Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25
(1904)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekening van de kosten van het Rederijkersfeest te Leiden in 1596,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijken met de ‘Handelingen’ van onze congressen. We zullen hier beknopt meedeelen, wat we eruit leeren kunnen aangaande de aanleiding, het doel en den gang der feestelijkheden, die er in beschreven worden en waarvan we hierachter de geheele financieele regeling kunnen aanbieden, die blijken zal niet weinig bij te dragen tot beter begrip van de feesten zelf. Details uit de werkjes heb ik hier en daar bij verschillende posten der rekening aangehaald, wanneer ze tot opheldering dienen konden. 't Komt me voor, dat de aanleiding tot het feest te vinden is in de zorg voor de krankzinnigen en zieken, die in het St. Catharijnen-gasthuis werden verpleegd. Orlers deelt meeGa naar voetnoot1): ‘Tot onderhoud van de arme, elendige en krankzinnige menschen zijn aldaar (nl. in bedoeld gasthuis) gemaakt onder de boven zaalen langs een bekwamen gang 24 afgezonderde en besloten huisjes, om zulke personen 't zij mannen of vrouwen te bewaren en te verzorgen, dat zij haar zelven of anderen in geenerley manieren te kort mogen doen. Alle deze voorverhaalde zaalen, huyzen en andere plaatzen, in het begrip van het dolhuis liggende, die te vooren zeer armelijk gestelt waren, zijn omtrent den jare 1596, wanneer de Meesteren van het St. Catharijnen Gasthuis met consent van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van Holland en de Regeerders dezer stadt opgericht hadden een Loterye, door den welke zy een goede zomme gelts boven alle onkosten profiteerden, zeer vermeerdert en verbetert.’ Het doel der feestelijkheden werd daardoor tweeledig, zooals het dan ook in de Inleiding van ‘Den Lust-Hof’ is uitgedrukt, zoowel ‘om de eerlicke, heerlicke ende landnutte, als oock vermakelicke oude | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrye conste der Reden-rycken in goeden welstant ende reputatie te houden’, als het doen slagen der loterij door ‘eenen groten toeloop van volck in onse stadt te veroorsaecken’Ga naar voetnoot1). En het één zoowel als het ander is bereikt volgens de Inleiding. ‘Geen geschillen, gevechten noch ongelucken oft in t'minste eenige ongemacken en zijn gebeurt, t'welcke dengenen, die dese vrye conste zoeken te dempen, zal veroorzaken geen fameuse libellen of faemrovende geschriften daertegen meer uyt te geven of te stroyen’. De samenkomst, door de Witte Acoleykens georganiseerd, wordt gelijkgesteld met het ‘Heerlyck, Triomphant, Costelick Landt-Juweel ofte Rethorische Feeste binnen Antwerpen in Augusto des jaers 1561’ gevierd. Castalides Nimphen schenen ‘by ons in Hollant alhier te willen haer woonplaetse maken.’ Blijkens de Chaerte (Den Lust-Hof p. 12), waarmee de verschillende kamers uit Holland door de Witte Acoleyen met de spreuk ‘Liefd' is tfondament’ tot den wedstrijd werden uitgenoodigd tegen den 26sten Mei 1596 ‘ten een uyren na middach’ aan de Zijlpoort, zouden de kamers, die vrij ‘logiis’ kregen, allen een vertooning geven voorstellende ‘het leven der Tyrannen’ als ‘intrey’. Daarvoor waren prijzen te behalen; evenzoo voor het fraaist blazoen, voor het best ‘pronunchieren’, voor een refereyn op een aangegeven regel, een liedeken, waarvan ook de grondgedachte werd aangegeven, voor het best zingen van het liedeken en voor een spel (‘vermaeckelic spel of boertich batement’). Ook was er een prijs voor de verst komende kamer. Vóór 1 Mei moesten de kamers zich aanmelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ten laetsten verzoucken wij den broederen vol trouwen
Wt elcke Camer een te stellen opt Toonneel
Om de gerechticheyt dees handels daer te aenschouwen
En zien, dat los van jicht elc een becoemt zijn deel;
Daer Liefd' is 't fondament valt zelden groot gescheel’.
Door tien kamers is aan de uitnoodiging gevolg gegeven. Uit Gouda kwam de kamer onder het devies ‘Uuyt Ionsten begreepen’, uit Catwyck op Zee ‘In liefden accoort’, uit Vlaerdingen ‘Aensiet Liefde’, uit Rotterdam ‘Met Minnen verzaemt’; ‘de Ionge Camer’, ‘d'Oude Camer’ en de ‘Vlaemsche Camer’ uit Haerlem, uit Catwyck opten Ryn ‘Liefde moet blycken’, uit Den Haag ‘Met Genuchten’, uit Leiden ‘de Vlaemsche Camer’. In ‘Den Lust-Hof’ vindt men een beschrijving van de ‘Intrede’ van al deze kamers en de verzen, waarmee ieder door de Witte Acoleykens is begroet, verder de refereynen en de liedekens in hun geheel, van de spelen ‘om de groote excessyve costen’ enkel een zeer korte aanduiding van den inhoud in een vijfregelig versje, gevolgd door een lijst der dramatis personae. Dit alles wordt voorafgegaaan door een lijst met den uitslag van den strijd. Met behulp van No 2 kan men zich eenigszins een idee vormen van wat er bij deze gelegenheid door de zotten van de verschillende kamers is uitgevoerd. Hun aanvoerder is wel geweest de bekende Leidsche zot Pieter van der Mors ofte Piero, eigenlijk Pieter Corneliszoon van der Mersch geheetenGa naar voetnoot1), wiens geschilderd portret onder no 2468 in de Lakenhal te vinden is. Ook hij heeft met een Chaerte, die ik hierachter gedeeltelijk heb aangehaald, zijne verschillende collega's uitgenoodigd tot zijn zeer waarschijnlijk fictief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huwelijk met Vrou Lors. In het boekje treffen we van elk der zotten een poëtische bijdrage aan. Den toon van een en ander en tevens de namen van de deelnemers aan deze zotten-fuif kunnen we het best uit het volgende leeren kennen. ‘Om de feeste van Joncker Mors
te maken bekent,
Schenct elck tot vrou Lors
Een schoon present’.
‘Loentje van der Gou die brocht een pispot mee;
Botten so brocht de sot van Catwijck op Zee;
Tsottgen van Vlaerdingen brocht veel kerfstocken;
Tsottgen van Rotterdam een pispot om in te brocken;
Tsottgen van de Wijngaerdranck brocht een bril voor tgesicht;
De Vlaemsche sot van Haerlem een kandelaerken zonder licht;
Tsotgen van Catwijck opten Rijn brocht mosselschelpen
Om in tijd van noot mee te mogen behelpen.
Tsotgen van doude camer brocht een bril van een stil,
Thaechsche sottgen mosselschelpen, strowis tot elx haer wil;
t Delffsche sottgen ginc de Bruyt presenteeren
Een bus mit swafelstocken, die men minst mach ontbeeren’.
Behalve de stukken, die betrekking hebben op de financieele zijde van de feesten, zijn nog gevonden in het Leidsch archief het tooneelstuk, door de Witte Acoleyen op Maandag 27 Mei ter eere van hunne gasten opgevoerdGa naar voetnoot1), en de toespraak van Rethorica, ‘solemnelicken in gedichte uitgesprooken’ bij het meedeelen van het oordeel der juryGa naar voetnoot2). Beide zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de hand van Jan van Hout en worden binnen kort door mij uitgegevenGa naar voetnoot1). t Is niet onmogelijk, dat het stuk van Jan Prins, lid der Haarlemsche jonge kamer, ‘Van die doet der tirannen’, vermeld door Dr. G. Kalff in Trou moet blijckenGa naar voetnoot2), bij het Leidsche landjuweel is gebruikt bij den intrey. Ik had echter nog geen gelegenheid dit nader te onderzoeken. Over een stuk, opgevoerd door de Vlaamsche kamers te Leiden, vindt men hierachter een noot. Voorwerpen, die tijdens de feesten gebruikt zijn, heb ik in het Leidsch museum zoo goed als vergeefs gezocht. Er zijn een paar bekers en een kan, die aan de Witte Acoleyen hebben toebehoord (No. 2464-65-66 van den kataloog) en het blazoen der Rotterdamsche kamer ‘Met minnen versaemt’, dat in 1596 als geschenk aan ‘Liefde is tfondament’ schijnt te zijn achter gelaten (No. 2470). Doch reeds in het jaar na de feesten, was er van al het moois, dat voor het landjuweel was gefabriceerd, al bitter weinig meer te vinden. Dit blijkt uit een Inventaris, die op 16 September 1597 door Symon Franszoon Merwen en Jan van Baersdorp de Jonge, Schepenmeesters, ‘als daertoe gecommitteert zijnde’, in voor de kamer minder aangename omstandigheden ‘ter bevele van die van den Gerechte’ is opgemaakt. De aanleiding vinden we in een resolutie van denzelfden datum, alwaar we lezen: ‘Die van den Gerechte deser stadt Leyden, disponerende opt versouc ende vertooch aen hem gedaen by Pieter Corneliszoon van der Mersch, bode mit de roede, angaende zeeckere gedruct fameus libel, tot verminderinge van zijn eere, naem ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
faem alomme angeplact, opten naem van eenen Dirc Jacobszoon van Doesburch, twelc by eenige van de camere van de Redenrijckers, gelijc de voors. vertoonder verstaet ende de voorn. Dirc Jacobszoon, wesende een vleyshouder, bekent heeft, zoude zijn gedaen ende benaersticht, van tzelve versouc mit de angehechte stucken te werden gestelt in handen van den officier deser stede, om jegens degeene, die in desen bevonden souden werden hem eenichsins te hebben ontgaen of gedelinqueert, te bewaren het recht van de hoge overheyt, hebben om eenige merckelicke redenen, hem in desen bewegende, mit eenen verclaert ende geresolveert, dat de voors. redenrijckers hem by provisie zullen onthouden van voortaen te vergaderen of camer te houden ter tijt ende wylen toe by dien van de gerechte anders sal wesen geordonneert, ende dat by provisie ooc inventaris zal werden gemaect van alle de moble goederen, de voorn. camer toecomende, omme opgesloten ende bewaert te werden.’ Zoo hadden dus de Acoleykens zelve gezondigd in de fameuze libellen. Volgens hetzelfde stuk verschenen ‘Jacop van Noorde Gommerszoon, prinche, Salomon van Dulmanhorst, factor, Cornelis Symonszoon ende Cornelis Jansz. kouckebacker, schaftmeesters’ voor die van den gerechte om de resolutie te hooren, en te vernemen, dat ze hun sleutels zouden overgeven. ‘Mathijs Harmanszoon van Crenenborch, keyser,’ ook opgeroepen, verscheen niet. De verschenen heeren verklaarden, ‘dat tgunt in de voors. zaecke was geschiet, twerc van de camer in tgenerael niet en was’ en dat zij van plan waren geweest ‘degeene uyt heurluyder geselschap daerinne schuldich waren, volgende tgebruyc van de camer daerover te straffen.’ Intusschen de inventaris is gemaakt en de sleutels zijn overgegeven, ook die, welke bij Crenenborch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
berustten. Echter reeds bij resolutie van 29 September 1597 zijn door Jan van Hout aan de verschillende bestuursleden der kamer de sleutels weer ter hand gesteld. Crenenborch schijnt intusschen als keizer te zijn afgetreden, want Van Hout vermeldt: ‘ende ie hebbe behouden voor degeene, die keyser zal worden gemaect, van de doer van de kasse, van de kist mit iii sloten ende van den kelder’. Al de in deze zaak besproken documenten berusten in het Leidsch archief. Den inventaris heb ik bij de rekening hier en daar kunnen citeeren. Wat nu de rekening zelve betreft, zij is eveneens in het Leidsch archief aanwezig, geschreven tot en met no. 59 met een duidelijke hand door den klerk van Van Hout, Pieter van EndovenGa naar voetnoot1). Te beginnen met 60 is ze van de hand van Jan van Hout, die ook hier en daar bij de vorige nummers wat aanvulde en verbeterde. Verder is aanwezig de minuut, geheel geschreven door Van Hout; dan nog voor de verschillende posten een bevel van uitbetaling aan Pieter de Haes ‘collecteur van tstadts exchysen’Ga naar voetnoot2), onderteekend door Van Hout. De verschillende crediteuren hebben op hun bevelschrift gequiteerd. Nog zijn er aanwezig eenige gedetailleerde rekeningen of specificaties van de verschillende leveranciers. Al deze papieren hebben deel uitgemaakt van den boedel van Jan van Hout. In den inventaris, na zijn overlijden door zijn schoonzoon Prof. Pieter Paau, Philips Claeszoon van Leeuwen en Joost van Swanenburch opgemaakt en thans te vinden in het Leidsch archief, vindt men ze vermeld onder die stukken, welke ‘by schepenen deser stede van Leyden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgenomen zijn om opt Raedthuys gelevert te werden. Actum den XVI Martii anno XVIc thien’, in dezen vorm: ‘Reeckeninge, behouften mitsgaders minuyten van tspel aengaende den intrey van de camers der Rhetoryckers’Ga naar voetnoot1). Wie smalend op het tegenwoordige, naar aanleiding van deze rekening, mocht willen opmerken, dat onze voorouders allesbehalve doordrongen waren van het beginsel ‘kunst is geen regeeringszaak’, bedenke, dat ook hier slechts een spiering werd uitgegooid om een kabeljauw te vangen en dat Orlers ons heeft geleerd, hoe uit de ruime baten van dit feest en de loterij het S. Catharynen-gasthuys aanmerkelijk is verbeterd. Deze wijze van armenzorg wordt trouwens lang niet alleen door dit geval in onze geschiedenis vertegenwoordigd. Ik meen te mogen aannemen, dat men zich thans, gewapend met de hier afgedrukte rekening en de hierboven door mij genoemde gegevens een vrij juist beeld van een groot landjuweel in het laatst der zestiende eeuw in het hartje van Holland zal kunnen vormen. En dat beeld is, voor zoover ik 't zelf voor me zie, aantrekkelijk; een schets ervan behoort echter niet in deze bronnen-uitgave thuis. Dergelijke feesten moeten toch wel wat geleken hebben op de gemeenschapskunst, waarvan de toekomst zwanger gaat. Zoo ergens dan is in deze rekening met al wat er bij behoort, de overvloedigste stof aanwezig voor een echt nationaal lustrum-feest te Leiden. Men kan er zelfs de oude tooneelstukken gedeeltelijk bij op de planken brengen. Wat het stuk van Jan van Hout aangaat, ik durf voorspellen, dat het, al ontbreken alle spannende momenten, door degenen van onze twintigste-eeuwers, die nog evenzeer als onze vaderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behagen vinden in de breede, malsche teekening der volle realiteit, zal genoten worden. Wie meer belang stelt in oeconomische zaken, vindt in de prijzen van allerlei dingen, in de dagloonen enz. ongetwijfeld belangrijke gegevens. Leuk en teekenend is ook het gehaspel met den waard uit de stadsherberg buiten de Zijlpoort bij post 38. J.P. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1 ro.) Staet ende verclaringe vande costen, die ten bevele van Burgemeesteren ende Regierders der stadt Leyden gedaen ende uytgeleyt zijn ter saicke van het nooden ende ontfangen van de cameren der redenryckers mit den ancleven ende gevolge van dyen, gedaen den XXVIen Mey XVC zessentnegentich ende volgende dagen, naer innehouden van de verclaringen, dewelcke daervan gemaict ende in tlange by geschrifte gestelt es, ende is de jegenwoordighe staet aen zes verscheyden capittelen:Fol. IIo: Ten eersten vande costen vande cledinghen mit de stoffen daertoe gedaen ende tmaecloon. Fol. no. VIII verso: Ten tweden van huyren van cameren ende andere behouften. (1 vo.) Fol. XI: Ten derden van prysen, schenckagen, verteerde costen ende defroyementen. Fol. XX: Ten vierden van beschilderen, plaetsnyden, schryven en drucken. Fol. XXII: Ten vijffden van de tonnelen ende stallagen te timmeren ende aff te breecken. Fol. XXIII: Ten zesten ende laetsten van alrehande pertien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2 ro.) Eerste capittel van de costen uytgeleyt tot de cledingen van den keyser, prinche ende factoor mitsgaders den anderen acht broederen van Liefd es tfondament, de twe blasoendragers, de knecht van de camere mitsgaders de zot en zottinne, zoe aen stoffen daertoe gedaen ende gegaen als van dezelve wercken en maickenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoota)1. Eerst betaelt aen JacobGa naar voetnootb) Cabbeljau vijftich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(8 vo.) Twede capittel van huyren zoe van de cameren, daer de bygecomen cameristen van deser stede wegen gelogeert ende geforiert zijn geweest, als van andere behouften ten eynde als vooren gebruyctGa naar voetnoot1).15. Eerst betaelt aen GeertgenGa naar voetnoota) Dircx dochter, wede van Willem Pieterszoon, backer, twaelff gulden voor de huyr ende tgebruyc van haer camer in haer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(11 ro.) Derde Capittel van de betalinghe van de opgestelde prysen, schenckagien, verteerde costen ende deffroyementen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende ten eynde de eere van der stadt in der voorsz. saicke mocht werden bewaert mit mydinge ende wechneminge van alle (17 ro.) opspraecke ende naerclachte, hebben Burgermeesteren goetgevouden den voorn. Vredrick Symonszoon voor hem opt raidthuys te ontbieden ende van hem te verstaen, hoeveel hy elc van de cameren hadde affgeeyst, twelc hy by gescrift heeft gestelt in der vougen hiernair volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Met de hand van Jan van Hout volgt nu:) Burgermeesteren hebben dese toegeleyt eene somme van hondert gulden daernaer de buytensomme alhier es gestelt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhoocht mit zestien gulden voor fo xiiiGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoota). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Capittel van betalinge gedaen ter zaecke van schilderen, plaetsnyden, scryven en drucken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(22 ro.) Vijffde Capittel, van de tonnelen zoe aende Bredestrate als aen der Zylpoort mitsgaders de stellingen of stallagen aen de Bredestraet om daer op bequamelicken te hooren ende zien, te stellen ende af te breeckenGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(23 ro.) Seste ende laetste Capittel van alrehande pertien, die onder de voorgaende vyff capittelen niet begrepen en zyn, noch bequamelicken begrepen en connen werden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I.
|
Eerst by den voornoemden Van der Mersch ende Dulmerhorst gevaeren van Leyden op Haerlem. Betaelt tot vracht tsamen | 20 st. |
Noch aldaer aen de drie cameren gelevert de chaerten ende vernacht in den Gouden Valck, alwaer ons zijn gebrocht van wegen elcke camer een silveren avysGa naar voetnoot1), daer beneffens een heerlycke maeltijt doen bereyden ende by keyseren, princen en factooren daer wellecoom geheeten, ende de wijn doen scheyncken over dezelve maeltijt zonder yet daer van te moeten betalen, zulcx dat de voornoemden Van der Mersch ende Dulmerhorst om der eeren wille niet en hebben connen laeten dan dezelve retrosyns weder te noden op een ontbijt ende wederom te doen bescheyncken mit wijn, op welcke tijt alsdoen es verteert ofte verdroncken de somme van | 16 g. 10 st. |
Noch van Haerlem gereyst met de voors. caerten op Amstelredam; betaelt van vracht | 30 st. |
Noch in de herberge, daer wy binnen Amsterdam savonts gelogeert waeren, verteert tsamen. | 28 st. |
Noch van Amsterdam gereyst met de chaerten op Alcmaer; betaelt van vracht ofte bier | 14 st. |
Noch binnen Alcmaer verteert in een nacht ende dach | 33 st. |
Noch gereyst met de chaerten van Alcmaer op Hooren; betaelt tot vracht | 10 st. |
Noch betaelt aen verscheyden persoonen van de caerten te brengen tot Eynchuysen, Edam, Monickedam, Medenblick ende dorpen daer de const geuseert werde, tsamen | 10 st. |
Noch weder gereyst van Hooren op Alcmaer, gegeven van vracht | 10 st. |
Verteert zo tot Hooren, onderwech of tot Alcmaer | 26 st. |
Noch by Jacob Davidtszoon alleen gereyst met de chaerten in de Wyck; tot vracht betaelt | 8 st. |
Aldaer verteert by de retorysynen, die hem vereerden met een silveren blasoen | 30 st. |
Noch betaelt van vracht vande Wijck op Haerlem | 6 st. |
Noch binnen Haerlem een maeltijt geteert, betaelt | 10 st. |
Noch betaelt van vracht van Haerlem tot Leyden of onderwech voor den dorst gedroncken | 13 st. |
Noch by die (?) Van der Mers betaelt van vracht van Alcmaer op Haerlem | 8 st. |
Noch betaelt tot Haerlem tot een ontbijt | 6 st. |
Noch betaelt van Haerlem tot Leyden van vracht ofte onderwech gedroncken | 12 st. |
Somma bedraecht | 30 g. 4 st. |
Bijlage II.
Aen mynen E. Heeren Schout ende Burgemeesters der stadt Leyden.
Gheven mit aller reverencie te kennen, die vande Vlaemsche camer onder het woort ‘In liefde groyende’, dat zoo het mynen E.Heeren kenlick is, het octroy der zelver camer is inhoudende, dat zoo wanneer mynen Heeren zal believen haer yet te bevelen te spelen oft eenich ander vertoon te doen, dat alsdan de oncosten zullen gedraghen worden bij mijnen E.Heeren, zoo ist dat wij, bevel ontfanghen hebbende, in de gepasseerde feest van de Intrede alles naer wtwijzen van de charte te doen als ander camers ende daer beneffens te spelen de Oorlof oft Adieu van de voorscreven feesteGa naar voetnoot1), naer welck bevel wij ons, voor zoo veel ons moghelick is gheweest, gereguleert hebben ende alsoe daer toe veel groote oncosten voorgevallen zijn, hebben de specificacie daer van hier aenghehanghen op dat mynen E.Heeren, die siende, zoude ghelieven daer in te doen naert behooren,
ende deselve camer zoo veel te goede comen als haer zal believen, biddende, dat mynen E.Heeren gelieve in te sien, dat die van de voorscr. camer noch ander groote lasten als camerhuer en anders hebben.
Twelck doende etc.
U onderdanighe dienaren
Die In Liefde groyende.
- voetnoot1)
- Beschr. v. Leiden (uitg. 1781) p. 138.
- voetnoot1)
- Dat de combinatie van een weldadigheidsloterij met een rederijkersfeest niet iets ongewoons was, blijkt uit Ter Gouw, Volksvermaken, p. 383.
- voetnoot1)
- Zie de noot bij post 27.
- voetnoot1)
- Vgl. Den Lusthof, p. 103.
- voetnoot2)
- Den Lust-Hof, p. 154.
- voetnoot1)
- Gedeeltelijk is dit intusschen reeds gebeurd in het Tijdschrift van de Mij. van Nederl. letterkunde, Dl. XXII, p. 203 vlg.
- voetnoot2)
- Vgl. Bijlage E. sub 14o. in den bundel ‘Trou moet blycken’ van Prof. Kalff.
- voetnoot1)
- Zie post 51 en 60.
- voetnoot2)
- Zie noot a bij het opschrift der 1ste Afdeeling.
- voetnoot1)
- Fol. XIX vo. van genoemden inventaris.
- voetnoot1)
- Hoe verschillende van de in deze afdeeling voorkomende zaken zijn gebruikt, blijkt uit ‘Den Lust-Hof van Rethorica’ (p. 50). De feestvierende kamers zijn op 26 Mei 1596 om 1 uur aan de Zijlpoort ontvangen ‘by XI Broederen van Liefd'is t'fondament, met vliegende vendel ende drie Blazoendragers, die al gecleet waren met Rocken van incarnate gefriseerde bay, geboort met geconterfeyt silver en gout passement, deur malcander gewrocht, van welcke den Keyser, Prins ende Factoor (gaende in eene gelede) aen hadden Rocken ter aerden toe, geboort met gelijcke geconterfeyt gout passement, ende de ander acht broeders (die twee ende twee voor den Keyser, Prins ende Factoor, henen gingen) waren haer Rocken tot over de knien toe lang, omgort met rode ende witte sloeyers, de mouwen van gestijft camericx doeck, daeronder root linnen gelict, groene gebreyde neerhosen, witte schoenen ende graeuwe gespickelde hoeden, met banden van rode ende witte sloeyers; de Blasoendragers rocxkens van gelijcke bay, maer cort met mouwen achter aen’.
- voetnoota)
- Hiernaast schreef Jan van Hout: ‘Opten xxien July xvcxcvi es bij Borgermeesteren deser stadt Leyden geresolveert ende verstaen, dat ic elc vande volgende personen afschrift zal leveren om haer betalinge te halen uyt handen van Pieter Corneliszoon de Haes, collecteur van tstadts exchysen, mit last om van elx quitantie te nemen ende dat men daernaer alle de afschriften ende quitantien Pieter Corneliszoon afnemen, de zelve hierby vougen ende een generale
ordonantie opten thesorier passeren zal.
Op ten 27 July 1596 gelevert aen NoordeGa naar voetnoot2). alle de ordonantiën om uytgebracht te werden.
De quitantiën zijn tot alle de volgende pertien overgenomen ende opgeregen’.
- voetnoot2)
- In 1597 was Jacob van Noorde ‘Prinche’ van de Witte Acoleyen, blijkens de stukken over den inventaris in onze Inleiding besproken. Misschien wordt deze bedoeld.
- voetnootb)
- Dit woord is door J. van Hout geschreven.
- voetnoota)
- Ingevoegd door Van Hout.
- voetnootb)
- Door Van Hout geschreven.
- voetnoot1)
- Een uit geitenhaar geweven stof. Zie Mnl. Wb. i.v. bocraen.
- voetnoot1)
- Panni vilioris genus (Kiliaen i.v.).
- voetnoot2)
- Grof, uit hennep vervaardigd linnen (Mnl. Wb.).
- voetnoot3)
- Zie Mnl. Wb. op luuster en lister.
- voetnoot4)
- Sericum rasile (Kiliaen i.v.).
- voetnoota)
- Niet ingevuld.
- voetnoot1)
- In Sept. 1597 is blijkens den in de Inleiding besproken Inventaris (fo 3 vo) nog aanwezig van de in deze afdeeling vermelde kleeren o.a. ‘In de grote zwarte cleercas bevonden: Twaelff rode baeye rocken, vier lang ende acht corter, gebesicht in de intrede’.
- voetnoota)
- Niet ingevuld.
- voetnoota)
- Niet ingevuld.
- voetnoot1)
- Zie over ‘vrou Lors’ de Inleiding hiervóór. In 1597 komt nog op den Inventaris voor ‘Vrou Lorsen hulsel’.
- voetnoot1)
- Blijkens post 28 was een Van Sempol lid van de Kamer der Acoleyen.
- voetnoot2)
- Eikelvormig versiersel. (Wb. der Ned. taal, II. 12.)
- voetnoot3)
- Met kurken zolen of hakken voorzien (Wb. der Ned. Taal, IV, 1017) voor het gebruik op het tooneel.
- voetnoota)
- Door Van Hout bijgevoegd.
- voetnoot1)
- Na de hiervóór reeds vermelde ontvangst van de verschillende kamers aan de Zijlpoort zijn deze langs een grooten omweg door de stad geleid ‘tot daer dese nagenoemde Herbergen stonden, daer elcke camer was geforiert ende met dese gedichten gesaluteert werden als volcht.’ (Lust-Hof van Rethorica, p. 50.) T.a.p. volgt het
‘Maetclinckent-gedichte, gepronuncheertBij die vande Witte Acoleyen,Alsmen de Cameren heeft geforeert,Daer zy naer Loting waren bescheyen.’
Voor iedere kamer volgt een afzonderlijk gedicht, waarin haar logies wordt aangewezen, in dezen trant:‘GoudeDees herberge vry, is Liefbroeders dy,Eel Goudblomkens, niet ondorperAls ander daer ghy, oock zout wesen bly,Als in desen Gulden corper.Den dranck dien ghy vint, Uyt ionsten bemint,Laet die vrolick zijn uyt gonsten gepepen;Goede ionst ontbint, En weest eens gezint;Rethorica heeft Uyt jonsten begrepen.’
Nog een ander gedicht op deze inkwartiering, minder gewrongen en van de hand van Jan van Hout, vindt men op p. 16 van ‘Den Lust-Hof’. Zie daarover Tijdschrift der Mij. van Ned. Letterk. XXII, p. 210.
- voetnoota)
- Door Van Hout bijgevoegd.
- voetnoota)
- Door Van Hout geschreven.
- voetnoota)
- Door Van Hout geschreven.
- voetnoot1)
- Er staat duidelijk Van der Mersch. Dit blijkt de officieele naam te zijn van den kamernar Piero van der Mors. Hij zelf teekent zich P. Corneliszn van der Mersch, roedrager, op de quitanties van post 27, 44, 58 en 59, hoewel in post 44 en 58 hierachter Van der Mors staat. In de machtiging tot uitbetaling, geschreven door Van Hout, staat op 27 Van der Mersch, op 44 Van der Mors en op 58-9 Van der Morsch. Bijlage I, door Piero geschreven, heeft insgelijks Van der Mersch.
- voetnoot2)
- De chaerte vindt men in ‘Den Lust-hof’ p. 12.
- voetnoot3)
- De specificatie volgt hierachter als bijlage. Van de andere propagandisten uit no 28 vlg. zijn geen specificaties aanwezig. Er wordt trouwens in deze rekening ook niet naar verwezen en ze zullen dus wel niet hebben bestaan. Heeft men de opvatting van den plicht der royaliteit bij de heeren Van der Mersch en Van Dulmanhorst soms wat overdreven gevonden? Er was misschien reden toe.
- voetnoota)
- Ingevoegd door Jan van Hout.
- voetnoota)
- Ingevoegd door Jan van Hout.
- voetnoota)
- Ingevoegd door Jan van Hout.
- voetnootb)
- Een schrijffout natuurlijk.
- voetnoot1)
- Als voorbeeld van dergelijke kannen diene no. 2464 uit de Leidsche Lakenhal.
Blijkens de Chaerte (Lust-Hof, p. 12 vlg.) waren voor een vertooning bij ‘den intree’ 12, 9, 6 en 3 ‘stoop; vlessen’ uitgeloofd, voor tfraaist blasoen 8, 6, 4 en 2 ‘schenckannen.‘Die tbest pronunchieert, van ons verbeytEen Becken en Lampet fraey gedreven’.
Voor een referein 6, 4 en 2 ‘tinne stoopen’; voor een liedeken 4, 3 en 2 wijnkannen; voor het zingen 3, 2 en 1 schalen. Voor ‘een vermaeckelic spel of boertich batement’ had men kans op een ‘redelic present’ en de kamer, die het verst kwam, kreeg drie wijnkannen.
Op p. 8 van ‘Den Lust-Hof’ vindt men den uitslag van den wedstrijd. Aldaar blijkt, dat er nog verscheidene ‘extra ordonnarise Prijsen’ zijn uitgereikt, ‘alzo bij de Iugie bevonden werden int overzien vande Wercken bij elck in tbysonder gewracht, veel van dien inden evennaer ofte balanche te hangen.’
- voetnoota)
- In margine staat: ‘De aengetrocken pertien spruyten ter saicke van de prysen van de sotten.’
- voetnoot1)
- De memories van de kamers en van den waard in deze zaak zijn aanwezig in het Leidsch archief, maar geven geen nieuwe details.
- voetnoota)
- Door Van Hout ingevoegd.
- voetnoota)
- Door Van Hout ingevoegd.
- voetnoot1)
- Op Woensdag 29 Mei hadden de ‘Acoleykens’ aan de ‘Keysers, Princhen en Factoors’ van de verschillende kamers een maaltijd aangeboden. Sonnetten en epigrammen zijn ook toen niet achterwege gebleven, ‘welcke wij mede alhier souden hebben gestelt, hadden die ons alle ter handen gecomen’, zegt ‘Den Lust-Hof’ p. 154.
- voetnoota)
- Door Van Hout ingevoegd.
- voetnoot1)
- Volgens de Chaerte (Lust-Hof p. 14) waren prijzen (6, 4 en 2 ‘tinne stoopen’) te behalen voor een referein.
Op deze regele, die zeer goet te bewijsen is:
Voor een beveynsde paeys een rechte crych te prijsen is.
Verder voor een liedeken (4, 3 en 2 wijnkannen)Nademael tgezang thert meest verheucht:Zingt in een Liedeken, Hoe Godes gonst staet open,Voor die den armen bijstant doen en toonen deucht.
De verschillende refereinen en liedekens, die ten beste werden gegeven, zijn te vinden in Den Lust-Hof, p. 105 vlg.
- voetnoot2)
- Deze gerechten hebben zeker dienst gedaan bij de bruiloft van Vrou Lors met Joncker Mors (Zie de Inleiding hiervoor).
- voetnoot3)
- De zot van Gouda. In tCort Verhael van tprincipaal in Leyden bedreven, by sotten meest, die op vrou Lors feest waren verschreven,’ vinden we
Om de feeste van Joncker Morste maken bekent,Schenct elck sot vrou LorsEen schoen present.
Loentgen van der Gou, die bracht een pispot mee.
- voetnoot4)
- De impost van het bier (No. 33) was door den klerk vergeten en is later door Van Hout bijgeschreven.
- voetnoota)
- Geschreven door Van Hout.
- voetnoot1)
- Bij de rekening van Jacques de Geyn en Pieter Bailly (op één stuk papier geschreven, aanwezig in het Leidsch archief) is gevoegd een mooie afdruk van beide platen. De eerste is het blazoen van de kamer, zooals dat voorkomt op p. 11 van Den Lust-Hof. (Reproductie in Jan ten Brink, Gesch. der Ned. Letterkunde, Amst. 1897, tegenover p. 231). Van de tweede heb ik geen andere afdrukken ontmoet. Zij stelt een wereldbol voor omsloten door een narrenkap met de woorden ‘Nosce te ipsum’ erboven.
Pieter Bailly ‘die in zijn leven een konstig schryver geweest is’ is de vader van den Leidschen schilder David Bailly. (Orlers, Beschr. v.L. 1781, I. p. 395.)
- voetnoot1)
- Zeer waarschijnlijk meedeelingen aangaande de nadere regeling enz. van het feest, die rondgezonden werden aan de kamers, die meededen. Vgl. post. 28, 29 en 30. Misschien de bladen bedoeld op p. 212 van deel XXII van het Tijdschrift der Mij. van Nederl. Letterk. De Caerlen zijn natuurlijk de berijmde uitnoodigingen tot den wedstrijd. Vgl. Lust-Hof p. 12.
- voetnoot2)
- Dit is Izaak Klaassen Swanenburg, die het volgend jaar burgemeester werd. Zie Orlers, Beschr. v.L. (1781), I, p 393.
- voetnoot3)
- Jan Janzoon Orlers, de neef en beschermeling van Jan van Hout. Weinige maanden te voren was hij nog bediende in den boekhandel van Cornelis Claeszoon, ‘in tschrijfbouc opt water te Amsterdam.’ 18 Febr. 1596 was hij getrouwd met Geertruyt, de dochter van een ‘boeckvercoopster’, te Delft; 26 Maart had hij zelf een zaak geopend te Leiden in den Draeck. (Uit aanteekeningen van Orlers zelf en brieven aan hem gericht, die ik spoedig nader hoop te bespreken). De in post 50 bedoelde tytelen staan zeker in verband met een tooneelstuk van Jan van Hout, dat ook in No. 51 bedoeld wordt. Zij zullen evenals de rest uit dezen post wel gediend hebben tot opsiering van het tooneel, opgericht in de Breestraat of aan de Zijlpoort. Zie het ‘Vyfde Capittel’.
- voetnoot1)
- Hij noemt zich in een brief van 2 Januari 1594 aan Orlers: ‘Uwe zeer toegedane vrunt ende clerc van u oom P. van Endoven Roelofszoon.’
- voetnoot2)
- Met het spel wordt bedoeld het stuk, vermeld in ‘Den Lust-Hof p. 104. Tot heden was het ongedrukt; eerst voor kort heb ik het onder de papieren van Jan van Hout, den auteur, teruggevonden; een uitgave is thans in voorbereiding. Het is nog geen 950 regels groot. Er blijven dus nog ruim 500 regels voor ‘de prologe’ over. Deze wordt genoemd op p. 103 van Den Lust-Hof, ‘een prologe van twee personagien d'eene genaemt Lief hebber van Conste en d'ander Diet alles ten quaesten duyt, bewysende, dat de conste der Reden-rycken niet alleen in de Nederlanden, maer by de Hebreën, Griecken ende Latynen en in veel conincrycken in groter Reputatiën ende Eeren is gehouden ende over duysent jaren bekent is geweest.’ Ook deze prologe kan van de hand van Jan van Hout geweest zijn; ten minste eenige jaren te voren schreef hij een betoog in proza over hetzelfde onderwerp, dat is uitgegeven in het Tijdschrift der Mij. van Ned. Letterk. XXII p. 219 vlg.
- voetnoot3)
- Een goed deel dus van de kopij voor ‘Den Lust-Hof.’ Volgens de chaerte moesten de kamers bij hun aankomst een vertooning geven, voorstellende
Het leven der Tyrannen; mit een, wat een beloonenzy oyt verworven hebben voor haer doot en naer.Wt een geloofwaerdige Historie brengt chierlicke persoonen.Den Lust-Hof geeft een beknopte beschrijving van al die ‘intreys.’
- voetnoota)
- Door Jan van Hout geschreven.
- voetnoota)
- Door Jan van Hout geschreven.
- voetnoot1)
- Nadere bijzonderheden over de beide tooneelen zijn mij niet bekend. Alleen blijkt uit ‘Den Lust-Hof’ nog 't volgende: ‘Rethorica was opt Tonneel zittende in een heerlicke verchierde hooge zetel, aan wederzijden drye van haer Gesusters in der vrye Consten, (vlg. post 50) die dalende nevens haer zaten, elcx met hunne tytels ende bewijs van hun constige handtwercken zeer costelicken ende triomphantelicken toegemaect; voor haer voeten zaten Keyser, Prins ende Factoor van de Witte Acoleyen, die de overgeleverde Blasoenen ofte Blomschilden ontfingen, mette voorgaende versen ofte gedichten, by hun gepronuncheert (p. 78). En op p. 154 blijkt, dat bij de prijsuitdeeling Rethorica wederom ‘om hooch boven 't Tonneel haer uyt een verchierde throone verthoonde.’
- voetnoota)
- Geschreven door Van Hout.
- voetnoot1)
- Deze post is het gevolg van een verzoekschrift van de zeven dienders, dat mede aanwezig is. Als motieven voor hun verzoek halen zij al datgene aan, wat hierboven wordt vermeld. De apostille is onderteekend door Van Hout. Verder draagt het stuk een opdracht van Jan van Hout aan Pieter de Haes tot uitbetaling. Gilles van den Driessche en Nicolaes de Putter alias Willems verklaren de som ontvangen te hebben ‘ende belove die voorts te verdeelen aldaert behoert.’
- voetnoota)
- Door Van Hout ingevoegd.
- voetnoota)
- Door Van Hout ingevoegd.
- voetnootb)
- Van Hout schreef in margine: ‘Zullen hebben 12 g.’ en veranderde 20 in 12.
- voetnootc)
- Eerst 8. Door V.H. in 4 veranderd.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk de Chaerte enz. voor de zotten. Die Chaerte is te vinden in het ‘Cort verhael van tprincipael in Leyden bedreven’ etc.
‘De Leytsche sot die bidt en doet nooden ter feest
De sotten algelijc, die tSantvoort zijn geweest.
Voorts een wt elcke camer, die daer niet en waren,
Maer d'ongecapte sotten roept hy aldermeest,
Terwijl dat sotten vreucht veel droefheden geneest.
Ghy, die de const zijt toegedaen, wilt hier vergaren
Met recht, want zulcken feest valt niet alle jaren,
Dat Joncker Mors en Vrou Lors zijn bruydegom en bruyt,
Die in de maent van Mey te samen sullen paren
En spelen doen op snaren met clapspanen geluyt;
Elck sot zijn blaes brengt mee, coemt met de hantpijp uyt
Om houbollich en ruyt te dansen, springen, spelen,
Daer mommers, wel gemuyt, veel suykers sullen delen’ etc.
Wat de toespeling hierin op een samenkomst der zotten te Zandvoort betreft, 't is niet onmogelijk, dat die in hetzelfde jaar 1596 heeft plaats gehad vóór Mei, al moet dit ons met het oog op de ligging van Zandvoort en het seisoen zonderling voorkomen. Er bestaat nl. een boekje van zekeren Ryssaert van Spiere van Oudenaerde, bevattende ‘Drie nieu spelen van sinnen’ door hem in 1616 by ‘Jasper Tournay ter Goude’ uitgegeven. Boven het derde spel staat ‘Spel van sinne van de Loterye van Zantvoort’ en
‘De Goutsbloem ter Gou hadd' dit spel versonnen snel,
Daer sy 't silveren schip mede heeft gewonnen wel;
Ende is mijn derde spel. Anno 1596.’
De strekking van het stuk is inderdaad om tot mildheid op te wekken. Na het ‘Finis’ volgt nog een liedeken met dezelfde strekking (45 regels) en daarna ‘Ghecomponeert door Ryckaert van Spiere Filius Joris van Oudenaerde anno 1597, lanck 1066 regulen.’ Dit laatste jaartal moet dan enkel voor het liedeken gelden, voor een nadere voltooiing van het stuk.
Eenige gedichten van Pieter Corneliszoon van der Mersch, den kamernar der Witte Acoleyen, vindt men in ‘Der redenrycke Const-liefhebbers stichtelicke recreatie’, Leiden 1599. Ze zijn geteekend met zijn bekende spreuk ‘L.X.N. Tijt Piero.’
- voetnoota)
- Al het volgende is van de hand van Jan van Hout. In margine van No. 60 en 62: ‘Verhoocht 17. 8. 96. Afgeschr. 19. 8. 96.’ Bij bijna alle andere posten staat ‘Afgeschr. 21. 7. 96.’
- voetnoot1)
- Torck (toorts) is by Kiliaen Spira funalis, funale; fax ex contortis funibus, cera aut pice oblitis. We moeten het woord hier hoogstwaarschijnlijk niet gelijkstellen met fakkel. Blijkens den inventaris, na Jan van Hout's dood opgemaakt, lagen er op diens ‘solder’ in zijn huis in de Nonnensteeg ‘een deel Torcken om in de fackel gebrant te werden.’ De inventaris berust op het Leidsch archief.
- voetnoota)
- In margine als bij 60.
- voetnoot1)
- In het Leidsch archief is aanwezig een verzoekschrift om vergoeding van onkosten met een specificatie van die onkosten gericht door de Vlaamsche Kamer te Leiden aan Schout en Burgemeesteren. In No. 63 is die specificatie trouw weergegeven. Het request volgt hierachter als Bijlage II.
- voetnoot1)
- Hetzelfde wat bij Kiliaen voorkomt als folie (bractea) en in het Mnl. Wb. onder foelge (een blad geslagen metaal, ons woord foelie, achter spiegels).
- voetnoot2)
- Zie in verband met dit spel Den Lust-Hof, p. 147, ‘Sanderendaechs twee dagen aen malcander volghende als Swoensdaechs ende Donredaechs, wesende den 29 ende 30 Mey 1596, naer dat dese voorsz. Refereynen gelesen waren, soo zijn by die van den ingecomen cameren, elcx in t'bysonder een spel van Sinne, Ebatement ofte zotte cluyte gespeelt, d'eene naer d'andere, volgende de Lotinge, daervan den inhout in t'corte hiernaer verclaert wordt; en om de groote excessyve costen (overmits de grootheyt van dien) in Drucke uyt te geven naergelaten wordt, te meer om dat het meest al spelen zijn geweest, die meer gespeelt zijn en Uwer E. eensdeel (so wy meynen) bekent.’
De Leidsche Vlaemsche Camer komt het laatst met een spel waarvan de inhoud aldus wordt aangegeven.
Den spiegel der Liefde by dese is vertoocht
Van Cimon, die zijn Vader verloste t'Athenen
Uyter hechtenisse. Cimona zijn Dochter zoocht
Hem met haer borsten, Daer hy zat in hongers wenen.
tBeweecht den Raet, dat sy hun ontslaking verlenen.
Er zijn 9 personen ‘mitsgaders Tverlangende hart ende Menich constich geest, die in de prologe ende conclusie speelwijs hebben verthoont den sinne van 't spel ende den armen gerecommandeert om t'volck te bewegen tot het inneleggen van de Lotterie.’
Dit stuk is ‘Den Spieghel der Liefden’ van Jacob Duym, te vinden in zijn ‘Spiegelboek’, Leiden 1600. Zie over dit stuk Dr. K. Poll, Over de Tooneelspelen van den Leidschen rederijker Jacob Duym, Gron. 1898, p. 45 en Tijdschrift der Mij. van Ned. Letterk. XXII, p. 216.
Blijkens de rekening is in de delikate rol van Cimona waarschijnlijk een man opgetreden.
- voetnoot1)
- In de ‘Verclaringe van den Intrede van de Vlaemsche Camer tot Leyden, die uytgebracht hebben de Tyrannye door de volgende twaelff persoonen’ (Lust-Hof p. 46 vlg.) vindt men een uitvoerig en belangrijk verslag van de wijze waarop veel van de in dit nummer vermelde zaken zijn gebruikt. De Kamer stelde voor twaalf verschillende tyrannen uit de wereldgeschiedenis te beginnen met ‘Caym’ en eindigende met ‘Attila Hunnorum rex’, ‘alle met bloedige handen ende roode schoenen, om daer mede te bewysen den bloedigen aert der Tyrannen.’ Daaraan gingen vooraf twee jonge ‘maeghden’ met het blazoen van de ‘Orange Lelie’, twee trommelslagers met een pijper en een ‘vendrich’.
- voetnoota)
- Deze laatste post is later ingevoegd.
- voetnoot1)
- Hoogst waarschijnlijk een insigne met het devies der kamer erop. Avys komt in deze beteekenis niet voor in het Mnl. Wb. en het Wb. der Ned taal. Het wordt herhaaldelijk in bovenstaande beteekenis gebruikt in den ‘Inventarys van alsulcke goederen thoebehoorende den broederen van de Genucht ist all,’ een andere Leidsche kamer, waarvan Pieter Adriaensen Zeemtouwer (Van der Werf) lid was. De inventaris is van April 1561 en berust in het Leidsch archief.
- voetnoot1)
- Is dit misschien de ‘Conclusie’ bedoeld in noot 2 op p. 483? Waarschijnlijk is het niet, want het tooneelstuk, waarbij bedoelde conclusie behoorde werd (Lust-Hof, 147) Donderdag 30 Mei gespeeld. Op Vrijdag 31 Mei had de plechtige prijsuitdeeling plaats. Blijkens Den Lust-Hof werd de prijs in de herberg thuis gebracht aan de bekroonde kamer, ‘die hun prysen met dancksegginge redenryckelicken met sonnetten, epigrammen ofte rondeelen ontfingen. Ende daer naer hunluyden adieu van gelycken mede geseyt.’ (Lust-Hof, 154). Is dit een adieu enkel van de Acoleykens aan iedere winnende kamer afzonderlijk? Is er nog een algemeen ‘adieu’ uitgesproken door de Vlaamsche Kamer? En waarom deed de gastvrouw dit niet? Was men bang voor ‘wanklanken’ van de zijde der niet-bekroonden?