier een hernieuwden druk te wettigen. 7. Het vredesverdrag door V.d. Bergh II no 678 in fragment gedrukt, bevindt zich in origineel te Brussel, chartes de Brabant no 137; daar het hoofdzakelijk voor de Geldersche geschiedenis belang heeft en de volledige afdruk bij V. Mieris I, bl. 498, voldoende is, leek herdruk overbodig. Tot nu toe zochten wij in de Brabantsche archieven tevergeefs eenig spoor van de volgende oorkonden: V.d. Bergh II nrs 270, 487, 579, 597, 600, 613, 965, 966 en 1045. Ten slotte zij nog opgemerkt dat wij één stuk (no X) in onze verzameling opnamen, dat niet uit de Brabantsche papieren afkomstig is maar hier werd opgenomen, omdat het zich eenigszins aansloot bij een ander nommer (VII) en uit een niet tot eenige andere archiefreeks te brengen verzamelband getrokken werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I.
|
V.d. Bergh I, bl. 112, kol. 1, | regel 8 v.o.: | Durtrech |
l.: | Durtreth | |
ibid. | regel 7 v.o.: | Durtrecswerde |
l.: | Durtretswerde | |
ibid. | regel 1 v.o.: | ergo |
l.: | erga |
V.d. Bergh I, bl. 112, kol. 2, | regel 1 v.b.: | Durtrecswerde |
l.: | Durtretswerde | |
bl. 112, kol. 2, | regel 1 v.o.: | homagium |
l.: | hominium | |
bl. 113, kol. 2, | regel 1 v.b.: | Simon |
l.: | Symon | |
bl. 113, kol. 2, | regel 1 en 2 v.b.: | Barnardi |
l.: | Banjard | |
bl. 113, kol. 2, | regel 7 v.b.: | Novembris |
l.: | Novenbris |
II.
Nader verdrag tusschen hertog Hendrik I van Brabant en graaf Dirk VII van Holland, betreffende de rechten en verplichtingen hunner wederzijdsche kooplieden.
[1200, 3 November. Leuven.]
In nomine sancte et individue Trinitatis. Sciant omnes tam presentes quam futuri pagine presentis inspectores de mercatoribus Henrici ducis Lotharingie et Theoderici comitis Hollandie inter eos esse condictum et inviolabiliter observandum, quod mercatores ducis eiusdem, transeuntes per terram predicti comitis, transibunt cum eodem theloneo tam in aquis, quam in terris, quo thelonea fuerunt in principio constitutionis sue statuta. Mercatores vero comitis, per terram ducis transeuntes, tam in terris, quam in aquis per omnia predicto modo transibunt. Item firmiter statutum est inter eos, quod si quis de terra comitis credit pecuniam suam homini de terra ducis, non potest nec debet vadium pro ea accipere, nisi prius illum conveniat in oppido vel in loco in quo manet, et si iusticia loci fuerit ipsi denegata, vadium
accipere potest, et non alias nisi super homines eiusdem loci vel oppidi, ubi iusticia ei fuerit negata. Simili modo observabitur per omnia, si homines ducis hominibus comitis suam crediderint pecuniam.
Orig. cyrograaf. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant no 8). De twee zegels aan zijden staarten afgevallen.
Van het oorspronkelijke, dat als cyrograaf werd opgemaakt, schijnt het deel, dat aan den graaf van Holland toekwam, verloren; V.d. Bergh (Oork. I no 184) drukt het af naar een afschrift in register E.L. 14, fo 12. Het deel, dat in Brabant bleef, is nog bewaard (Chartes de Brabant no 8) en werd boven geplaatst. Het bevat wel is waar weinig afwijkingen met den tekst door Van den Bergh gegeven, maar voldoende om een herdruk van het, niet zeer lange, stuk te rechtvaardigen. Men merke op dat in het Brusselsche origineel de dagteekening ontbreekt; deze staat echter vast.
III.
Ontwerp vredesverdrag tusschen Dirk VII, graaf van Holland, en Dirk van are, bisschop van Utrecht, door bemiddeling van Hendrik I, hertog van Brabant.
1202, na 7 September.
Hec est forma compositionis inter episcopum Traiectensem et comitem Hollandie.
Comes ad petitionem ducis promisit destruere dammum in Suadenburch salvo iure suo, videlicetGa naar voetnoot1) ut
tres aqueductus qui vocantur weteringe preparentur et ut aqua intempestiva in terram comitis ire non permittatur, quam si prohibere non poterunt homines episcopi tempestive, comes licite obstruet dammum, tamdiu quousque aqua cohibeatur et tunc statim destruetur dammus. Preterea, de omnibus aliis controversiis que habentur inter episcopum et comitem hoc est condictum et statutum quod sex ministeriales episcopi et totidem ministeriales comitis iuraverunt et si plures videbuntur expedire plures iurabunt, quod secundum meram rei veritatem quam noverunt vel veraciter inquirere poterunt expedient omnes controversias, que vertuntur inter episcopum et comitem, et quod bona fide et omni studio laborabunt ad stabiliendam compositionem inter ipsos. In forma etiam iuramenti hoc est adiectum quod idem iurati nec prece nec precio, nec favore nec odio hoc dimittent. Si predicti iurati concordare poterunt vel in quibusdam vel in omnibus, iuraverunt episcopus, comes et comitissa Hollandie quod ratum habebunt quicquid illi statuerint. Si vero inter se discordaverint recurrendum est ad ducem et ducissam et comitem de Daisburch, qui fidem dederunt quod bona fide, nec favore nec odio ducti, veritatem inquirent et ad illos iuratos qui eis videbuntur melius dicere veritatem se inclinabunt et illis consencient et quicquid ipsi fuerint sic arbitrati, inquisita veritate, ratum habebunt episcopus, comes et comitissa, sicut ipsi in iuramento suo comprehenderunt. Insuper de domino Wilhelmo Hollandie hoc est expressum quod comes Hollandie adducet eum ad graciam domini episcopi et ad satisfaciendum ei, si potest.
Orig. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant no 11). Beschadigd en zegel afgevallen, aangevuld
uit het Cartul. de Brabant B (nu XV) fo 116. Onuitgegeven.
Omtrent de dagteekening van dit niet-gedateerde stuk, door Verkooren (Invent. I, bl. 14) op ± 1203 geplaatst, het volgende. Uit de geschiedenis is bekend, dat in den oorlog, welken Dirk VII met Utrechts bisschop Dirk van Are voerde, Hendrik I van Brabant dezen laatste te hulp kwam.
In den slag bij Heusden (7 Sept. 1202) werd de Hollandsche graaf gevangen genomen en naar Leuven gevoerd. Men kan dit alles naslaan bij Kluit, Historia critica I, bl. 169 en vlgg.Ga naar voetnoot1), en vooral lette men op de tweede kolom van de noot bl. 171, waar de geleerde schrijver er op wijst, dat de voorwaarden van den vrede tusschen Utrecht en Holland onbekend zijn. Hierboven zijn zij dan te voorschijn gebracht. Zeer terecht zegt Kluit t.a.p., op het voetspoor van Wagenaar, dat deze in verband hebben moeten staan met de bepalingen van het vredesverdrag van 1204 (zie: V.d. Bergh I no 200).
Onrechtstreeks bevestigt nu de dateering van ons stuk de stelling van Dr. Brom (Lijst van oorkonden no 472), dat een ander concept-verdrag tusschen Holland en Utrecht (gedrukt: V.d. Bergh I no 191) op 1172 te stellen is.
Voorts vult het op gelukkige wijze het betoog van Fruin (Verspr. Geschr. VI, bl. 180 en vlgg.) aan.
Met den ‘comes de Daisburch’ is Albert graaf van Dachsburg (in den Elzas) bedoeld; hij komt ook in het verdrag van Leuven van 3 Nov. 1200 (V.d. Bergh I no 183) voor.
IV.
1204? Betto van Stavenisse en zijne vrouw geven de rechten, die hun te Tilburg toebehooren, aan Hendrik I van Brabant in ruil voor inkomsten in Zeeland.
[N]otumGa naar voetnoot1) fieri volumus tam futuris quam presentibus ad quos hec pagina pervenerit quod inter me Henricum ducem Lotharingie et Bettonem de Stavenesse ita convenit quod ipse et Beatrix uxor ipsius omnem portionem que eosGa naar voetnoot2) jure hereditario in omnibus bonis de Tilburg competebat libere et absolute nobis tradiderunt, debitam super eisdem bonis ubicumque tenentur et nobis expedierit warandiam facientes, Si forte aliquis nobis super bonis illis moverit questionem. Nos vero vice versa memorato Bettoni lxxx marcas dedimus quas in Seland[ia] super bona posuit, que bona a nobis in feodum tenebit, Preterea centum marcas ei dabimus quas infra biennium supra bona ponet infra terram nostram que similiter a nobis in feodum habebit nisi de gracia nostra ei concedimus quod infra Seland[iam] predicta bona acquirat cum predictis centum marcis quod sepedictus Betto et eius uxor convencionem prelibatam observabunt. Sunt fideiussores Willelmus comes Hollandie, Arnoldus filius Witwillem, Egidius de Sabbigen, Renerus filius Symonis.
Rijksarch. Brussel (Cartul. de Brabant B fo 90). Onuitgegeven.
Het jaar, waartoe dit ongedagteekende stuk gebracht moet worden, is niet dan bij benadering te bepalen. Betto van Stavenisse komt nog voor in 1214 bij het huwelijksverdrag tusschen Holland en Brabant (V.d. Bergh I no 245); de getuigen Arnoldus fil. Witwillem en Renerus fil. Symonis in een stuk van 1204, waarbij graaf Willem I de abdij Ter Does in bescherming neemt (V.d. Bergh I no 196); dit doet er ons toe overhellen het stuk omstreeks dat jaar te plaatsen, waartegen zich overigens niets verzet. Ook Egidius de Sabbingen behoorde destijds onder de levenden; hij komt in 1209 en 1213 voor (V.d. Bergh I nrs 221 en 237).
In ieder geval behoorde Tilburg in 1222 reeds geheel in eigendom aan den hertog van Brabant (zie: Lacomblet, Urk. f.d. Gesch. des Niederrheins II, bl. 57; vgl. B. Dijksterhuis, Bijdr. tot de Gesch. der heerl. Tilburg en Goirle, Diss. Leiden 1899, bl. 7).
V.
Willem I verklaart door den hertog van Brabant met de helft van Scakersloo beleend te zijn.
1220 of 1221, Februari. Antwerpen.
Willelmus Holland[ie]Ga naar voetnoot1) comes et Maria uxor eius imperpetuum. Sciatis quod medietatem de Scakerslo in feodum recepimus a domino Henrico, duce Loth[aringie]Ga naar voetnoot2), sub tali condicione: si heredem habuerimus
ille idem feodum a domino duce tenebit; si heredem non habuerimus filius comitis, qui comitatum Holland[ie]Ga naar voetnoot1) tenebit, idem feodum a domino duce tenebit et suis successoribus. Idem feodum regetur per nos et per ius Zelandie, sedGa naar voetnoot2) quidquid inde perveneritGa naar voetnoot3), sive in redditibus sive in justicia, medietas erit ducis et medietas eritGa naar voetnoot4) nostra. Pacem in aquis facere debemus de terra illa. Datum Antwerpie, anno Domini MoCCoXXo, mense februario. Testes: Willelmus de Teileng[en]Ga naar voetnoot5), Walterus de Ecmunda, Philippus de Duvenb[ur]gGa naar voetnoot6), Gerardus de Nordeka, Conrardus Aper, Theod[ericus]Ga naar voetnoot7) de Osgest, Theod[ericus]Ga naar voetnoot7) de Raphorst.
Beschadigd orig. cyrograaf. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant no 21). Aangevuld uit cartul. B fo 38. De twee zegels afgevallen. Gedrukt met vele onjuistheden in Willems, Brab. Yeesten I, bl. 621, naar het afschrift in het cart.; bij V.d. Bergh I no 267 in regest.
Indien in dit stuk de in Brabant gebruikelijke Paaschstijl gevolgd is, moeten wij het op Febr. 1221 stellen, terwijl voor het geval er de in Holland inheemsche Jaarsdagstijl gevolgd is, het van Febr. 1220 dagteekent. Ongelukkigerwijze is de juiste datum van dit huwelijk van graaf Willem I onbekend. (Zie nog: hier bl. 478, no 5).
Het goed Scakersloo, dat hertog Hendrik I hierbij aan zijn schoonzoon en dochter (wel in huwelijksgift) te leen gaf, wordt reeds vermeld in 1213 (Oork. I no 231; vgl. hier bl. 478, no 3) en lag ten westen der stad Tholen (zie o.a.V. Mieris, Charterb. II, bl. 89).
Omtrent de getuigen willen wij het volgende opmerken. Willem van Teylingen komt voor van 1198 tot 1247.
Wouter van Egmond was een zoon van Wouter I, hij zelf was geen ‘heer’ van Egmond, dit was zijn broeder Willem I; volgens het Necrologium van Egmond overleed hij op 29 Mei 1223 en op 22 Juli d.a.v. gaf zijn broeder Willem voor zijn zieleheil eenig goed te Poel aan de kerken te Egmond en Rijnsburg (Oork. I no 283).
Voor Philippus de Duvenburg, naam die nergens elders voorkomt, zal men wellicht Duvenvoorde moeten lezen. Hij is dan echter niet te identificeeren met Philips van Wassenaer, die met zijne vrouw F. de Duvenvoirt eerst 1226 door zijn broeder Dirk I van Wassenaer met Duvenvoorde beleend werd (Obreen, Gesch. v.h. gesl. v. Wass., bl. 77).
Gerard van Noordwijk komt nog eens voor in 1227 (Oork. I no 309) en dan met zijn broeder Willem in 1231 en 1237 (ald. nrs 333 en 361).
Conrardus Aper (= Ever) werdt nergens elders vermeld; een lateren naamgenoot vindt men in het Leenregister van Floris V (Bijdr. Hist. Gen. XXII, bl. 217, no 168), een Ysbrand de Ever in 1269 reeds (Oork. II no 191).
Heer Theodericus de Oegstgeest komt in 1242 voor (Oork. II no 392), zonder dat het is uit te maken of hij dezelfde is als die, welke in ons stuk genoemd wordt. Een Willem van O. wordt al in 1201 genoemd (ald. no 188).
Dirk van Raephorst, hier voor het eerst vermeld, vinden wij nog in 1226 en 1227 (Oork. I nrs 294, 301 en 309); in ons stuk komt dit geslacht het eerst voor. Hij zal wel een ander zijn dan de naamgenoot, die in 1272 tegen de Friezen sneuvelde (Obreen, Floris V, bl. 51).
VI.
Dirk gezegd Loef, zoon van graaf Dirk van Kleef, verklaart leenman te zijn geworden van den hertog van Brabant. Onder De getuigen o.a. Floris voogd van Holland.
1257, 3 Juli. Leuven.
....Testes huius facti sunt: viri nobiles dominus Otto comes Ghelrie, dominus Florentius tutor Hollandie, Godefridus dominus de Perwez, dominus Walterus Berthaut, dominus Willelmus de Altena, dominus Gerardus de Marbais et dominus Petrus frater suus, dominus Robertus et Henricus fratres de Hosdenen et alii quamplures. Actum et datum apud Lovanium, mense Julio, die Martis post festum bonorum apostolorum Petri et Pauli, anno Domini millesimo ducentesimo quinquagesimo septimo.
Dit stuk, dat in de Hollandsche oorkondenboeken ontbreekt, werd in Sloet, Oork. v. Gelre no 799 (met verkeerden datum 5 Juli) en ook bij Butkens I, preuves p. 96, uitgegeven naar het cart. B fo 45. Het origineel berust echter nog te Brussel, Chartes de Brabant no 63, en daarnaar is bovenstaand fragment afgedrukt, aangezien alles, wat de kortstondige regeering van Floris den Voogd kan ophelderen, belang heeft.
VII.
Godefridus heer van Cruiningen verklaart leenman geworden te zijn van hertog Hendrik III van Brabant.
1258, 4 April. Middelburg.
[G]odefridus dominus de Crunincghen universis presentes litteras visuris salutem et omne bonum. Noveritis presentium testimonio litterarum quod illustri principi karissimo domino nostro Henrico duci Lotharingie et Brabantie homagium fecimus, fidelitatem iuravimus qui vice versa in recompensationem nobis dedit ducentas libras veterum alborum pro quibus sibi assignavimus de allodio nostro in Wissendunch bona valentia annuatim viginti libras veterum alborum que scilicet bona nos nostrique heredes de ipso suisque heredibus in feodum tenebimus et proinde sibi serviemus. Datum Middelburg, feria quinta post octavas Pasche anno Domini millesimo cco quinquagesimo octavo.
Rijksarch. Brussel (Cartul. de Brabant B fo 92 vo, Chambre des Comptes no 1). In regest bij Butkens IV, preuves bl. 97; Kluit no 236 en V.d. Bergh II no 41. Onuitgegeven.
Het geslacht van Kruiningen, naar het dorp van dien naam op Zuid-Beveland genoemd, komt het eerst voor met een Walterus, van 1203 tot 1214 gemeld. Den naam treffen wij dan eerst weer in 1234 aan, wanneer de in ons stuk genoemde Godefridus nog slechts ‘domicellus de Cruninge’ was (Oork. I no 352); in 1242 was hij dominus, wanneer hij Ter Does begiftigde (ald. no 389), in 1243 getuige van Willem II
(ald. no 397), in 1252 miles (ald. no 585), in 1256 belooft hij onder de aanzienlijksten den vrede tusschen Holland en Vlaanderen te helpen onderhouden (De Fremery, Suppl. Oork. no 130), in 1258, blijkens bovenstaande oorkonde, werd hij leenman van Brabant, in 1262 nog vermeld (Oork. II no 83, De Frem. no 140), na 1265, wanneer hij en van Borselen in twist waren met de gravin-weduwe Aleyd van Henegouwen, komt hij niet meer voor (De Frem. no 149). Over familieleden zie ons stuk no X.
De ligging van Wissendunch (Wissendonk?) is ons onbekend gebleven, wellicht is het in de omgeving van Wissekerke te zoeken.
VIII.
Gerolf en Hendrik, ridders, heeren van Cats, beloven den hertog van Brabant, Hendrik III, door Aleid, gravin-weduwe van Henegouwen, als medevoogd over Floris V aangenomen, getrouw te zullen raden en helpen.
1258, 30 April. Duveland.
[U]niversis presentes litteras inspecturis Gherolphus et Henricus milites domini de Kets salutem et omne bonum. Noveritis quod nos karissimo domino nostro Henrico duci Lotharingie et Brabantie, quem domina AleidisGa naar voetnoot1) relicta domini Johannis de Avesnes, consanguinea nostra, secum elegit ad gubernandam terram Hollandie et Zelandie, prout in litteris super hoc confectis plenius continetur, prestito juramento bona fide promisimus quod eidem domino nostro duci
in negotio dicte gubernationis consilio, auxilio et favore fideliter assistemus, quousque filius domini Willelmi olim regis Romanorum bone memorie legitimam pervenerit ad etatem. In cujus rei testimonium sigilla nostra presentibus apposuimus. Datum in Duvelandia, anno Domini millesimo ducentesimo quinquagesimo octavo, die martis ante ascencionem Domini.
Rijksarch. Brussel (Cartul. de Brabant B fo 113).
Dit stuk werd, niet geheel volledig, meermalen gedrukt: S.v. Leeuwen, Batavia illustrata, bl. 898; V. Mieris I, bl. 329; Kluit no 238; V.d. Bergh II no 42, welke allen op Butkens IV, bl. 97, teruggaan.
De juiste tekst van dit stuk scheen een afdruk alleszins waardig; immers de vorige uitgevers gaven het incompleet en onjuist. Zoo blijkt b.v. uit den beteren tekst dat deze G. en H. heeren van Kats waren, dat dit oord Kets wordt genoemd, enz.
De brief, waarbij Aleid Hendrik III als mederegent aannam en die in ons stuk vermeld wordt, moet tusschen 26 Maart en 30 April 1258 gedagteekend zijn geweest; hij is nu verloren. Men vergelijke nog: Obreen, Floris V, bl. 11 en 12.
vestre presentium testimonio litterarum nos a senioribus oppidi nostri de Zyrichee mercatoribus salis, qui ibidem olim fuerunt et inpresentiarum sunt negotiatores, intellexisse et audivisse forum salis semper fuisse apud Antwerpiam generale; qui quidem mercatores salis dixerunt et dicunt se ibidem vidisse semper et exercuisse forum de sale et nunquam alibi generale. Nos autem attendentes quod gesta seu dicta hominum per scriptum in statu stabili perseverant et ad memoriam reducuntur futurorum que non essent sine litteris valitura, premissam audita a predictis mercatoribus et intellecta conscribi fecimus et sigilli oppidi nostri de Zyrichee munimine roborari. Datum anno Domini MoCCoLo nono in festo exaltationis sancte Crucis. Reddite litteras.
Orig. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant, no 75). Zegel: klimmende leeuw; rs. S. IUDICIS E........ IRICSE.
Dit stuk, dat reeds vrij slordig afgedrukt werd door A. Wauters, De l'origine et des premiers développements des libertés communales en Belgique, Preuves, bl. 194, mocht hier een plaats vinden, omdat voornoemd werk zelfs in België zeldzaam is. Hij trok het uit A. Thymo, Histor. Brabantiae diplomatica II, bl. 67.
De reden, waarom het noodig werd geoordeeld schepenen van Zierikzee deze verklaring omtrent de zoutmarkt te Antwerpen te laten afleggen, ontgaat ons. In de Brabantsche oorkondenverzameling vindt men er meerdere: van schepenen van Brussel (1259, 1 Sept.), Thienen (3 Sept.), Aerschot, Herenthals, Turnhout (4 Sept.), Oisterwijk (5 Sept.), 's-Hertogenbosch (6 Sept.), Breda en Hoogstraten (7 Sept.), Lier (8 Sept.), Zierikzee (14 Sept.), en ten slotte Leuven (15
Sept.). Zij zijn allen door Wauters uitgegeven, bl. 189 en vlgg.
X.
De gebroeders van Cruiningen verklaren eenige brieven in de abdij Ter Does neergelegd te hebben.
1267, 20 Maart.
Universis presentes litteras inspecturis H. et W. milites fratres, domini de Cruningha, salutem in Domino. Noveritis quod nos deposuimus penes abbatem de Thosan quatuor paria litterarum in suo monasterio conservanda. E quibus primum confectum est super distinctione bonorum inter dominum P. et dominum H. de Borsalia milites et huic littere sigilla eorum sunt appensa; secundum confectum est de quodam arbitrio sive quadam ordinatione facta inter dictos fratres P. et H. per fratrem Will[e]m Hardetost et quosdam alios et huic littere sigilla eorundem fratrum sunt appensa; tertium est confectum super decimis concessis domino Petro de Bersalia ab abbate Sti. Pauli Traiectensis et sigilla dicti abbatis et conventus Sti. Pauli huic littere sunt appensa; quartum confectum est super decimis concessis eidem domino P.a decano et capitulo Sti. Petri Traiectensis et huic littere appensum est unicum sigillum scilicet Sti. Petri apostoli. Dicta vero paria litterarum nemini tradentur nisi nobis vel illi qui ex parte nostra litteras nostras patentes detulit pro eisdem. Datum anno Domini M.CC.LX septimo, dominica qua cantatur Oculi mei.
Vidimus van burgemeester en schepenen van het Vrije van Brugge, d.d. 8 Jan. 1663, in een
verzamelband (handschr. no 21757, fo 105) der Kon. Bibl. te Brussel, met afteekening der 2 ruiterzegels: 1. Ruiter in wapenrok; rs: + S. WALTERI.... TIS . DN . DE...... GE. 2. Ruiter in wapenrok, paard met schabrak; rs: S. HUGONIS...... MILITIS........ GHA. Wapen: drie palen. Onuitgegeven.
Ingevolge onze onderzoekingen, in zake den in Zeelaud gebruikelijken jaarstijl ingesteld (Ned. Arch. blad XVIII, bl. 19 en vlgg.), hebben wij dit stuk met Jaarsdagstijl op 1267 gebracht. Het is echter in dit bijzonder geval ook mogelijk dat men Paaschstijl moet toepassen (zie t.a.p., bl. 22 de opmerking over een stuk der heeren van Cruiningen).
Over de gebroeders van Cruiningen het volgende. Zij zullen zoons geweest zijn van den in ons stuk no VII genoemden Godefridus en dan, volgens Zeeuwsch leengebruik, huns vaders goed gezamenlijk hebben behouden. Zij worden hier het eerst genoemd, komen 1271 als borgen van P. van Borselen voor (Oork. II no 224), nogmaals in 1278 (ald. no 368), meermalen in de volgende jaren; beiden vielen met bijna den ganschen Zeeuwschen adel in 1290 van graaf Floris V af, maar werden later verzoend. Wouter komt 1296 het laatst voor (Oork. II no 961), Hugo in 1293 (ald. no 845); beiden zetten het geslacht voort.
De gebroeders Petrus en Hendricus Wissen, waarmede zij veelvuldige relatie's hadden, waren zoons van dominus Nicholaus de Borsalia (vermeld 1243-1258, reeds overl. 1263). Zij verklaren in 1263, als ridders, van den abt van Middelburg zekere geldsom ontvangen te hebben (Oork. II no 99), geraken 1265 samen met Godfried van Cruiningen
in twist met de gravin-weduwe Aleyd van Henegouwen (De Frem. no 149). Pieter kreeg 1266 voor zijn lieden te Goes tolvrijheid (Oork. Nalez. no 42) en huwde 1271 Jutte, heer Henric's dochter van de Leck (ald. II no 224; vgl. no 368); hij komt 1278 het laatst voor (ald. no 368). Hendrik werd de stamvader van het later zoo beroemde geslacht; hij was o.m. vader van den bekenden heer Wolfaert.
De vier stukken in bovenstaande oorkonde vermeld zijn allen verloren.
XI.
Floris V bekent 400 pond leuvensch aan Reinier Egloy, poorter van Brussel, schuldig te zijn.
1285, 12 November.
Florens grave van Hollant groit alle die ghene, die dese lettren sullen sien, wi maken u cont met desen lettren dat wi sculdich sijn Reyneir (sic) Ecley, porter van Brosele, veir hondert pont lovensch in alsulken payemente, alse nu gaen, te betailne hem jof sinen warachtighen bode, acht daghe na sente Martins daghe in den winter, die nu alre naest toe comende es. In oircunde van deser lettre, die waren ghegheven des anders daghes na sente Martins dach in den winter in den jaren onses Heren dusent tvehondert ende vijf ende tachtich.
Orig. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant no 119). Het zegel, aan uitgesneden strook, afgevallen. Onuitgegeven; bij V.d. Bergh II no 580, in regest.
Reinier Egloy (de naam wordt op vele wijzen gespeld), zoon van Wouter of van Willem, poorters te Brussel resp. in 1255 en 1267, wordt hier het eerst vermeld; hij was een zeer vermogend man, blijkens zijn boedelscheiding in 1310 tusschen zijne weduwe en hare vier zoons en ééne dochter gemaakt. De oudste zoon Reinier in 1296 gehuwd met Isabella, dochter van Robert van Grimbergen, heer van Assche, komt in 1306 als schepen van Brussel, in 1334 als ridder voor.
XII.
Die van Middelburg verbinden zich tot het leveren van zeven gijzelaars te Antwerpen.
1291, 22 Juni.
[W]i rechtre, scepenen, ghesworne ende die porteren ghemeinleec vander port van Middelborch maken cont allen denghenen die desen brief sien selen ofte horen lesen, dat wi enen edelen prinche minen heren Janne bider gracien ons heren hertoghe van Loth[ie]r, van Brabant ende van Lymb[orch] hebben gheloeft ende gheloven Thonise vanden Vliete, Bouden Symons sone, Hughen den Ghouwere, Willemme Willems sone van Coudenkeerke, Heinrecke Mauden, Symone Everdeys sone, Meuwe Everdeys sone ende Alaerde Everdeys sone inte doene commene tot Antwerppen ende ten voreghenoemden hertoghewaert te blivenne in manieren dasse die voreghenoemde hertoghe binnen den veertiennachten nadat onse here de grave van Hollant in ZeelantGa naar voetnoot1) comt
den voreghenoemden grave leveren sal ten rechte, ware oec dat sake dat de voreghenoemde hertoghe dese voreghenoemde liede die aldus te hemwaert comen selen op ghisele borchde ofte op wat ander sekerheiden dat het ware ofte oec datsi hem ontfoeren so gheloven wi ghemeinleec op ons ende op onse goet dat wi vore hem antwerden selen ende alle dies pleghen dies si pleghen souden. In orconden van derre dinc hebben wi onsen ghemeinen seghel van onse port van Middelborch ghehangen an dese lettre die ghemaect was in ons heren jaren m.cc.xcj des vriendachs vor sente Jansmesse.
Rijksarch. Brussel (Cartul. de Brabant B fo 24 vo en 25 ro).
Dit stuk werd, met verschillende onjuistheden, gedrukt in het zeldzame werk: Stallaert, Geschiedenis van Jan den Eersten van Brabant, bl. 322. - Het staat in regest bij Willems, V. Heelu no 179, en V.d. Bergh, Oork. II no 777.
Bovenstaande verbintenis staat waarschijnlijk daarmede in verband, dat de hertog van Brabant Floris V in diens twist met Vlaanderen (1290) gesteund had.
noirs tournois et des quatre mil ℔ paement de Brabant, ke haus.. princes.. Johans par le grâce Diu Dus de Lothier, de B[r]ebant et de Lymbourch et nobles hons.. Johans sires de Kuc, nous doivent à paier cescun mois cink cens ℔ tant ke nous en soiens pleinement paiés, si com ipeirt en lour lettres ke nous en avons saelléez de lour saiaus, nous reconissons qu'il nous ont paié mil ℔ de noirs tournois et trois mil ℔ de paement de Brabant. Des queis summes paiés nos les quitons et nous en tenons d'iaus à sous pleinement et à paiés. En tesmoignage de no lettres saellées de n[ostr]e sael. Donées l'an de grâce mil.cc. nonante et vit le semedi devant le feste saint Symon et saint Jude.
Orig. Rijksarch. Brussel (Chartes de Brabant no 169). Met 's bisschops zegel in groen was, bizonder gaaf. Niet gedrukt; niet vermeld bij Brom, Lijst van oorkonden.
Het blijkt uit dit stuk, dat het op denzelfden datum gesloten verdrag van Utrecht en Brabant tegen Holland (Oork. II no 1045) vergezeld is gegaan van een geldelijke transactie, zooals dit in geval van wederzijdsche hulp in de middeleeuwen meestal placht te gebeuren.
Nog nader licht zal over deze zaak schijnen, wanneer het stuk van 6 Aug. 1298 (vermeld bij Brom, Lijst van oorkonden no 2815) uit de Rijsselsche archieven zal zijn te voorschijn gebracht. Een studie over de geldelijke aangelegenheden van den roerigen bisschop Willem Berthout, waarvoor genoeg bronnen aanwezig zijn, zou de moeite zeker loonen.
- voetnoot1)
- Om de Brabantsche stukken compleet te hebben zal hij echter de archieven der steden en voormalige kloosters en geslachten moeten napluizen.
- voetnoot2)
- Deze berusten in de serie ‘Chambre des Comptes’ en in die der ‘Cartulaires et Manuscrits.’
- voetnoot1)
- Dit dus ook te verbeteren in: V. Dalen, Oork. betreffende Dordrecht (Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXXIII, bl. 127, no IX).
- voetnoot1)
- Van hier tot en met ‘dammus’ in het cart. onderstreept en er bijgevoegd ‘vacat’.
- voetnoot1)
- Zie ook: G. Smets, Henri I duc de Brabant (Brussel 1908), bl. 98 en vlgg. en Sloet, Oork. v. Gelre, no 400.
- voetnoot1)
- In het geheele cart. B zijn de beginletters van elk stuk opengelaten.
- voetnoot2)
- Lees: eis.
- voetnoot1)
- Orig.: holland.
- voetnoot2)
- Orig.: loth.
- voetnoot1)
- Orig.: holland.
- voetnoot2)
- Cart.: scilicet.
- voetnoot3)
- Orig. heeft hier gat. ‘Inde pervenerit aangevuld’ uit cart.
- voetnoot4)
- Orig. heeft hier gat. ‘as erit’ aangevuld uit cart.
- voetnoot5)
- Orig.: Teileng.
- voetnoot6)
- Orig.: Duvenbg.
- voetnoot7)
- Orig.: Theod.
- voetnoot7)
- Orig.: Theod.
- voetnoot1)
- Er staat: Aleideidis.
- voetnoot1)
- Stallaert drukt: ‘Pelant.’