Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 34
(1913)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
De reguliere kanunniken te Utrecht en hun prior Johannes Passert tijdens het Utrechtsche schismaGa naar voetnoot1),
| |
[pagina 406]
| |
domproost Zweder van Kuilenburg, die door den paus werd geconfirmeerd. De hooge Utrechtsche geestelijkheid boog zich voor den pauselijken wil en erkende Zweder, daarin door adel en stad gevolgd. Maar door zijn bar optreden bracht deze de drie Staten er weldra toe hem te schorsen. Toen hij daarop iedere verzoening afsneed door Amersfoort aan de Gelderschen over te leveren en de stad Utrecht op allerlei wijze te belagen, verklaarde deze zich, met een deel der ridderschap, voor zijn mededinger Rudolf, die zich in het Oversticht had weten staande te houden. Het gevolg daarvan was, dat nu ook Utrecht, evenals reeds vroeger Overijsel, met ban en interdict werd geslagen. Zoodra Rudolf de stad had betreden, werden alom de godsdienstoefeningen gestaakt. Maar dat duurde niet lang: op aandrijven der stad en der ridderschap besloten de kapittelen, na ingewonnen advies bij de rechtsgeleerden aan de universiteiten te Keulen en te ParijsGa naar voetnoot1), den dienst te hervatten. De lagere geestelijkheid echter, vooral de kloosterorden, die Zweder als den alleen wettigen kerkvorst trouw waren gebleven, eerbiedigden het interdict. | |
[pagina 407]
| |
Wrijvingen en botsingen konden natuurlijk niet uitblijven. Toen kort voor Hemelvaartsdag van het jaar 1427, op de zoogenaamde Dies rogationum, de domdeken zich met eenige kanunniken naar de kloosters begaf om de plechtigheden bij te wonen, welke op dien dag plachten gevierd te worden, klopten zij bij het Regulierenklooster, het Wittevrouwenklooster en de abdij te Oostbroek tevergeefs aan. Zij moesten onverrichter zake terugkeeren, daar de kloosterlingen weigerden de gebruikelijke ceremoniën te verrichtenGa naar voetnoot1). Maar het bleef niet bij lijdelijk verzet. De aanhangers van Zweder waarschuwden nadrukkelijk tegen alle deelneming aan de openbare godsdienstoefeningen als gevaarlijk voor der zielen zaligheid. Onverholen spraken zij hunne afkeuring over het optreden hunner tegenstanders uit. De Reguliere kanunniken te Utrecht zouden zelfs het volk hebben opgeruid door te prediken, dat de Rudolfsgezinde priesters niet ‘het lichaem Gods’ consacreerden, maar ‘die duyvel ofte een padde’, en dat dengene, die bij hen ter misse kwam, biechtte of eenig sacrament van hen ontving, de eeuwige verdoemenis wachtteGa naar voetnoot2). De magistraat trachtte door dreigend op te treden den kloosterlingen schrik aan te jagen. Hij stelde hen voor de keuze, den kerkzang te hervatten en den eeredienst openlijk uit te oefenen, of hun klooster te verlaten en als balling het land uit te gaan. Zij lieten zich echter niet van hun stuk brengen: liever in den vreemde rondzwerven dan hunne overtuiging geweld aandoen. De Reguliere kanunniken te Utrecht, zoo vertelt hun kroniekschrijver, werden met geweld | |
[pagina 408]
| |
de stad uitgezetGa naar voetnoot1). ‘Itaque habito extra civitatem cum priore colloquio, tristes ab invicem dispersi sunt. Quosdam suscepit dominus Isbrandus, praepositus BethleemensisGa naar voetnoot2), syncanonicus noster. Ludolphus vero supprior, Balduinus procurator et Engbertus Goeyer adolescens versus Westphaliam tendentes, ad monasterium, quod Ewich nuncupatur, applicuerunt, ubi serrando ligna victui impetrabunt necessaria.’ Ook de meeste andere kloosterlingen verkozen de ballingschap. Den 18den Juni 1427 gaf Roelant van Wtkerke, ‘generael capiteyn der lande van Hollant ende van Vrieslant’, uit naam van den hertog van Bourgondië, aan ‘die Regulieren van Utrecht, ende van Vredendale buten der stadt, ende die personen ende conventen van Jherusalem ende van der Derden oirde, die stadt ende gemeen lant van Utrecht by bedwange ruymen ende uten horen trecken moeten, omdat sij ons Heiligen Vaders, des Paeus, brieven ende ghebode ghehoirzaem sijn’, vergunning om ‘mit horen geselscip, gesinde ende have’ onder zijn gebied te komen ‘ende rustelic ende vredelic dairin te bliven, ende te verkeeren mitten hueren’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 409]
| |
De Karthuizer monniken schijnen minder beginselvast te zijn geweest. Een deel van hen bleef in het klooster achter, die een nieuwen prior kozen. Deze wist, door een beroep op het advies der juristen, dat zij met gerust geweten den dienst konden hervatten, vele der reeds uitgeweken broeders tot terugkeer te bewegenGa naar voetnoot1). ‘Hyr mach men by merken, dat de Sartroysen wyse lude syn, de hem lieten onderwysen van den juristen nae der yrster dwelinge, unde kierden weder unde deden, dat sy myt rechte schuldich weren to doene. Unde hadden de Regheliren alsoe ghedaen’, zoo roept de kroniekschrijver uit, ‘ick meen, dattet hem guet ghewest had unde beter dan se nu ute den oirenGa naar voetnoot2) syn unde dweelen nu in Oestvreeslant unde anderswaer.’ Zij waren voor geen rede vatbaar geweest. ‘Unde al wat men seyde, ten was van ghienre weerde; unde syn ghevaren, daert een of twee van denghenen, de doe toe Utrecht woenden, zeer toe gebrocht hebben’Ga naar voetnoot3). Den kloosterlingen, die, geprikkeld door den fellen en verbitterden strijd in de stad, met voortvarendheid de ballingschap hadden verkozen boven onderwerping, zal het niet licht zijn gevallen hunne innerlijke verzekerdheid te bewaren, toen zij, uit hunne | |
[pagina 410]
| |
bezittingen verdreven en van hunne inkomsten verstoken, in den vreemde moesten rondzwerven. Geen wonder, dat zij behoefte gevoelden hunne handelwijze te onderwerpen aan het oordeel eener hoogere autoriteit. Zij wendden zich daarvoor tot de theologische faculteit te Keulen. Haar antwoord is bewaard in een handschrift der keizerlijke bibliotheek te Weenen, onder den titel: Exhortacio theologice facultatis universitatis Coloniensis ad obedienciam sedis apostolice concurrente consilio jurisperitorum in utroque jure. Aan het slot van het stuk wordt de datum opgegeven: ‘Acta MCCCCXXIX in domo domini decani nostre facultatis’Ga naar voetnoot1). De faculteit gaf te verstaan, dat de kloosterlingen zich geheel overeenkomstig de kerkelijke voorschriften en met wijs beleid hadden gedragen door naar 's pausen bevel de godsdienstplechtigheden te staken, die zij bij den tegenwoordigen stand van zaken ook niet zouden mogen hervatten dan alleen met diens toestemming; dat hun echter de terugkeer tot hun klooster en de vrije beschikking over hunne goederen moest worden toegestaanGa naar voetnoot2). Ook de pauselijke stoel deed al het mogelijke om de kloosterlingen te schragen in hunne overtuiging, dat zij leden voor eene rechtvaardige zaak. Nog eenige weken voor zijn dood vaardigde paus Martinus V een bul uit, waarin hij de over Rudolf en zijne aanhangers uitgesproken banvonnissen bevestigde en alle geloovigen aanmaande dezen als ketters en hardnekkige zondaars te mijden. | |
[pagina 411]
| |
Den 20sten Februari 1431 stierf echter Zweders beschermer. Hoe vreemd moet het diens aanhangers te moede zijn geworden, toen Martinus' opvolger, Eugenius IV, zich van Zweder afwendde, zijn legaat naar Utrecht zond om de verwarde zaken aldaar te regelen en ten slotte Rudolf als den wettigen bisschop bevestigde! Voor het Sticht was deze oplossing ongetwijfeld de meest gewenschte. Maar kwamen hierdoor de kloosterlingen, die ter wille van Zweder vervolging en ballingschap hadden geduld, niet in groote moeilijkheid? Moesten zij nu in eens overloopen naar Rudolf, dien zij te voren als de pest hadden geschuwd? Bij de meesten hunner is de tweestrijd niet ernstig geweest. Zoodra Rudolf door den paus was geconfirmeerd, erkenden zij hem even oprecht als zij hem vroeger hadden verworpen. Niet het verlangen naar hun klooster en hunne bezittingen, noch het uitzicht op het genot hunner inkomsten brachten dezen plotselingen omkeer bij hen teweeg. Dat zij zich door dergelijke materieele beweegredenen zouden hebben laten leiden, is niet aan te nemen; daarvoor stonden zij ongetwijfeld te hoogGa naar voetnoot1). Zij handelden alleen uit gehoorzaamheid aan den paus. Indertijd hadden zij Zweder aangehangen, hoewel hij in zeer kwaden roep stond, omdat Martinus V hem had bevestigd. Nu diens opvolger zich voor Zweders tegenstander verklaarde, voegden zij zich zonder aarzelen naar zijne uitspraken. Ons moge dat geheel wegcijferen van eigen oor- | |
[pagina 412]
| |
deel en overtuiging, dat willoos volgen van de bevelen van een ander onnatuurlijk en onwaardig schijnen, van hun standpunt was hun houding correct. Onze sympathie gaat echter meer uit naar die enkelen, die Zweder ook in zijn tegenspoed en ongeluk niet in den steek lieten. Een zijner meest verkleefde aanhangers was de prior van het Regulierenklooster te Utrecht, Johannes Passert. Hij wordt ons geteekend als een beroemd geleerde en een geweldige redenaar: ‘quicquid ore proferebat, quasi buccinae clangor resonabat.’ ‘Vóór de uitzetting uit de stad placht een groote schare geregeld bij hem ter kerke te gaan. Want hij wist niet alleen geleerd, maar ook vroom te preeken. Verbazing greep dan zijne toehoorders aan, daar zij zich niet herinnerden ooit zulk een taal te hebben gehoord’Ga naar voetnoot1). Juist zijne buitengewone gaven hebben gemaakt, dat de Utrechtsche Regulieren tijdens het schisma zoozeer op den voorgrond zijn getreden. Door Zweder trouw te blijven, bracht Passert scheuring onder zijne kloosterlingen. Met zes hunner bevond hij zich in de eerste dagen van Juli 1432 te Vianen, waarheen de pauselijke legaat afgevaardigden der stad en der kapittelen had bescheiden voor een samenkomst met de uitgeweken geestelijken. Toen daar als voorwaarde van den terugkeer werden vastgesteld erkenning van Rudolf en afzwering van Zweder, geraakten zij in oneenigheid. Drie hunner, Walterus de Poell, Ludolphus Christiani en Engbertus Goyer, besloten naar hun klooster terug te keeren. De drie anderen, Theodericus Louwe, Nicolaus Dalingh en | |
[pagina 413]
| |
Nicolaus de Segvelt, wilden daarvan niet weten. Zij begaven zich met hun prior naar Dordrecht en stelden daar een stuk op, waarin zij verklaarden de vóór hunne uitzetting in veiligheid gebrachte goederen, boeken, kelken enz. niet eerder naar het klooster te zullen terugbrengen, voordat zij zelven het weer met gerust geweten en in volle veiligheid zouden kunnen betrekken. Verder benoemden zij Johannes Passert als hun gevolmachtigde naar het concilie van Bazel, om daar, in rechte, voldoening te erlangen voor de hun door Rudolf en de zijnen aangedane beleedigingen en schadevergoeding voor de hun ontvreemde goederen. De inkomsten uit hunne bezittingen, die in het gebied van Rudolf lagen, zouden de broeders te Utrecht ontvangen, alle andere zouden hun zelven ten deel vallen tot de definitieve beslissing van het concilie. Zij verzekeren, dat zij te Vianen de drie andere broeders over deze plannen hadden gepolst, die daartegen toen niet waren opgekomen, maar hadden gezwegen. Gedachtig aan de spreuk: wie zwijgt, stemt toe, doen zij het nu voorkomen, alsof deze er hunne goedkeuring aan hadden gehecht; daarom spreken zij mede uit hunnen naam en heet het stuk opgesteld door de ‘major et sanior pars nostri conventus.’ Ten onrechte echter. Het laat zich denken, dat hunne drie medekanunniken te Vianen aarzelden om geheel met hun prior te breken; maar, wat hij voorhad, had hunne instemming geenszins. Hoe konden zij, nu zij Rudolf als bisschop erkenden, bij het concilie van Bazel tegen hem gaan ageeren? Eenmaal te Utrecht teruggekeerd, heeft het hun natuurlijk berouwd, dat zij zich niet krachtig tegen de plannen van hun prior hadden verzet en niet alle mogelijke moeite hadden gedaan om hunne kerksieraden, kleinoodiën en boeken, die hij onder zijne berusting | |
[pagina 414]
| |
had, terug te krijgen. Zouden deze geen groot gevaar loopen voor het klooster verloren te gaan, zoodra hij te Bazel was en veel geld voor zijn verblijf en de proceskosten noodig had? Hunne bezorgheid om die goederen terug te krijgen, is wel te begrijpen, want zij hadden hun klooster in zeer deerniswaardigen toestand aangetroffen. ‘Bij hun binnentreden vonden zij het ontbloot van al het noodige. Wat Passert nog had achtergelaten, was door burgers en geestelijken meegenomen en geroofd. Ja, van het huis Gods hadden zij hunne schendende handen niet afgehouden, maar zelfs de altaargordijnen en alles, wat verder maar beweegbaar en tilbaar was, weggesleept. Het geheele klooster zag er uit als een bordeel, als een danshuis voor gemeene wijven. Wat moesten de ongelukkige broeders beginnen, teruggekeerd uit de ballingschap in eene woning, die totaal was uitgeplunderd en leeggeroofd, en dan nog zonder leidsman, als schapen zonder herder!’Ga naar voetnoot1). In hunnen nood en bekommernis kwam hun de opperprior van Windesheim, aan wien met zijn convent het dagelijksch bestuur over de kloosters zijner congregatie was toevertrouwd, krachtdadig te hulp. Passert werd aangemaand terug te keeren en de meegenomen kostbaarheden terug te geven. Toen hij daaraan niet voldeed, werd hij als prior geschorst en het beheer over de bezittingen opgedragen aan den vroegeren kanunnik Balduinus, thans prior te Ewijk, waar hij, zooals boven reeds is opgemerkt, in 1427 met twee andere Utrechtsche broeders een | |
[pagina 415]
| |
toevluchtsoord had gevonden. Verder werd alle moeite gedaan om de kanunniken, die zich met Passert naar Dordrecht hadden begeven, aan diens invloed te onttrekken en tot terugkeer in het klooster te bewegen. Een van hen, Theodericus Louwe, gaf aan die roepstem gehoor. Toen Passert vernam, op welke wijze de Windesheimers tegen hem optraden, haalde hij de beide kanunniken, die hem nog trouw gebleven waren, over om de in 1430 met het Windesheimer kapittel aangegane vereeniging te verbreken. Om hen voor goed aan zich te binden, liet hij hen op plechtige wijze zweren, dat zij hem hun leven lang trouwen bijstand zouden verleenen. Verder wist hij van hen vrije beschikking te verkrijgen over de goederen van hun klooster voor de processen, die hij te Bazel wilde gaan voeren. Want ook tegen Symon, prior in Eemsteyn, en tegen zijne vroegere medekanunniken Ysbrand, proost van Bethlehem bij Doetichem, en Balduinus, prior in Ewich, wilde hij eene aanklacht indienen. Daarop spoedde hij zich naar Bazel, vergezeld door zijn medebroeder Nicolaus van Segvelt. Beiden werden reeds 21 Augustus 1432 bij het concilie ingelijfd. Op de te Bazel vergaderde vaderen, die met paus Eugenius in conflict lagen, hadden Zweder en zijne aanhangers al hun hoop gevestigd. Het liet zich wel aanzien, dat de beslissing van het concilie in het proces, dat hij Rudolf had aangedaan, in Zweders voordeel zou uitvallen. Voor den afloop ervan stierf hij echter, 22 September 1433. De tijding van zijn overlijden werd in het Sticht met een zucht van verlichting begroet. Eindelijk zou er dan een einde komen aan de heillooze scheuring in de vaderlandsche kerk! Die hoop werd echter helaas niet vervuld. De aan Zweder trouw gebleven kanun- | |
[pagina 416]
| |
niken der kapittelkerken dachten er niet aan om zich aan Rudolf te onderwerpen. Tegen het einde van 1433 kwamen zij te Dordrecht bijeen en kozen Walraven van Meurs tot Zweders opvolger. Johannes Passert, die behoorde tot de zes door Zweder in zijn testament benoemde executeuren in de Utrechtsche kerkzaken, had zelf natuurlijk geen stem in het kapittel. Toch werd hem nagegeven, dat hij op die noodlottige beslissing veel invloed had gehad. Dat hij bij de keuze te Dordrecht tegenwoordig is geweest, is mij niet gebleken; vermoedelijk is hij te Bazel gebleven. Voor zijne partij kwam het er immers op aan, het concilie voor de belangen van Walraven te winnen, en daarvoor had zij bezwaarlijk een meer geschikten woordvoerder kunnen vinden dan Passert, die bij verschillende hooge prelaten zeer goed stond aangeschrevenGa naar voetnoot1). Bovendien was zijne tegenwoordigheid er voor zijn eigen belangen ook dringend gewenscht, daar de prioren van Windesheim en van het Utrechtsche Regulierenklooster (in Passert's plaats was intusschen Balduinus gekozen) hem bij het concilie hadden aangeklaagd. Daar Passert nog steeds als de rechtmatige prior optrad en het kloosterzegel onder zijne berusting had, moesten zij ten zeerste vreezen, dat hij eigendommen van het klooster zou verpanden of te gelde maken. Hunne actie bleef niet zonder succes. Dat bewijzen twee nog bewaarde bullen van het concilie van 5 October 1434, waarbij aan de dekens van St. Marie te Dordrecht, van St. Jan te Wijk bij Duurstede en | |
[pagina 417]
| |
van St. Walburgis te Zutphen, en aan de dekens van St. Maarten te Emmerik, van St. Adriaen te Naeltwijk en van de Hofkapel te 's-Gravenhage, wordt opgedragen om de personen, die goederen, kerksieraden en archiefstukken van het Utrechtsche Regulierenklooster onder zich houden, op straffe van excommunicatie, te gelasten deze aan den prior Balduinus af te geven. De naam van Johannes Passert wordt in deze stukken niet genoemd. De uitspraak van het concilie van Maart 1436 luidde geheel te zijnen nadeele: de ontzetting uit zijn ambt werd bevestigd en hem werd opgelegd alle goederen aan het klooster terug te geven. Wanneer de Windesheimers echter gemeend hebben, dat zij hiermee het pleit hadden gewonnen, dan hebben zij zich deerlijk vergist. Passert was hun te slim. Want nauwelijks was Rudolf van de bisschoppelijke waardigheid vervallen verklaard (Juli 1436) en Walraven van Meurs door het concilie bevestigd, of diens officiaal Theodericus de Boechout, die zijn consistorie te Dordrecht had gevestigd, sprak over de prioren van WindesheimGa naar voetnoot1) en van het Utrechtsche Regulierenklooster het banvonnis uit; de laatste werd bovendien, als weerspannig tegen Walravens gezag, afgezet. Het was duidelijk, dat Johannes Passert hier de hand in had. Hij beoogde daarmee nog een ander doel dan enkel wraak te nemen: er was hem alles aan gelegen, om weer tot prior van zijn klooster | |
[pagina 418]
| |
te worden gekozen. De manier, waarop hij dat gedaan wist te krijgen, is zoo merkwaardig, dat ik hier den kroniekschrijver zelf het woord geef: ‘Quo facto idem frater Johannes [Passert], vocatis ad se Symone in Leyderdorp et Theodorico prope Haerlem prioribus, indicat priorem ad Regulares in Trajecto authoritate Synodi Basileensis et domini Walrami postulati Trajectensis a prioratu absolutum, se suosque confratres, nonnullis rebellibus exceptis, vacanti prioratui canonica electione provisuros, si nomine generalis capituli electioni interesse et electum confirmare dignarentur, cum electio ad eos pleno jure devoluta, confratribus eorum Trajecti in conventu existentibus excommunicatis et suspensis nullam potestatem eligendi competere. At prefati priores, protestatione premissa, requisitionem fratris Joannis et suorum asserebant se reverenter et in charitate recipere, sed casum presentis electionis eis rarum et satis arduum existere; omne jus quo gaudere possent fraternaliter illis favere, rogare tamen hac vice se supportari ab electione recipienda; quicquid autem boni alias pro eorum charitate et ordinis honore facere possent, maturius deliberati, libenti animo se facturos. Et sperantes se sic eorum petitioni satisfecisse, reverenter omnibus ibidem congregatis valefacientes abierunt. Statimque, pluribus canonicis et aliis fidedignis presentibus, frater Johannes Passert et duo fratres sui, via sancti Spiritus, ut presumebant, electionem facientes, fratrem Joannem in priorem elegerunt’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 419]
| |
Thans voelde Passert zich weer sterk, want nu waren de rollen ineens omgekeerd. Hij was nu de rechtmatige prior; hij en zijne twee medekanunniken vormden de wettige vertegenwoordiging van hun klooster. Hun kwam het beheer der bezittingen rechtens toe, daar de broeders te Utrecht onder den ban lagen. Willem Voern en Balduinus GerardijnGa naar voetnoot1), ‘zich uitgevende voor’ prioren van Windesheim en van het Utrechtsche Regulierenklooster, waren hunne belagers, waren ‘roofgierige wolven’, die hun wederrechtelijk hunne eigendommen trachtten te ontfutselen. Dat is de toon, die ons tegenklinkt uit de oorkonde van Walravens officiaal d.d. 23 November 1437, waarin deze Passert en de zijnen in bescherming neemt. Het is te begrijpen, dat Walraven geheel één lijn met hem trok. Zooveel invloed als op hem had Passert natuurlijk niet op de prelaten te Bazel. Maar toch gelukte het hem, ook daar de gezindheid in zijn voordeel te doen keeren. De aartsbisschop van Keulen en de bisschop van Munster, beiden broeders van Walraven, hebben hem ongetwijfeld de hand boven het hoofd gehouden. Dat hij machtige beschermers in het concilie had, blijkt wel uit de bul van 12 Januari 1437, waarbij hij tot commissaris der aflaten in Holland, Zeeland en Zeeuwsch Vlaanderen werd aangesteld. Hij wist ook eene herziening van zijn proces te verkrijgen; zelfs waagde hij het van zijne tegenpartij, die niet naliet de kloostergoederen terug te vorderen, eene schadevergoeding te eischen van 700 Rijnsche guldens, die hij, naar zijn zeggen, meer | |
[pagina 420]
| |
had uitgegeven dan ontvangenGa naar voetnoot1). Het concilie zat met de kwestie verlegen. Het wilde Passert sparen, maar toch ook de Windesheimers niet voor het hoofd stooten door hen in het ongelijk te stellen. Het zag dus geen beteren uitweg dan de zaak te verwijzen naar het generaal kapittel van Windesheim, en den raad te geven om de geschillen door minnelijke schikking uit den weg te ruimen. Werd Passert maar weer in genade opgenomen, dan zou hij zeker niet in gebreke blijven de boeken en kerksieraden terug te geven. De Windesheimers voegden zich naar deze uitspraak, hoewel schoorvoetend. Zij kenden Passert te goed, dan dat zij hadden kunnen hopen langs minnelijken weg met hem tot een vergelijk te komen. Dat bleek dan ook alras. Toen de door het generaal kapittel benoemde commissie (Augustus 1437), bestaande uit de prioren van Groenendaal bij Brussel, van Bethlehem bij Leuven, en van Ten Troone bij Grobbendonck, hem naar Leuven ontbood, liet hij haar door zijn zaakwaarnemer aanzeggen, dat de commissieleden partijdig waren, dat de stad Leuven hem als plaats van bijeenkomst verdacht voorkwam, daar de Utrechtenaren een prijs op zijn hoofd hadden gesteld en de prior van Groenendaal reeds de hulp van den wereldlijken arm had ingeroepen om hem te grijpen. Zelf verscheen hij niet. Het baatte de commissie weinig, of zij hem al als ongehoorzaam en wederspannig veroordeelde, want van dit vonnis kwam hij weer in appel bij het concilie. Het was voor de Windesheimers om wanhopig te worden. Zij konden geen vat op Passert krijgen: ‘hinc incredibile dictu, quantis tergiversationibus, astutiis | |
[pagina 421]
| |
et involutionibus Patres ordinis circumveniebat’Ga naar voetnoot1). Toch wilden zij den moed niet opgeven. Toen het generaal kapittel het volgende jaar (1438) te Korsendonck vergaderde, werd eene commissie van niet minder dan elf leden benoemd, om te Bazel nog eene laatste en krachtige poging te wagen. Al hunne bemoeiingen bleven echter vruchteloos: zij konden Passert niet meer uit de gunst der Bazelsche prelaten verdringen. Hij wist een zoo aandoenlijk verhaal op te hangen van de snoode wijze, waarop hij van de vruchten en inkomsten van zijn prioraat was beroofd, dat zij, in stede van hem te straffen, hem allerlei gunsten verleenden. ‘Overzulks’, zoo heet het in den brief van 27 April 1440, die op last van het concilie aan bisschop Walraven werd geschrevenGa naar voetnoot2), ‘zijn wij van wegen gemelden prior [d.i. Johannes Passert] ootmoediglijk verzogt, dat, nademaal onze moeder de H. Kerk, die een ingewand van barmhartigheit heeft, geneegen is om haare bedrukte kinderen door de borsten van haare goedertierendheit en goedgunstigheit te vertroosten en te verquikken, dat wij ..... de goedheit wilden hebben van hem, tot vergoeding en vertroosting voor zoo groote schaden, met eenige geestelijke gunsten en voordeelen te beloonen. Wij dan, die geen volkome kennis van het voorgaande hebben, en geneegen zijn om gemelden prior (denwelken wij in de zaaken van de heilige kerkvergaderinge en van de algemeene kerke altijd gedienstig en getrouw bevonden hebben) met eenige gunsten en eereteekenen te beloonen, ..... zoo is het dat wij uwe voor- | |
[pagina 422]
| |
zigtigheit door deeze brieven belasten en bevelen, dat gij uyt kragte van ons gezag .... naarstiglijk naar de waarheit van het voorgaande zult hebben te verneemen. En bijaldien gij na een behoorlijk onderzoek zult bevinden, dat al het gezeide waarachtig is, dat gij alsdan aan den voornoemden prior, die ons ook wegens zijne geleertheit, wegens de zuiverheit van zijn leven, wegens de eerbaarheit van zijne zeden, en wegens meer andere gaven en deugden ten hoogsten is aangepreezen, verlof zult geeven om in alle en iedere kerken, kapellen en plaatzen, die hij zal aandoen, het woord Gods aan alle Christusgeloovigen, volgens de voorzigtigheit die Godt hem gegeeven heeft, in 't openbaar, onverhinderd en zonder van iemand gemoeit te worden, te verkundigen. En ook verlof zult geeven ..... om aan alle en iedereen, die zodaanige predikatie zullen bijwoonen en met een waarachtig berouw gebiecht zullen hebben, veertig dagen aflaat te verkundigen, dewelke wij hun volgens de barmhartigheit Gods, en door het gezag van zijne apostelen Petrus en Paulus en van gemelde heilige kerkvergaderinge, tot afslag van hunne boetplegingen toestaan. Vorders, dat gij hem ook magt zult geeven, om de biecht zoo van mans- als vrouwspersonen te hooren en hen van de bedreeve misdaaden en zonden, met oplegginge van heilzaame boetpleginge, te ontbinden, ook in zulke gevallen, dewelke voor de ordinarissen der plaatsen zijn opgehouden; doch alles evenwel volgens de gewoonlijke wijze der H. Kerke. En daarenboven vergunnen wij, volgens ons gemelde gezag, aan denzelven Johannes en aan deszelfs nazaaten en oversten van 't gemelde klooster een volle vrije magt, om in de kerkelijke diensten en openbaare ommegangen den bisschoppelijken mijter te gebruiken, en | |
[pagina 423]
| |
ook (doch dit volgende alleenlijk binnen het Stift van Utregt) om kelken en de verdere kerkelijke vaten en kerkcieraden te zegenen en te wijden.’ Toen de Windesheimers eindelijk begrepen, dat zij met hunne klachten te Bazel het gewenschte doel niet zouden bereiken, en bemerkten, dat het aanzien van het concilie meer en meer begon te tanen, wendden zij zich tot den pauselijken stoel. Reeds vroeger had Eugenius IV hen tegen Passert's partij in bescherming genomen. Toen het banvonnis, door Walravens officiaal over den opperprior Willem Voern uitgesproken, hem en zijne medekloosterlingen in moeilijkheden had gebracht, doordat sommigen er aanleiding uit namen om hen te mijden, anderen om beslag te leggen op de goederen en bezittingen van het convent, had de paus, bij bul van 29 November 1438, die excommunicatie gecasseerd en aan allen verboden den prior en de zijnen te schuwen of iets van het hunne zich toe te eigenenGa naar voetnoot1). Ook thans trok hij zich hunner aan. Hij droeg Ghijsbertus van Brederode, proost en aartsdiaken ten Dom, op (26 September 1440), om Johannes Passert te gelasten de ontvreemde goederen terug te geven en de aan het klooster toegebrachte nadeelen te vergoeden. In de dagvaarding, die 13 December 1440 werd uitgevaardigd, werd hij, zoo hij niet gehoorzaamde, met kerkelijke straffen bedreigd. Maar de bevelen en dreigementen van die zijde - Eugenius IV was 25 Juni 1439 door het concilie van Bazel afgezet - maakten op Passert natuurlijk volstrekt geen indruk: hij bleef onverzettelijk, totdat zijn dood een einde aan de geschillen maakte. Hij stierf in 1446. Zijn mede- | |
[pagina 424]
| |
broeder en lotgenoot, Nicolaus van Segvelt, overleed eerst vele jaren later, in 1466, te Keulen. De toenmalige prior stuurde toen een afgevaardigde naar Keulen, om het zegel des kloosters en een aantal beleende rentebrieven terug te koopenGa naar voetnoot1). De Utrechtsche Regulieren achtten Passert niet waardig, om in de lijst der overleden broeders bijgeschreven te worden. Dat is ook geen wonder, als men bedenkt, in welke groote moeilijkheden hij de Windesheimer vaderen jarenlang heeft gebracht en hoeveel schade hij zijn eigen klooster heeft berokkend. De gezamenlijke waarde der te gelde gemaakte goederen bedroeg, zoo verhaalt Cornelius Block in zijn kroniekGa naar voetnoot2), meer dan drieduizend gouden florijnen. Wat ons het meest aan het hart gaat, is, dat hij ook een menigte boeken heeft verpandGa naar voetnoot3). Een bijbel heeft hij beleend voor 100 nobelen; de broeders hebben naderhand, na hun terugkeer te Utrecht, dien niet ingelost, maar bij verkoop daarop nog 100 Rijnsche florijnen toegekregen, voor welk bedrag zij een ander exemplaar hebben gekochtGa naar voetnoot4). De koorboeken heeft | |
[pagina 425]
| |
Passert tegen eene aanzienlijke som aan een Keulsch nonnenklooster verkwanseld. Ook al had de armoede hun dit niet belet, dan zouden de broeders deze toch niet hebben teruggekocht, zegt Block, omdat zij geschreven waren naar de wijze van Nuis, en niet naar die van Windesheim, die na 1430 in gebruik was gekomenGa naar voetnoot1). Een man uit een zoo ver verleden, toen men zoo geheel anders gevoelde en dacht dan wij, juist te beoordeelen, is niet gemakkelijk, ook al zijn de berichten over hem niet schaars: onze eigen sympathieën, denkbeelden van eigen tijd en omgeving spelen ons zoo licht parten. Volgen JoostingGa naar voetnoot2) deden de Utrechtsche Regulieren Passert onrecht, toen zij zijn verzet tegen de pauselijke bevelen misprezen en hem zijne weigering om de kloostergoederen terug te geven als een verwijt aanrekenden. ‘Wie gevoelt niet bewondering en achting voor den man’, zoo vraagt hij, die, ‘getrouw aan wat hij recht achtte, zich daarvoor niet alleen ballingschap getroostte, maar die daarenboven de kerkelijke straffen, tegen hem uitgesproken, durfde trotseeren? Wie twijfelt eraan, of Johannes Passert telde onder de vele talenten hem geschonken ook de deugd van karaktervastheid? Maar, zal men mij tegenwerpen, Passert was in de eerste plaats gehoorzaamheid verschuldigd aan de bevelen der pausen, | |
[pagina 426]
| |
zijne houding getuigt van stijfhoofdigheid. Daartegenover zou ik willen vragen, niet of het te verwonderen was, dat Passert bij de wisselende bevelen het spoor bijster werd, maar of het tegen hem getuigt, dat hij begreep, dat juist die telkens wisselende bevelen ongunstig moesten werken en dat de eenheid der kerk juist vorderde een blijven bij een eenmaal genomen besluit.’ Of wij Passert's optreden mogen verklaren alleen uit plichtsbesef, uit het verlangen om trouw te blijven aan hetgeen hij recht achtte en uit de vrees om de eenheid der kerk afbreuk te doen, betwijfel ik echter sterk. Op mij maakt hij den indruk van iemand, die werd gedreven door partijzucht en partijhaatGa naar voetnoot1), ondeugden en hartstochten, waardoor onze voorvaderen in Passert's tijd als het ware werden bezeten. Oneenigheden hetzij op economisch, politiek of kerkelijk gebied liepen in den regel uit op bloedige twisten en eindelooze veeten. Die verderfelijke partijzucht kweekte in menige inborst een zoo groote haatdragendheid en wraakgierigheid, dat zij zelfs de vruchten eener geestelijke opvoeding kon te niet doen en een vreedzaam en waardig kloosteroverste doen verkeeren in een verbitterd en woelziek partijganger. Het uitbreken van het kerkelijk schisma te Utrecht had Passert uit de stilte der kloostercel in het midden der strijdende partijen gebracht. Zijne groote talenten als kanselredenaar hadden hem spoedig tot een der bekendste aanvoerders van Zweders volgelingen gemaakt. Dat hij Zweder in zijn ongeluk niet in den | |
[pagina 427]
| |
steek heeft willen laten en niet tot diens tegenstander Rudolf is overgeloopen, zooals de meeste zijner medekanunniken op bevel van den nieuwen paus deden, wekt onze sympathie. Maar de zaak wordt anders, nadat Zweder in 1433 was gestorven: toen was toch alle reden voor het schisma vervallen. Toch heeft Passert toen, zonder zich om den vrede in eigen land te bekreunen, het twistvuur opnieuw aangeblazen en het schisma bestendigd door de verkiezing van Walraven te helpen doordrijven. Hier was haat tegen Rudolf en zijne partij de drijfveer. Hoe dieper Passert in den strijd werd betrokken, hoe meer hij door dien onzaligen partijgeest werd overmeesterd. Deze deed hem niet alleen de gelofte der gehoorzaamheid schenden, maar doofde in hem de liefde tot eigen orde en klooster. Onverzoenlijke haat kenmerkte voortaan zijn optreden, ook tegen de Windesheimers en zijne vroegere kloosterbroeders. Toen hem te Bazel de tijding bereikte, dat Balduinus in zijne plaats tot prior was gekozen, knarsetandde hij van woede en ging te keer als eene leeuwin, aan wie hare jongen worden ontruktGa naar voetnoot1). Hij heeft dan ook niet nagelaten, waar hij kon, die haat en die woede op hen te koelen.
A.H. | |
[pagina 428]
| |
I.
| |
[pagina 429]
| |
pore presenti non congruit, alias tamen in opido de Vyanen ad hoc requisitis, et eisdem super presenti materia consultis et tacentibus - in hoc convenimus, concorditer conclusimus et capitulariter statuimus, hiis quoque presentibus, ordinamus, quod res monasterii nostri: calices, libros et alia quecumque, que nuper de anno Domini millesimo quadringentesimo vicesimo sexto de manibus spoliatorum et raptorum extra civitatem prefatam utiliter extulimus, et proinde intra civitatem aut monasterium nostrum reinferre aut reportare seu reportare facere omnino nolumus, donec nos ipsi bona conscientia et sub securo salvo conductu ac alias tute et [secure], prout pristinis temporibus consuevimus, ipsamque civitatem et monasterium nostrum reintrare voluerimus et poterimus. Ordinamus insuper, quod omnes fructus et redditus monasterii nostri sub potestate illius intrusi de Diepholt, in [episcopum] Trajectensem constituti, a confratribus nostris tribus prefatis leventur et expendantur utiliter et religiose ac e vicino(?) alii redditus partium Hollandie, Zelandie etc., sub jurisdictione reverendi in Christo patris et domini [nostri, domini] Swederi episcopi Trajectensis constituti, a nobis contra leventur et exponantur, donec et quousque causa episcopatus Trajectensis in sacro concilio fuerit debito fine terminata et extunc legalem computum de levatis et exposi[tis in]vicem faciemus. Et quia audivimus, quod reverendus in Christo pater et dominus noster, dominus Swederus episcopus Trajectensis prescriptus, similiter ordinavit, gratias agimus sue paternitati. Si autem sua paternitas nondum [sic] ordinaverit, hiis presentibus supplicamus, tam humiliter quam devote, sue reverende paternitati, quatenus, ut prefatum est, sua auctoritate ordinaria sic mandare dignetur. Nam firmissimi propositi nostri et inmutabilis existit | |
[pagina 430]
| |
bo[na] ac res monasterii nostri, ab illo violento occupatore patrie et ecclesie Trajectensis et suis complicibus nobis ac dicto monasterio ablata et spoliata, in sacro concilio Basiliensi per viam juris et justicie recuperare, violent[iam] et injurias, nobis ac nostris per prefatum dominum Rodolphum ac alios quoscumque de ordine nostro vel alio quolibet statu tam ecclesiastico quam laicali illatas, recuperare et de illis satisfieri procurare, quantum [jus] et justicia concesserit. Propter quod, omnibus melioribus modo via jure causa et forma quibus melius et efficacius possimus et debemus, nos prefati, frater Johannes Passert, prior, frater Theodericus, frater [Nicolaus] et frater Nicolaus, facimus, constituimus, creamus et solempniter ordinamus nostrum verum, certum, legitimum et indubitatum procuratorem, actorem, factorem nostrorumque et monasterii nostri negociorum gestorem ac nunci[um specia]lem et generalem, ita tamen quod specialitas generalitati non deroget nec econtra, videlicet venerabilem fratrem Johannem, priorem nostrum prescriptum, ad comparandum et respondendum pro nobis et quolibet nostrum, conjunct[im vel] divisim, in sacro sancto concilio Basiliensi vel extra, coram quibuscumque judicibus sacrique(?) concilii, auditoribus seu commissariis datis seu dandis, deputatis aut deputandis, in omnibus et singulis causis tam [sacris] quam prophanis, civilibus et criminalibus, per quascumque personas ecclesiasticas regulares vel seculares exemptas et non exemptas, quarumcumque dignitatuum sive officiorum prefulgentes, nobis seu quibuscumque al[iis per]sonis ecclesiasticis regularibus sive secularibus nobis quoque adherentibus motis seu movendis; et presertim in causa seu causis, quam vel quas Rodolphus de Diepholt et nonnulli alii religiosi viri et [ipsi ad]he- | |
[pagina 431]
| |
rentes coram certis judicibus, sibi per sacrosanctum concilium predictum deputatis, seu aliis quibuscumque judicibus, in dicta causa imposterum deputandis, nobis et nostris adherentibus movent seu movere intendunt super q[uibuscum]que privilegiis, graciis, libertatibus, exempcionibus et litteris aliisque juribus et indultis, nobis apostolica sacrosanctique concilii Basiliensis ac reverendi patris domini Swederi episcopi Trajectensis supradicti ordinariis auctoritatibu[s datis] et concessis, necnon in causa seu causis, quam vel quas nos fratres prefati et nobis adherentes Rodolpho, violento occupatori, suisque complicibus predictis ac aliis quibuscumque de nostro ordine vel alio quo-[cumque sta]tu, tam ecclesiastico quam laicali, movere possimus vel valeamus quoquo modo. Dantes et concedentes dicto nostro procuratori plenam et liberam potestatem ac mandatum speciale ad agendum pro nobis et nostrorum no[mine], nosque et nobis adherentes defendendum, libellum seu libellos dandum et recipiendum, excipiendum, replicandum, litem seu lites contestandum et contestari videndum, in nostrorum constituentium animas jurandum tam de [calump]nia vitanda quam veritate dicenda, ac alterius generis licitum sacramentum prestandum, juramentum litis decisorium a judice vel a parte delatum faciendum ac hujusmodi juramentum parti adverse deferendum, pon[endum] et articulandum, propositionibus et articulis ex adverso respondendum et responderi petendum, et contra articulos dicendum; testes, litteras et instrumenta necnon acta et munimenta aliaque probationis genera in modum probat[ionis] producendum et exhibendum, productis et exhibitis ex adverso contradicendum et ea impugnandum et reprobandum, testes partis adverse recipi et jurari videndum, in ipsos et eorum dicta ac depositiones | |
[pagina 432]
| |
dicendum, c[rimina] et defectus opponendum et probandum, in judices ac loca convenientia concordandum, attestaciones et dicta testium publicandum et publicari petendum et videndum, sententiam seu sententias tam interlocutorias quam dif[finitivas] audiendum et ferre petendum, ac ab eadem seu eisdem et quovis alio gravamine illato vel inferendo provocandum et appellandum, apostolos semel vel pluries petendum et obtinendum, appellacionis causas prosequ[endum], intimandum, insinuandum et notificandum; expensas dampna et interesse taxari petendum et recipiendum, et super illis in animas nostrorum constituentium predictorum jurandum et solitum juramentum prestandum, judicis [......] implorandum, beneficium absolutionis simpliciter vel ad cautelam necnon restitutionis in integrum a quibuscumque excommunicacionis suspensi et interdicti sententiis, aliasque quascumque litteras tam simplices quam legend[... graciam] seu justiciam in se continentes, semel vel pluries impetrandum et obtinendum, et impetratis seu impetrandis ex adverso contradicendum, unum quoque vel plures procuratorem seu procuratores loco sui substituendum, consi[ndicum]? et eandem in premissis potestatem habentem seu habentes eundem seu eosdem revocandum, et onus procurationis hujusmodi in se iterum reassumendum, tociens quociens sibi visum fuerit expedire, et generaliter omnia [alia et] singula faciendum, dicendum, gerendum et exercendum ac procurandum, que veri et legitimi procuratores facere possunt et debent, et que nos ipsi constituentes faceremus et facere possemus, si premissis omnibus personali[ter inter]essemus et quilibet nostrum presens interesset. Etiam si talia forent que mandatum exigant [..] jure magis speciale, promittimus insuper bona fide | |
[pagina 433]
| |
nos, frater Theodoricus Louwe, frater Nicolaus Dal[ingh] et frater Nicolaus Gerardi supradicti, vice et nomine omnium et singulorum, quorum interest seu intererit, nos gratum et ratum habituros perpetuo totum et quidquid in causa nostri monasterii per eundem dominum Joh[annem Pas]sert, patrem, priorem et procuratorem nostrum constitutum aut ab eodem substitutum vel substitutos actum, factum, dictum, gestum sive procuratum fuerit in premissis et quolibet premissorum, ac relevantes et relevare [......] eundem nostrum procuratorem ac substitutum vel substitutos ab eodem et eorum quemlibet ab omni onere satisdandi necnon judicio sisti et judicatum solvi cum singulis clausulis oportunis, sub ypotheca et oblig[acione] omnium bonorum nostrorum ac monasterii nostri, presentium et futurorum, et qualibet alia juris et facti renunciatione ad hoc necessaria pariter et cautela, in quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum presentes litteras [e ....] fieri fecimus et sigilli conventus nostri jussimus appensione communiri. Datum et actum in opido Dordracensi, Trajectensis diocesis, ibidem in monasterio sancti monialium ordinis nostri, utpote in loco nobis per ordina[r....] pro capitulo celebrando et tractatibus capitularibus tractandis assignato, anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo secundo, mensis Julii die quinta decima.
Orig. perk. uit hs. 354. Hoogte 282, breedte 380, maar aan den boven- en rechterzijrand besneden. Zegel verloren. Op den rug staat: ‘Concordia majoris partis conventus Trajectensis, approb... in missione prioris W. sed(?) .... reservata(?)’- ‘W. Hamer notarius. 29.’ | |
[pagina 434]
| |
II.
| |
[pagina 435]
| |
bonorum, possessionum, reddituum et aliarum rerum monasterii nostri intruserunt, nobis invitis et irrequisitis, qui jam fere p[......]um omnia que [vol]uit, nobis omnibus sp[reti]s nec umquam vocatis, ibidem practicavit in grave prejudicium juris nostri, in dampnum, destructionem et desolacionem monasterii nostri prescripti. Unde nos communiter et conjunctim et quilibet nostrum singul[arite]r et divisim coram te notario publico et testibus infrascriptis solempniter protestamur quod, attento progressu patrum de Wyndesem et aliorum eis colligatorum ac modo eorum p[ractican]di nobiscum [irreli]giose et precipiti, salva eorum semper reverentia, nos - omnibus melioribus via, jure, modo, causa et forma quibus possumus et debemus - reclamamus, retractamus et revocamus [concordiam], de qua supra, [tempore] exilii nostri initam, colligacionem vel submissionem, quia non practitat nobiscum in veritate et caritate, prout fuera[mus] informati [per] venerabilem patrem et priorem nostrum prefatum, [vi]delicet quod univimus nos eis, salvis nobis privilegiis et juribus nostris antiquis, in quibus videlicet prius fuimus conjuncti [capitulo] de Nussia, salvo eciam quod neminem ex nobis [nunc] viventibus [....]arunt aut compellerent ad quamcumque aliam obedientiam aut modum vivendi quam in quibus nunc et antea secundum regulam et religiosum ac honestum modum vivendi fuimus et sumus, prout [eciam ab] aliis nobis colligatis monasteriis id practicatur; quia eciam moribus utencium dicta nostra unicio non est per nos approbata, neq[ue umquam] propter hoc fuimus capitulariter congregati, sed ad partem per [prio]rem nostrum persuasi et inducti, sub condicionibus prefatis, quod et ego frater Johannes, prior, fateor et protestor; et presertim [quia | |
[pagina 436]
| |
nos a] reverendo in Christo patre et domino nostro, domino Swedero, e[piscopo] Trajectensi, sepe vive vocis et nunc litterarum suarum serie mandatum accepimus ab eis recedendi nec sine sua licencia, [quam nobis] adhuc nullo modo impertiri voluit, quid[quam cum] eisdem pa[ciscen]di aut alias tractandi etc., prout in litteris ipsius plenius continetur. Ceterum perpendentes quod quidam ex dictis prioribus de Wyndesem, [quesita] causa ymmo sine causa, appellationes ... sas et .... sion .... as multi mali et quantum nobis videtur ad colorandum facta rebellium, cum quibus conversantur, et ad decolorandum f ..... .... .... .... f .... paciuntur, contra p[redictum dominum episcopum] Trajectensem [in]sinuari fecerunt et publicari, ne illis eorum presumpcionibus consentire videamur, solempniter protestamur de non adherendo .... .... ...., sed de assistendo et adherendo domino Trajectensi in ju[re] suo, usque ad decisionem cause ipsius in generali consilio Basiliensi faciendam aut alias, usque ad composicionem legitimam justam et .... ..[si] eam fieri contingat de gratia Dei; adque omnia supradicta [et i]nfra dicenda, videlicet ad recedendum ab illis prioribus et alias rite et legitime, prestante Altissimo, nobis ac nostro monasterio provid[endum nec opem] ferendum eisdem in appellacionibus suis, sed domino nostro Trajectensi in jure suo, et ad prosequendum causam, quam occasione prescriptorum contra Ysbrandum, prepositum Belhemensem, Symonem [in] Eemsteyn, Baldwinum, priorem in Ewich, aliosque [eis as]sistentes et similiter contra Rodolphum de Diepholt ejusque complices ecclesiasticos et seculares, quos omnes generaliter et specialiter .... in execucione citacionis consilii Basiliensis descript[os e]t nominatos, et alios quoscumque eis adherentes | |
[pagina 437]
| |
movimus seu movere intendimus quovis modo, et ad omnia facienda, que quomodo[libet .... .... ....] ad hec prescripta [vel] aliquod eorum habere contingat, et in hiis prosequendis nec personis nec rebus aut clenodiis aut possessionibus monasterii nostri p[.... ....]ttere invicem propter naturalem et gra[....]um ac eciam .. legionis et professionis nostre nexum, fido animo dextras conjungentes et ad manus tuas, domine notarie, stipulaciones recipientes, quod in hiis et omnibus emergentibus dependen[.... ....]s fideliter et indivise usque ad mortem assistemus, nec propter quelibet pericula ab invicem separabimur, nec concordiam inibimus quocumque colore possibili sine mutuo et pleno [omnium] nostrum trium [con]sensu et bona voluntate, confidentes in Domino et in justissima causa nostra. Super quibus omnibus et singulis fratres Johannes Passert, prior, Nicolaus Dalingh et Nicolaus Gera[rdi, p]rofessi monasterii Canonicorum Regularium supradicti, pecierunt conjunctim, et quilibet eorum peciit divisim, a me notario publico infrascripto unum vel plura publicum seu publica in forma [..... ins]trumentum fieri vel instrumenta. Acta fuerunt hec in domo habitacionis venerabilis viri domini Petri Passert, canonici ecclesie beate Marie Trajectensis, [in]nova platea opidi Dordracensis, Trajectensis diocesis, situata, Sevenberghen vulgariter nuncupata, presentibus venerabilibus et discretis viris dominis Petro Passert jamdicto, necnon Gerardo Wedloep, ecclesie sancte Barbare Arnhemensis canonico, et Henrico de Est, armigero dicte Trajectensis diocesis, testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Gerardus de Melenhem, clericus Colonien- | |
[pagina 438]
| |
sis, publicus imperiali auctoritate notarius, quia predictis compromissioni [firme], colligacioni et stipulacioni ceterisque premissis omnibus et singulis, dum sicut premittitur fierent et agerentur, unacum prenominatis testibus presens interfui eaque sic vidi fieri et audivi, ideoque presens publicum instrumentum, manu mea propria scriptum, exinde confeci, subscripsi, [publicavi] et in hanc formam publicam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis signavi, rogatus et requisitus in testimonium omnium et singulorum premissorum. Orig. perk. uit hs. 299. Hoogte 290, breedte 380. De bovenste regels zijn echter afgesneden, daarna is de oorkonde gehalveerd en zijn beide stukken met den beschreven kant voor- en achterin hs. 299 vastgeplakt. In later tijd heeft eene ruwe hand de beide vastgeplakte helften losgescheurd. Een dezer helften is verloren; de tekst daarvan staat echter nog grootendeels in spiegelschrift op het beplakte blad. Zegel verloren. Op den rug der bewaarde helft staat: ‘Instrumentum colligacionis mei et confratrum meorum.’- ‘W. Hamer notarius. 37.’ | |
III.
| |
[pagina 439]
| |
drukt in: Archief voor kerkel. en wereldsche gesch., inzonderheid v. Utrecht, uitg. door J.J. Dodt van Flensburg, I. 3 (1838), p. 49-50. | |
IV.
| |
V.
| |
[pagina 440]
| |
bovenstuk en linkerzijrand zijn af gesneden, zoodat de datum en de namen der procuratoren ontbreken. | |
VI.
| |
[pagina 441]
| |
ad dilectos ecclesie filios, priorem et conventum monasterii beate Marie et sanctorum Apostolorum Trajectensis ejusdem ordinis legitime spectancia, temere et maliciose occultare et occulte detinere presumunt, non curantes ea dilecto ecclesie filio Balduino, priori dicti monasterii, ac conventui prefatis exhibere, in animarum suarum periculum, ipsorum prioris et conventus detrimentum, prejudicium non modicum, et gravamen et scandalum plurimorum; super quo iidem priores a nobis remedium implorarunt. Nos igitur, prefatorum priorum et conventuum indempnitati succurrere volentes, ipsorum in hac parte supplicacionibus inclinati, omnes et singulos hujusmodi rerum, bonorum et aliorum occupatorum predictorum detentores per hec scripta requirimus et hortamur ac monemus ipsisque in virtute sancte obediencie et sub excommunicacionis pena districte precipimus, ut infra duodecim dierum terminum, quem ipsis et eorum cuilibet pro omni dilacione et canonica monicione assignamus post nostrarum litterarum per vos in ecclesiis et locis, ubi populi convenerit multitudo, faciendam eis publicacionem immediate sequentem, ea omnia et singula prefatis Balduino priori et conventui monasterii Trajectensis restituant, et de eisdem plenam et debitam satisfaccionem ac restitucionem faciant et impendant, ac se de censibus, redditibus et proventibus hujusmodi ammodo nequaquam intromittant seu ea habentes et detinentes revelent. Et nichilominus discrecioni vestre per eadem scripta mandamus, quatenus vos vel duo aut unus vestrum, postquam vobis constiterit ex predictis aliquos occasione presencium excommunicacionis sentenciam incurrisse, illorum exigente inobediencia, declaretis sententiam ipsam incidisse ac eos denuncietis et | |
[pagina 442]
| |
denunciari faciatis publice excommunicatos et ab aliis arcius evitari, necnon processus in premissis habendos, quociens expedierit, aggravare curetis, et, prout justum fuerit, eisdem Balduino priori et conventui in hiis et circa ea juris auxilio succurratis, contradictores per censuram ecclesiasticam, appellacione postposita, compescendo; non obstante si aliquibus, communiter vel divisim, a sede apostolica sit indultim quod interdici, suspendi vel excommunicari non possunt per litteras non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto hujusmodi mencionem. Datum Basilee, III Nonas Octobris, anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo tricesimo quarto. Onder de vouw links staat de prijsopgave ≡. | |
[pagina 443]
| |
VII.
| |
VIII.
| |
[pagina 444]
| |
om zijne ongehoorzaamheid aan de besluiten van het Concilie van Bazel - Een blad perk. fol.’Het stuk is 18 October 1898 verkocht door de firma J.L. Beijers te Utrecht, zie auctiecatalogus Royaards van den Ham, I, n. 713b. Tot mijn leedwezen heb ik niet kunnen gewaar worden, waar het zich thans bevindt. Op de auctie is het gekocht door de firma Frederik Muller, die mij evenwel niet wist te zeggen, aan wie zij het had overgedaan. Bij het Rijksarchief te Zwolle en de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage deed ik tevergeefs navraag. Voor inlichtingen omtrent dit charter houd ik mij aanbevolen. Ik vermoed namelijk, dat het vroeger als schutblad in een der boeken uit het Regulierenklooster heeft vastgeplakt gezeten, en daaruit naderhand, evenals n. III, is verdwenen. Waarschijnlijk heeft het tot de papieren van Passert behoord, die, zooals boven p. 424 is vermeld, in 1466 door den toenmaligen prior van het Utrechtsche Regulierenklooster uit de nalatenschap van Passert's medebroeder en lotgenoot Nicolaus van Segvelt zijn aangekocht. | |
[pagina 445]
| |
siam representans, dilecto ecclesie filio fratri Johanni Passert, priori Canonicorum Regularium Trajectensium, salutem et omnipotentis Dei benedictionem. Nostre provisionis debet provenire subsidio, ut ea, que pro animarum salute concessa sunt, debite execucionis effectum sorciantur. Nuper siquidem universalis ecclesia, Christi sponsa, quam in Spiritu Sancto legitime congregati representamus, celestes thesauros, quos illi idem ipse Christus, Salvator noster, ascendens in celum reliquit, affluenter aperiens pro Grecorum et tocius orientalis ecclesie reductione, peccatorum remissionem plenariam semel in vita et semel in morte cum absolvendi et dispensandi facultatibus sub modis et forma specificis eoncessit, quemadmodum in litteris desuper confectis plenius continetur, ut autem salubriter concessa hujusmodi cunctorum nocione deducta saluti proficiant, nos de circumspectione tua in Domino plurimum confidentes te perGa naar voetnoot1) Hollandiam, Zelandiam et Flandriam, Trajectensis diocesis, indulgenciarum et facultatum earundem principalem executorem nostrumque commissariumGa naar voetnoot2), citra revocacionem aliorum executorum per nos hactenus constitutorum, quos unatecum in solidum constituimus, per hec nostra scripta mandando, quatenus auctoritate nostra per te seu alium vel alios vite approbate viros in eisdem locis, verbo Dei proposito, indulgencias et facultates predictas, ubi et quociens expedierit, juxta earum et presencium formam publices et exequaris ac publicari et exequi, offertoria quoque exinde auctore Domino proveniencia, juxta traditam tibi in dictis indulgenciarum litteris | |
[pagina 446]
| |
et alias instructionem, colligi ac, detractis inde pro tuis expensis admodum parvis porciunculis, residuum conservari facias diligenter. Et nichilominus ut a publicatoribus et predicatoribus hujusmodi, per te tot quot tibi videbitur ac etiam a truncorum et capsarum clavigeris collectorumque depositariis secundum tenorem litterarum earundem deputandis et aliis in hac re obsequentibus, exigendi ac recipiendi de fideliter operando juramentum; ipsosque et quoslibet alios contradictores forsan renitentes et obloquentes, cujuscumque status, gradus, ordinis vel condicionis existant, etiam si pontificali prefulgant dignitate, exempcione quacumque sub quavis verborum forma quomodolibet concessa non obstante, per censuram ecclesiasticam fructuumque et emolumentorum quorumcumque suorum sequestracionem aut subtractionem et alia remedia, de quibus tibi videbitur, invocato etiam, si opus fuerit, ad hoc auxilio brachii secularis, appellacione postposita, compellendi et constringendi aut coram vobis evocandi ad suscipiendum alias condignas vel de quibus vobis visum fuerit in terminis competentibus penas; recogniciones quoque tradendi offerentibus et facultatem explicitam libere juxta dictum tenorem confitendi, absolvendi et dispendandi oportunas, aliaque faciendi quecumque, que ad prefatorum executionem debitam accommoda tibi videbuntur, omnimodam tenore presencium potestatem elargimur; volentes, ut circa premissa omnia et singula, conjunctim et divisim, te sic discrecione perfecta exhibeas, ut Christifidelium animabus salus ac laus et gloria Altissimo de villicacione tua hujusmodi uberius procurentur. Datum Basilee, II Idus Januarii, anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo tricesimo septimo. Links onderaan staat: N., decanus Lubicensis. | |
[pagina 447]
| |
Orig. perk. uit hs. 285. Hoogte 295, breedte 435 mM. Zegel verloren. Op den rug: ‘Trajectensis prioratus ‖ die Martis XVII Junii ‖ magister Ar[nol]dus Nepot[is] procurator ‖ sicut in Judicio etc. ‖ 1438 ‖ .. uardus no[tarius] ‖ R[egistrata].’ | |
X.
| |
[pagina 448]
| |
nieuw op canonische wijze - tot prior is gekozen en Balduinus, als rebel, is afgezet.1437, November 23, Dordrecht.
Theodricus de Boechout, in utroque jure licenciatus, canonicus ecclesie sancti Johannis, officialis Trajectensis a reverendo in Christo patre et domino nostro, domino Walramo, electo Trajectensi, judice, executore et commissario unico principali [ad] infrascripta a sacrosancta generali synodo Basiliensi, in Spiriti Sancto legitime congregata, universalem ecclesiam representante, specialiter, deputato, subdelegatus, universis et singulis dominis, abbatibus, prioribus, prepositis, decanis, thesaurariis, custodibus, cantoribus, canonicis tam secularibus quam regularibus, p[resbiteris], clericis, notariis et tabellionibus publicis, per civitatem et diocesem Coloniensem, Leodiensem, Trajectensem et Cameracensem ac alias ubilibet constitutis, ad quos presens nostrum ymmo verius ejusdem sacrosancte synodi pervenerit mandatum, salutem in Domino sempiternam et mandatis hujusmodi firmiter obedire. De machtiging door den elect Walraven en diens acte van aanstelling door het concilie van Bazel heb ik niet afgedrukt, omdat deze stukken met ons onderwerp geen onmiddellijk verband houden. Post quarumquidem litterarum commissionis sive subdelegacionis precentacionem et recepcionem, nobis et per nos ut premittitur factas, sua nobis discretus vir Johannes de Meerlo, procurator fiscalis reverendi in Christo patris et domini nostri, domini Walrami, electi Trajectensis, et ad infrascripta peragenda ab eodem domino nostro specialiter constitutus, procuratoris nomine quo supra, querela gravi significavit, | |
[pagina 449]
| |
quod, licet venerabilis et religiosus pater magister Johannes Passert, prior monasterii beate Marie et sanctorum Apostolorum in civitate Trajectensi, ordinis Canonicorum Regularium, ...........Ga naar voetnoot1) nonnullos calices, libros, ornamenta, jocalia et bona alia mobilia ad prefatum monasterium Canonicorum Regularium, sicut premittitur ecclesiastico interdicto suppositum, spectantia .... fere per sex annos, ne in eadem civitate Trajectensi distrahentur et usibus nephariis dictorum excommunicatorum, aggravatorum et reaggravatorum .... applicarentur, tamquam fidelis pastor et prior ejusdem monasterii diligenter, legaliter et provide cus[todivit ad] usum dicti monasterii, ut - prefatis excommunicatis, aggravatis et reaggravatis ad cor reversis et in forma ecclesie a predictis sentenciis excommunicacionis, aggravacionis et reaggravacionis absolutis ac interdicto rite sublato - idem dilectus prior calices, libros, ornamenta et alia bona hujusmodi in dieto monasterio sine fraude adducere valeret, et deinde a quinquennio citra dicta jocalia libros et ornamenta pro majori eorumdem securitate sub manu et custodia vicarii in spiritualibus generalis bone memorie reverendi in Christo patris et domini, domini [nostri Swederi], quondam episcopi Trajectensis, ac deinde reverendi in Christo patris et domini nostri, domini Walrami de Morsa, electi Trajectensis, ac officialis ejusdem scilicet nostra, dicti eciam prioris sollicitudine non exclusa, secure constituta fuere, nichilominus tamen quidam domini W[ilhelmus Vo]ern, in Windesem, ac Baldewinus Gherardijn, in civitate Trajectensi asserti priores, | |
[pagina 450]
| |
suique in hac parte complices et fautores, sicut premittitur excommunicati, aggravati et reaggravati, diversis exquisitis coloribus viisque iniquis et mediis pessimis et presert[.... ....] nullatenus impetratorum processuum reverendi in Christo patris et domini, domini Nycholay Tyburtini episcopi, principalis executoris eorundem, qui juste quidem et legitime dictum dominum Johannem Passert priorem, ab eisdem processibus nuper appellantem, in pristinum statum reposuit [cujus] certe reposicio in rem transit judicatam, prout in instrumento desuper confecto plenius perspeximus contineri, conati sunt tamquam lupi rapaces et conantur dictos calices, libros, ornamenta et alia bona de manibus ejusdem patris et domini Johannis Passert prioris ac m[onasterii] extorquere et suis prophanis et nephariis usibus applicare, distrahere, vendere et alienare, prout, quod dolenter cum mentis amaritudine referimus, diversa alia jocalia et bona dicti monasterii Canonicorum Regularium in Trajecto, Dei timore postposito, ipsi aut ipsorum complices et faut[ores] [d]issiparunt et alienarunt, in omnipotentis Dei offensam dictique monasterii irrecuperabile dampnum, animarum suarum grave periculum et scandalum plurimorum. Super quibus idem procurator, nomine quo supra, sibi petiit a nobis, auctoritate predicta nobis in hac parte commissa, remedio .... .... oportuno provideri. Nos vero justis hujusmodi precibus inclinati ac indempnitati dicti monasterii, quantum in nobis est, salubriter providere ac scandalis et confusionibus hujusmodi obviare cupientes, vobis omnibus et singulis supradictis et vestrum cuilibet insolidum .... virtute sancte obediencie et sub penis suspensacionis et excommunicacionis districte precipiendo mandamus, quatenus statim, visis presentibus, accedentes quo | |
[pagina 451]
| |
propter hoc fuerit accedendum et accedere fueritis requisiti seu alter vestrum fuerit requisitus, omnes et singulos calices, libros, jo[calia], [o]rnamenta et alia quecumque bona dicti monasterii Canonicorum Regularium, apud dominum Johannem Passert, priorem ejusdem monasterii, sive alias ubicumque locorum existencia, que auctoritate sacrosancte generalis synodi Basiliensis nobis in hac parte ut prefertur commissa ad usum et opus dicti m[onasterii, in] quantum ad ea seu in eis prefati Wilhelmus Voern et Baldewinus Gerardijn aut eorum consortes, sicut premittitur excommunicati, aggravati et reaggravati, aliquod interesse habere pretendunt, tenore presencium arrestamus et sequestramus, vos eadem arrestetis et sequest[retis, e]t sub hujusmodi arrestacione et sequestracione, sub excommunicacionis et mille marcharum argenti puri penis nobis, si pena argenti commissa fuerit, ad usum camere sacrosancte generalis synodi Basiliensis applicanda, firmiter teneri et conservari mandetis; inhibeatis nicholominus auctoritate supradicta o[mnibus e]t singulis pretensis judicibus ecclesiasticis et secularibus, executoribus, subexecutoribus delegatis et subdelegatis, quacumque auctoritate fungentibus vel functuris, cujuscumque etiam dignitatis, gradus, status, ordinis vel condicionis existant, sub penis predictis, quibus sub eisdem penis tenor[e prese]ncium auctoritate supradicta inhibemus, ne ipsi ratione dictorum calicum, librorum, jocalium, ornamentorum sive aliorum bonorum dicti monasterii sive alia occasione quacumque prefatum magistrum Johannem Passert, priorem, aut suos confratres, totum conventum dicti monasterii Canonicorum Regularium representantes, ad [peticionem di]ctorum dominorum Wilhelmi Voern aut Baldewini Gherardijn eorumque complicum et fautorum, sicut premittitur excommu- | |
[pagina 452]
| |
nicatorum, aggravatorum et reaggravatorum, vel aliorum quorumcumque molestare, vexare, perturbare sive inquietare seu quidquam aliud facere vel attemptare presumant seu aliquis eorum presumat, quod [.... v]el cedere possit in ipsius magistri Johannis Passert aut suorum confratrum prejudicium, confusionem vel gravamen seu hujusmodi arrestacionis aut jurisdictionis nostre ymmo verius sacrosancte generalis synodi Basiliensis vilipendium et jacturam. Attento seriosius quod excommunicacio impedit execucio[nem si]cut et actionem, alioquin contra omnes et singulos in hac parte rebelles ad excommunicacionis sentenciam, pene argenti acquisicionem ad usum camere predicte, ac omnium et singulorum beneficiorum ecclesiasticorum et secularium cujuscumque eciam ordinis, cum cura et sine cura, eciam canonicatuum et prebendar[um a]c dignitatum personatuum perpetuarum administracionum vel officiorum et prioratuum seu abbacialium privacionem et amocionem et ad inhabilitacionem ipsorum et cujuslibet eorum ad predicta et quevis alia similia vel dissimilia beneficia ac bona et feoda obtinendum, mediantib[us o]mnibus et singulis ceteris execucionibus ulterioribus ad totam causam hujusmodi usque diffinitivam sentenciam inclusive necessariis ante valvas ecclesie beate Marie Dordracensis dumtaxat exequendis simplicite et de plano juxta formam litterarum supradictarum, prout de jure poterimus, procedemus. Considerato maxime, quod nos - auctoritate sacrosancte generalis synodi Basiliensis nobis in hac parte commissa - prefatum dominum Baldewinum Gheraerdijn, sua rebellione et inobediencia id exigentibus, suo pretenso prioratu, justicia mediante, privavimus; ipseque magister Johannes Passert p.... priorem dicti monasterii canonicorum regularium civi- | |
[pagina 453]
| |
tatis Trajectensis denuo ex superhabundanti extunc canonice electus et eidem monasterio auctoritate ejusdem sacrosancte Synodi in priorem et pastorem prefectus et deputatus, non obstantibus statutis privilegiis et aliis in contrarium facientibus [qu]ibuscumque. Si vero aliquis crediderit se per premissa vel eorum occasione in aliquo indebite fore gravatum, compareat coram nobis Dordraci in domo habitacionis nostre nona die post execucionem presencium, si dies ipsa juridica fuerit, alioquin proxima die juridica extunc se[quenti, contra] prefatum Johannem procuratorem conquerendum, causam sui gravaminis allegaturus juris parituris recepturis et facturis quod dictaverit juris ordo cum intimacione debita et consueta. In hiis autem exequendis unus vestrum alium non exspectet nec aliter per alium se excuset sub penis antedictis .... vero sive dies vestre execucionis et quidquid in premissis feceritis seu vobis relacione dignum occurrerit, nobis litteris vestris presentibus transfixis sive alias liquide rescribatis vos presencium executis. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum presentes nostras litteras exemplum fieri [per] Wilhelmum notarium et scribam nostrum infrascriptum subscribi et publicari mandavimus nostrique sigilli officialitatis curie Trajectensis fecimus appensione communiri. Datum et actum Dordraci, in domo habitacionis nostre vulgariter Cleyn Sevenbergen nuncupata, sub [a]nno nativitatis Domini millesimo quadringentesimo tricesimo septimo, indictione quinta decima, mensis Novembris die vicesima tercia, hora vesperarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris ac domini nostri, domini Eugenii divina providencia pape quarti anno septim[o, prese]ntibus venerabilibus et diseretis viris dominis Petro Passert et Nycholao de | |
[pagina 454]
| |
Camp, canonicis ecclesie beate Marie Trajectensis, necnon Gherardo de Melenhem, clerico Coloniensi, testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Wilhelmus Buer filius Laurentii, clericus Trajectensis diocesis, publicus imperiali auctoritate et curie Trajectensis predicte notarius ac presentis negocii coram prefato ve[nerabili] domino Officiali subdelegato scriba, quia predictorum clenodiorum et jocalium arrestacione inhibicione ceterisque premissis omnibus et singulis, dum sicut premittitur per dictu[m] dominum Officialem subdelegatum et coram eo fierent et agerentur, unacum prenotatis testibus presens interfui eaque sic fieri vidi et audivi, ideoque presens publicum instrumentum per al[ium], me alias occupato, fideliter scriptum de mandato ejusdem domini Officialis subdelegati exinde confeci, subscripsi et in hanc publicam formam redegi, signoque [ac] nomine meis solitis, unacum appensione sigilli officialitatis curie supradicte signavi requisitus, in fidem et testimonium veritatis omnium et singulorum premissorum. Orig. perk. uit hs. 295. Hoogte 515, breedte 385 mM. Zegel verloren. Met geteekend notariszegel. Op den achterkant: ‘W. Hamer notarius. 44’, en eene andere aanteekening, die niet meer te lezen is. Aan de zijranden een weinig beschadigd. | |
XI.
| |
[pagina 455]
| |
over de door dezen uit het Utrechtsche Regulierenklooster ontvreemde voorwerpen.Zonder datum [1438Ga naar voetnoot1)], Korsendonck.
dyocesis, ad presens in monasterio seu conventu fratrum Canonicorum Regularium de Korssendonck, dicti ordinis, Cameracensis dyocesis, ad celebrandum ibidem suum generale capitulum juxta statuta et consuetudines dicti eorum ordinis existentia et in loco capitulari conuentus ejusdem monasterii ad infrascripta et alia, eos et eorum capitulum generale, ut asserebant et prima facie apparebat, concernentia, capitulo ibidem - ut moris est - per sonum campane indicto, capitulariter congregati ac ibidem generale capitulum, quod in monasterio de Windesem annuatim, ut asseruerunt, consueviter celebratum, nunc vero certis ex causis racionalibus in conventu seu monasterio de Korssendonck facientes et representantes atque celebrantes, omnibus melioribus via, jure, modo, causa et forma quibus melius et efficacius potuerunt et debuerunt et eorum quilibet potuit et debuit, fecerunt, constituerunt, creaverunt et solempniter ordinaverunt suos et sui capituli generalis predicti veros, certos et indubitatos sindicos et procuratores, actores, factores negociorumque suorum gestores et nuncios speciales et generales, ita tamen quod specialitas generalitati non deroget nec econtra, vide[licet] venerabiles religiososque patres et dominos Heynricum Obrechts, in Bethleem prope Lovanium, Leodiensis, ac Heynricum Rumelans, in Throno prope Herentals, Cameracensis dyocesum, prioratuum | |
[pagina 456]
| |
sive monasteriorum dicti ordinis priores, presentes, ac reverendum patrem venerabilesque ac circumspectos, religiosos et discretos viros, dominos et magistros Egidium Boetseroel, juxta muras Nucienses, Ysebrandum, prepositum monasterii beate Marie de Bethleem prope Dotichem, Cesarium Coninc, beati Martini in Ludenkerck priores, necnon Petrum Eldren, professum in Nucia, ac Everardum Zwaen, in nemore beate Marie prope Noorthoren, dicti ordinis professor, Jacobum Clant, Rutgherum de Holt, Gerardum Plees et Dyonisium Seabroeck, causarum procuratores, clericos dictarum Coloniensis et Trajectensis dyocesum, absentes tamquam presentes, et quemlibet eorum in solidum, ita quod non sit pocior condicio occupantis, sed, quod unus eorum inceperit, alter eorundem prosequi valeat mediare et finire, ad prosequendum causam seu causas occasione executionis certarum sententiarum alias in sacro Basiliensi Concilio, pro dicto generali capitulo ac ipsis constituentibus et eorum consortibus, et contra quendam fratrem Johannem Passart, dicti ordinis sancti Augustini professum, de et super restitutione nonnullorum librorum, calicum, jocalium, clenodiorum et bonorum, per ipsum fratrem Johannem a conventu seu monasterio beate Marie et sanctorum Apostolorum Trajectensi receptorum, habitorum et deportatorum aut alias quavis occasione latarum, necnon executorialium et aliarum litterarum, quarumcumque occasione sententiarum hujusmodi confectarum seu conficiendarum, processuum et censurarum desuper fulminatorum seu fulminandorum, ac declarationis earundem etiam usque ad invocationem brachii secularis et ipsius fratris Johannis Passart captionem et detentionem inclusive; necnon in causa seu causis, quam vel quas idem frater Johannes Passart eisdem constituentibus et | |
[pagina 457]
| |
dicto generali capitulo, aut ejusdem capituli prioribus seu professis, aut eorum consortibus seu alicui eorum, et viceversa ipsi domini constituentes, generale capitulum ac priores et professi supradicti et eorum consortes dicto fratri Johanni Passart premissorum occasione, conjunctim vel divisim, movent seu movere intendunt; ac in illis etiam coram quibuscumque judicibus seu auditoribus, executoribus, subexecutoribus, delegatis, subdelegatis, ordinariis, extraordinariis et aliis quibuscumque, datis seu dandis, deputatis seu deputandis, pro eisdem constituentibus eorumque singulis et dicto eorum generali capitulo, contra predictum fratrem Johannem et quoslibet sibi adherentes in ea parte et adhesuros, comparendum et agendum; ipsosque dominos constituentes et ipsorum generale capitulum antedictum, necnon priores et professos ac eorum complices, eorumque jura et privilegia defendendum; libellumque seu libellos ac quascumque peticiones summarias, verbo vel in scriptis, dandum et recipiendum darique et recipi videndum, conveniendum et reconveniendum; litemque seu lites contestandum et contestari videndum; de calumpnia vitanda et veritate dicenda, cum omnibus et singulis clausulis et capitulis, in et sub juramento calumpnie contentis, jurandum et quodcumque alterius generis licitum juramentum prestandum; in animam dictorum constituentium et pro eisdem ac generali capitulo, prioribus et professis eorumque complicibus predictis et eorum quolibet ponendum et articulandum, ponique et articulari videndum, positionibus et articulis partis adverse respondendum, suisque responderi petendum et obtinendum; testes, litteras, scripturas, instrumenta et alia jura et munimenta, necnon quecumque probationum genera producendum, et ad ex adverso produci videndum, in testes eorumque dicta et partis | |
[pagina 458]
| |
adverse producta dicendum, excipiendum replicandum, triplicandum et quadruplicandum, crimina et defectus opponendum et probandum, concludendum et renunciandum, concludique et renunciari petendum et obtinendum; sententiam seu sententias tam interlocutorias quam diffinitivas ferri petendum, obtinendum et audiendum, ac ab ea seu eis et quocumque alio gravamine illato vel inferendo, semel vel pluries, et prout supradictis sindicis et procuratoribus aut alteri eorum videbitur expedire provocandum et appellandum; appostolos petendum et recipiendum ac appellationem seu appellationes hujusmodi intimandum, insinuandum et notificandum, ipsasque et eorum causas prosequendum, absolutionisque beneficium simpliciter vel ad cautelam ac restitutionem in integrum ac quascumque litteras, gratiam seu justiciam in se continentes, ac etiam tam simplices quam legendas petendum, obtinendum et impetrandum, et ex adverso impetratis contradicendum; judices, notarios et loca eligendum ac in ipsos conveniendum, suspectos et suspecta recusandum, ac suspicionis causam allegandum et probandum; expensas, dampna et interesse taxari petendum et obtinendum et super ipsis jurandum, unum quoque vel plures sindicum seu sindicos ac procuratorem seu procuratores loco sui substituendum eumque vel eos revocandum, ac onus procurationis hujusmodi in se reassumendum, tociens quociens ipsis vel eorum alteri visum fuerit expedire; et generaliter omnia alia et singula faciendum, dicendum, gerendum, exercendum et procurandum, que in premissis necessaria fuerint seu etiam quomodolibet oportuna, et que prefati domini constituentes ac capitulum generale, priores et professi, et eorum consortes facerent seu facere possent, si premissis omnibus et singulis personaliter interessent, etiam si talia forent, que | |
[pagina 459]
| |
mandatum exigerent magis speciale quam presentibus est expressum. Promittentes insuper prefati domini constituentes, eorum et dicti generalis capituli nominibus, pro se et in hujusmodi litibus consortibus suis ad manus mei notarii publici subscripti solempniter ac rite et legitime stipulantes et recipientes vice nomine et ad opus omnium et singulorum quorum interest vel intererit quomodolibet in futurum, se ratum, gratum [atque] firmum perpetuo habituros totum et quidquid per dictos suos sindicos et procuratores ac substitutos seu substituendos ab eis vel eorum aliquo et quemlibet eorum in premissis aut aliquo premissorum actum, factum, dictum gestumve fuerit seu etiam quomodolibet procuratum, omnibus dolo et fraude seclusis; ipsosque et eorum quemlibet ab omni onere satisdandi relevare judicioque sisti et judicatum solvi cum singulis clausulis necessariis et oportunis, sub omnium suorum et dicti capituli generalis et eorum consortum bonorum presentium et futurorum obligatione et ypoteca, super quibus omnibus et singulis sepedicti domini constituentes nominibus, quibus supra, sibi et dictis eorum sindicis et procuratoribus et eorum cuilibet unum vel plura publicum seu publica fieri petierunt instrumentum seu instrumenta in forma meliori. Acta fuerunt hec in dicto conventu seu monasterio prefatorum fratrum Canonicorum Regularium, dicti ordinis, beate Marie in Korssendonck, in statione publica prefati generalis capituli ac domo capitulari ibidem, sub anno, indictione, die, mense, hora et pontificatu, quibus supra, presentibus ibidem honestis et discretis viris Johanne Eggart, Johanne de Bie, Theodrico Abertijns et Jorismanno Monnics de Tongris, viris litteratis dictarum Tornacensis, Camera- | |
[pagina 460]
| |
censis et Leodiensis dyocesum, testibus ad premissa vocatis specialiter atque rogatis.
Et ego Arnoldus Gruyter, presbyter, Cameracensis dyocesis prememorate, publicus sacra imperiali auctoritate notarius, apud Herentals in Andwerpiensi decanatu residens, quia premissis omnibus et singulis, dum per predictos patres ac dominos sic fierent, unacum prenominatis testibus presens interfui eaque sic per ordinem fieri vidi et audiri, ideirco ad instantiam eorundum patrum ac dominorum hoc presens publicum instrumentum per manum alterius fideliter conscriptum exemplum confeci, subscripsi, in hanc publicam formam red[egi] signoque meo solito et consueto, hic me subscribente, signavi, in fidem et verum testimonium omnium ac singulorum premissorum rogatus specialiter et requisitus. Orig. perk. uit hs. 354. Hoogte 300; breedte 380 mM. De bovenste regels zijn afgesneden. Met geteekend notariszegel. | |
XII.
| |
[pagina 461]
| |
1440, December 13, Utrecht.
Ghysbertus de Brederoede, Dei gratia prepositus et archidiaconus Trajectensis, judex et executor ad infrascripta, unacum nonnullis nostris in hac parte collegis cum illa clausula: quatenus vos vel duo aut unus vestrum per vos vel alium seu alios etc., a sancta sede apostolica specialiter deputatus, universis et singulis dominis abbatibus, prioribus, prepositis, decanis, thesaurariis, cantoribus, custodibus, canonicis, presbiteris, clericis, notariis et tabellionibus publicis, per civitatem et diocesim Trajectensem ac alias ubilibet constitutis, sancte sedi apostolice subjectis, ad quos presens nostrum ymmo verius apostolicum pervenerit mandatum, salutem in Domino et mandatis nostris hujusmodi ymmo verius apostolicis firmiter obedire. Litteras sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Eugenii, divina providencia pape quarti, ejus vera bulla plumbea cum cordula canapis more Romane curie impendente, bullatas, sanas et integras, non abolitas, non abrasas, non cancellatas, non viciatas, nec in aliqua sui parte suspectas, sed omni prorsus vicio et suspicione carentes, nobis per religiosum virum fratrem Baldewinum GardijnGa naar voetnoot1), priorem conventus monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis, per priorem gubernari soliti, ordinis sancti Augustini Canonicorum Regularium, nomine suo proprio et dicti conventus presentatas, nos cum ea qua decuit reverencia noveritis recepisse hujusmodi sub tenore:
Eugenius, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis Trajectensis et Famenne Leodiensis archidiaconis ac decano Embricensi, Trajectensis diocesum eccle- | |
[pagina 462]
| |
siarum, salutem et apostolicam benedictionem. Quoniam, ut ait apostolus, justus ex fide vivit et sibi ipsi lex est, lex autem propter transgressores posita est ad reprobos prevaricancium motus et conatus obnoxios reprimendos, consequens est, ut, quos timor Dei a malo non revocat, ecclesiastice severitas coherceat discipline. Sane pro parte dilectorum filiorum Balduini, prioris et conventus monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis, per priorem gubernari soliti, ordinis sancti Augustini Canonicorum Regularium, nobis nuper exhibita peticio continebat, quod Johannes Passert, canonicus ejusdem ordinis, manu ad aratrum missa retrospiciens suavi ecclesiastice observancie et regularis discipline jugo dampnabiliter abjecto, plurima ad dictum monasterium legitime pertinentia libros, calices et vasa et ornamenta ecclesiastica, res et bona temere abinde asportari fecit et abduci, census quoque annuos, redditus et proventus dicti monasterii, nonnullis annis preteritis, percepit et usurpavit et adhuc contra justiciam percepit et usurpat, et hinc inde per diversa loca detestabiliter discurrendo et vagando varia priori et conventui predictis aliisque ejusdem ordinis prioribus, canonicis et personis molestias, injurias, dampna et gravamina multipliciter irrogare presumpsit hactenus et presumit, ac nonnullos ab illis, qui Basilee, postquam synodum Basiliensem ad civitatem nostram Ferrariensem certis racionabilibus et justis urgentibus causis transtuleramus, remanserant, litteras et processus excommunicacionis, suspensi et interdicti aliasque ecclesiasticas sentencias, censuras et penas continentes, contra priorem et conventum predictos, ut amplioribus eos affligere et afficere possit fatigacionibus laboribus et expensis, sub sertis modis et formis dicitur reportasse, in divine majestatis offen- | |
[pagina 463]
| |
sam, monasterii et ordinis predictorum jacturam et obproprium, proprie salutis dispendium et scandalum plurimorum. Quare pro parte prioris et conventus prefatorum nobis fuit humiliter supplicatum, ut super hiis de oportuno providere remedio dignaremur. Nos itaque premissis scandalis et inconvenienciis, prout ex pastoralis officii debito tenemur, salubriter obviare cupientes, litteras et processus hujusmodi ac fulminaciones, sentencias et penas et alia quecumque ab hujusmodi Basiliensibus post translacionem predictam emanatos seu emanata, eciam sub quibusvis verborum formis concepta reperiantur, ac omnia et singula exinde secuta apostolica auctoritate cassa, irrita, nulla, inania ac viribus vacua nulliusque roboris vel momenti fuisse ac existere decernantes et nunciantes, necnon quibusvis tam ecclesiasticis et regularibus ordinum quorumcumque, exemptis et non exemptis, quam secularibus personis, etiam cujuscumque dignitatis, status, gradus, ordinis vel condicionis fuerint, sub excommunicacionis, a qua ab alio quam Romano pontifice preterquam in mortis articulo absolvi non possint, et etiam quoad ecclesiasticas personas sub privacionis omnium beneficiorum suorum, que obtinent et expectant, ac perpetue inhabilitatis ad illa et quevis alia ecclesiastica beneficia in posterum obtinenda penis, quas ipso facto quoscumque contrafacientes in singulis contraventionum casibus incurrere volumus, ne litteras, processus et alia supradicta seu eorum aliquid publice vel occulte ducere vel inducere quovis quesito colore tamquam notarius sive persona publica exequantur aut publicent vel insinuent sive execucioni, insinuacioni aut publicacioni hujusmodi tamquam testes vel ad corroboracionem actus intersint aut exequentibus, insinuantibus et publicantibus auxilium prebeant consilium vel favorem, eadem aucto- | |
[pagina 464]
| |
ritate inhibentes, discretioni vestre per apostolica scripta mandamus, quatenus vos vel duo aut unus vestrum per vos vel alium seu alios, si inquisita per vos super premissis summarie simpliciter et de plano sine strepitu et figura judicii etiam per solius facti veritatis inspectionem exposita hujusmodi inveneritis veritate fulciri, priori et conventui ac aliis prioribus, canonicis et personis predictis in premissis efficatis defensionis auxilio assistentes, non permittatis eos pretextu litterarum, processuum et fulminacionum et aliorum prefatorum inquietari sive quomodolibet impediri; ipsumque Johannem eciam per edictum publicum, locis publicis circumvicinis affigendum, de quibus verisimilis sit conjectura, quod ad ejus noticiam presentes littere pervenire possint, auctoritate nostra moneatis ac mandetis eidem, ut infra certum competentem, quem ei ad hoc peremptorie prefigendum duxeritis, terminum sub excommunicacionis, suspensionis et interdicti sentenciis et censuris aliisque formidabilibus, de quibus vobis videbitur, eciam apostasie penis ad predictum vel aliud ejusdem ordinis monasterium in diocesi Trajectensi redeat ac deinceps a perceptione et usurpacione censuum, reddituum et proventuum hujusmodi desistat, ipsisque priori et conventui de dictis perceptis et usurpatis censibus, proventibus, redditibus plenariam satisfactionem impendat, eosque pacifice illos percipere et levare permittat; necnon prefatum Johannem ac quascumque utriusque sexus personas, cujuscumque dignitatis, status, gradus, ordinis vel condicionis fuerint, penes quas forsan libri, ornamenta seu res et bona hujusmodi aut eorum aliqua vel aliquid existant, similiter et per simile edictum moneatis ac mandetis eisdem, ut sub similibus sentenciis, censuris et penis infra similem terminum libros, calices, ornamenta, vasa, | |
[pagina 465]
| |
res et bona predicta priori et conventui prefatis integre et realiter restituant et tradant ac eorum quilibet, prout ipsorum quemlibet concernit, restituat et tradat; alioquin ipsos et eorum quemlibet sentencias, censuras et penas predictas incurrisse declaretis, ac faciatis excommunicatos publice nuntiari; et insuper legitimis super hiis per vos habendis servatis processibus eos quociens expedierit aggravare curetis, contradictores per censuram ecclesiasticam, appellacione postposita, compescendo, invocato ad hoc, si opus fuerit, auxilio brachii secularis. Ceterum si prefatus Johannes post monicionem sibi super hoc factam et statutum desuper terminum hujusmodi redire neglexerit sive contumaciter distulerit, ut prefertur, universis et singulis dicti ordinis prioribus, canonicis et personis ubilibet constitutis presencium serie committimus et in virtute sancte obedientie districte precipiendo mandamus, necnon in remissionem peccaminum injungimus, ut eundem Johannem tamquam perdicionis filium et iniquitatis alumnum in quibusvis locis, ubi ipsum quomodolibet comprehendere possint, capiant et detineant, sive a quibuscumque christifidelibus quantum in eis fuerit capi et detineri procurent, ac captum et detentum ipsius Balduini prioris vel alterius ibidem in priorem ex post forsan promoti conspectui exhibeant et presentent sive faciant presentari ad agendum pro commissis dignos penitencie fructus, ut suorum reatuum veniam consequi et ab eterne dampnacionis laqueis Salvatoris nostri, qui neminem vult perire, clemencia misericorditer erui mereatur, ne ipsius, tamquam per devia et flagiciorum precipicia oberrantis ovis, sanguis de dictorum priorum et canonicorum velut inutilium et negligencium pastorum manibus cum divina ulcione in die districti examinis requiratur. | |
[pagina 466]
| |
Porro volumus et eadem auctoritate decrevimus, quod citaciones et moniciones Johanni et omnibus aliis supradictis per edictum ut premittitur faciende perinde ipsos omnes arceant ac si eis intimate et insinuate personaliter et legitime extitissent, non obstantibus felicis recordacionis Bonifacii pape octavi predecessoris nostri illis presertim, quibus cavetur, ne quis extra suam civitatem vel diocesem, nisi in certis exceptis casibus et in illis ultra unam dietam a fine sue diocesis, ad judicium evocetur, seu ne judices a sede apostolica deputati extra civitatem et diocesem, in quibus deputati fuerint, contra quoscumque procedere sive alii vel aliis vices suas committere presumant ac de duabus dietis in consilio generali et aliis apostolicis constitucionibus et ordinacionibus ceterisque contrariis quibuscumque, aut si Johanni et aliis predictis vel quibusvis aliis communiter vel divisim ab eadem sede sit indultum, quod interdici, suspendi vel excommunicari aut extra vel ultra certa loca ad judicium evocari non possint per litteras apostolicas, non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto hujusmodi mencionem. Volumus autem, quod vos ac prior et conventus predicti necnon illi, qui prefatum Johannem de mandato nostro seu alicujus vestrum ceperint, propter hoc non incidatis in canonem sentencie promulgate, dummodo pena major non fuerit quam reperiatur in excedente delictum, quodque, si forsan dictus Johannes ad cor reversus errorem suum revocaverit, sub obedientia debita victurus, eundem Johannem, si hoc tunc humiliter pecierit, a quibusvis excessibus, sentenciis censuris et penis, quas quavis occasione etiam propter premissa quomodolibet incurrit, ea vice dumtaxat auctoritate nostra absolvatis in forma ecclesie | |
[pagina 467]
| |
consueta, injunctis inde sibi pro modo culpe penitencia salutari et aliis, que de jure fuerint injungenda, necnon secum super irregularitate, si quam dicta vel alia occasione contraxit, eadem auctoritate dispensetis, omnemque aboleatis infamie maculam sive notam eadem occasione contractam. Datum Florencie, anno incarnacionis dominice, millesimo quadringentesimo quadragesimo, sexto kalendis Octobris, pontificatus nostri anno decimo.
Post quarumquidem litterarum apostolicarum presentacionem et recepcionem, nobis et per nos ut premittitur factas, fuit nobis per dictum fratrem Baldewinum, priorem conventus monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis, ordinis sancti Augustini Canonicorum Regularium, pro se ipso et nomine conventus jamdicti monasterii, querulose significatum et expositum, quod quidam frater Johannes Passert, Canonicus Regularis dicti ordinis, suavi jugo ecclesiastice observancie et regularis discipline abjecto, plurima ad dictum monasterium pertinencia, scilicet libros, calices, vasa et ornamenta ecclesiastica, res et bona dicti monasterii, temere abinde asportari fecit et abduci asportavitque et abduxit, census quoque annuos, redditus et proventus dicti monasterii, nonnullis annis proxime preteritis, percepit et usurpavit ac in dies perciperet et usurparet contra Deum et justiciam de facto et preter ipsorum conquerencium voluntatem, et per diversa loca discurrendo varia priori et conventui dicti monasterii et ejusdem ordinis aliis prioribus, canonicis et personis multiplices molestias, inquietaciones, perturbaciones, injurias, dampna et gravamina irrogare non veritus fuit neque veretur; et quod premissa in civitate Trajectensi et locis circumvicinis essent adeo notoria, quod nulla possent tergiversacione celari. | |
[pagina 468]
| |
Et pro majori verificacione premissorum idem frater Baldewinus prior nonnullas litteras auctenticas, instrumenta publica et alia legitima coram nobis produxit documenta, in quibus cavebatur expresse, quale dudum ipse Johannes, ab officio prioratus dicti monasterii Apostolorum juxta statuta et ordinaciones capituli generalis, cui sponte submissus fuerat, rite absolutus et destitutus, causam appellacionis pretensi gravaminis, postquam libros, calices, ornamenta, clenodia et bona hujusmodi abduxerat, durante tune sacrosancta synodo Basiliensi, uni ex commissariis causarum ibidem pendencium committi obtinuit. Qui, visis et diligenter inspectis actis actitatis habitis et productis in causa hujusmodi, partibus sufficienter auditis seque defendentibus, unam, per quam prefatus Johannes Passert ad dandum, tradendum et restituendum libros, calices, jocalia, clenodia et bona per eum recepta, habita et deportata, neenon ad faciendum racionem et calculum de illis infra tempus tunc expressum condempnatus, sibique sub excommunicacionis sentencia tunc in eum prolata racionem hujusmodi fecisse non doceret, mandatum extitit, diffinitivam sentenciam promulgavit, que per aliam ex commissione ipsius durantis sinodi, omni prefato Johanni Passert appellacione per eundum tunc durantem synodum penitus interdicta, fuerat confirmata, processibus cum invocacione auxilii brachii secularis de mandato ipsius synodi desuper habitis, a quibus idem Johannes Passert licet frivole duxerat ad eandem synodum appellandum ipsaque tunc sancta synodus ne ulterius per appellacionis diffugia execucio justicie impediretur, statum omnium premissorum habens pro expressis eaque ad se advocando ad dictum capitulum generale et per illud terminanda commisit remittenda. Sed idem Johannes Passert, suis perversis vita et | |
[pagina 469]
| |
moribus insistendo nee sentenciis hujusmodi parendo vel coram eodem capitulo negocium suum prosequendo, ymmo dicta synodo a Basilea translata, per certos patres premissorum immemores eidem synodo vilipendium procurantes, nulla previa potestate sentenciis et processibus predictis contraria decerni obtinuit processus et mandata. Quare pro parte dictorum fratris Baldewini prioris et conventus monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis predicti conquerencium cum instancia debita fuimus requisiti, quatenus auctoritate apostolica, nobis per dictas litteras apostolicas concessa, eisdem et eorum monasterio assistere et ad execucionem dictarum litterarum apostolicarum procedere juxta traditam nobis in eisdem formam, sibique litteras convenientes et oportunas contra ipsum fratrem Johannem Passert et alios quoscumque utriusque sexus homines, cujuscumque status, ordinis, gradus vel condicionis fuerint, libros, ornamenta, calices, vasa, res et bona dicti monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis occupantes et habentes, per edictum publicum et in locis, dicto fratri Johanni Passert et aliis prescriptis vicinis, exequendum, cum ad eosdem et loca communis sue habitacionis pro premissorum execucione facienda non patet tutus accessus, concedere et decernere, ipsosque ad librorum, calicum, vasorum, ornamentorum ecclesiasticorum, rerum et bonorum dicti monasterii restitucionem ac ad debitas et condignas emendas et reparacionem prestandas compellere et alias, prout de jure possemus ex tenore dictarum litterarum apostolicarum, procedere dignaremur. Nos igitur, prepositus et archidiaconus, judex et executor prefatus in hujusmodi negocio mature procedere volentes de et super premissis et aliis in dictis | |
[pagina 470]
| |
litteris apostolicis contentis sufficienter inforari et quia veritate comperta eaque in gravem eciam divine majestatis offensam, animarum periculum et scandalum plurimorum cedere ipsaque in civitate Trajectensi et locis circumvicinis sic fore notoria sicque per famam publicam. divulgata dictisque conquerentibus et eorum monasterio adeo prodhdolorGa naar voetnoot1) notum, ut experiencia docet, quod tergiversacione aliqua nequeant occultari, locaque communium habitacionum dicti fratris Johannis Passert et aliorum prenominatorum pro premissorum execucione facienda tute adiri non posse, tandem supradicte requisicioni, prout de jure et racione tenemur, duximus annuendum, vobis igitur omnibus et singulis supradictis et vestrum cuilibet in virtute sancte obediencie et sub excommunicacionis pena, quam in vos et quemlibet vestrum, nisi feceritis que mandamus in hiis scriptis, ferimus, districte precipiendo mandamus, quatenus infra sex dierum spacium, postquam pro parte dictorum conquerencium fueritis requisiti seu alter vestrum fuerit requisitus, hujusmodi requisicionem immediate sequentium ad Majorem Trajectensem ac in Rotterdam et in Schoenhoven parrochiales ecclesias, dummodo vobis ad easdem tutus patuerit accessus, sin autem ad dictam Majorem Trajectensem ecclesiam et duo alia loca, ad que vobis tutus pateat accessus, tempore divinorum, dummodo inibi fuerit populi multitudo congregata, aut alias, sic quod hujusmodi execucio ad dicti fratris Johannis Passert et aliorum supradictorum noticiam valeat pervenire accedentes seu accedens, presens nostrum edictum publicum seu has nostras litteras monitorias execucioni debite demandetis seu demandet ac in effectum uberioris execucionis ipsum seu ipsas | |
[pagina 471]
| |
valvis earundem ecclesiarum affigere et affixum aut affixas ad tempus dimittere curetis, unacum veris copiis ejusdem seu ipsarum ibidem dimissis, monentes et requirentes auctoritate dictarum litterarum apostolicarum atque nostra ymmo verius apostolica prefatum fratrem Johannem Passert, canonicum ordinis sancti Augustini Canonicorum Regularium ac quascumque alias utriusque sexus personas, cujuscumque dignitatis, status, gradus vel condicionis fuerint, penesGa naar voetnoot1) quas forsan libri, ornamenta seu res et bona hujusmodi aut eorum aliqua seu aliquid existant quorum nomina sciveritis nominatim et in specie reliquos vero in genere, quos nos et eorum quemlibet tenore presencium eadem auctoritate requirimus et monemus primo secundo tercio et peremptorie, quatenus infra quindecim dies vestram monicionem et post affixionem presencium valvis ecclesiarum predictarum sic ut premittitur factam, immediate sequentes, quorum dierum quinque pro primo, quinque pro secundo, et reliquos quinque dies pro tercio, et peremptorie termino ac monicione canonica eis et eorum cuilibet prefigimus et assignamus, ipse Johannes Passert ad predictum monasterium vel aliud ejusdem ordinis in diocesi Trajectensi redeat ac deinceps a percepcione et usurpacione censuum reddituum et proventuum predictorum desistat, necnon idem Johannes Passert ac quicumque alii, cujuscumque status et condicionis fuerint aut ordinis, dicti monasterii bona ac res habentes et detinentes, universa et singula ad dictum monasterium sanctorum Apostolorum Trajectensis ordinis sancti Augustini Canonicorum Regularium spectantia, videlicet libros, calices, vasa et ornamenta ecclesiastica, res et bona predicta, priori et conventui | |
[pagina 472]
| |
conquerentibus predictis integre et realiter deliberent, restituant et tradant, Deoque ecclesie et dictis conquerentibus de premissis perceptis et usurpatis censibus proventibus et redditibus ac injuriis dampnis molestacionibus et perturbacionibus satisfaciant atque emendam laudabilem prestant et condignam, ac ipsorum cuilibet deliberet tradet restituat satisfaciat et prestet prout supra ac alias omnibus et singulis in pretactis litteris apostolicis narratis et descriptis pareant et pareat realiter et cum effectu; alioquin contra ipsum fratrem Johannem Passert omnesque alios et singulos supradictos, nisi antedictis nostris ymmo verius apostolicis mandatis paruerint, cum effectu dicta quindecim dierum canonica monicione premissa ad excommunicacionis majoris sentencie declaracionem cum invocacione auxilii brachii secularis et ad alias penas canonicas graviores, prout de jure poterimus, procedemus, nisi causam pretendere valeant efficacem, quare ad premissa minime teneantur seu eadem fieri non debeant infra dictos quindecim dies, dictis conquerentibus ad hoc vocatis coram nobis in ecclesia parrochiali opidi de Vianen, Trajectensis diocesis, citetis etiam eundem fratrem Johannem Passert Canonicum Regularem ordinis sancti Augustini regularium omnesque alios et singulos utriusque sexus homines, cujuscumque dignitatis gradus ordinis aut condicionis fuerint, libros ornamenta calices res et bona dicti monasterii sanctorum Apostolorum Trajectensis habentes, detinentes et occupantes, quorum nomina sciveritis nominatim et in specie, reliquos vero in genere ad proximam diem juridicam dictos quindecim dies immediate sequentem coram nobis in opido de Vyanen TrajectensisGa naar voetnoot1) ad ecclesiam parro- | |
[pagina 473]
| |
chialem ibidem scilicet locum predestinatum, quibus omnibus et singulis si pecierint et necesse fuerit de salvo conductiGa naar voetnoot1) providebimus in eodem opido contra prefatos priorem et conventum monasterii sanctorum apostolorum Trajectensis conquerentes, ad audiendum et videndum per nos se dictam excommunicacionis sentenciam se declarari incidisse, aliquaque dici fieri et pronunciari que racionis fuerint et dictaverit juris ordo, certificantes nichilominus prefatum fratrem Johannem Passert et alios quoscumque superius nominatos, quos nos etiam et eorum quemlibet tenore presencium certificamus, quod sive in dicto citacionis termino comparere curaverint coram nobis sive non, nos nichilominus in negocio hujusmodi ac declaracionem premissorum et alias, prout de jure poterimus, procedemus, ipsorum seu alterius eorundem contumacia in aliquo non obstante, loca autem predicta tamquam publica et ydonea ad presens nostrum edictum publicum exequendum ad instar edictorum publicorum, que olim in albo pretorio scribebantur, duximus eligenda, que hoc nostrum edictum suo quasi preconio sonoro et judicio patulo publicabunt in quibusquidam locis, ipsum edictum nostrum modo premisso decrevimus et decernimus publicandum, ne in posterum quisquam illius ignorancia pretendere valeat seu eciam allegare, cum non sit verisimile apud ipsos remanere incognitum quod tam patenter et notorie omnibus extiterit publicatum, volentes insuper et dicta nostra auctoritate ymmo verius apostolica decernentes, quod hoc nostrum edictum publicum modo supradicto executum dictos monitos et citatos arceat et astringat ac si in ipsorum et | |
[pagina 474]
| |
cujuslibet eorum personas foret personaliter executum. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum presentes nostras litteras exinde fieri et per Johannem notarium publicum subscribi et publicari mandavimus nostrique sigilli fecimus appensione communiri. Datum et actum Trajecti in ecclesia Trajectensi predicta, sub anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo quadragesimo, indictione tercia, mensis Decembris die terciadecima, hora terciarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Eugenii divina providencia pape quarti anno decimo, presentibus ibidem venerabilibus et circumspectis ac discretis viris dominis et magistris Henrico Raiscop beate Marie Trajectensis, Johanne Colentier sancti Werenfridi Elstensis, Trajectensis diocesis, prepositis, Wilhelmo Paedse Majoris Trajectensis ecclesiarum canonicis, Hermanno filio Johannis in dicta ecclesia Trajectensi perpetuo vicario, Philippo filio Petri Groen, presbiteris dicte diocesis et Reynero Jager clerico notario publico testibus fidedignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et ego Johannes Spierinck, filius Johannis, clericus Leodiensis diocesis, publicus imperiali auctoritate ac venerabilis et circumspecti viri et domini domini prepositi et archidiaconi supradicti et sue curie juratus notarius, quia predictarum litterarum apostolicarum presentacioni et recepcioni omnibusque aliis et singulis superius descriptis, dum sic ut premittitur coram dicto domino preposito et archidiacono et per eundem fierent et agerentur, unacum prenominatis testibus presens interfui eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi, ideo hoc presens publicum instrumentum per alium, me aliis legitime occupato negociis, fideliter scriptum exemplum confeci de mandato dicti | |
[pagina 475]
| |
domini prepositi et archidiaconi subscripsiGa naar voetnoot1) publicavi et in hanc publicam formam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis unacum appensione sigilli prescripti domini prepositi et archidiaconi signavi in fidem et testimonium premissorum. Orig. perk. in het archief der gemeente Utrecht, inventaris van het Regulierenklooster, charter 24. Hoogte 545, breedte 515 mM. Met geteekend notarismerk en zegel (beschadigd) in roode was van Ghysbertus de Brederode. Op den achterkant: Executoriales littere archidiaconi Trajectensis super Eugeniana contra Passert. |
|