Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 30
(1909)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Onuitgegeven bescheiden nopens de berenning en de overgave van Amersfoort in 1629,
| |
[pagina 2]
| |
snellen en aldus den Bosch bevrijden. Van den Berg had hierbij echter buiten den Prins gerekend, die zich met de hem eigen vasthoudendheid niet van zijn eenmaal opgevat plan liet afleiden en het beleg doorzette, daar hij Holland door de Utrechtsche linie met de daarin aanwezige troepen behoorlijk beschermd achtte. De maatregelen, ter verdediging van den IJsel genomen, waren onvoldoende, terwijl de daarvoor aangewezen troepen te laat kwamen. In den nacht van 22 op 23 JuliGa naar voetnoot1) trokken de eerste vijandelijke afdeelingen bij Westervoort de rivier over en verschansten zich op den linkeroever. Later verlegde van den Berg zijn legerplaats en zijn brug tot tusschen Spankeren en Brummen. Nadat hij hier in het laatst van Juli door de aankomst van Montecuculi's hoofdmacht versterkt was, begon hij maatregelen te treffen om de onderneming tegen het hart der Republiek door te zetten. Den 11den Augustus verliet Montecuculi met 10 à 12000 man voetvolk, 30 kornetten ruiterij en 12 tot 14 stukken geschut de legerplaats aan den IJsel en rukte over Ede, Lunteren en Barneveld op AmersfoortGa naar voetnoot2). Een andere colonne onder den Graaf van Salazar trok langs den linker IJseloever op Hattem Van den Berg bleef aan de rivier tot dekking van zijn legerplaats en van den terugtocht. Montecuculi ontmoette op de Veluwe geen tegenstand. De Grebbe-linie, niet voltooid, werd verlaten. Ongehinderd kon hij tot Amersfoort oprukken. Zijn eerste afdeelingen kwamen den 12den voor de vesting aan, de hoofdmacht den 13den. Na een korte be- | |
[pagina 3]
| |
schieting doorstaan te hebben gaf de stad zich reeds den 14den na de derde sommatie over. Groot was de ontsteltenis, niet het minst te Utrecht en in Holland. Te Utrecht wilden velen naar Holland vluchten, wat zij ook gedaan zouden hebben, had er niet een groot garnizoen gelegen. ‘En speelden de Pausgesinden daer dapper onder om de gemeente kleynmoedich te maken’Ga naar voetnoot1). Men sprak van verraad en gaf den Remonstranten de schuld. Frederik Hendrik en de Staten van Holland eischten een streng onderzoek. Eerstgenoemde schreef dienaangaande aan de Staten-Generaal: ‘Wij mynen dat het voor den dienst van den Lande nodig waare, dat een Exempel gestatueert wierde over de Capiteinen die binnen Amersfoort geweest sijn, .... alsoo het eene saecke is die met stilswijgentheyt niet en behoord gepasseert te worden’Ga naar voetnoot2). Hij gaf in overweging hen voor den Raad van State of voor den krijgsraad in het leger te roepen. Ook werd de vraag al spoedig gesteld en beantwoord, voor wie de voormalige regeering van Amersfoort moest terecht staan. 11/21 Augustus 's avonds om 6 uur rapporteerde een der Utrechtsche burgemeesters in de vroedschap, dat dien morgenGa naar voetnoot3) in de vergadering der Staten-Generaal de Heer van SommelsdijkGa naar voetnoot4) namens den Raad van State medegedeeld had, hoe de burgemeester van Amersfoort, Mr. Willem van Dam, en de oud-burgemeester Peter de Goyer bij den uitlegger op de rivier de Eem gevangen genomenGa naar voetnoot5) en door de H.H. van de Admira- | |
[pagina 4]
| |
liteit te Amsterdam aan den Raad van State (destijds te Utrecht resideerende) overgeleverd waren. Men wilde hen nu voor dien Raad doen terecht staan, doch de Gedeputeerden van de Provincie Utrecht in de Generaliteit hadden verzocht de zaak aan te houden, opdat men het gevoelen van zijn ‘principalen’ zou kunnen inwinnen. In de vroedschap van Utrecht besloot men, als de meening ‘van Stadswege’ te kennen te geven, ‘dat men om verscheyden redenen de Generaliteyt de judicature in desen zal toestaen, mits hebbende acte van non preiudicie soo ten regard vande Staten als de stadt van Utrecht’Ga naar voetnoot1). Reeds bij resolutie van 21 Augustus bepaalden de Staten-Generaal, dat beide genoemde personen door den Raad van State ‘in bewaerder hant sullen worden gehouden oock van den anderen gesepareert om hiernae op de gelegentheyt vant overgaen van de voorss. stadt (Amersfoort) geexamineert te worden.’ De Gedeputeerde Staten van Utrecht gaven toestemming, dat de leden der regeering van Amersfoort voor genoemden Raad zouden terecht staan, ‘midts bij deselve daerover passerende behoorlijcke acte van non preiuditie, voor zoo veel als aengaet de hoocheyt ende Jurisdictie der Stadt, Steden ende Lande van Utrecht’ (Res. d.d. 12 Aug. O.S.). De Raad van State scheen overigens slechts over krijgslieden te vonnissenGa naar voetnoot2).
Voor de kennis van hetgeen destijds te Amersfoort voorgevallen is, staan tal van bronnen ter beschik- | |
[pagina 5]
| |
king. Naast de speciaal Amersfoortsche als Verhoeven, Matthaeus en van Bemmel wijdt ook Bor menige bladzijde aan de overgave van 1629Ga naar voetnoot1). Verder heeft men van Aitzema, van der CapellenGa naar voetnoot2) enz. Bovendien zijn de beschrijvingen van hen, die bij de overgave tegenwoordig of daarbij betrokken zijn geweest, van beteekenis. In dit opzicht trekt wel het verhaal, door Mr. Willem van Dam ‘in 't ruuw (in potlood) en met er haast ende vreese van interruptie gestelt in mijne gevankenisse den 20 Aug. 1629’ in de eerste plaats de aandacht. Het werd eertijds door Dr. N.P. Visscher in de Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht (1849) medegedeeldGa naar voetnoot3). Een andere belangrijke bijdrage vormen de ‘Stukken betreffende de overgave van Amersfoort aen den Keyserl. Generael Montecuculi in 1629’, voorkomende in Dodt van Flensburg's Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid van UtrechtGa naar voetnoot4). Daar vindt men een brief uit het jaar 1692 van Mr. Pieter van Dam, advocaat der O.-I. Compie te AmsterdamGa naar voetnoot5), oudsten zoon van Mr. Willem van Dam aan Matthaeus. Van Dam, van Amsterdam naar Zeeland reizende, vermoedelijk om aldaar de vergadering van Heeren Zeventienen bij te wonen, had aan den Uithoorn Matthaeus ontmoet en van hem vernomen, dat hij een geschiedenis van Amersfoort onderhanden had. Op verzoek van Matthaeus zond van Dam hem na zijn terugkeer te Amsterdam de | |
[pagina 6]
| |
op 1629 betrekking hebbende papieren uit de nalatenschap zijns vaders ter kennisneming. Behalve een opsomming van een zestal ter zake dienende bescheiden, die echter niet afgedrukt zijn, en enkele herinneringen van Mr. Pieter van Dam uit zijne jeugd vindt men bij Dodt van Flensburg een ‘naecte ende waerachtige verklaringe’ van Willem van Hardevelt, in 1629 eveneens burgemeester van Amersfoort en derhalve ook gevonnisd, alsmede een stuk van diens hand ‘om te bewijzen dat mijn sententie op opgeraepte calumnien is gefundeert.’ In zijne één jaar later, d.i. in 1693, verschenen geschiedenis van Amersfoort heeft Matthaeus zeer veel uit deze gegevens geput, wat o a. hieruit blijkt, dat hij 3 der 6 door Mr. Pieter van Dam opgesomde bescheiden in extenso overnam. De voorwaarden van de overgave van Amersfoort, ook door van Aitzema vermeld, werden opgenomen in Deel II van den 23sten jaargang (1867) van de Kronijk van het Historisch Genootschap te UtrechtGa naar voetnoot1), terwijl ook de 29ste jaargang op blz. 158 e.v. nog enkele bijzonderheden uit het archief van HiltenGa naar voetnoot2) bevat nopens het verzoek, in 1631 door Amersfoort aan den Prins, den Raad van State en de Generaliteit gedaan, om vergoeding voor de in 1629 geleden schade.
‘De overgang van Amersfoort in 1629’, door Dr. B. Tideman Jz. behandeld in den jaargang 1903 van het tijdschrift ‘Uit de Remonstrantsche Broeder- | |
[pagina 7]
| |
schap’Ga naar voetnoot1), vestigde mijne aandacht op een viertal onuitgegeven brieven, dien overgang betreffende, alle kort na de overgave op schrift gesteld en dienaangaande vele wetenswaardigheden bevattende. Twee dier brieven zijn van de hand van Mr. Willem van Dam. Daaronder is de door Mr. Pieter van Dam genoemde, doch bij Dodt van Flensburg niet afgedrukte brief, d.d. 7 Aug. 1629Ga naar voetnoot2) aan zijn broeder Dr. Pieter van Dam, geneesheer, eerst te Amersfoort, later te Utrecht. Die brieven, hierachter afgedruktGa naar voetnoot3), bevatten tal van tot nu toe onbekende wetenswaardigheden, die een eigenaardig licht werpen op hetgeen te Amersfoort tijdens de overgave van 1629 is geschied en op de wijze, waarop de schuldigen door den Raad van State gevonnisd zijn. De spoedige overgave der stad is destijds en ook later door vele geschiedschrijvers streng veroordeeld. Van de nieuweren zegt Bosscha: ‘Amersfoort werd, na een flaauwe verdediging - zoo het doelloos verschieten van vele duizenden ponden buskruid den naam van verdediging dragen mag, door de Bezetting, onder goedkeuring der Regering lafhartig overgegeven’Ga naar voetnoot4). De Bordes daarentegen vermeende: ‘dat veel ter verontschuldiging van de spoedige overgave kan worden aangevoerd’ en heeft in een uitvoerige, met | |
[pagina 8]
| |
vele bronnen gestaafde beschrijving van den gang van zaken zijn meening nader gestaafdGa naar voetnoot1). Gelet op alle omstandigheden acht hij de ‘regering te verontschuldigen, dat zij trachtte een goed verdrag te verkrijgen, zoodra de bevelhebber had te kennen gegeven, dat de stad niet langer te verdedigen was en gevaar liep door eenen storm ingenomen te worden, waardoor de inwoners aan alle gruwelen van plundering en moord blootgesteld zouden zijn’Ga naar voetnoot2). Wij gelooven, dat de vier hier mede te deelen bescheiden, wier inhoud de Bordes hoogstwaarschijnlijk onbekend was, zijn uitspraak ten volle wettigen. Uit die brieven blijkt, mede in verband met reeds bekende feiten, het volgende: 1o. Heeft Mr. Willem van Dam als ordinaris-compareerende in de Gedeputeerde Staten van Utrecht, aldaar, zoodra de vijand den IJsel overgetrokken was, herhaalde malen aangedrongen op ondersteuning en in het bijzonder op het aanleggen van een ‘landweeringe’ van de Grebbe naar Amersfoort (Stelling van de Geldersche Vallei). Het genoemde college was echter aanvankelijk ‘seer perplex en van onse (Amersfoort's) defentie despererende.’ Later besloot men ‘de landweeringe bij provisie bij Utrecht te beginnen’, d.i. de Utrechtsche linie in te richten, die Amersfoort ongedekt liet. Daarna zou ook Amersfoort beschermd worden, doch het was van te voren na te gaan, dat de tijd hiertoe ontbreken zou. De Gedeputeerde Staten waren ongeneigd op dit besluit terug te komen, waarop Van Dam namens die van Amersfoort ertegen protesteerde, dat de stad aan de ge- | |
[pagina 9]
| |
nade des vijands werd overgelaten en verklaarde: ‘in alle gevalle, genegen te wesen het uyterste te willen waghen met het opsetten van goedt en bloedt; ende haer ontschuldigh te houden, van allen t'geene men aldaer, nae constitutie van tijt en zaaken, uyt hoogh dringender noodt, zoude mogen doen’Ga naar voetnoot1). Terecht klaagde Van Dam, dat ‘wij als ledematen van een lit afgesnede en ten proye van den viandt gestelt werden.’ Op het allerlaatst is men nog overgegaan tot het aanleggen van een borstwering, doch met geheel onvoldoende krachtenGa naar voetnoot2). 2o. Den 25sten Juli werden de burgemeestersGa naar voetnoot3) de Goyer en Westrenen naar Utrecht en Amsterdam gecommitteerd, ‘die in 't wedercomen rapporteerden, dat de Staten van Utrecht gantsch geen staet en maeckten om Amersfoort te defenderen’Ga naar voetnoot4). 3o. Aan de Regeering van Amersfoort werd voor en te na - zoowel door de Staten van Utrecht als door de Gecommitteerden van Holland en Utrecht, die twee dagen voor de insluiting te Amersfoort kwamen - voorgehouden, dat de stad ‘niet defensibel’ of ‘tegens eene belegeringe niet houwbaar en was.’ Den burgemeesters werd aangeraden, dat zij ‘sich niet op hun couragie souden verlaaten, dat sij hun eyge swakhijd niet en kenden, dat de stadt niet defensibel was, al waarender ook 4000 ia 5000 mannen in’Ga naar voetnoot5). Verband hiermede hield ook het | |
[pagina 10]
| |
meermalen herhaald advies - zoowel van de Staten bij monde van den ontvanger Berck als van de evengenoemde gecommitteerden - om de vrouwen en kinderen uit de stad te brengen, alsmede het overtollige koren, opdat de stad een minder groote aantrekkingskracht op den vijand zou hebben. 4o. Mr. Willem van Dam en Peter de Goyer werden, ten einde ondersteuning te vragen, met ‘brieven van credentie’ naar den Prins in het leger voor den Bosch gezonden. Deze had zijn krijgsvolk echter in de loopgraven noodig, te meer, daar de vijand zich bij Herenthals verzameldeGa naar voetnoot1). Ook vond hij het ongeraden om zijn troepen te versnipperen, waardoor zij bij gedeelten geslagen konden worden en oordeelde hij, dat zij ‘in een plaats niet defensibel wesende als Amersfoort ligtelijk bij een accoordt niet t'onbruik voor de landen dienste gemaakt mogte werden’Ga naar voetnoot2). Toen de burgemeesters daarop den Prins afvroegen, hoe zij zich dan moesten gedragen, wanneer de vijand voor de stad kwam, kregen zij deze merkwaardige woorden ten antwoord: ‘Indien ik spreken soude op sijn soldaats, of waart gij soldaaten, ik soude seggen, vegt dat gij berst, maar nu sijt gij burgers.’ Bij deze woorden maakte hij een schouderophalend gebaar en gaf te kennen, dat men zich met een schikking zou moeten behelpen. In verband hiermede beval ook de Prins aan, om alles uit Amersfoort in veiligheid te brengenGa naar voetnoot2), wat echter door den tegenstand der burgers niet in tijds geschied is. Dat inderdaad de ernstige wil om het beleg van 's-Hertogenbosch door | |
[pagina 11]
| |
te zetten de voornaamste reden voor den Prins geweest is, waarom hij zijn handen van Amersfoort aftrok, blijkt ook uit de ‘brieven van voorschrijvens’, d.d. 11 Febr. 1631 door de Gedeputeerde Staten van Utrecht aan den Prins, den Raad van State en de Staten-Generaal gericht bij het verzoek van Amersfoort om vergoeding voor de in 1629 door de inname geleden overgroote schade en onkosten. In die brieven werd tot tweemaal toe gedoeld op het verband tusschen het volhouden van het beleg van den Bosch - een landsbelang - en de schade, door Amersfoort geleden. Deze zinspeling was den Heeren in den Haag echter niet zeer aangenaam, want de Gedeputeerden kregen hunnen brief terug om er die tirade uit te doen vervallen, daar het verzoek anders veel kans had afgeslagen te zullen wordenGa naar voetnoot1). 5o. De toestand, waarin de vestingwerken verkeerden, was allertreurigst. De buitenwal tusschen de Utrechtsche en de Koppelpoort was in langen tijd niet in orde gemaakt; men kon er met paarden tegen oprijden. Over een groote uitgestrektheid bestond de wal in het geheel niet. Ook kon de vijand de gracht aan de bergzijde bijna doen droog loopenGa naar voetnoot2). Zooals van Dam aan Naeranus schreef, waren de defecten te veel om in zoo'n korten tijd hersteld te wordenGa naar voetnoot3). 6o. De bezetting was geheel onvoldoende. Zij bestond aanvankelijk slechts uit 3 vendels Amers- | |
[pagina 12]
| |
foortsche burgers, bij wie zoowel tucht als oefening veel te wenschen overlieten. Aan geschut bezat men slechts 4 metalen en een ijzeren stuk, waaronder één gebarsten; voorts 5 à 6 ‘haacken’Ga naar voetnoot1), die bijna allen barstten. Er was geen man, die met de bediening van het geschut vertrouwd was. Kort voor de berenning zijn daarop nog eenige troepen binnen Amersfoort gekomen, te weten één Hollandsche compagnie van den kapitein de Vries uit Amsterdam, 3 Zweedsche en 2 Duitsche compagnieën voetvolk, benevens een vendel ruiters van den ritmeester Chieze. Van Dam zegt, dat deze macht ‘omtrent 600 combatans’ sterk was; van Hardevelt noemt het bedrag van 4 à 500. Het voetvolk was trouwens niet in zijn geheel voor Amersfoort bestemd, doch ten deele toevalligerwijze door den vijand op die plaats teruggeworpenGa naar voetnoot2). Deze geringe macht was ten eenen male onvoldoende voor de verdediging van een vesting, in omtrek 35 à 3600 M. groot en die te voren met 5000 man ‘niet defensibel’ geoordeeld werd. Op het allerlaatste oogenblik, den 11den Aug., schreef Prins Frederik Hendrik aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht, hoe hij het in verband met 's vijands waarschijnlijk oprukken naar het hart des lands noodig achtte, dat eenige compagnieën onder een bekwamen bevelhebber naar Amersfoort werden gezonden. Hoewel de Gedeputeerde Staten bij ontvangst van dezen brief wisten, dat de vijand te | |
[pagina 13]
| |
Ede en tegen Amersfoort in opmarsch was, besloten zij niettemin den terugkeer af te wachten van van Amerongen, die naar den Prins gezonden was om hem omtrent den toestand van de stad in te lichten. ‘Deze blijkbare onwil van de Gedeputeerde Staten om Amersfoort hulp te verleenen, oefende een hoogst nadeeligen invloed uit op den geest der Regeering en van de inwoners van die stad’Ga naar voetnoot1). Ten slotte werd de kolonel Morgan met eenige sterke compagnieën ter ondersteuning van het garnizoen van Amersfoort aangewezen, doch die stad was toen reeds ingesloten en Morgan rukte daarop binnen Naarden. 7o. De bevelhebber, dien men voor zulk een uiterst moeielijk commando aanwees en die door energie en zaakkennis had moeten uitblinken, was in geen enkel opzicht voor zijn taak berekend. De burgemeester van Hardevelt deelt omtrent van Dorp mede, ‘dat hij geen dinck ter harten nam, ende na geen commandement en trachte, maer hem met wijn ende een pijp taback opvulde.’ De Bordes noemt hem bepaald ‘lafhartig’. Zooveel is zeker, dat hij allerminst de leiding in handen had en ten slotte hén ontmoedigde, die de verdediging nog wilden voortzetten. Er bestond geen behoorlijke afbakening tusschen het gezag van den magistraat en dat van den militairen commandant, want na de overgave der stad was men nog in het onzekere omtrent de vraag, wien het bewaren van de sleutels der poorten was toevertrouwd. Van Dorp had ze in ieder geval niet verzocht. Door dit gemis aan overleg werd de eerste vijandelijke parlementair buiten voorkennis van den | |
[pagina 14]
| |
Raad door de ruiters van Chieze binnengelatenGa naar voetnoot1). Op den dienst der burgers was niet de minste orde gesteld. Zooals dat gewoonlijk onder dergelijke omstandigheden geschiedt, nam men aanvankelijk overdreven veiligheidsmaatregelen Alle soldaten en burgers waren ‘hooft voor hooft twee dagen continuelijk op de wal’, doch toen de vijand zijn aanval doorzette, waren de burgers ‘seer vermoit’, zoodat ‘men deselve al veel van de walle begon te misse.’ Onder de burgers was ‘groote disordre en geen absoluit commandement als wel over de soldaten’Ga naar voetnoot2). Evenmin had van Dorp orde gesteld op het verbruik der munitie, zoodat bijna de helft van het kruit vrijwel doelloos verschoten was, vóórdat de vijand feitelijk nog iets ondernomen had. Ook het binnenkomen van 1500 man des vijands in den avond van den 14den, wat in strijd was met de capitulatie, getuigt van slappe tucht onder de wachten. 8o. Al, wat van Dam tijdens de onderhandelingen met den vijand gedaan heeft, geschiedde namens den geheelen Raad. Reeds den 13den 's avonds wilde men tot een accoord besluiten, toen Aert van DeuverdenGa naar voetnoot3), ‘die uyt sijn klederen den gantschen dag | |
[pagina 15]
| |
tot 's avonts laet toe te bedde hadde gelegen, meer gedroncken als gegeten hebbende’Ga naar voetnoot1), zich daartegen verklaarde. Daarom ging dien avond nog geen parlementair uit. Hiertoe werd eerst den volgenden avond, ‘soo wel met inclinatie en goetvinden van de crijchsraet als van de magistraet’, alsmede door de bijeengeroepen 16 van de gequalificeerdste burgers ‘sonder eenige oppositie’ besloten, toen van Dorp verklaard had ‘dat men de aenstaende nacht groot perykel soude loopen’Ga naar voetnoot2). Niettegenstaande van Dam ernstig aanhield daarvan geëxcuseerd te mogen worden, werd hij ‘versogt en gecommitteert, omme als ostagiër in 't leger te gaan en met den viand te accordeeren’ volgens eene hem door den magistraat medegegeven instructie, de ontwerp-artikelen der overgave inhoudende. Toen hij met Montecuculi tot een accoord gekomen was, is van Dam naar Amersfoort teruggekeerd en heeft de ontwerp-capitulatie aan den krijgsraad en den magistraat voorgehouden. ‘Alles bij de heeren seer goet gevonden sijnde, ben ik met advys van de heeren weder na buiten gegaen, omme beschijt te zeggen’Ga naar voetnoot2). ‘Alle het gene dat hier inne geschiet is, is 't werk vande magistraat en niet van mij’Ga naar voetnoot3). Toen de Keizerlijken, in strijd met de capitulatie, nog in den avond van den 14den Augustus met 1500 man binnen de stad ruktenGa naar voetnoot4), bevond van Dam zich | |
[pagina 16]
| |
bij den vijandelijken bevelhebber aan de molens buiten de Utrechtsche poort en was derhalve niet in staat, in dit opzicht iets te verrichten of te verhinderenGa naar voetnoot1). Het is dan ook geheel zonder grond, dat de Bordes schrijft, hoe het ontijdig bezetten der poorten een gevolg was van het zwakke gedrag van van Dam tegenover Montecuculi en in strijd met de instructie, welke hij van den Raad had ontvangenGa naar voetnoot2). Van Dam handelde volkomen in opdracht van den Raad, die het ontwerp contract goedgekeurd had, waarin reeds de bepaling nopens het tijdstip van het bezetten der poorten opgenomen was. Later werd door 6 à 7 Raden dienaangaande nog de eisch gesteld, dien men van Dam nazond, dat de vijand dien avond nog niet in het bezit van de poorten zou komen. Van Dam kon echter, ondanks zijn aanhouden, in deze van Montecuculi geen uitstel bekomen. Zeer duidelijk blijkt dit uit zijn brief aan Naeranus. Van een ‘laf gedrag’, zooals de Bordes het noemtGa naar voetnoot3), is dan ook geen sprake.
Ondanks al deze feiten velde de Raad van State een zeer streng vonnis, inzonderheid over den burgemeester van Dam en den schepen de Goyer. Dit moet, behalve aan de aanmaning van Prins Frederik | |
[pagina 17]
| |
Hendrik om ‘een Exempel te statueeren’Ga naar voetnoot1), aan twee redenen worden toegeschreven: 1o. Heeft vooral de Raad van State aan de overgave van Amersfoort - dat vóór de ontworpen Utrechtsche linie gelegen was en welks val derhalve met het behoud dier linie in geenerlei verband stond - een overdreven beteekenis voor den Lande toegeschreven, om op die wijze de aandacht af te leiden van een zelf begaan verzuim. Waren tijdig afdoende maatregelen voor de verdediging van den IJsel genomen, dan was de geheele Veluwe voor een vijandelijken inval gespaard gebleven. Duidelijk doet van Dam dit tot tweemaal toe in zijn schrijven aan Naeranus uitkomen. 2o. Waren de Goyer en van Dam Remonstrant, welk geloof destijds te Amersfoort vele aanhangers vond. Door hen onder verdenking te brengen van met den vijand geheuld te hebben, wilde men de Remonstrantsche partij in de geheele Republiek in discrediet brengen. Ds. Tideman heeft dit in zijn bovenaangehaald geschrift nader uiteengezet. Ook op dezen grond liet van Dam in zijn brief aan Naeranus het licht vallen. Volgens hem bleek dit ook eenigermate uit het vonnis van van Hardevelt, die, hoewel hij presideerend burgemeester was en alles tezamen met van Dam gedaan had, in vele zaken gepardonneerd werd, terwijl men aan van Dam zelfs een zwaar opgenomen zaak ten laste legde, die niettemin door van Hardevelt bedreven was, nl. het aan de Vroedschap mededeelen van de ongunstige meening van den Prins, de Gedeputeerden van Holland en Utrecht enz. nopens de verdedigbaarheid | |
[pagina 18]
| |
van AmersfoortGa naar voetnoot1). Ook uit van Hardevelt's memorie, opgesteld om te toonen, dat zijn vonnis ‘op opgeraepte calumniën is gefundeert’, blijkt, dat men het speciaal op de Remonstranten had gemunt. Immers daarin spreekt hij over een burgemeester, die als gecommitteerde te Amersfoort geweest was, ‘dan doordien hij geen Arminiaen was ofte andersins suspect, is ongemolesteert gebleven’Ga naar voetnoot2).
Dat van Dam en de Goyer zich geenszins schuldiger gevoelden dan ieder ander regeeringspersoon, die tot de overgave medegewerkt had, ja, dat zij overtuigd waren in de gegeven omstandigheden niet anders te hebben kunnen handelen, bewijst ook het feit, dat zij voornemens waren zich naar Utrecht te begeven om daar hun handelwijze toe te lichten en zich vrijwillig op de Zuiderzee aan de HH. van de Admiraliteit van Amsterdam bekend hebben gemaaktGa naar voetnoot3). Uit van Dam's brief aan zijn broeder blijkt, dat hij onmiddellijk tot de Staten te Utrecht had willen gaan om zich te verdedigen, doch Montecuculi liet hem aanvankelijk niet vertrekken. Daar de directe weg door troepen onveilig werd gemaakt, reisden zij later over Amsterdam naar Utrecht. IIier werden zij op last van den Raad van State in de herberg ‘het Poortje’ gearresteerd en - ondanks protest, omdat zij den Staten van Utrecht en niet den Raad | |
[pagina 19]
| |
van State ‘subject’ waren - op ‘Hasenberch’Ga naar voetnoot1) gevangen gezetGa naar voetnoot2). Reeds dadelijk wendden zij zich per request tot de Gedeputeerde Staten van Utrecht, opdat hun detentie mocht ophouden en zij zich voor Ha. Ed. Mo. mochten verdedigen, doch na rijp beraad besloten Gedeputeerden de zaak te verwijzen naar den Raad van State, behoudens de hiervóór genoemde ‘acte van non-prejuditie’Ga naar voetnoot3). Na zes weken gevangen gezeten te hebben, dienden van Dam en de Goyer opnieuw, nu met van Hardevelt, een verzoek in aan de Gedeputeerden van Utrecht. Zij verklaarden zich geen kwaad bewust te zijn; al hun handelingen hadden slechts ten doel gehad ‘om hun stad en gemeente van een onvermijdelijke ruyne en pillage ende het inleggende garnizoen ten dienste van den Lande te preserveren.’ Zij verzochten nu, dat Gedeputeerde Staten ‘van haer persoonen, comportementen, actiën, gedaene devoiren ende beijveringe van 't gemeene beste, favorabele attestatie’ geliefden te geven en met dat doel enkelen uit hun college wilden afvaardigen naar den Raad van State, ‘ten eynde sij supplianten nevens de andere gevangens, ut haere langhe, verdrietige ende ignomineuse detentie, salva honore costeloos mogen werden ontslagen.’ Bij res. van den 22sten Sept. 1629 besloten Gedeputeerden ‘dat extracten sullen werden gemaeckt vant gene roerende der supplianten gedaene goede devoiren tot conservatie der stad Amersfoort voor het overgaen vande selve aenden vijandt alhier ter vergaderinge genoteert is.’ Die | |
[pagina 20]
| |
extracten zouden aan den Raad van State worden ingediend, terwijl tevens 4 Heeren aangewezen werden om de zaak der requestranten aldaar mondeling te bepleiten.
Ondanks deze aanbeveling sprak de Raad van State den 5den October 1629, daartoe te Utrecht overgekomen, zijn vonnis uit. De groene kamer van het stadhuis was voor deze gelegenheid door de vroedschap van Utrecht dienzelfden morgen ter beschikking gesteldGa naar voetnoot1). Op welke eigenaardige wijze de Raad van State tijdens het onderzoek te werk ging, blijkt uit de hierna afgedrukte bescheiden op menige plaats, vooral uit den brief van van Dam aan Naeranus. Slechts twee leden van dat college hielden het onderzoek. Ook viel men over allerlei kleinigheden. Van der Borre stelde dan ook terecht de vraag: ‘Daermen soo vraecht ende op sulcke beuselingen staet, heeft men daer wel wat van gewichte tot beswaringe?’ en kwam tot de slotsom: ‘Uwe E. can hieruyt sien, hoe men 't soect’. En van Dam schreef: ‘Alles wordt ten ergste geduit’Ga naar voetnoot2). Teekenend is het ook, dat van Aerssen, de bekende tegenstander van van Oldenbarnevelt, het onderzoek leidde. Korten tijd daarna verschenen de ‘Sententien Vanden Raedt van State der Vereenighde Nederlanden, over die ghene die schuldigh geweest zijn aen het overgeven der Stadt Amersfoort, ende het huys ter Eem’ in druk bij de erven van Wouw, ordinaris drukkers van de Hog. Mog. Heeren Staten-GeneraelGa naar voetnoot3). | |
[pagina 21]
| |
Daaruit blijkt, dat kapitein Tertulianus van Dorp, die te Amersfoort gecommandeerd had, toen de stad aan den vijand werd overgegeven en die sedert voortvluchtig wasGa naar voetnoot1), zich in zijn commandement niet gedragen had, zooals hij eer- en eedshalve schuldig was te doen, daarom gecasseerd werd van zijn compagnie, terwijl hij verder zijn leven lang gebannen werd uit de Vereenigde Provinciën. Mede zeer streng waren de vonnissen tegen van Hardevelt, van Dam en de Goyer uitgesproken, niettegenstaande de oude en de nieuwe magistraat zeer gunstige verklaringen nopens hen afgegeven hadden. Willem van Hardevelt, eerste en presideerend burgemeester, werd incapabel verklaard om voortaan eenig magistraatsambt in de Vereenigde Provinciën te bekleeden, omdat hij geen maatregelen getroffen had om de stad intijds van ammunitie enz. te doen voorzien, terwijl hem ook verschillende, tijdens het beleg begane vergrijpen en informaliteiten werden ten laste gelegd. De burgemeester Willem van Dam, destijds nog evenals van Hardevelt en de Goyer gevangen op den huize Hasenberg, werd verklaard ‘te zijn inhabyl om voort-aen eenige Staet ofte officie te moghen bedienen. Bannende den selven uyt de Vereenighde Provinciën enz., sijn leven langh geduyrende.’ Hij werd voornamelijk ervan beschuldigd, een verkeerden indruk gevestigd te hebben nopens de meening van den Prins, de Staten van Utrecht en van de Gedeputeerden uit Holland en Utrecht omtrent de verdedigbaarheid van Amersfoort, voorts te zeer geneigd geweest te zijn | |
[pagina 22]
| |
tot een spoedige overgave en hiertoe werkdadig bijgedragen te hebben. Peter de Goyer, die niet naar het leger van Montecuculi gegaan was om te onderhandelen, doch wien overigens dezelfde feiten ten laste werden gelegd als aan van Dam, werd insgelijks ‘inhabyl’ verklaard en verder voor zes jaar verbannen. Vonnissen van geringere beteekenis kregen nog Johan Carremans, schepen en burgerhopman, die de oorzaak was geweest, dat nog op den bewusten avond van den 14den Augustus een vijandelijke macht binnen de poorten kwam, de sergeant Jan Woutersz. Cloeck, die het Huis ter Eem verlaten had, de schout van AmersfoortGa naar voetnoot1) Walraven van Arckel en eenige der compagniescommandanten. Na de overgave van Amersfoort had de oude magistraat geweigerd verder dienst te doen en inzonderheid om de bewuste 1500 man Keizerlijke troepen in te kwartieren. Ook had hij Montecuculi geen ‘vereering’ willen geven. Daarom bedankte hij hem den 16den Augustus en benoemde toen een nieuwen, die gedurende zijn verder verblijf in de stad aanbleefGa naar voetnoot2). Ook deze magistraat werd gestraftGa naar voetnoot3) en wel, omdat zij zich niet alleen had laten gebruiken in den eed of dienst des vijands, doch bovendien | |
[pagina 23]
| |
zich niet ontzien had, der burgerij geld af te persen, om den vijandelijken generaal en diens officieren daarmede te vereeren. Gezamenlijk moest men het geld opbrengen, dat aan de burgerij ontnomen was, teneinde haar dit te kunnen teruggeven. ‘Doch is sulks niet geschiet, dewijle bij een yder in de Stat verstaan worde, uytgesondert weynig persoonen, onredelijk te zijn, dat de Magistraat zoude betalen 't geen de noot vereyschten om alle swarigheyt te verhoeden’Ga naar voetnoot1).
Zooals ook uit van Dam's brief aan Naeranus blijkt, appelleerden de Goyer en hij met 2 requesten bij de Staten-Generaal, omdat hun vonnis niet geveld was op grond van hun bekentenissen, doch op beschuldigingen, die daarvan meermalen afweken en somtijds daarmede in strijd waren. Volgens van Aitzema zouden beiden reeds den 10den October 1629 bij notarieele acte protest tegen hun vonnis aangeteekend hebben en zou hun request op beider verzoek door de Gedeputeerden van Utrecht aan de Staten-Generaal gezonden zijn met een aanbeveling aan de gecommitteerden van Utrecht ter Generaliteit om hun zaak aldaar ten beste te helpen bevorderenGa naar voetnoot2). Zij verzochten ook de ‘voorschrijving’ van den Prins van OranjeGa naar voetnoot3). Het eerste request van van Dam en de Goyer werd den 5den Januari 1630 in de Staten-Generaal gelezen en aangehoudenGa naar voetnoot4). Reeds twee dagen later | |
[pagina 24]
| |
verscheen de Raad van State in genoemde vergadering en verzocht, dat Ha. Ho. Mo. in geen geval een beslissing op het request mochten nemen, vóórdat hij in kennis was gesteld met de argumenten, die genoemde Heeren daarin aanvoerden, en met de stukken, die zij bij hun dossier hadden gevoegd, nadat de Raad van State nopens hunne zaak van advies had gediend. De Staten-Generaal stonden dit verzoek den 20sten Januari toe. Toch was de Raad van State nog niet gerust, want den 28sten d.a.v. werd in de Staten-Generaal een brief van den Raad gelezen, waarin genoemd college andermaal zijn consideratiën mededeelde, omdat men vreesde, ‘dat wellicht uit den inhoud der Res. van de Staten-Generaal (d.d. 20 Januari) fundament zou kunnen genomen worden om de zaak tot het aannemen van het verzochte appel te beleyden.’ De Raad van State verklaarde in de zaak gedaan te hebben ‘soo als in recht, reden en conscientie voor den dienst vant Lant bevonden soude worden te behooren.’ De Staten-Generaal hadden den Raad van State na het verstrekken der opdracht tot het instellen van een onderzoek ‘van tijdt tot tijdt aengeport om een eynde te maken, ende recht inde sake te doen’ en gelast, dat het recht binnen Utrecht moest gedaan worden; dit was het land nog op extra-onkosten komen te staan, daar de Raad van State tot genoemd doel nog eenigen tijd in compleeten getale expresselijk te Utrecht had moeten blijven. Het vonnis was op het stadhuis | |
[pagina 25]
| |
uitgesproken ‘met volle deliberatie vanden vollen Raed.’ Van alle veroordeelden hadden nu alleen van Dam en de Goyer appèl aangeteekend, zich daarbij grondende op het ‘zonderling en valsch te kennen geven’, dat zij de feiten niet bekend hadden, die hun in het vonnis ten laste gelegd werden. De Raad ontkende dit. De vonnissen waren gegrond, niet alleen op hetgeen hem gebleken was, maar ook op de vrijwillige verklaringen van de gevangenen en op hun schrijftelijke bekentenissen, die zij eigenhandig onderteekend hadden. De Raad van State bad nu Ha. Ho. Mo. om niet alleen de ongegrondheid van het verzoek te overwegen, ‘maer daerenboven de swaricheyt die het mede sal brengen soo U. Ho. Mo. sich verder daerinne laeten.’ Het was h.t.l. nooit gebruikelijk geweest appèl aan te teekenen tegen een crimineele sententie, op vrijwillige bekentenis gegrond. Ook was het nooit voorgekomen, dat ‘in eenige extra-ordinaire zaak, zooals deze is, appel is verzocht, veelmin toegestaan.’ Indien Ha. Ho. Mo. met deze zaak ‘een beginsel maken, soo sal 't selve van sulcken gevolge sijn, dat voortaen noyt eenige criminele sententien ter eerster instantie sullen cunnen ter executie gestelt worden, deurdyen altijdt ontwijffelijck daervan sal worden geappelleert.’ Men wees voorts nog op ‘het disrespect ende al te groote cleynachtinge’, die het college zou worden aangedaan, indien de Staten-Generaal op het verzoek ingingen en zou liever zien, dat Ha. Ho. Mo. de beslissing, niet alleen in crimineele, doch ook van alle civiele zaken aan zich nam, daarvan den Raad ontlastende, ‘om partijen van dubbele moeiten en onkosten te ontslaan.’ Uit dit schrijven van den Raad van State blijkt, welke eigenaardige begrippen destijds nog nopens het recht van appèl golden, terwijl men daarin tevens | |
[pagina 26]
| |
de juistheid bevestigd vindt van van Dam's woorden aan Naeranus: ‘T'eerste request is gestelt in handen van den Raedt van State, die haer seer tegens ons formaliseert ende haer reputatie daer aen gelegen laet sijn’Ga naar voetnoot1). Bespeurende, dat de Raad van State een gunstige beschikking op hun verzoek tegenhield, dienden van Dam en de Goyer nu ook een request in aan de Staten van Utrecht, die hun van meet af beter gezind waren geweest. Den 5den Maart 1630 besloten deze, dat ‘de requeste van Mr. Willem van Dam, gewesene Borgemeester en Peter de Goyer, oudt Borgemeester, ende in de belegeringe gewesen schepen der stadt Amersfoort, verzoeckende dat zijluyden haer in deze provincie vrij ende ongemoeydt mogen onthouden, immers bij provisie, omme alsoo hare particuliere zaecken ten besten te mogen dirrigeren ende bevorderen’ zou worden aangehouden. Den 8sten d.a.v. kwam de zaak ook ter sprake in de Vroedschap van Utrecht, omdat zij den volgenden dag in de Staten afgedaan zou worden. Volgens de Vroedschapsres. van eerstgenoemden dag hadden de huisvrouwen van van Dam en de Goyer per request aan de Staten te kennen gegeven, ‘dat zij groote schade aan hare goederen hadden geleden door den inval des vijands, dat zij ook door de afwezigheid van hare mans hare goederen niet konden redderen en daarom verzochten eenigen tijd landtwinninge voor hare mans.’ De twee Vóórstemmende Leden hadden zich reeds den 5den in de Statenvergadering vóór inwilliging van het verzoek verklaard, doch de vertegenwoordigers van de stad Utrecht wilden daarin niet besluiten zonder voorkennis van | |
[pagina 27]
| |
de Vroedschap. Dit college vond nu goed het verzoek toe te staan, mits zulks aan den Raad van State werd geschreven, onder vermelding van de beweegredenen, die tot de inwilliging hadden geleid. In verband met dit besluit stonden de Staten van Utrecht in hun vergadering van 9 Maart de gevraagde ‘landtwinninge’ voor ‘eenigen tijt bij provisie’ toe. De genomen beslissing zou zoowel den Prins van Oranje als den Raad van State worden gemeld. Deze laatste droeg reeds kennis van het verzoek, nog eer dienaangaande was beslist. Den 19den MaartGa naar voetnoot1) berichtte hij den Staten-Generaal bij eene missive, die nog denzelfden dag in hunne vergadering gelezen werd. ‘Ende alsoo onses bedunckens merckelijck soude strecken tot prejuditie vande publique authoriteyt, dat sinisterlyck sulcken versouck soude geobtineert werden, terwijle U Ho. Mo. de sake selffs noch in deliberatie houde’, vestigde de Raad van State op die zaak de aandacht der Staten-Generaal, niet twijfelende, of zij zouden het noodig vinden aan de Staten van Utrecht te schrijven. De Staten-Generaal besloten nog den 19den Maart, zonder de dien dag in de Staten van Utrecht gevallen beslissingGa naar voetnoot2) te kennen, aan de Staten van Utrecht te schrijven in den geest, door den Raad van State verzocht. In hunne missive d.d. 9 19 Maart 1630, den 12/22sten d.a.v. in de Staten van Utrecht gelezen, verklaarden de Staten-Generaal van goeder hand bericht te zijn, dat, hangende Ha. Ho. Mo. deliberatie op het request van Mr. Willem van Dam en Peter de Goyer, ge- | |
[pagina 28]
| |
noemde Heeren een verzoek aan de Staten van Utrecht hadden ingediend, waarover deze laatsten ook van gedachten gewisseld hadden. Op grond van de overwegingen, reeds door den Raad van State aangevoerd, drongen Hare Ho. Mo. er nu bij de Staten van Utrecht op aan, niet verder in het verzoek te treden, of, zoo daarop buiten vermoeden reeds iets ten voordeele der requestranten mocht zijn beschikt, dit in te trekken, ‘opdat den gemelte Raedt van State, boven d'indracht inde publicque authoriteyt, door het disrespect, en al te groote cleynachtinge die se hierdoor souden meynen haer aengedaen te worden, tselve niet connen aen te nemen, ende daeruyt oorsaecke scheppen sich te beclagen, nadien hare Ed. Mo. op voorgaende versoucke en delegatie (daerinne die van dese provincie volcomentlijck en vrijwilligh, neffens d'andere provinciën hebben consent gedragen) sustineren yegens de voorsz supplianten solemnelijck geprocedeert te zijn’, enz. Naar aanleiding van deze missive besloten de Staten van Utrecht eerst antwoord af te wachten van den Heer RodeGa naar voetnoot1) nopens zijn wedervaren bij den Prins van Oranje en bij de Generaliteit, die hij in kennis had gesteld met het bewuste verzoek en de beslissing, daarop den 9den t.v. (O.S.) genomen. De Prins van Oranje trok zich blijkbaar weinig van de hangende geschillen aan, want den 16/26sten Maart werd in de Staten van Utrecht een brief van den Heer Rode uit den Haag d.d. 14/24 Maart gelezen, waarin hij mededeelde, hoe hij den Prins het request van van Dam en de Goyer, alsmede het daarop verleende ‘appoinctement’ had medegedeeld, | |
[pagina 29]
| |
waarop de Prins ‘hem daer over hadde bedanckt, te weten voor de communicatie!’ De brief van de Staten-Generaal werd den 15/25sten Maart in de Vroedschap van Utrecht gelezen, die besloot ‘te persisteren’ bij hare resolutie van den 8sten t.v. en dit ook aan de Staten-Generaal te schrijven. De Staten van Utrecht zwegen de zaak verder dood. Zoodra de Raad van State de te Utrecht gevallen beslissing kende, kwam hij bij de Staten-Generaal op de zaak terug. Den 16/26sten Maart verscheen de secretaris Huygens van dien Raad in de vergadering der Staten-Generaal met een brief van eerstgenoemd collegie, het gebeurde in de Staten van Utrecht vermeldende. Men liet nu Ha. Ho. Mo. oordeelen ‘van hoe sware consequentie het sijn sal, soo verre dit stuck daerbij gelaten worde’, al was het alleen, omdat, op dien voet doorgaande, alle andere veroordeelden een gelijk verzoek aan hun provincie zouden doen. De Raad van State stelde nu de vraag, of Ha. Ho. Mo. het niet noodig oordeelden alsnog aan de Staten van Utrecht te schrijven om de verleende landwinning weer in te trekken. Hij was voorts van oordeel, dat der Staten-Generaal ‘authoriteyt bij eene particuliere provintie in desen al te seer gecrenct wort.’ De Staten-Generaal besloten nog denzelfden dag, om aan de Staten van Utrecht een afschrift te zenden van den brief van den Raad van State en daarbij te schrijven, dat men met verwondering had vernomen, hoe Ha. Ed. Mo., niettegenstaande Ha. Ho. Mo. voorafgaande aanmaning ‘de voorsz. concessie hadden verleend, ende datse de selve willen intrecken alsoo de saecke van al te groote consequentie soude sijn.’ De Raad van State liet het hierbij niet, want 9 April kwam de secretaris Huygens er andermaal in de Staten-Generaal op terug. Hij stelde hun de vraag, | |
[pagina 30]
| |
of zij het niet noodig oordeelden, dat in deze zaak ‘eenige nadere devoiren werden gedaen.’ In de Staten-Generaal deelde daarop de Heer van TienhovenGa naar voetnoot1) mede, onder welke omstandigheden en voorwaarden de bedoelde concessie aan van Dam en de Goyer was verleend en welke de oorzaak was, dat de Staten van Utrecht nog niet hadden kunnen antwoorden. De Staten-Generaal besloten daarop af te wachten, wat de Staten van Utrecht zouden berichten, terwijl den H.H. Gedeputeerden van die provincie verzocht werd ‘om de goede hant te bieden’, opdat de aanschrijving van Ha. Ho. Mo. ‘volcomen effect mach sorteren’Ga naar voetnoot2). Hiermede geraakte de zaak geheel in het vergeetboek. De Staten van Utrecht antwoordden niet meer, en tot en met 1633 is in de Resn van de Staten-Generaal verder niets meer over het appèl te vinden.
Het schijnt, dat de Staten-Generaal ten slotte zelf inzagen, dat de vonnissen van den Raad van State, onder den eersten indruk geveld, noodeloos streng waren geweest. Bij res. van den 18den Februari 1631 werd aan van Dorp toegestaan, terug te keeren naar de Vereenigde Nederlanden, ‘midts dat hij Suppliant gehouden sal weesen hem in sijne handel ende wandel te dragen ende comporteren in alle stillicheyt ende modestie.’ | |
[pagina 31]
| |
Ook van Dam en de Goyer deden een poging om gerehabiliteerd te worden, doch klopten ditmaal ineens aan bij de Staten van Utrecht. Den 3den Maart 1631 werd in dat college beider request gelezenGa naar voetnoot1). In den aanhef van hun verzoek brachten requestranten hun verschillende pogingen in herinnering, bij de Staten-Generaal aangewend, ‘waer op door contrarie beleyt tot noch toe niet en is gedisponeert’Ga naar voetnoot2) en wezen zij er op, dat ‘zij Supplianten alleen principalijck sijn uytgekipt, ende soo rigoureuslijck getracteert, daer d'andere niet alleen niet geculpeert, maer oock in haer oude ende sommige in meerder digniteyten zijn herstelt’Ga naar voetnoot3). Daarom verzochten zij ‘met alle eerbiedinge’, om ook volkomen gerehabiliteerd te worden. De H.H. van de twee Vóórstemmende Leden spraken zich dien dag ter vergadering vóór inwilliging van het verzoek uit, doch daar de H.H. van de Stad en Steden nog geen instructie ter zake ontvangen hadden, werd het aangehouden. Den volgenden dag werd de zaak in de Vroedschap van Utrecht besproken en kwam men tot de slotsom, dat de Raad van State moest worden gehoord, ‘lastende hare gecommitteerden 't selve voor Stads opinie ter vergadering mee te brengen. En in cas de heeren van de twee leden bij overeenstemminge in deze zaak wilden voortgaan, daartegen te protesteeren.’ | |
[pagina 32]
| |
Ondanks dit protest, nog denzelfden 4den Maart in de vergadering der Staten uitgebracht en waarvan ter ontlasting van de stad Utrecht aan het slot der resolutie aanteekening werd gemaakt, besloten de Staten bij res. van dien dag: ‘De Staten gehoordt de lecture van dese requeste ende op alles rijpelijck gelet, hebben om goede consideratiën haere Ed. Mo. daertoe mouverende, de supplianten gestelt, ende stellen henluyden bij desen in soodanigen staet, habiliteyt ende vrijheydt, als zij waren voor date vande sententie bij d'Ed. Mo. heeren Raden van State der Vereenigde Nederlanden op den vijffden Octob. 1629 yegens henluyden supplianten gepronuncieert.’ De Vroedschap van Utrecht kon zich met dezen gang van zaken in het geheel niet vereenigen en nam daarom den 9den Maart een res. met het doel die in de Statenvergadering in te dienen. In die res. wees zij erop, hoe men inzake het verzoek van van Dam en de Goyer, inplaats van, zooals bij verschil van opinie gebruikelijk was, de twee verschillende meeningen in de res. van den betrokken dag in te schrijven, daarop appoinctement verleend had overeenkomstig de meening van de twee Vóórstemmende Leden. De meening van de stad Utrecht was in de bewuste res. slechts aangeteekend. Het appoinctement was door den secretaris geteekend en op naam van de Staten uitgegeven, zonder dat de president in de vergadering geconcludeerd had of de notulen en het appoinctement had doen resumeeren, ja, terwijl de zaak door de gecommitteerden der stad nog in beraad gehouden was. De Vroedschap sprak nu als hare meening uit, dat ‘hare Stads gerechtigheid merkelijk sou worden geledeert door zoodanige forme en maniere van doen’ en achtte het daarom noodig, het bewuste appoinctement van nul | |
[pagina 33]
| |
en geener waarde te verklaren en hare afgevaardigden te gelasten ‘aan te houden, dat hetzelve weder ingetrocken en geroyeert worde ten registere, of dat men anders daar in zal voorzien, sulks als men bevinden zal ter conservatie van Stads gerechtigheid te behooren. Ook den secretaris van de Staten te waarschuwen, dat hij zich wachte soodanige of diergelijke acten meer te expedieren, tot nadeel en usurpatie van de Stads gerechtigheid.’ Den 10den Maart legden die van de stad Utrecht dan ook in de Statenvergadering een verklaring in bovenstaanden geest af. Hun werd daarop verzocht met de andere twee Leden der vergadering een schikking te willen treffen, onder voorwaarde, dat de beschikking ingetrokken en, op den 10den gedateerd, opnieuw uitgegeven werd. Zij moesten echter eerst hun principalen hierover hooren. Zulks geschiedde den 11den in de Vroedschapsvergadering. Deze - overwegende, dat de zaak den 10den opnieuw in de Statenvergadering ‘in deliberatie geleid was en dat hiermede merkelijk gesterkt wordt het recht, dat deze stad tegens de kleine steden heeft’, enz. - besloot ‘zich te conformeren in dezen met de twee Voorstemmende Leden, mits het voorbedoelde appoinctement ingetrokken en op heden zal gedateerd worden.’ De Staten van Utrecht, hiermede in hunne vergadering in kennis gesteld, besloten nog dienzelfden dag om de beschikking, op 11 Maart 1631 gedateerd, opnieuw uit te gevenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 34]
| |
Hiermede waren ook van Dam en de Goyer volkomen gerehabiliteerd. De Staten-Generaal en de Staten van Utrecht hadden daardoor de juistheid bewezen van eene opmerking, later door van Aitzema naar aanleiding van het vonnis van den Raad van State gemaakt: ‘Doch men siet gemenelijck dat de Rechters in sulcke onghesteltenisse van tijden om de rasende en krijtende ghemeente te stillen veeltijds doen dat haer namaels leet is’Ga naar voetnoot1). Uit den verderen levensloop van van Dam en de Goyer blijkt, dat men hun later hun gedrag van 1629 niet zeer euvel duidde. Van Dam, die zich na zijn verkregen ‘landtwinninge’ te Utrecht gevestigd hadGa naar voetnoot2), werd in 1634 opnieuw schepen te Amersfoort. Hij was dit ook van 1638 tot en met 1641 en zat daarna van 1645 tot en met 1673 onafgebroken in de Vroedschap van Amersfoort, nu eens als schepen, dan weer als burgemeester. Ook Peter de Goyer treft men van 1633 af wederom tal van malen in de Vroedschap van Amersfoort aan. Van Dam had tevens geruimen tijd zitting in de Gedeputeerde Staten van Utrecht. In dit college nam hij, zijn commissie verstreken zijnde, den 10den Februari 1671 afscheidGa naar voetnoot3), eraan herinnerende, hoe het 42 jaar geleden was, dat hij | |
[pagina 35]
| |
aldaar als gedeputeerde der stad Amersfoort den eed had afgelegdGa naar voetnoot1) in handen van den grootvader van den toenmaligen presidentGa naar voetnoot2). Hij bedankte nu Ha. Ed. Mo. voor alle eer en beleefdheid, in haar college genoten, waarop de president uit naam der Staten verklaarde: ‘den gemelten heere van Dam haer Ed. Mo. altoos seer aengenaem geweest te sijn en betuygt met leetwesen te verstaen de expiratie van sijn Ed. commissie, erkennende de Provintie aen sijn Ed. verschuldigt te wesen voor de diensten in soo een reex van jaeren gedaen.’ Mr. Willem van Dam overleed als schepen van Amersfoort in den ouderdom van 77 jaren den 16den Juni 1673 N.S. te Leiden, waarheen hij met zijne vrouw voor de Franschen gevlucht was.
W.E.v.D.v.I.
De op blz. 7 bedoelde vier brieven, in chronologische volgorde opgenomen, luiden als volgt: | |
I. Copie van seeckere missive van Willem van Dam Borgemeester t'AmersfortGa naar voetnoot3).Mon frereGa naar voetnoot4).
Ick hebbe tot nogh toe gheen occasie connen vinden | |
[pagina 36]
| |
om U E. te schrijven, daer ick veel naersticheyt omme gedaen hebbe, alhoewel het gheen aengename tijdinge is, soo veel ist dat ick wel te passe ben: mair dat ick als een verrader van de stadt uytgecreten werde, valt mij veel swaerder als de meeste swaricheyt, die mij over comen coste, dair ick voor eerst niet gedaen hebbe als tgeene mij bij den vollen raedt belast is, dat oock metten vollen raedt besloten is ter instantie vande beste vande goede gemeente, opde waerschuwinge ons soo bij de staaten meermalen als bij speciale besendinge twee daghen voor de belegering der stadt de heeren Ouerlander, Oetgens.......Ga naar voetnoot1) Golsteyn, van NederhorstGa naar voetnoot2) gedaen, nae dat onse borgers twee nachten ende een dach gestadich altemael opde wallen waaren geweest ende seer gefatigeert, behalven de disordre die onder haer was, nae dat oock den vijand op onse grachten was geapprocheert, vijff batteryen opde stad gestelt ende daer mede geschooten hadde ende voort in volle bataille opde stadt was aencomende, dat oock de derde Sommatie aenden Commandeur geschiet was, seggende de Trompetter dat hij niet meer met de Magistraet te doen hadde, maer den commandeur macr wilde sprecken, dat oock de selve commandeur verclaert hadde op onse vraghe, de stadt niet houbaer ende tegens 't datelick gedreychde gewelt niet defensibel was, jae oock soo dat hij verclaerde onschuldich te willen sijn van 't bloedt der burgeren, soo men wilde opiniastreren, gelijck oock sulx gevolcht soude hebben, als wij nu verstaen hebben ende mij oock | |
[pagina 37]
| |
mondeling geseydt werde als ick de capitulatie maeckte dat wij wel te tijde geaccordeert hadden, alsoo de stadt all gegeven was aende soldaten tot pillage, daer en boven soude ons oock het cruyt seer haest gemanqueert hebben, sulx dat wij genoodsaeckt waeren de moorderije ende roverijen van dit woeste volck met een accoort te ontgaen, twelck bij een yegelick geoordeelt sal werden vorderlick genoch te wesen. Ick hebbe alles gedaen opt goedt vinde van den Raedt, hoe well ick meerder bedongen hadde als mijn Instructie mede brachteGa naar voetnoot1). De Raedt heeft het goed gevonden ende ick ben weder nacr den Grave van Montecuculi buyten gegaen, omme 't goedt vinden van den Raedt te rapporteren, Alleenlick waren er ses off seven nae't scheyden die op mij begeerden dat ick alle middelen van inductie soude willen aenwenden, dat het garnisoen noch dien avondt niet en mochte binnen comen, twelck ick niet konde obtineren, warentusschen de soldaten die aende hameyde waren inquamen, ende trocken vorder als inde poorten, twelck inde stadt alteratie causeerde, maer ten besten uytviel, dat nu dit garnisoen inde poorten ende vorder in tooch is mijn schult niet geweest, ende werde derhalven daer mede t'onrecht beschuldicht, alsoo ick daer gheen last toe gegeven hebbe, nochte oock konde geven, dat ickse daer oock nyet ut konde waeren, alsoo ick buyten was. Dat sulx oock bij de bewaerders vande poorte, ofte den Commandeur hadde moeten geschieden. In alle geval, had men t'garnisoen dien avond niet willen admitteren, wij souden voor seecker tot gheen appoinctement hebben konnen geraecken, maer wel tot een deerlick massacre ende pillage. Om dese actie werde ick dies.......Ga naar voetnoot2) gebla- | |
[pagina 38]
| |
meert, hierom heb ick t'peryckel van een ruyter van Chieze compagnie genaemt Henrick Huygen in een huys moeten ontvluchten, het verdriet mij seer dat ick niet van de stadt hebbe konnen geraecken, nochte alsnoch en kan, omme mij ter vergadering vande H.H. staten te presenteren, ende mijn actien te defenderen tegens alle crijters. Ick hoope dat ick noch morgen sall konnen vuytcomen om over Amsterdam nae Utrecht te gaen, alsoo ick anders vreese in handen van eenige van onse ruyters te sullen vallen, die Hardevelt, de Goyer ende mij in stucken willen cappen. Soo dat ick aen beyden canten in swaricheyt ben, ende dat daarom dat ick soo ijverich besorcht hebbe dat de massacre vande goede gemeente mochte voorcomen werden. Onder tusschen, eer ick come, wilt desen met eenige Heeren communiceren ten eynde men met gheen vooroordeel ingenomen werde, met versoeck dat gheen calomnien sonder mijne defensie mogen aangenomen werden, Ick soude noch mondeling hier bij konnen voegen dat niet geschreven wil sijn. In Amersfoort den 7en Augusti 1629. U.E. P.S. Noch hebbe ick desen niet connen utsenden, nochte can oock noch selff nyet utcomen, den 8en Augusti 1629. Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. No. 923. | |
[pagina 39]
| |
II. Verhael vande proceduren gehouden bij den Magistraet van Amersfoort soo voor't overgeven der Stede, als in't overgeven van dien, tot yegelicx onderrichtinge, ende bejegeninge van alle calumnienGa naar voetnoot1).Nadat de troupes van den Grave van den Berge op de Veluwe gecomen waren, is bij die van Amersfoort meermaels, daer sulcx behoorde namelick aen Sijne Excellentie ende de H.H. Staten van Utrecht, groote instantie gedaen, om te hebben secours van volck ende ammunitie van oorloge met hetgene daerbij noodigh was, met aenbiedinghe, om bij behoorlick secours ende eenige waerschijnlicke hope van uytcompste, goet en bloet bij 't vaderlandt te willen opsetten. Specialick is bij haer daerop aengehouden, dat het retrenchement bij de H.H. Staten van Hollandt ende Utrecht voorgenomen, mochte gemaeckt werden van de Grebbe af na de Zuyderzee toe, als wesende de cortste linie minst accessibel ende meest defensibel tot eene gemeene lantweere, soo voor de provincie van Utrecht als Hollandt. Ende, niettegenstaende alle mogelicke devoir, is er altijt gedifficulteert om de voorss. stadt volck toe te senden, soo omme de ongelegentheyt, gemerct men de macht om een gros te formeren niet moeste verdeelen, als mede dat de voorss. stadt niet houwbaer wiert geoordeelt tegens eene belegeringe, ja al waren der oock vijf duysent mannen in; maer dat de Magistraten borgers ende inwoonders der voorss. stede haerzelven alleenlick voor te sien hadde tegens een haestigh effoort ende subyten overval, met waerschouwinge datse haer op haere courage | |
[pagina 40]
| |
niet te zeer zoude verlaten, datse hare eygene swackheyt niet en kenden, en soo voort. Dit is noch den voorss. H.H. Magistraten specialick aengeseyt twee dagen voor de belegeringe door de Gecommde der H.H. Staten-Generael, van Hollandt ende Utrecht, tot Amersfoort voorss. aengecomen, dewelcke met de Borgemeesters sprekende, oock waerschouwinge deden, om alle het goet, vivres, vrouwen ende kinderen uyt de stadt te senden met de schepen, die te dien eynde haer souden toegesonden worden, deselve stadt in effecte alzoo stellende als eene geabandonneerde plaetze, die niet gedefendeert konde worden. Voecht hierbij, dat seker aensienlick persoon van't collegie der H.H. Staten van Utrecht met noch een ander in sijn geselschap wesende, 'sdaechs voor de belegeringe binnen Amersfoort hem vindende, Borgemeesters vermaenden onder andere propoosten, datse haer met de Jodische Zeloten, daervan Josephus schrijft, niet wilde laten tot haer verderf in den tempel sluyten, maer in tijts op haer swacke gelegentheyt achtnemen tot hare ende haerer borgers behoudenisse. Het is wel waer, dat het geurgeerde retrenchement, na vele ende verscheyden instantien, geresolveert is te maken ter voorss. plaetze, waeraen de defensie van Amersfoort ende 'tgeheele landt ten hoochste gelegen was, maer vrij te spade, gelijck het oock met al te weynigh volck is aengevangen. Mid'lerwijle sijn binnen de voorss. stede tot verscheyden tijden ingecomen vj (6) compaignien soldaten, beneffens een compie ruyteren, sijnde deselve compien niet veel stercker dan ontrent vjc (600) combatans ende daerenboven ontrent vijm (7000) pont buspoeder: maer dezelve stede en conde evenwel met soo weynich volck, en soo gantsch sobere provisie van ammunitie, niet lange tegens eene vaste belegeringe gehouden werden, selfs na 't oordeel van alle crijchs-verstandinge, als wesende groot van circuit | |
[pagina 41]
| |
ofte binnegangh, sijnde oock haar poorten, wallen ende buyten-cingulen met verscheyden hoven beset, meer tot vermaeck ende recreatie, als tot resistentie van gewelt en vijantlicken aenval geapproprieert. Op Sonnendagh den ijen Augusti ouden stijls quamen verscheyden voorloopers van 's vijants troupes ontrent de stadt. Op Maendagh den iijen dito des morgens quamp 't leger daervoor; waerop d'eerste sommatie geschiede: daervan de Magistraten voorts dadelick door eene expresse de H.H. Staten van Utrecht, als mede Sijne Genade van Brederode adviseerden, met ijverich versoeck van hoochnoodigh secours, ende dat in alder ijl: doch en bequamen noch assistentie noch antwoorde. Des namiddags wiert het geschut geplant ende op de stadt gelost. Waer op voort quam een brief van den Grave van den Berge, met vele beleefde presentatien. Hij was wel selve in eygenen persoone int leger niet: maer hadde, als Generael van 't leger van Aertzhertoginne, den geseyden brief aen den Grave de Montecuculi medegegeven, die int leger voor Amersfoort 't commandement hadde. Alle de borgerije waren den gantschen dach, als oock den voorgaenden nacht hooft voor hooft gestadigh op de wallen geweest en geduerich, hoewel met groote desordre op haren vijandt schietende: die diesniettegenstaende niet verre van de poorten op eenige plaetzen was geapprocheert, ende hem in een huys, buyten d'Utrechtsche poort staende, begeven hadde, doch daer weder door d'uytvallende soldaten uytgedreven wiert, met afbrandinge van 'tselve ende d'andere huysen daer ontrent, mit oock een molen, tot ruyne van eenige particulierenGa naar voetnoot1), door welcker ruyne evenwel de stadt, | |
[pagina 42]
| |
als geen uytcompste noch hope van ontset ofte secours voor handen wesende, niet conde geholpen worden; te min, dewijle het buspoeder, bij continuatie van sulck schieten, in seer corten tijt soude geconsumeert, daertoe oock beyde borgers ende soldaten gemattert sijn geweest als die niet sterck genoech waren in getale om malcanderen te ververschen, maer om de wallen rontomme te besetten alle tseffens noodigh waren. Sulcx dat de Magistraten der geseyde stede, die op den brief van den Grave van den Berge te voren dilatoirlick hadde geantwoordt, met toeseggens van naerder resolutie te zullen overschrijven, geraetsaem vonden te tenteren, of men, door uytsendinge van een ander missive met een trompetter, bij provisie een stillestandt van wapenen voor dien aenstaende nacht, tot ververschinge van soldaten, borgers ende om tijt te winnen, soude hebben connen becomen, om daerentusschen den voorss. Grave te sonderen ende te verstaen wat conditien hij soude hebben willen inwilligen, en, bij mishagen vandien, te verscher tot resistentie te wesen. Dit aldus met eenparige stemmen vanden geheelen Raet der stadt goetgevonden, ende de crijchs-oversten, die wat difficulteerden, daertoe met redenen gedisponeert zijnde, is het selve daerna gerenverseert door eenen, die bij 't nemen van dezelve resolutie niet geweest, maer, beschoncken zijnde, geslapen haddeGa naar voetnoot1). Waerop men, niet als met eenparige stemmen hierinne willende procederen, de selve geprotraheert heeft tot den volgenden dagh den iiijen dito: al wanneer men, de selve naerder overwogen zijnde, ende | |
[pagina 43]
| |
den crijchs-raet gevraecht, of er middel tot defensie van de stadt was, daer de vijandt onder beneficie van verscheyden batterijen tot vijf in getale van allen kanten op approcheerde, ende van haer verstaen hebbende datse genoechsaem daervan despereerde, oock soo, dat den commandeur Dorp verclaerde ontschuldigh te willen zijn aen 't bloet der borgeren, 't welck gestort soude worden, indien se bleven opiniastrerende: soo is eenparichlick, selfs zonder oppositie van genen, die des daechs te voren de genomen resolutie hadde gerenverseert, goetgevonden de gedreychde ende onvermijdelicke massacre ende plunderinge met een accoort te voorcomen, ende tot dien eynde een brief door een trompetter uyt te senden: aen welcken eenige oproerige menschen feytelick, met eene groote confusie onder de borgerije belet hebben het uytbrenghen van den voorss. brief, niettegenstaende hij voor de tweede mael met de Schout, Borgemeesters, ende die van den crijchsraet geconduiseert wiert. Daerentusschen de batterijen spelende oock met ijsers van xxiiij (24) ponden, ende den vijandt in volle bataille aencomende, soo presenteerde sich des vijants trompetter voor de derde mael, seggende, dat hij niet meer met de Magistraten van de stadt te doen hadde, maer den Commandeur alleen wilde spreken. Waerop noch voor de dimissie van denselven, de voorss. trompetter van de Magistraet afgevaerdicht ter poorte uytgetrocken (is). Ende, na dat de Grave de Montecuculi voornoemt verclaert hadde, dat hij twee ostagiers soude binnen senden, waertegens een Borgemeester neffens een vande crijchs-hopluyden souden uytcomen: soo sijn nevens die van den magistraet noch geroepen xvj (16) vande gequalificeerste borgers, volgens des stadts ordinantie van allen ouden tijde in hoochwichtige saken | |
[pagina 44]
| |
geobserveertGa naar voetnoot1), mitzgaders der borgeren hopluyden, lieutenants ende andere officieren; de welcke te samen met de Magistraet, eenparichlick verstaen hebben, dat den onvermijdelicken overval van de stadt met een accoord behoorde voorgecomen te worden, ende dienvolgende versocht, dat de Borgemeester Mr. Willem van Dam te dien eynde wilde uytgaen, gevende hem daertoe eene schriftelicke instructie uyt aller name; diewelcke daerinne eyntlick ook bewillicht heeft. Deselve daerop uytgegaen sijnde, vergeselschapt met den ritmeester Chiese en noch een lieutenant van wegen den crijchs-raetGa naar voetnoot2) hebben dese van wegen 't garnizoen, ende de voorss. van Dam van wegen de stadt met den Grave de Montecuculi voorss. gehandelt, ende hebbende deselve van Dam noch eenige artikelen meerder, als sijne instructie medebrachte, opt goetvinden van den Raet bedongen, is tegen den avond weder in de stadt gekeert, hem selven verobligeert hebbende selfs in persoone aen den voorss Grave van sijn wedervaren te sullen komen rapport doen: soo is 't beraemde accoort alsoo bij den geheelen Raet goet gevonden ende gearresteert. Daerop is de voornoemde van Dam weder uyt de stadt gegaen, sijnde hem van eenige, tot vj (6) ofte vij (7) sterck, ende dat na 't scheyden van den Raet, specialick gerecommandeert te urgeren bij den voornoemden Graven, dat de poorten vande stadt noch dien nacht van sijn volck onbeset mochten blijven, gelijck oock gecapituleert was. Weder buyten gecomen wesende, heeft wel het gene hem was | |
[pagina 45]
| |
gerecommandeert ernstelick ende instantelick geurgeert maer te vergeefs: want des vijants volck staende bij de poorte, terwijlen hij bij den voorn. Grave doende was, niet alleene in de stadt inne gecomen is maer oock met een merckelicke troupe gemarcheert zijn tot op de marct, directelick tegen d'expresse woorden van de capitulatie, ende tot verwonderinge van velen, dat die gene, die de poorte ende toesicht van dien bevolen was, sulcx niet en hadde verhindert. Dit is het corte ende naecte verhael van 't gepasseerde. Alsoo nu den Magistraet wort te laste geleydt, datse niet hebben willen toelaten, dat de burgers, die haer daertoe willich presenteerden, het schip met ammunitie van Amsterdam gesonden, souden inhalen: soo wort daerop uyt gemeenen name geantwoort, dat se int selve verwitticht waren dat de vijandt met een tamelick aantal volcx te paerde ende te voet in embuscade lagh, om de uytcomende burgers ofte soldaten te overvallen en dat se daeromme ex officio gehouden waren sulcken gevaerlicken uyttocht te verhinderen, om hare burgers niet te laten willens ende wetens comen op een vleeschbanck. De Borgemeester van Dam wort int particulier te laste geleyt, dat hij alleen buyten met den vijant gehandelt heeft maer hij antwoort tot sijne defensie dat hij dit gedaen heeft uyt last vanden vollen Raet, ende alle de gene, die noch bij de Raet genomen sijn geweest tot assistentie, ende dat die van den crijchsraet hebben willen alleen handelen. Dat hij oock die commissie niet heeft aengenomen, sonder daertegen dapper gecontesteerd te hebben. Men roept seer tegen hem ende andere van de Magistraet van eenige preallable heymelicke handelingen met den vijant, eer hij voor de stadt quam: maer hij verclaert voor hemselven heylichlick dat | |
[pagina 46]
| |
hem sulcx noyt in den sin gecomen is: dat hij ende de sijne van ouder tot ouder sijn vijandt geweest van de Spaensche Regieringe, ende getrouwe patriotten ende voorstanders van de vaderlantsche vrijheyt. Indien hij yet sulcx onder de leden hadde gehadt, dat hij hemselven wel gewacht soude hebben herwaert aen te comen, maer soude na d'IJssel en na Wesel hebben connen gaen, soo wel als hij herwaerts is gecomen. Dat hij met 4 schepen tseffens uyt Amersfoort is gecomen, ende hadde connen voorbij het oorlochsschip, dat aende tonne leydt, in stillicheyt geraken, maer dat hij hemselven willens heeft bekent gemaect, expresselick daertoe uytgecomen om hem ter purge te stellen. Men heeft van Dam over eenige minuten scherpelijck geexamineert. Ick sal eenige hier verhalen. Men heeft hem geexamineert over het inne comen van den trompetter van den vijand: Hoe hij binnen gecomen is, van wien ontfangen, van wien ingeleydt, wie de poorten geopent heeft? dit wiert voor een effectieve preuve gehouden, men heeft hem op een dreyvoet sonder kussen doen sitten, als of hij schuldigh ware geweest, daer hij eerst mocht onderhoort worden, ende daeruyt verstaen off hij schuldigh was. Men heeft hoog geinterpreteert dat men den trompetter eten ende drincken hadde gegeven, oock wijn geschonken, item, dat men op sijn versoeck, aen den Generael, den Grave van Montecuculi hadde gesonden een flessche met ontrent dry cannen wijn, daervan doch al van hadde verclaert, dat men cruyt en loot voor hem hadde. Men heeft gevraecht, aengaende den commandeur, of hem de sleutelen ende de bewaringe vande poorten sijn toegestaen geweest, of men hem in sijn officie niet heeft belet, oock om te removeren eenige huysen ende item: of hij oock de wallen wel beset hadde etc. | |
[pagina 47]
| |
D'antwoorde was, datmen hem geen belet hadde gedaen, dat hij de sleutelen niet versocht hadde, ende oversulcx die hem niet geweygert waren: dat de borgers willich sijn geweest hare boomen af te houden, oock afgehouden hebben dat op de defecten bij hem aen de Magistraet geremonstreert, bij deselve was gelettet: dat zij haer oock op de militaire ordre aengaende het besetten van wallen, niet verstonden. Men heeft wel nauwer gesift, dat de Magistraet becommert was geweest over't schieten vande borgers ende soldaten, terwijlen de trompetter binnen was, ende dat de Magistraet sulcx heeft verboden gehadt, het en ware dan dat de vijandt hostiliteyt daerentusschen bethoonde, men vermeende dat soo lange hij binnen was stillestand van wapenen moeste sijn. Daer is oock wel gecavilleert op 't inlaten vanden trompetter ten ijn male: oock seer nauwe gesift dat men den selven 2 halve pistoletten tot vereeringe hadde gegeven daer den trompetter van de stadt buyten met een dobbelde ducaat was beschoncken ende de Magistraet meende dat het de costume was. Seer nauwe heeft men oock gevraecht over 't consent van 't overgeven van de stadt bij die van den crijchsraet: ofse ontboden waren geworden hoe sterck, wat persoonen, ende of haer hooft voor hooft haer goet duncken was afgevraecht. Men wilde geen de minste dubitative antwoorde toelaten, men duydde alles ten archsten ende wiert te boecke gestelt hetgene men meende meest tot beswaringe van de gevangen te dienen; ende als hij ergens op de swackheyt van sijn memorie hem beriep, hem aengeseyt dat hij moeste categorice antwoorden, dat men 't hem wel soude doen den(ken?), dat het stukken waren die niet ongestraft moesten passeren. Men heeft hem oock seer scherp gevraecht off hij buyten sijnde met den Ritmeester Chieze ende van | |
[pagina 48]
| |
Tijen, die van wegen het crijchsvolck buyten met hem gingen, hadde gecommuniceert, ende of hij oock in hare presentie met de gecommitteerde van den Grave hadde gehandelt. Daerbij hoe het toegecomen was dat des vijants volck des avonds ingelaten was daer se eerst moesten des anders daechs morgens incomen volgens d'artyckelen van de capitulatie? waerop hij geantwoort heeft dat hij doe buyten was ende over sulcx daeraen niet schuldigh, staende te versorgen bij degene die binnen waren, ende de poorten moesten bewaren dat deselve mochten gaen volgens het bespreck. Wat dunct uwe E? daermen soo vraecht ende op sulcke beuselingen staet, heeft men daer wel wat van gewichte tot beswaringe? Ick houde evenwel, dat de gevangenen niet sullen losgaen sonder brantmerck. De magistraet is nu verandert en heeft men tot Burgemeesters gemaect een harde kerckbroeder, niet geheel eerlick sijnde, ende dan noch een, die oock kercksch is maer wat soeter. Wat raet? Wie kan tegen ongelijck ende gewelt? Het moet geduldelick geleden, ende Godt den hoogen Garant der onnooselheyt bevolen worden. Hij sal 't richten. De Gooyer sit sonder acces, ende is noch niet geexamineert, off Hardevelt is geexamineert weet ick noch niet. Gisteren Sonnendagh was hier geweldige ontroertheyt. De Denen die hier ingecomen waren op Vrijdagh, wilden gelt hebben, en men vreesde voor plunderingeGa naar voetnoot1). Hare Overste hadden eenige duy- | |
[pagina 49]
| |
senden ontfangen, ende haer evenwel niet gegeven, ende de arme soldaten hadden noch gelt noch broot. Men brachte de andere soldaten, oock alle de borgers in wapenen, ende deselve wiert daertoe gebracht, datse elck een paer rijcxdaelders cregen, maer sij wilden meer hebben. Men wacht noch xi (11) compen van tselve volck, ende dan sullen se lancx de Leck en d'IJssel geleydt worden, soo men seydt. Alle de burgers sijn te nachs in wapenen geweest, alle kloosters ende kercken beset, ende sij sijn noch in wapenen. De voormiddach predicatie wiert afgesneden, ende des namiddachs isser, soo men mij geseyt heeft, niet geleert. Ick blijve hier vast, wachtende na d'uytcompste, hoewel ick al eenige brantbrieven uyt Hollandt becomen hebbe met sommatie van weder te comen. Dit is gene ick tegenwoordich hebbe. Uwe E. mach het discretie communiceren. Godt sij ons genadigh. Groetenisse aen uwe E. schoonmoeder, huysvrouw, oom, suster, alle bekende. 3e Septemb. 1629.
Uwer E. dienaer en vrint
De VlaminghGa naar voetnoot1). Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. No. 923. | |
[pagina 50]
| |
ciscus van Limborch, koopman tot AmstelredamGa naar voetnoot1).Seer waerde vrunt ende broeder in den Heere. Volgens mijne beloften in de jongsten aen mijn sone geschreven, dat ick uw E. van hier soude schrijven, voldoe ick nu sulcx. Gisteravond arriveerde ick hier, ende vont de gantsche stadt vol vreucht. Men hadde in alle de kercken gepredict ende Godt gedanckt, ende alle straten waren beset met picktonnen om te vuyren. Ick sach tbeginsel daervan; maer moede ende mat wesende van soo verren gangh als Utrecht van hier is, gingh na de ruste toe, latende de luyden, die beter daertoe gedisponeert waren, de vreuchdevuyren ten eynde uyt sien, het gebeyer ende geluy van klocken horen. Ick sal hier nu bij gaen voegen het gene ick tsedert Saterdagh den 15den deser van de gevangens gehoort hebbe. Op den geseyden dach wiert van Dam weder geexamineert, oock d'andere twee, Hardevelt ende de Gooyer, maer hij eerst. 1. Hem wiert gevraecht, off, behalven de dry brieven aen den vijandt gesonden gedurende tbelegh, niet mede een vierde gesonden, ofte ten minsten geconcipieert was geweest. Hierop heeft hij int eerste geantwoort dat hem wel yet daervan in confuso voorstondt, maer dat hij niet recht konde geheugen wat 'er van was. Dat sij in de uytersten perplexiteyt ende becommernisse geweest waren, en dat'er vele confuse ende vreemde voorslagen gedaen waren; datse voor de woelende Gemeente van binnen ende middelerwijle voor een overvallinge van buyten bevreest waren; oversulcx, indien hier | |
[pagina 51]
| |
yet van was, dat het een voorslagh moeste geweest zijn, die niet goetgevonden en wiert, maer was blijven steken; immers altijt dat hij wel wiste dat'er bij hem niet apart, maer alles met weten van't collegie van den Magistraet was geschiet, Godt een getuyge wesende van sijne innocentie. 2. Gevraecht van den inhout van sulcken brief ofte concept, ende wiese gestelt hadde, antwoorde niet seker te connen seggen, also 't hem niet alles voorstondt. 3. Gevraecht of hij se niet selve ingestelt hadde, antwoorde sijns wetens neen. 4. Gevraecht als men hem wat op den wegh hielpe, of hem alsdan meer daervan in de memorie soude comen antwoorde, dat het konde wesen, ja. 5. Gevraecht sijnde, of het gene excuse was aen den Grave de Montecuculi, dat men den brief tot antwoorde gestelt op den sijnen met den trompetter niet hadde connen uytcrijgen, als feytelick door de populacie belet zijnde, antwoorde dat hem daer yet van voorstont, maer dat hij 't evenwel niet pertinent en wiste.
Daerop is hem voorts gethoont een chartebel van sulcken inhoude, sonder opschrift, date, onderteeckeninge, wesende van sijne handt, het welcke, hij dadelick opt eerste aensien bekende sijn handt te wesenGa naar voetnoot1). De gelegentheyt daervan was, alsoo de trompetter van de stadt met den brieff tot antwoorde aen den Grave de Montecuculi, was verhindert | |
[pagina 52]
| |
door het woelende grauw uyt de stadt te rijden, niettegenstaende hij voor de tweede mael met Borgemeesteren ende die van den crijchsraet vergeselschapt wiert, soo wiert bij de Magistraet gevreest, dat de voorss. Grave qualick soude nemen het dilay van de voorss. antwoorde; ende alsoo midderwijle des vijants trompetter weder binnen quam, begerende met den Commandeur alleene te spreken, ende niet meer willende met de Magistraet te doen hebben, soo was bij de Magistraet vreese dat haren trompetter evenwel niet uyt soude connen comen, ende oversulcx dat sij ende hare borgers te meer in ongenade souden geraken bij den voorseyden Grave; hiervan was dit briefgen van excuse geconsipieert, dat se meenden heymelick buyten te sullen crijgen. 6. Gevraecht, waerom hij dat hadde geconcipieert, ende niet de Secretaris, antwoorde dat de Secretaris soo weeckhartigh was, dat se geen werck van hem conden crijgen, en daerdoor wel moesten selve tot meermalen de penne in de handt nemenGa naar voetnoot1), ende dat in allen gevalle dit briefgen niet was gesonden geweest, alsoo de trompetter van de stadt metten brieff van de Heeren noch eyntelick uyt was geraect. Het voorss. concept van briefgen wort hooge gewogen, want de heeren seggen dat men daerdoor den vijandt de swackheyt vande stadt, veroorsaect door de tweespalt, die d'er binnen was, heeft te kennen gegeven. Met dat nu van Dam hadde bekent dat het sijne handt was, ende dat daerop waren gevallen de geseyde propoosten, soo seyden de heeren voort daerop, dat | |
[pagina 53]
| |
het proces daermede uyt was, ende de heeren scheyden daerop. De fiscael Cloots heeft wesen soecken op de Secretarye tot Amersfoort uyt last van de heeren, om te besien, of men niet naerders tot last vande gevangens soude connen vinden, en het schijnt dat hij niet gevonden heeft als dit fijne chartabelligen; de heeren seggen dat het de trompetter haer gegeven heeft, maer de gevangens houden dat sulcx niet waerschijnlick zij. De Borgemeester de Gooyer is daerover oock geexamineert geweest, die noch beter memorie daervan hadde als van Dam. Aerssens dede d'examen, die hem hart aen gingh als een leeuw, maer de Gooyer verantwoorde hem weder met groote couragie, hem vermanende gemack te doen, ende soo niet t'oversnorcken diegene, die aen sijne voeten saten ende minder waren als hij, maer eens te gedencken den dagh daer sij beyde even hooge ende groot souden wesen, ende daervan onwederroepelick vonnisse soude worden gegeven vanden alderhoochsten Richter. Daerop Aerssens seyde, dat hij sprack niet als een politicus, maer als een Jesuyt. De Gooyer repliceerde weder dat hij sprack als eene die ontschuldigh is, ende op de suyverheyt van sijne conscientie derf steunen. De Borgemeester Hardevelt isser oock over geexamineert, ende het examen geschiede in deser manieren. Eerst wiert hem gevraecht, off hij niet meende dat die gene, die in een belegerde stadt sijnde, den vijandt te kennen geeft de swackheyt van de stadt, hemselven daermede schuldigh maect ende straffe verdient; hierop antwoorde hij dat een soodanige straffe verdient, al ware hijt selver. Daerna is hem gevraecht, off hij geen kennisse | |
[pagina 54]
| |
hadde van het concept van excuse, waerdoor men aen den Grave de Montecuculi hadde willen excuseren het uytstel vande antwoorde op sijnen brief, liggende het selve op de ongestuymicheyt van de populacie, die 't uytsenden van denselven brief hadde met gewelt verhindert; het welcke was soo vele als den vijandt willen openbaren hoe qualick de stadt van binnen gestelt was, doordien de populacie tegen de magistraet stondt, ende soo sterck hadde geweest, dat het hadde connen verhinderen het uytseynden van een brief, die de magistraet sochte uyt te senden. Hier heeft hij plat af ontkent eenige kennisse daervan te hebben gehadt; hetwelcke uyt sijnen mont is geteeckent. De navolgende nacht, hemselven naerder overdenckende, soo is hij indachtigh geworden, datter was geresolveert geweest yet sulcx te concipieren, als het voorseyde chartabel innehielt, ende heeft uyt hemselven, sonder van yemant daertoe vermaent ofte aengeport te wesen, een brieff aen den fiscael gesonden, daerinne hij ront uyt bekent, dat hij hemselven naerder overdacht ende bevonden heeft warachtigh te wesen, dat'er was goetgevonden geweest, dat men sulcken briefgen van excuse soude concipieren, als 't voorss. chartabel inhielt; waermede hij hemselven soo diep schuldigh maect als van Dam en de Gooyer. Ick hebbe gesien sekere verclaringe van den geheelen ouden enden nieuwen magistraet, waerbij deselve verclaren, dat de heeren van Dam, Hardevelt en de Gooyer, sijn eerlicke, vrome persoonen, dewelcke sij lange gekent, ende met deselve dickwels gebesoigneert hebben, ende datse de selve altijt hadden bevonden trouwe voorstanders van t'Vaderlandt ende ijverige vijanden van de Spaensche heerschappije en | |
[pagina 55]
| |
regieringe, en datse in alles wat se hebben gedaen ende gehandelt int overgeven van de stadt, niet hebben gedaen dan met gemeen advys ende eendrachtigh goetvinden van den geheelen magistraet. Van Dam is noch gevraecht geweest, off hij Goossen de poortier belast hadde, dat, als Karreman (dit is een vande borgercapiteynen, die mede buyten de stadt was, als van Dam aen den Grave van Montecuculi was gesonden, ende die nu mede gevangen sit, een treffelick kercksman) soude comen met 200 mannen, dat hij hem alsdan soude inlaten; maer hij heeft sulcx ontkent. Hem is oock aen geseyt dat hij den majoor soude gedrongen hebben de sleutelen aen Goossen te geven, waerdoor hij t'onvrede soude hebben geweest, ende aen de Heeren sulcx willen clagen; hierop is sijn antwoorde geweest, noch indachtigh te sijn, dat hij de eerstemael binnen komende, gelast hadde dat'er ordre gestelt soude worden, dat hij weder comende mochte uytgelaten worden sonder wachten, maer niet en wiste op wat maniere, dat hij oock den majoor de sleutelen soo niet hadde afgeparst. Hem wiert oock aengeseyt, dat hij de commissie om buyten te gaen willigh aengenomen, ende hemselven daertoe genoech geoffreert hadde; maer hij hadde geantwoort, dat hij ter contrarien hemselven daervan gesocht hadde te excuseren. Men heeft oock de Gooyer geexamineert, alsoo hij 's daechs voor de belegeringe met seker advocaet van Amsterdam hadde gesproken, die Catholyck gesint was, hoedanige dat de propoosten waren geweest die hij met hem hadde gehouden. Ick hebbe niet eygentlick verstaen wat hij daerop geanwoordt hadde. Uwe E. can hieruyt sien hoemen 't soect. Men weet noch niet recht de tijt wanneer de sententie gaen sal, vele min wat die inhouden sal. Daer waren maer 2 van den Raet van State tot Utrecht, doe ick | |
[pagina 56]
| |
vertoogh, van de andere waren sommige int leger, sommige in den Hage, men meent dat se eerst alle sullen bij een sijn, eer men vonnisse sal geven. Daer wort niet getwijffelt, nae de viunicheyt van 't examen, off de sententie sal scherp sijn. De Raet van State is eygentlick gestelt over de crijchsluyden, ende over de mesusen, die daer onder vallen; sullen die nu soo over borgers mede willen sententieren; dat soud'er hart op aen comen. Wat raet? Tegen gewelt en vermach men niet, men moet het dragen, ende daerentusschen sijne goede conscientie den Heere bevelen. Hij is de garand der onnoozele. Hij wille hare onnooselheyt voorstaen, het Vaderlant, ons, uwe E. met de lieve huysvrouw, kinderen, schoonmoeder, schoonsuster, ende alle de vrunden genadich wesen. Leyden 22sten Septemb. 1629. Bekende handt. Adrianus Borrhius. De vijandt leyt noch in sijn foorten op d'Yssel met eenigh aental van ruyters ende knechten. Graef Hendrick van den Berge heeft, soo ick op de wegh verstont, voorgehadt een schansse op te werpen tusschen Emmerick ende Rees, ofte tusschen Rees ende Wezel, ick verstont niet recht waer, om soo den toevoer opwaerts te verhinderen, maer daer is ordre tegen gestelt. Sijne Excellentie ruct vele volcx by malcanderen, daervan een parthye vergaderen ontrent Moock, een partye ontrent Heusden. Wat hij voor heeft leert de tijt.
Neempt ten besten mijn haestigh gecrabbel. Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. No. 770. | |
[pagina 57]
| |
IV. Brief van Mr. Willem van Dam aan Samuel NaeranusGa naar voetnoot1).Mijn Heere! Ick hadde all voor desen last gegeven om U nicht te verwittigen dat uwe boecken die men binnen Amersfoort nevens mijne meublen tweemaal heeft moeten verbrengen met de selve mijne meubelen noch behouden tot Hoorn gecomen sijn, gepact in houte kisten die ick daer toe expresselijck hadde belast te doen maecken. Tschijnt, soe ick verneme dat de mijne ten deele onder d'uwe en d'uwe onder de mijnige vermengt sijn doordien alles heeft moeten geschieden tumultuarie en in absentie van mij ende mijn huysvrouw. Sij sullen soe lange daer moeten blijven ter tijde toe ick selfs eens te Hoorn sal kunnen comen omme d'selve te separeren. Ic kan niet anders vernemen off alle de boecken sijn bij malckanderen gepact sonder datter eenige vermist sijn, doch dit sall hem eerst bij de visitatie openbaren. Ick sall voor deselve voorts gelijcke sorge dragen als voor mijn ander goet. 't Gene voorss. is hebbe ick oock aen domino RijckwaertGa naar voetnoot2) geseyt, die mij uyt uwen name daer nae gevraecht heeft ende met eenen uwe groetenisse mede gedeelt en hoeseer u.E. mede becommert is over tgene den burgemeester de GoyerGa naar voetnoot3) en mij overcomen is. Ick bedancke u.E. | |
[pagina 58]
| |
voor de vriendelijcke affectie t'mijwaerts. Ende gelove dat u.E. alles wel met verwonderinge verstaen heeft, ende oock mede het gevoelen niet en heeft, dat wij, op dewelcke alleen de gepasseerde swarichheden van 't gemeen landt blijven berusten, als boosdoenders ende sulcke als wij in 't eerste sijn uytgecreten geweest, dit alles sijn lijdende. 't Soude mij voorwaer al te beswaerlick vallen ten ware mijne goede ende geruste conscientie in desen mij was verlichtende en vertroostende gelijck ick oock mijne sententie hebbe opgenomen met de woorden dat ick dit liever hadde te lijden dan dat de goede gemeente swaerder hadde overcomen. Godt, die de herten kent is een getuyge over mijne onnoselheyt ende met hoe ijverigen gemoet ick bevlijticht hebbe tgene ten gemeenen besten en behoudenisse was dienende. Is dit bij iemandt beharticht soe is het bij de burgemeester de Goyer en mij gedaen. Wij hebben allenthalven met alle mogelyckheyt assistentie gesolliciteert En onse commissien ende rapporten getrouwelijck uytgevoert ende gedaen. Men heeft ons met geen middelen van defentie versien. De defentie van onse stadt is weynich in consideratie gecomen, men vreesde dat de soldaten die men ons soude toesenden voor 't gemeene landt onbruyckbaer souden gemaeckt werden. Eyntelick hebben wij ses compagnien te voet, qualick 600 combatans sterck sijndeGa naar voetnoot1), met een compagnie ruyters binnen gecregen waermede wij well voor een aenloop maer voor geen belegeringe bestendich waren. Doe dese ons all toegesonden waren sijnder gecommitteerden van Hollandt ende Utrecht | |
[pagina 59]
| |
gecomen ons - te weten de burgemeesters Hardevelt, de Goyer en mij om aen de magistraet te relateren - voorhoudendeGa naar voetnoot1) de uytvoeringe van 't coorn ende de goederen ende de swackheyt van onse stadt, waer op wij ons beclagende dat men de defentie van de selve onse stadt soe weynich in achtinge naemt ende ons alsoe abondonneerden en iterativelijck instantie doende om middelen van defentie met presentatie als meermaels te voren van goet en bloet bij 't landt te willen opsetten bij apparentie van uytcomste, versoeckende 1500 off 2000 man met andere nodige behoeften. Voor andtwoordt cregen dat onse stadt niet te houden was ('t sijn de eygen woorden) met 3000 noch met 5000 mannenGa naar voetnoot2), dat wij ons niet souden verlaten op onse couragie, dat wij onse eygen swackheyt niet en kenden, dat wij ons niet en souden laten bedriegen, dat sij onse stadt hadden doen besien met meer andere woorden, oock vervoeringe van vrouwen en kinderen niet afradende. De burgemeester Hardevelt seydt dat als hij seyde, datt het dan beter ware dat wij alle uyt de stadt gingen, daer op geandtwoordt wierde, meent ghij dat ghij all veel versuymen soudt? Dit geschiede des Saterdaechs nae de middach waerop den viandt sich den aenvolgenden dach tot Bernevelt ende des maendachs 's morgens voor Amersfoort vertoende met vijff regimenten te voet, ses en dertich compagnien paerden ende elff stucken geschuts, waeronder vier halve cortouwen waren. Wesende daerdoor belet de uytvoeringe bij de H.H. gecommitteerden voorn. geurgeert ende bij de magistraet geconsenteert waertoe | |
[pagina 60]
| |
ontrent 50 off 60 schepen voor de Eem quamen doch te laet. Den viandt was na de middach all nae opte grachten ende inde huysen aen de Utrechtse ende Slijckpoort gecomen, schietende met musquetten op de onse ende oock met eenighe van hare stucken. Den aenvolgenden dach hadden sij haer geschut op vijff plaetsen geplant ende schooten daermede. Alle de burgers ende soldaten mosten gestadich hooft voor hooft sonder intermissie op de wallen sijn, waermede deselve noch niet nae behooren beset waren. De sterckte van de stadt is u.E. bekent. Den commandeur en soldaten hebben haer dickmaels beclaecht dat sij op een vleeschbanck waren ende geen eer konden bevechten, sij en conden ons niet verseeckeren, gelijck oock den Commandeur met sijn krijchsoversten bij de Magistraet formelijck ende expresselick affgevraecht sijnde off de stadt noch te houden was daer op nae deliberatie en visitatie van de ammonitie geandtwoordt heeft dat sij ons den aenstaenden nacht niet conden verseeckeren, blijckende t selve bij sijne sententie, en off men noch all 24 uyren mochte comen te houden (seyde hij) soe souden wij als dan geen appoinctement crijgen kunnen. Twee lieutenants van de borgerie quamen daernae voor de Magistraet en sustineerden dat men soe haest niet behoerde te composeren, wij seyden haer het oordeel van den crijchsraet. Ick voechde noch daer bij sij souden bij den Commandeur gaen ende overleggen off eenich middel tot defentie was. Indien iae, dat de magistraet en ick selfs geresolveert was mede te vechten; sij gingen den Commandeur spreecken en cregen tot andtwoordt dat onse muyren oudt waren en op verrotte anckers rustende, dat de stadt niet houbaer was, dat mense moste opgeven. De 7000 pondt cruydts die wij op drie reysen t'mijner ernstiger instantie becomen hadden waren den eersten avondt tot op 37 off 3800 pont | |
[pagina 61]
| |
nae geconsumeert. Ick geve u E. nu te bedencken wat ons, die de sorge voor het bloet vande burgers ende andere miserien incumbeerde, in sulcken gevall toestondt te doen? De gantsche Magistraet met de gantsche crijchsraet metten officiers van de borgerie ende sestien vande gequalificeerste burgersGa naar voetnoot1) daertoe geroepen hebben de overgevinge vande stadt tsamentlick geresolveert. T'is ons werk niet anders geweest als ledematen van deselve. T'gene bij ons ofte bij mij gedaen is, is door expresse last ende ten versoecke van de Magistraet getrouwelick ende oprechtelijck gedaen, niet buyten last maer volgende mijnen last. Men heeft te voren Amersfoort in geen consideratie genomen ende op de behoudenisse van dien geen staet gemaeckt ende daeromme ons met soe weynich middelen van defentie versien ende de courage die bij ons meerder als bij iemandt was (t'is de waerheyt dat ick segge) ons benomen. Daernae was t'heele landt door t'overgaen van Amersfoort in gevaer gestelt, daer was verraderie mede vermengt etc. Een fraeye occasie om den roep over t'versuym van des viants overcomste over den Jissel te verdoven. Vexat censura columbas. De burgemeester de Goijer en ick hebben ons uyt Amersfoort begeven soe haest het ons is toegelaten geweest omme ons te verandtwoorden tegens de calumnien die principalick tegens onse personen gespreydt worden. Ende alsoe wij om veylich te gaen te water op Amsterdam trocken, met vier schepen vol volcks hebbe ick selfs uyt ons schip gegaen na de Heeren van de Admiraliteyt die met twee oorlochschepen en eenige iachten voor de Eem lagen ende de gelegentheyt van alles aen haer | |
[pagina 62]
| |
E. verhaelt, (een evident teecken, immers, van een gemoet sich genes quaets bewust), dewelcke ons een iacht nasendende die van Amsterdam van onse comste veradverteerden, waerop, naedat onsen schipper door die van t'selve iacht belast was geen volck voor haer wedercomste aen landt te setten, den maioor Hasselaer, capiteyn Hoop met eenige musquettiers met het selve iacht aen ons schip gecomen sijn seggende dat sij daer gesonden waren van de burgemeesters niet om ons eenich effront ofte disrespect aen te doen maer alleen om ons voor de insolentie van t'graeuw te praeserveren ende beschutten. Ick schricke noch als ick dencke op het woeden van t'graeuw tot Amsterdam en t'perijckell da[er] wij noch doorgaens in waren om bij het graeuw ontweldicht te worden; men bracht ons voort nae Utrecht in een herberch, alwaer den Raedt van State ons door haren geweldigen dede appraehenderen waertegens wij protesteerden als den Raedt van State die geen iurisdictie over ons en competeerde in desen niet subiect wesende met versoeck dat wij mochten gebracht werden voor de Heeren Staten van Utrecht omme voor de welcke ons te presenteren wij ons op reys begeven hadden. Ick verstae dat Aerssens en Olphert Barentss. doen ter tijdt alleen tot Utrecht waren. Men heeft ons eerst met twintich soldaten ten huyse van den geweldigen, daernae op Hasenberch strictelick bewaert sevendhalve weeck met verbot van acces van vrunden en pen en inctGa naar voetnoot1). Midlerwijle heeft men mij seer bejegent (waerinne hem Aerssens die alles | |
[pagina 63]
| |
gedirigeert heeft niet als een rechter ad indagandam veritatem maer als partie ad accusandum heeft gethoont) op veele vragen geexamineert ende oock off ick geen communicatie met den viande hadde gehouden, daer nochtans geen indicien toe waren, ende naedat men ons daerinnne onnosel heeft bevonden, ende evenwell soe t'schijnt om de harde proceduyren tegens ons aengeheven tot conservatie van hare geingageerde reputatie eeniger mate een glimp te geven, heeft men alle onse actien soecken te esplucheren ende daerop sulcke sententien in dicta causa gegeven dewelcke in veele ende notable poincten van onse confessien sijn discreperende ende oock somtijdts de selve contrarierende sonder dat men ons tot onse defentie heeft gehoort off eenige openinge van getuygen ofte getuychenissen, veel min eenich debath ofte reproche daer tegens vergost. Onse confessien sijn maer naecte verclaringen vande waerheyt van onse actien daerinne geen delicten gelegen sijn. Wij en wisten oock niet wat men daeruyt t'onser beswaernisse wilde duyden te meer dewijle die geene die t'principaelste met ons gemeen hadden niet alleen niet gecauseert maer weder in den magistraet ende oock in hoger plaetse gestelt worden als Johan Sael die nevens Rijck van Diest al in t'eerste van onse gevanckenisse Burgemeester wordeGa naar voetnoot1). Doch wij waren Remonstranten, ick was aen de dochter van Hogerbeets getrout, dewelcke off sij niet genoech met haer vader geleden hadde, nu oock op t uyterste swanger sijnde t'defect van t'selve lijden met haer man noch | |
[pagina 64]
| |
moste suffleren. Dit werdt bij veelen gehouden de fonteyne te sijn van onse beswaernissen. Tschijnt oock eeniger maten uyt de sententie van Hardevelt, dewelcke presiderende Burgemeester wesende ende alles hebbende gedirigeert ende met mij gemeen gehadt, in veelen delen verschoont is, iae selfs ons te laste geleyt is tgene bij hem alleen gedaen is geweest, alsoe t'rapport vant voorgeven van de gedeputeerden van Hollandt ende Utrecht ons te laste geleyt bij hem alleen in onse absentie ende niet bij ons en is geschiet twelck nochtans de meeste verslagentheyt causeerde ende wijlieden wel gewilt hadden dat hoewel t'nae waerheyt is geschiet, wat soeter gedaen hadde geweest. De fiscaell (twelck was de bailluw van der Goude genaemt Cloot tot dit werck uytgecosen) seyde tegens de voorn. Hardevelt dat hij de brugge was daer d'Arminianen en de Papisten waren overgegaen, ende dat hij over sulx noch heet noch coudt wesende mede uytgespogen soude werden. 1o. Wij werden in onze sententien belast met misduydinge van de meeninge van de Heeren Staten van Utrecht, d'gedeputeerden van Hollandt en Utrecht als oock van sijn Extie in onse rapporten, die genoemt werden onrechte rapporten. Ick verclare dat wij in aller oprechticheyt ende getrouwicheyt onse rapporten hebben gedaen, oock deselve soe discreetelick gemenageert als de saecke enich sints conde lijden. T'rapport vant aengeven van de Heeren gedeputeerden van Hollandt en Utrecht is in onse absentie bij Hardevelt gedaen als geseyt is waer uyt verbaestheyt ontstonde. 2o. Met nalaticheyt in t'solliciteren van polver waer van t'contrarie al te claer blijckt. De Staten van Utrecht schrijven nu onlanx aen de Staten Generael dat haer onse actien bekent sijn ende wat goede devoiren wij ten dienste van den lande hebben gedaen soe haest den viandt over den Jissel gecomen was | |
[pagina 65]
| |
omme met middelen van defentie geassisteert te wordenGa naar voetnoot1). Die van Amsterdam doen oock andere verclaringen. 3o. T'tegenhouden dat den commandeur de bewaringe van de poorten niet is toebetrout geweest, sulx is bij ons ontkent ende geseyt dat wij den commandeur in sijn ampt geen belet gedaen hebben. Hij heeft oock in t'gene hij t'mijner instantie aen de Magistraet schriftelick heeft overgelevert des vrijdaechs voor de belegeringe tot aenwijsinge van veele defecten en t'gene hij meerder hadde voor te stellen niet verhaelt off te kennen gegeven dat hem de poorten niet vertrout en waren. Voor sijn aencomste hebben de maioors de wachten bestelt met ordre van de magistraet ende borgercapiteynen, nae sijn aencomste door sijn ordre. De wijn is oock niet buyten weten van de militaire door ordre van de Magistraet en niet alleen van de burgemeesters wesende een vles van ontrent drie kannen groot aen den generael op sijn ernstich versoeck gesonden als menende dat sulx als een courtosie selffs aen vianden niet behoort nochte oock gebruyckelijck is om geweygert te werden. 4o. Naelaticheyt in reparatie van de defecten. Is dit bij iemandt benaersticht soe is het bij mij gedaen, ende alsoe ick acht dagen te voren buyten de stadt in commissieGa naar voetnoot2) belet geweest sijnde niet veel in de Magistraet praesent conde wesen als somtijts ter vlucht hebbe ick de reparatie vande defecten t'mijner instantie als geseyt is bij den Commandeur aengewesen ten hoochsten gerecommandeert, gelijck oock op alles soe veel doenlick was nae gelegentheyt ordre gestelt is geweest. Maer eylacy de defecten waren te veel | |
[pagina 66]
| |
als u.E. wel bekent is om in soe korten tijdt gerepareert te werden, insonderheyt oock bij ons sonder assistentie vande Staten. 5o. Quade comportementen int beleyden van metten viandt te composeren, ende daeronder t'concipieren van een acte van decharge (soe die genaemt werdt) en van een briefken van excuse. Dus is het met de saecke gelegen. Bij de tweede sommatie ende opeyschinge van de stadt worde door den trompetter een brief van Graef Henrick van den Berge aen de Magistraet gebracht van inhouden dat de graeff van Montecuculi last hadde omme ons beleefdelick te tracteren, goede conditien vergunnen ende niemant in t'een off t'ander te beswaren, ingevalle wij geen gewelt en verwachten. In welcken gevalle den graeff geen vorder last en hadde ende dat het ons gedien soude tot iammerlijck geclach van vrouwen ende kinderen waer van hij onschuldich wilde wesen. De Magistraet, die in dusdanige gelegentheyt met geen ander middel haer stadt ende borgerie conden praeserveren als met een goet accoordt, ende vreesende mede dat uyt t'expres afseggen van dese praesentatie een praetext van geen accoordt te willen vergunnen ende voorts van plonderinge bij het rouw ongedisciplineert viants volck wesende Keysersche en ten dele CrabatenGa naar voetnoot1) genomen mochte werden, heeft collegialiter geresolveert met communicatie en goetvinden van den crijchsraet desen voorseyden brief dilatorie te beantwoorden als wesende een saeck daer soe haest niet op conde geresolveert werden maer dat men hem nae genomene resolutie soude antwoorden. Hier op vielen voorts als de opinien dat men behoorde te composeren aenschouw | |
[pagina 67]
| |
nemende op onse insuffisantie ende swackheyt. T'welck met den crijchsraet is gecommuniceert en in deliberatie geleyt. De crijchraet haer beclagende dat sij ongeluckich waren dat se in soedanigen plaetse lagen, die niet en was te defenderen, ende de Magistraet dierhalven hare opinie te meer urgerende, waerinne ick mede als burgemeester t'woordt hebbe moeten helpen voeren, sonder nochtans te seggen van last te hebben van Sijn Excellentie etc. t'welck tegens de waerheyt en onse negative confessie inde sententie gestelt is. Eijntelijck is t'samentlijck goetgevonden, een trompetter met een brief uyttesenden van inhouden datter eenige buyten comen souden omme met den generael mondeling te spreecken van t'gene men geresolveert was te doen. De Magistraet ende niet wij buyten kennisse van deselve, heeft den Commandeur t'sijnen versoecke een acte verleent vervatende de redenen waeromme sij verstonden dat men de gemeente niet behoorden te stellen in hasard van overvall ende sulx nodich te sijn te composeren gaerne willende de militairen te gevalle verclaren dat de Magistraet eerst van composeren gesproocken hadde. Dese acte is ten versoecke van den Magistraet bij mij in de vergaderinge geconcipieert, gelesen, bij haer goetgevonden ende uytten name van den selve bij de secretaris geteeckent. Evenwell is noch den brief dien avondt niet afgegaen nae datter bevonden waren bij visitatie bij ons mede doen doen 37 off 38 tonnekens cruyt elck van hondert pont. Des andern daechs is nae formele affvraginge aen den crijchraet gedaen ende hare verclaringe daerop gevolcht als vorens verhaelt is, t'samentlijck ende eenparichlick geresolveert desen voorss. brief met den trompetter uyt te senden. Aert den Emenesser met eenige cumsuis hebben feytelijck belet t'uytgaen van desen trompetter niettegenstaende de commandeur, officier ende burgemeesters | |
[pagina 68]
| |
haer aucthoriteyt sochten te interponeren. Den viandt quam vast met meerder troupen op de stadt aen, voor confusie waer men in de stadtbevreest ende voor een overvall van buyten, de militaire officiers waren in grote perplexiteyt nevens ons, insonderheyt doen sulx geduyrende den derden trompetter van den viant binnen gesonden worde willende den commandeur alleen spreecken ende hem affvorderende cort antwoort off hij de stadt wilde opgeven ofte niet, ende seggende voorts dat hij mette Magistraet niet te doen hadde. De militaire officiers seyden dat sij de arme burgerie beclaechden, sij waren soldaten sij souden noch kunnen middel vinden om haer selven te redden, ende men hielt het daervoor dat men dus continueerende tot geen appoinctement immers altijdt met groot nadeel soude geraecken indien men den brief niet conde uytcrijgen, waerover men resolveerde de selve den trompetter van de viandt mede te geven doordien onsen trompetter niet conde uytgeraecken ende daerbij voegen een briefken van excuse van't retardement van't andtwoordt in den dilatoire brieff des daechs te voren toegeseyt omme noch soe veel als doenlick was de inconvenienten die uyt de actien van Aert den Emenesser cum suis te verwachten stonden te soecken te praevenieren. Doch alsoedrae de comste van desen derden trompetter de humeuren veranderden ende besadichden ende onsen trompetter metten meer gemelten brieff sonder resistentie uyt de poorten quam is den brief van excuse, niet van mij maer van den magistraet geschreven maer well te haren versoecke bij mij geconcipieert opgehouden ende niet uytgesonden. T'is oock met communicatie vanden crijchsraet geschiet. Dit conceptgen (twelck oock gegrosseert en in forme van missive gestelt en bij de secretaris geteeckent is geweest) blijvende op de taeffel leggen, is, soe ick verstae, bij Willem van | |
[pagina 69]
| |
DeuverdenGa naar voetnoot1) opgenomen ende bij Aert van DeuverdenGa naar voetnoot2), qui praecipuus tragaediae nostre author est et precium sceleris praeturam sperat et ambit, Aerssens ter handen gestelt. Niettegenstaende ick instantelick versocht hebbe dat de Heeren naerstich souden willen ondersoecken wat hier van was ende dat sij souden bevinden dit te wesen t'werck van den Magistraet ende niet van mij met praesentatie dat ick het haer oock wilde doen blijcken, stelt men t'evenwel bij mij buyten resolutie, ordre ende last geschreven te sijn. De Burgemeester Hardevelt hadde het eerst geignoreert doch voort nae sijn examen sijn memorie ververschende ende hem beswaert vindende heeft den fiscael bij missive doen weten dat t'voorss. briefken bij mij inde vergaderinge van den Magistraet volgens haere resolutie geconcipieert wasGa naar voetnoot3). Evenwel werdt hem de kennisse van dien niet t'laste geleyt als well den Burgemeester de Goijer waer uyt te sien hoe men't op ons gesocht heeft. Wat nu aengaet mijne actien int maecken van't accoordt (daer toe ick genoechsaem bij opdringinge de commissie heb moeten aennemen) deselve sijn oock geschiet in aller oprechticheyt. Ende met alle doenlijcke naersticheyt omme de artijckelen die mij mede gegeven waren soe nae te bedingen als 't mogelijck was, ende oock meer te impetreren. Tleste vant derde artyckle als oock 't 12 ende 15Ga naar voetnoot4) sijn boven de | |
[pagina 70]
| |
artyckelen mij mede gegeven bedongen, maer 't artyckel van dat den viandt geen volck inde stadt soude moegen laten comen voor des anderen daechs heeft hij niet anders willen toestaen dan onder conditie dat hij noch den selven avondt meester van de poorten souden wesen ende geen volck in de stadt laten comen voor des anderen daechs tegen den avondtGa naar voetnoot1). Ick hebbe aen de Magistraet rapport gedaen ende mijn wedervaren op ieder poinct verhaelt, sij hebben t'accoordt soe t'lach goet gevonden met een goet genoegen ende dat ick weder nae buyten gaen soude omme den viandt hier van bescheyt te seggen gelijck ick belooft hadde sulx te doen voort datelijck alsoe den avondt aenquam. T'contract bij den viandt all onderteeckent worde vast int net gestelt om bij de Magistraet mede geteeckent sijnde mij naegesonden te werden. Ick konde de Magistraet soe lange niet bij den anderen houden ter tijdt toe alles noch eens na de comste van den Burgemeester Hardevelt, daer men vermidts den avondt aenquam niet langer nae | |
[pagina 71]
| |
conde wachten, mochte geresumeert werden dewelcke hem te rusten geleyt hadde ende aen de boden meermaels om hem gesonden voor antwoordt gegeven hadde dat hij hem conformeerde met t'gene gedaen soude worden. T'is waer dat nae t'scheyden van den Magistraet bij ses ofte seven daer noch gebleven mij gerecommandeert worde nochmaels te tenteren dat de viandt noch dien avondt geen meester van de poorten mocht sijn, dat oock Carremans bij Hardevelt ende de Goijer ten dien eynde mij naegesonden is twelck ick oock met alle mogelijckheyt hebbe gedaen ende noch weder in praesentie van Carreman gereitereert doch te vergeeffs. Hadde de Burgemeester Hardevelt soe verbaest ende verscrickt geweest hij hadde als praesiderende Burgemeester de approbatie ende resolutie van den Magistraet collegialiter genomen weder collegialiter moeten doen retracteren ende uyt desselfs naem last laten toecomen omme t'accoordt bij weygeringe van't gene voorss. is aff te seggen, indien men goet gevonden hadde t'selve artyckel soe niet toe te staen ende dat het moste verandert werden. Maer dewijle het mij maer gerecommandeert worde van eenige van den Magistraet ende geen last van 't collegie van den Magistraet toequam, conde ick niet anders doen als ten uytersten daer op aenhouden maer bij refuys 't accoordt bij de Magistraet bewillicht niet opseggen. Dit hadde tegens mijn last geweest, ende soude mij grote swaricheyt geimputeert hebben kunnen werden indien daer een ongeluckich assaut op gevolcht hadde, gelijck buyten twijffel geschiet soude hebben. Ick versochte aen Carremans te willen rapporteren dat wij het niet conden obtineren. Dewelcke ten dien eynde nae binnen gegaen sijnde den troupe van des viandts volck voor de hameye gecomen is willende deselve opgemaeckt hebben, hij ende degene die in de Utrechtse | |
[pagina 72]
| |
poort waren hier over verbaest sijnde, siende de valbruch nederleggen ende de sobere besettinge van de poorte om te resisteren hebben de hameye geopent waermede evenwel grote swaricheyt voorcomen is. Doch hierinne dede den viandt tegent accoord dat hij sijn volck voort op de marckt dede marcheren t'welck hoewell t'hem qualick liet aensien noch geluckich tot vermijdinge van groote apparente swaricheyt is uytgevallen. Ick was buyten, die van binnen was de wacht bevolen. Ick conde dit niet beteren. Midlerwijlen most ick den heelen nacht als ostagier buyten blijven ende gaen eeten ende slapen ter plaetse men mij brochte. T'gene van den last aen den poortier om de sleutels bij hem te houden geseydt werdt is anders niet, dan dat ick binnen comende om rapport te doen, aen den maioor ende die aen de poort waren seyde dat ick wederom nae buyten soude moeten gaen. Dat sij passen souden dat ick reeicheyt mochte vinden om uyt te raecken. T'schijnt dat de maioor daer van wat ruymer verclaringe tot sijner ontlastinge gedaen heeft. Ick late nu u.E. en alle verstandigen onpartijdigen oordeelen off wij met dese onse actien dusdanige proceduyren ende sententien hebben gemeriteert, wij hebben geappelleert aen de Staten Generael met twee requesten versocht om in appel ontfangen te mogen werden tegens de sententien gewesen op gebleecken ende niet op confessie maer van de selve in veele ende notable poincten discreperende ende oock somtijdts de selve contrarierende, sonder dat ons eenich ander blijck ofte getuychenissen sijn geobijcieert, ende sulx niet en sijn geconvinceert. T'eerste request is gestelt in handen van den Raedt van State, die haer seer tegens ons formaliseert ende haer reputatie daeraen gelegen laet sijn. Op t'twede request mede continerende praesentatie om ons te | |
[pagina 73]
| |
sisteren is niet gedaen. De provintien konden malckanderen noch niet verstaen, eenighe hebben haer noch niet verclaerdt, eenige stonden ons versoeck toe, Groeningen stondt het toe midts dat wij eerst in hechtenisse souden gaen ende dat alsdan de saecke met der Raedt van State soude werden affgedaen. Ick sorge dat wij te machtigen partije hebben, ende derhalven alleen met gedult sullen moeten lijden ons troostende met een goede ende geruste conscientie en de reste Godt den Heere bevolen die de herten kent en t'sijner tijdt oock sall oordelen, dewelcke ons dit mogelijck t'onsen besten toegesonden heeft om met afsnijdinge van alle wegen tot de werelt t'padt ten hemel ons gladder te maecken. De traecheyt van onsen secretaris int aenteeckenen die bijnae nergens geen notitie van gehouden heeft is ons mede seer nadelich geweest, t'welck de oorsaecke was dat de Burgemeesters dickwils selffs de penne hebben moeten voeren. Daer en is niet off seer weijnich van't gepasseerde te boeck gesteltGa naar voetnoot1). Twelck indien't geschiet ware geweest gantsch tot onse decharge ende blijck van onse onnoselheyt soude hebben kunnen dienen. T'gene voorss. is hebbe ick u E. te liever willen communiceren door dien ick uyt domino Rijckwaert hadde verstaen dat u E. verlangende was omme van de saecke onderricht te sijn. Oock omme ons mede bij u E. als een vertrouwt vrient van't ongeluck en ongelijck ons wedervaren te beclagen. Mij voorders gantsch vriendelick aen u E. ende desselfs huysvrouw gebiedende met toewenschinge van alles goets nae | |
[pagina 74]
| |
siele ende lichaem. Waer toe ick u E. met u huysgesin in des Heren bewaringe bevele U E. dienst- en vrientwillige vriendt Eerwaerdige geleerde wijse voorsienighe Heere Samueli NaeranoGa naar voetnoot1) mijnen gunstigen goeden vriendt. Universiteits-bibliotheek te Amsterdam. Handschriften. A. 76. |
|