Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30
(1909)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12e eeuw,
| |
[pagina 199]
| |
bezwaar, hem weder aanleiding tot nieuwe onderzoekingen, vooral in verband met de Annales Egmundani, die daarmede in strijd schenen. Aanvankelijk dacht hij zelfs aan onechtheid; doch zoover ik kan nagaan, is deze twijfel door hernieuwd onderzoek overwonnen. Intusschen werd de uitgaaf van het stuk steeds verschoven. En eerlang kwam er nieuwe reden tot uitstel. Mr. P.H. werd zijdelings betrokken in Dr. Brom's uitgaaf van de Regesten der oorkonden betreffende het sticht Utrecht tot 1301, en hij ontdekte daarin al spoedig verscheidene oorkonden uit de 12e eeuw, die nog onuitgegeven waren en die dus stellig, niet minder dan de oorkonde van den Hollandschen graaf, eene uitgaaf verdienden. Hij zette zich met ijver aan de uitvoering van dit meer uitgebreide werkplan, en in November 1905 kon hij mij zijn cahier met afschriften der uit te geven oorkonden toezenden, om ze nog eens met de origineelen te vergelijken; zijn onderzoek over de oorkonde van graaf Dirk VI was toen geheel afgeloopen, dat over de andere stukken in vollen gang. Het cahier bevatte alle hierachter uitgegeven afschriften, behalve no. 1 en 2 en het supplement. Intusschen bleef er nog altijd wat te onderzoeken (o.a. baarde de in 1174 vermelde comes Wilhelmus de Pule hem zorgen, die, zoover mij bekend werd, niet opgelost zijn) en onderwijl kwam er op nieuw verandering in den inhoud der collectie. Het bleek Mr. P.H., dat no. 7 reeds uitgegeven was (hetgeen echter, daar in die uitgaaf de aanhef ontbreekt, een herdruk niet overbodig schijnt te makenGa naar voetnoot1)). Daarentegen bleek hem ook, | |
[pagina 200]
| |
dat de thans onder no. 1 en 2 uitgegeven oorkonden door Brom ten onrechte als uitgegeven waren opgegeven, daar ze vroeger alleen vermeld waren, zoodat hunne opneming in dit verband noodzakelijk werd; aanstonds werden dus afschriften aangevraagd en, met eenige aanteekeningen voorzien, bij het cahier gelegd. Ook de als supplement afgedrukte oorkonde, door Brom gissenderwijze op omstreeks 1120 geplaatst, werd op zijn verzoek afgeschreven; maar steeds meer werd hij toch overtuigd, dat deze oorkonde veel jonger was dan de 12e eeuw en dus niet in dit verband behoorde. Ondertusschen werden weder plannen voor nieuwe, omvangrijker uitgaven opgevat en met ijver ondernomen; de uitgaaf van het twaalftal oorkonden, waarvoor reeds zooveel werk verricht was, geraaktc dus ten slotte op den achtergrond. Zóó stonden de zaken, toen in den nazomer de studie van de middeleeuwsche geschiedenis van Nederland een onherstelbare slag trof door het plotseling overlijden van hem, in wiens hoofd alles, wat op onze oudste geschiedenis betrekking heeft, sedert jaren lag opgetast en wachtte op eene gewenschte bewerking. Zoodra ik van de ramp vernam, spoedde ik mij naar Haarlem, om te trachten uit de schipbreuk te redden wat nog te redden was. Ik was zoo gelukkig om (naast andere bijna voltooide stukken) ook het mij welbekende cahier terug te vinden, waarbij ik weldra van verschillende zijden de daarbij behoorende aanteekeningen kon voegen. De nagelaten bloedverwanten van den overledene wilden mij op mijn voorstel wel vereeren met de opdracht, om, ter eere zijner nagedachtenis en ten bate der Nederlandsche geschiedenis, de uitgaaf daarvan te voltooien; echter met het beding, dat gezorgd zou worden, dat niets op zijnen naam zou worden uit- | |
[pagina 201]
| |
gegeven, wat zijn welbekende angstvallige zorg en zijne groote grondigheid zouden misprijzen. Ik heb die opdracht gaarne aangenomen; ook het voorbehoud kwam geheel overeen met mijne voorstelling van hetgeen ik meende, dat de overledene zelf zou hebben gewenscht. De uitvoering leverde trouwens weinig bezwaren: het werk aan de voorgenomen uitgaaf scheen inderdaad verricht te zijn, en ik had niets anders te doen dan bij zijne afschriften (waarbij hij zelf de variae lectiones nog had aangeteekend) de aanteekeningen te voegen, die hij zelf volgens zijne kladjes daarbij gevoegd zou hebben. Het is mogelijk, dat hij zelf aan zijne uitgaaf hier en daar nog iets naders zou hebben toegevoegd; maar ik heb het mij ten plicht gemaakt, om niet te trachten dergelijke mogelijke leemten zelf aan te vullen. Zoo is deze uitgaaf geheel zijn werk, als gewoonlijk getuigend van zijne uitgebreide kennis en zijne ijverige studie. Ik hoop niet, dat ik bij het overbrengen zijner aanteekeningen onjuistheden heb neergeschreven, die zijne groote nauwgezetheid zou gewraakt hebben; mocht dit echter tegen mijne bedoeling het geval zijn, dan moge de lezer bedenken, dat wel is waar de verdiensten dezer kleine uitgaaf geheel zijn van Mr. Pijnacker Hordijk, maar dat eventueele gebreken daarin niet mogen komen voor rekening van den geleerde, die door zijn ontijdigen dood verhinderd is, zijn werk geheel te voltooien. Indien ik bij de uitgaaf in bijzonderheden niet geslaagd ben, dan zal men dit gewis verontschuldigen met de goede bedoeling, die mij aandreef om dit werk der pieteit te ondernemen.
S. MULLER Fz. | |
[pagina 202]
| |
I.
| |
[pagina 203]
| |
II.
| |
[pagina 204]
| |
hunc censum et reditum, quia ei servierat et domum edificaverat. Hanc traditionem et elemosinam ego Godeboldus, Dei gratia Traiectensis episcopus, laudavi, et ut ratum habeatur, presens scriptumGa naar voetnoot1) sigillo meo et auctoritate roboravi. Facta est hec confirmatio anno Dominice incarnationis MoCoXVIo, indictione VIIII, sub apostolatu domni Pascalis pape, regnante Heinrico Vo, anno regni ejus XIo, imperii Vo, anno episcopatus domni episcopi G(odeboldi) IIoGa naar voetnoot2). Hi testes qui adfuerunt: Clerici: Heremannus prepositus, Ruodolfus prepositus, Meingodus archidiaconus, Theodericus capellanus episcopi, Everherdus, Adelwinus, Thibaldus scolasticus, Otto custos, Elgerus, Franco. Laici: Jalo scultetus, Gislebertus, Meintetus tel(onearius), Lofridus Knif, Theodericus, Gerardus filius(?) scultetiGa naar voetnoot3), Herimannus filius Anfridi, Gerardus frater ipsius, Reinelmus, Walo, Hubertus, Remigius, GeldolfusGa naar voetnoot4), Lutbertus. (Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. MarieGa naar voetnoot5).) | |
[pagina 205]
| |
III.
| |
[pagina 206]
| |
MereGa naar voetnoot1) usque Halreberge, (a HalrebergeGa naar voetnoot2)) usque DurlichterveneGa naar voetnoot3) - cum capella, in proprio fundo in predictis terminis sitaGa naar voetnoot4), cum villis, censu, litonibusGa naar voetnoot5), decimis tam majoribus quam minoribus justiciis, pratis, pascuis, campis cultis et incultis, silvis, piscariis, tractibus aquarum, mobilibus et immobilibus, acquisitis et acquirendis, quasGa naar voetnoot6) libere possederunt, eidem ecclesie, in honore sancte Marie Dei genitricis et sancti Laurencii preciosi martyris Christi fundateGa naar voetnoot7) in perpetuum possidendas tradiderunt. Ad hujus igitur facti testimonium corroborandum Ludolphus, ejusdem loci abbas primusGa naar voetnoot8), cum conventu fratrum suorum, et predictus Fastradus, propinquus noster et speciali dilectione familiaris, harum possessionum solemnem donationem sigilli nostri impressione muniri pecierunt et nos in advocatum harum possessionum elegerunt. Nos vero ob remunerationem eterne vite imposterum utilitati predictorum fratrum consulentes, jurejurando firmavimus, quod nulli homines, neque nos neque successores nostri, eamGa naar voetnoot9) in feodum traderemus, nullas omnino exactiones in homines eorum faceremus, set pro remedio anime nostre et omnium | |
[pagina 207]
| |
sucessorum eam in defensione et tuitione nostra fideliter haberemus. Ut autem hec rata et inconvulsa per succedentia successorum nostrorum tempora permaneant, sigilli nostri impressione signavimus, subternotatis idoneis testibus: Walterus abbas EgmundanusGa naar voetnoot1), Henricus sancti Pauli in TrajectoGa naar voetnoot2). Meingotus major in Trajecto prepositusGa naar voetnoot3), Hermannus ad sanctum Johannem prepositusGa naar voetnoot4). Layci: Theodricus WenegerGa naar voetnoot5), Riquinus de MalbergaGa naar voetnoot6), Godefridus de ReinGa naar voetnoot7), Ghiselbertus et alii quamplures. Acta sunt hec Trajecti anno incarnationis dominice MoCoXXVo, regnante Henrico Romanorum imperatore, anno regni ejus XXVII, imperii vero XIIo, indictione decima, feliciterGa naar voetnoot8). (Naar een afschrift in het HS. coll. Booth C. 26 fol. 130. Rijksarchief in Utrecht.) | |
[pagina 208]
| |
b. Aanteekening over de bovengenoemde oorkonde. 1125.Dat hebbe ic verstaen van luden van der Niewer Vaerd, die soude ic wel doen spreken, hadde yeghesGa naar voetnoot1) te doene, dat si hoirden haren vader zegghen, dat si enen brief zaghen, aldus sprekende van ouden tiden: ‘Ic Fastraet Skerebaerd ende miin wiif Zophie hebben ghewandelt onse leven ende siin gevallen in een beter, wairbi dat wi ghegheven hebben in aelmosse den cloister van Oesbroeke al dat leecht binnen desen palen, dat es van der Opperster mereGa naar voetnoot2) ten Hoghen Alderberghe, van den Hoghen Alderberghe op DorlechtenGa naar voetnoot3)-venne, van der Dorlechten-venne op Hoemairleede toten BotervleeteGa naar voetnoot4). Ende omme | |
[pagina 209]
| |
die meere zekerhede hebben wi ghebeden den grave Dieric, dat hiet gheconfirmeert hevet, etc.’ Binnen desen palen soude legghen Gastele ende BarleboschGa naar voetnoot1) ende die monekehof te LouvendonchGa naar voetnoot2) | |
[pagina 210]
| |
etc. Ende oec es luden te ghedenken, die noch leven, dat die here van Striene dede ontsegghen die moneke, ommedat si siin goet bezaten, ende dat si haeren pais yeghen hem maecten omme CC , mids bede van den here van Breda ende van anderen vreenden, diet verbaden den her van StrieneGa naar voetnoot1).
(Naar twee afschriften in de registers EL. 6 Cas C. ol. 51 vs. en EL. 24 fol. 42 vs. Algemeen rijksarchief.) | |
IV.
| |
[pagina 211]
| |
wen, die ook voor de inwoners van Demmerik als parochiekerk zal dienen. 1138.In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit fidelibus Christi tam presentibus quamGa naar voetnoot1) (futuris, qualiter ego Andr)eas, Dei gratia Trajectensis episcopus, petitione et obtentu fidelium meorum........... juxta lacum, qui vocatur A, commanentiumGa naar voetnoot2) concessi edificare ecclesiam n(ovam)Ga naar voetnoot3)..........., ut divinum officium, quod remotius incommode querebat(ur), in vicino commod(ius........... con)sensu et voluntate prepositi Veteris monasteriiGa naar voetnoot4) domos eorum aGa naar voetnoot5)........... et omnimoda exactione et reclamatione persone ejus in posterum........., et ut incole nove terre, que appellatur DenemarcGa naar voetnoot6), et qui post........... etGa naar voetnoot7) Werneri et Gisleberti accreverint, stabilem et incolvu(lsam)........... et habeant parrochiam. Ad cujus rei confirmationem hanc cartam........... concessiGa naar voetnoot8). | |
[pagina 212]
| |
Actum est hoc anno dominice incarnationis mill. CXXXVIII, indictione (I)........... (Naar het geschonden origineel, ingeplakt voor in HS. No. 17 fol. in het Museum Meerman-WestreenenGa naar voetnoot1).) | |
V.
| |
[pagina 213]
| |
hec sunt nomina: Warnerus episcopus MonasteriensisGa naar voetnoot1), Arnoldus cancellariusGa naar voetnoot2), Heinricus prepositus Monasteriensis, Theodericus Coloniensis prepositus, sic sunt consopite ac terminate, ut de tota decima, quam apud utramque villam predictam sibi injuste addixerat atque invaserat, due partes ecclesie in perpetua quiete manerent, tercia pars, qui ecclesiam contingebat, ipsi concederetur -Ga naar voetnoot3) has, inquam, duas jamdictas partes singulari utilitati fratrum prefate ecclesie assignavi et in perpetuum concessi, ita ut eandem decimam predicta fraternitas libere et sine respectu prepositi sui in quos voluerit usus deputet ac disponat, sollicita ejus fructu se suosque successores sublevare. Hanc autem concessionem vel constitutionem fecimus pro petitione fidelis nostri Alberonis ejusdem ecclesie prepositi et rogatu ceterorum meorum fidelium, maxime vero ut ea constitutione et ipsorum fratrum sublevetur indigentia et singulis annis diligentius in meo anniversario perpetua ipsorum prece apud Deum mea augeatur et specialis sit memoria. Utque res gesta rata in omne futurum permaneat, signi nostriGa naar voetnoot4) impressione hanc cartam insigniri curavi et banni nostri auctoritate eandem constitutionem confirmavi. Acta hec anno dominice incarnationis Mo.Co. XXXVIIIIGa naar voetnoot5), indictione II, anno regni Conradi IIo, | |
[pagina 214]
| |
episcopatus Andree XIo, testibus his, quorum hec sunt nomina: Hartbertus majoris ecclesie prepositus, Lietbertus ejusdem ecclesie decanus, Otto, Ascelinus, Jo(annes), Simon. Thiemo, sancti Salvatoris prepositus, Bliterus custos, Lanfridus, Crisantius, Wilelmus. Reimarus sancti Johannis prepositus, Anselmus decanus, Petrus, Embrico custos, Arnoldus. Arnoldus decanus sancte Marie, Radulfus custos, Frabertus, Lambertus, Erembertus. Conradus prepositus Thielensis. Warnerus archidiaconus. Heinricus abbas de sancto Paulo. (Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. Pieter, hier en daar, waar het schrift onduidelijk is geworden, aangevuld naar twee oude afschriften in het cartularium van het kapittel.) | |
VI.
| |
[pagina 215]
| |
Quae a viris pia devotioneGa naar voetnoot1) fidelibus ecclesiisGa naar voetnoot2) et locis venerabilibus pro redemptione animarum conferunturGa naar voetnoot3), apostolico debent fulciriGa naar voetnoot4) patrocinio et summaGa naar voetnoot5) auctoritate roborari. EapropterGa naar voetnoot6) ego Lindo, Dei gratia SabinensisGa naar voetnoot7) episcopus et apostolice sedis legatusGa naar voetnoot8), notum facio omnibus Christi fidelibus tam futuris quam presentibus, quod quidam frater Henricus, canonicus sancti Petri in Trajecto, qui cognominabatur Troibant, pro remedio anime sue contulit abbatisse Sophie et sororibus ejus santimonialibus de AltwijckGa naar voetnoot9) dimidium mansum, qui est super Vene prope Trajectum in protectione et justitia sancti Martini, quem de suo argento, non de aliquo patrimonioGa naar voetnoot10) acquisierat et emerat et in vita sua legitime et pacifice sine ulla contradictione alicujusGa naar voetnoot11) et reclamatione possederat, concedente et confirmante venerabili fratre nostro Godefrido episcopo et preposito Majoris ecclesie Arnoldo. Contulit etiam eisdemGa naar voetnoot12) septem jugera, que sunt apud FluteneGa naar voetnoot13) pre- | |
[pagina 216]
| |
posito sancti Bonifatii Jordano concedente et confirmante, ad cujus protectionem et justitiam pertinere dinoscuntur, legitima donatione coram fratribus suis, interpositis fidelibus testibus, et ex testamentoGa naar voetnoot1) per fideles manus reliquitGa naar voetnoot2). Cujus donationemGa naar voetnoot3) nos approbantes; hec eadem eidem loco et san(c)tis sororibus, ibidem Deo servientibus, rogatu venerabilis fratris nostriGa naar voetnoot4) Godefridi Trajectensis episcopi pro officii nostri debito confirmamus, ut hec sibi tradita libere et legitime idem locus in paceGa naar voetnoot5) possideat. Et ut nullus super his sanctas sorores molestare presumat, auctoritateGa naar voetnoot6) Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et Pauli et domini pape PaschalisGa naar voetnoot7) et episcopi Godefridi et nostra interdicimus; et si quis attemptare presumpserit, iram Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et Pauli atque omnium sanctorum incurrat reumque se divinae majestatis esse cognoscat et a sacratissimo corpore et sanguine Domini nostri Jhesu Christi se alienum sentiat atque in extremo examine divine ultioni, nisi resipuerit, anathematizatus et excommunicatus subjaceat. Hujus legitimae donationis testes sunt: Arnoldus major prepositus, ErenwoldusGa naar voetnoot8) abbas de Oostbroeck, | |
[pagina 217]
| |
magister Heynricus, qui manu sua predictam donationem scripsit, Mauricius prior et GuillielmusGa naar voetnoot1) Anglicus, supprior sancti Pauli, et multi aliiGa naar voetnoot2) fideles manus, Harmannus decanus sancti Petri, Odulphus canonicus ejusdem ecclesie. Acta sunt hec anno dominice incarnationis M.C. LXIIII, indictione XII, regni dominiGa naar voetnoot3) Frederici XIII, imperii autemGa naar voetnoot4) IX, episcopatus domini Godefridi IXGa naar voetnoot5). (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) | |
VII.
| |
[pagina 218]
| |
pimus, ut, si quis ausu temerario bona prefati cenobii invaserit, nostram offensam se incurrisse sentiat. Concedimus etiam eundem locum liberum esse ab omni exactione sive collecta, ut Domino inibi famulantes securius vivant et nostri memoriam frequentius in quotidianis orationibus faciant. Ut autem haec rata et inconcussa permaneant, paginam hanc scribi et sigilli nostri fecimus impressione confirmari. Acta sunt hec anno incarnationis dominice MCXLVGa naar voetnoot1), regni nostri XIIII, imperii decima indictione etc. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) | |
VIII.
| |
[pagina 219]
| |
Est quedam terra in territorio ville, que dicitur Eiteren, sita inter viam, que dicitur Utweg, et inter locum, qui dicitur Hesewiger-sithwinde, cujus decima, tributum et justicia nostro juri respondentGa naar voetnoot1). Hec omnia ibidem nostre potestati attinentia predicto Lamberto singulis annis pro X solidis, ab ipso quamdiu vivit in natale sancti Martini solvendis, in pacto permisimus. Postquam vero ab hac vita decesserit, heres ipsius pro eodem beneficio sibi in pacto relinquendo dimidiam marcam capitulo nostro annuo jure ministrabit. Si vero prefatus Lambertus vel heres ipsius de prefato pacto censum die determinato non persolverit, ipsa censualis possessio in usum fratrum sancti Salvatoris libere et absque ulla contradictione redibit. Hanc itaque conventionem ipsi et posteris suis, exhibito nobis annuatim pacti nostri debito, quasi hereditaria successione ratam tenebimus. De domo sancti Martini testes aderant: decanus ArnoldusGa naar voetnoot2), magister Heinricus, prepositus Embricensis ThidericusGa naar voetnoot3). De ecclesia sancti Johannis: decanus CunradusGa naar voetnoot4), magister Walterus, Gozuinus, Jacobus, Godeschalcus. De sancto Petro: decanus HeremannusGa naar voetnoot5), Lutbertus, Luidolfus. De sancta Maria: Paridanus, Walterus, Hugo. Laici aderant: Giselbertus Haveze, de A Ilias, | |
[pagina 220]
| |
WalterusGa naar voetnoot1), Wilhelmus de SchalcwigGa naar voetnoot2), Heinricus et Hugo Ultra-Vech, Hildeboldus, Hergerus, Luidolfus, Riquinus. (Naar het oorspronkelijke charter in het Nassausche domeinarchief, fol. 2009 No. 1. Alg. rijksarchief.) | |
IX.
| |
[pagina 221]
| |
Dominus vero Reymundus consecravit altare in dextra parte, in quo recondidit relliquias Pontiani martyris, Urbani pape martyris, Crisanti et Darie martyrum. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) | |
X.
| |
[pagina 222]
| |
quatuor jurnalia juxta claustrum et 6 jugera in Altwyca, que a Gerardo nepote pro 6 marcis in vadimonio habuit, ita duntaxat, si Gerardus sex marcas dederit, agros suos ipse recipiat et eisdem 6 marcis alia comparetur terra. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) | |
XI.
| |
[pagina 223]
| |
cuntur, per nostram concessionem ac per manum ejusdem prepositi ecclesie sancti Stephani de Oltwijck cum omnibus pertinentiis et usufructibus in perpetuum possidendum pro sexaginta libris denariiGa naar voetnoot1) vendidit. Ut autem prepositus in hanc venditionem consentiret, ne jus ipsius in aliquo lederetur, idem Volframus de propria hereditate in duplum feodum restituit et duos mansos terre apud Amersfordiam assignatos in ecclesiam sancti Martini, jure feodali tenendos, transtulit. Nos itaque autoritate Dei omnipotentis et beati Petri ac nostra precipimus et sub anathematis districtione inhibemus, ne quis hoc factum in irritum ducere presumat. Ad hujus rei communitionem hoc factum scripto commendavimus et sigilli nostri impressione propter malorum importunitatem presentem cedulam roboramus. Et testes, qui interfuerunt, annotari fecimus. Testes: Simon major prepositus, Arnoldus majoris ecclesie decanus, Lambertus prepositus sancti Bonifacii, Balduinus prepositus sancte Marie, Gezelinus camerarius. Liberi: Florentius comes de Hollandia, Wilhelmus comes de Pule, Henricus comes de Malsen, Otto de Malberch. Ministeriales: Gosuinus de Haldolle, Jacobus de Odenhoef, Walterus, Gerardus, Albertus et alii multi. Acta sunt hec Trajecti anno dominice incarnationis MCLXXIIIGa naar voetnoot2), indictione VII, VI Idus Septembris, anno | |
[pagina 224]
| |
regni domini Frederici imperatoris XXIII, imperii vero XVIIII, anno episcopatus domini GodefridiGa naar voetnoot1) XVIIII, ipso regente sedem hujus civitatis feliciter, amen. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) | |
XII.
| |
[pagina 225]
| |
ferant, sed tanquam jugum Domini in suis humeris ad honorem Dei perferant. Eidem etiam ecclesie sub anathemate firmavi universa bona, quae possidet vel in posterum justo titulo possessura estGa naar voetnoot1), ut si quis in abbatissam vel in fratres vel in sorores vel in servos vel in ancillas vel in res mobiles seu immobiles manum aut consilium in malum immiserit, anathema sit et ab omni communioneGa naar voetnoot2) fidelium, donec resipiscat, habeatur alienus. Adjeci insuper, ut in ea libertate fratres et sorores illius loci consistant, quod nullum obedientie vel famulatus respectum habeant, nisi duntaxat ad Deum et ad me meosque successores, quodqueGa naar voetnoot3) liberam post discessum abbatisse sue habeant secundum timorem Dei et regulam sancti Benedicti consiliumque Deum timentium electionem in perpetuum. Ut autem omnia hec rata persistant, in testimonium facti presentem cedulam proprio sigillo impressi et, qualiter et a quibus predicta domus fundata est et meo tempore dotata, subscribi feci, sicut sequens litera legentibus eam manifestis titulis declarat: Anno dominice incarnationis MCXXXV, indictione VIaGa naar voetnoot4), domina Mechtildis castellana in proprio fundo claustrum istud posuit; tres mansos in Altene dedit, quibus locum istum dotavit; duos etiam mansos in campo, qui vulgo Vene dicitur, tribuit. Otto castellanus, filius ejusdem, quinque mansos et octo agros juxta Alxemer et mansum unum ac quattuor agros | |
[pagina 226]
| |
in HabtewolckGa naar voetnoot1) huic loco dedit, 4 etiam mansos cultos in Vene. Etiam ista possidet: juxta VehitGa naar voetnoot2) dimidium mansum, item in Halten dimidium mansum, in villa EmetenhertGa naar voetnoot3) duo mansiGa naar voetnoot4), in Fletene dimidium mansum, juxta Novum Renum 4 jugera, in BrecleweltGa naar voetnoot5) dimidium mansum, item dimidium mansum in Mi, et in Marsebroeck duo mansi, in Marsen unus mansus, in Marsenveen duo mansi, in HorstwerdenGa naar voetnoot6) duo mansi et dimidius, in Altwick duo mansi, item in HorstwerdenGa naar voetnoot6) tria jugera. Memento mei, Deus meus, in bonum et ne auferas miserationes tuas a me, et hanc congregationem in Altwick cum omnibus suis secundum misericordiam tuam in perpetuum protege. Et si qui diminuerintGa naar voetnoot7) ex his, que subscripta sunt, vel laesionem aliquam fecerint aut violentiam loco isto intulerint, diminuat Deus dies eorum et deleantur de libro viventium, parsque eorum sit cum Dathan et Abyron, et terra absorbeat vivos. Amen, fiat, fiat! Testes igitur horum hi sunt: Simon majoris ecclesie prepositus et Arnoldus decanus ipsius. Lambertus prepositus sancti Bonifacii et Rudolphus decanus ipsius. | |
[pagina 227]
| |
Balduinus prepositus sancte Marie et Gezelinus camerarius, decanus ipsius. Godefridus prepositus sancti Petri ac Hermannus decanus ipsius. Albertus prepositus sancti Joannis. HildefridusGa naar voetnoot1) abbas sancti Pauli, ac Mauritius prior ipsius. Remigius abbas in Oistbroeck, et Conradus prior ipsius. Magister Daniel. Magister GodefridusGa naar voetnoot2). Walterus capellanus. Gerardus comes de Gelre. Henricus comes de Malsen. Wilhelmus comes de Pule. Gerlagus de Renen. Ministeriales: Gerardus et Albertus ejus filius, Helias villicus et Godefridus ejus filius, Guilhelmus de Vorne, Gerardus filius ejus, Gosewinus, Wilhelmus de Schalckwijck, JacobusGa naar voetnoot3) et alii multi. Acta sunt autem hec Trajecti anno dominice incarnationis MCLXXIIII, indictione VIIa, regnante glorioso imperatore Frederico, anno regni ejus XXIII, imperii autem XVIII, anno vero episcopatus domini Godefridi XVIIII, ipso regente sedem hujus civitatis feliciter. Amen. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief UtrechtGa naar voetnoot4).) | |
[pagina 228]
| |
Supplement.
| |
[pagina 229]
| |
castrum ab ipso vasallo pro sue dyocesis defensione, dicto vasallo se ad hoc paratum mediante caucione prestita offerente. Premissaque qualibet amicabili promptitudine in hiis et aliis quibuscumque, vestre peticioni super hoc quantum in nobis est respondemus, quod quid est de jure in talibus faciendum scire poteritis a jurisperitis, per vos super hoc consulendis. Sed quantum ad consuetudinem patrie Leodiensis complaceat vobis scire, quod in hujusmodi casuGa naar voetnoot1) illud, quod sequitur, debere fieri credimusGa naar voetnoot2), videlicet quod primo deberent ostendere domino episcopo vel suis pro eo castrum et omnia bona et munitiones in eo existentes et legitime estimari, ad finem quod homines et persone, quos dominus episcopus in castro poneret, si qui ex ipsis vastarent vel consumerent aut per eorum culpam aliquid perderetur, dominus episcopus ad restitucionem tenetur, dicto suo vasallo de talibus faciendamGa naar voetnoot3). Si eciam dicti homines in dicto castro sic positi aliqua bona in campis seu villis aut ortis dicto castro raperent, colligerent aut expenderent aut aliqua dicti castri edificia destruerent, dominus eciam episcopus ad talium restitucionem dicto vasallo, ac aliis personis dampna hujusmodi sustinentibus, tenetur. Et (deGa naar voetnoot4)) hujusmodi castro ac aliis predictis restituendis dominus episcopus vasallo suo secundum estimacionem hujusmodi deberet competentem prestare caucionem, prout et secundum quod considerari posset rationabi- | |
[pagina 230]
| |
liter et perpendi per probos homines, habentes usum et noticiam in talibus non suspectos. Et super tali caucione seu convencione fierent littere obligatorie cum obligacione ipsius domini episcopi et suorum dicteque sue ecclesie bonorum, sigillo dicti domini episcopi sigillande unacum sigillo nostri maioris, per quod tamquam per dominum transfeudalis caucio hujusmodi seu obligacio esset confirmata. Sed si hostes, ad seu circa dictum castrum advenientes, ipsum castrum in toto vel in parte diruerent seu dampna aliqua in villis domibus ortis campis et bonis predictis quoquomodo inferrent, dominus episcopus ad talia restituenda minime tenetur, postquam in dicto castro posuisset homines, qui ad defensionem patrie sue ac dicti loci sua corpora periculo in hoc supponerent atque vitas; hoc tamen in premissorum singulis attento, quod fraus dolus et quecumque decepcionis species in hiis omnibus reici deberent et bona fides plenaria observari. Posset eciam dominus episcopus caucionem idoneam fidejussoriam prestare vasallo super premissis, si alius pretactus caucionis modus non prestaretur. Altissimus vos in sua gracia custodiat nunc et semper. Scriptum Leodii mensis Junii die XX, hora completorii. Vicedecanus et capitulum Leodienses viris venerabilibus et discretis, amicis nostris karissimis, dominis Maioris, sancti Salvatoris, sancti Petri, sancti Johannis et sancte Marie Trajectensium ecclesiarum prelatis et capitulis. (Naar een afschrift voorin het necrologium van het kapittel van St. Salvator, fol. 4 vs.) |
|