Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 25
(1904)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
De confiscatie der goederen van Gillis van Ledenberch,
| |
[pagina 323]
| |
de andere heeren gevangen zaten, werden door den fiscaal Sylla en Van Leeuwen, die naar Den Haag ontboden was, de verhooren voortgezet, tot Ledenberch er in den nacht van 28 op 29 September door zelfmoord een einde aan maakte, waarvan de bijzonderheden ons weder uit de Kerckelicke Historie van Wtenbogaert bekend zijnGa naar voetnoot1). Wat de bijkans zeventigjarige ook tot deze daad bewogen mag hebben, zeker is dat hij er niet mede bereikt heeft, wat hij in het briefje aan zijn zoon schreef: ‘contre l'homme mort ne tombe sentence de confiscation des biens’; de sententie toch, den 15den Mei over hem uitgesproken, verklaarde uitdrukkelijk ‘alle syne goederen geconfisqueert’. Het droevig feit werd weldra wereldkundig door de verspreiding van een Fransch blaadje, dat, vreemd genoeg, in geen der beschreven pamfletten-verzamelingen voorkomtGa naar voetnoot2). In het bovenstaande ontleende ik daaraan reeds enkele bijzonderheden. Het verdient de aandacht om hetgeen er in gezegd wordt over Ledenberch's verleden. ‘Leedenberch’, zoo lezen wij, ‘(est) venu en grand credit, et neantmoins sorty de basse maison, car son pere n'estoit de grands moyens; estant de sa jeunesse en un monastere | |
[pagina 324]
| |
nommé Marien-weert, situé aupres de Culenberch, là ou il servoit comme frere lay. A cause des troubles, Leedenberch, sortant du monastere, est arrivé à Utrecht aupres d'un homme nommé Fleuris, lequel l'accepta comme pauvre Clercq pour escrire, et y demoura jusques à ce qu'il fut en l'aage de discretion; apres son maistre le recommanda pour escrire en la chambre des Estats d'Utrecht. Et comme tous les biens ecclésiastiques, estans confisquez et les églises ruinées pour faire argent, et un chascun tiroit au plus fort pour emplir leur bourse, Leedenberch epousa la fille d'un especier, et depuis a demouré tousjours en l'office, et devint si riche qu'il n'est à comprendre, car les biens ecclesiastiques et les rentes du pays rapportoyent grande somme de deniers, d'une partie desquels il avoit l'administration. Peu de temps apres Leedenberch fit edifier une maison pres du cymitiere Sainct Jean, la ou il faisoit sa demeure, laquelle estoit si somptueuse, magnifique et grande que le commun en murmuroit. Et en l'an 1610 y arriva quelque dissention entre les bourgeois et la ville d'Utrecht, desquels Leedenberch estoit examinateur et juge, dont en fit bannir une grande partie’. De ongenoemde schrijver, waarschijnlijk een katholiek Zuid-Nederlander, die buiten de partijen in het noorden stond, eindigt zijn verhaal aldus: ‘Ledenberch estoit un homme aâgé environ 70 ans, brave d'esprit, d'ont s'est chose merveilleuse de s'avoir ainsi oublié’. Toch doet hij opmerken, hoe men met leede oogen iemand van zoo geringe afkomst tot zulk een hoogte had zien stijgen, en is het vermoeden, dat Ledenberch al zijn rijkdom niet op eerlijke wijze zal hebben verkregen, tusschen de regels te lezen. Wij bezitten nog een ander getuigenis omtrent zijn persoon, namelijk van den Frieschen afgevaardigde ter Generaliteit Frederik van | |
[pagina 325]
| |
VervouGa naar voetnoot1), die in zijn dagboek, na verhaald te hebben wat hij omtrent den zelfmoord had vernomen, schreef: ‘Dese man was van cleinen affkomste ende is synen vader enen metselaer geweest van sijn handtwerck. Hy is oyck in syne jonckheyt ene monick geweest, maer enen leeck ende geen priester. Hy hadde een goedt leven geleydet ende badt Godt de Heere menichmael nae het wterlijcke weesen’. Met de laatste woorden wil hij, dunkt mij, zeggen, dat de secretaris van de Staten voor het oog van de wereld vroom had geleefd, doch daarbij tevens het goede dezer aarde overvloedig had genoten. Wij weten dus nu, dat hij als zoon van Jan van Ledenberch omstreeks 1548 geboren was. Zijn vader was een eenvoudig handwerksman, die lezen noch schrijven kon, want toen hij later de koopceel mede teekende van het perceel, dat zijn zoon kocht, zette hij een kruisje. Gillis werd katholiek opgevoed en in een klooster gezonden; volgens Vincent van Drielenburg, over wien straks nader, betaalden diens ouders echter de noodige monnikskleederen. De Fleuris, bij wien de jonge Ledenberch, na tot de Hervorming te zijn overgegaan, als klerk in dienst trad, was de bekende advocaat van de Staten van Utrecht, Floris Thin. Jaren lang zal hij onder dezen voortreffelijken leermeester hebben gewerkt, en het was op diens aanbeveling, dat hij, zeker op grond van zijne bekwaamheden, in 1588 tot secretaris van de Staten werd aangesteld. Eerst in 1591 huwde hij met Margaretha, dochter van Jan Lievensz. van SchroeyensteynGa naar voetnoot2), denkelijk den rijken kruidenier, waarvan hierboven sprake was. Doch later sloot hij | |
[pagina 326]
| |
een aanzienlijker huwelijk met Johanna van Sypestein, die vroeger gehuwd was geweest met Charles Heraugière, ons bekend uit de verrassing van BredaGa naar voetnoot1). En nog hooger steeg hij in 1609 door zijn derde huwelijk met jonkvrouw Sara van Rysenburch, die hem overleefdeGa naar voetnoot2). Bij zijn eerste huwelijk, in 1591, kocht hij een perceel, dat hij liet afbreken om op diezelfde plek een groot en sierlijk huis te doen bouwen overeenkomstig zijn stand. Het zeven ramen breede huis, gemerkt H. 616 aan den Drift bij het Sint JanskerkhofGa naar voetnoot3), hoewel uit- en zeker ook inwendig veel veranderd, stelt ons nog in staat er over te oordeelen. De volgende inventaris levert het bewijs, dat huisraad en ameublement geëvenredigd waren aan zulk eene aanzienlijke woning. Lieden, die hem kwalijk gezind waren, ergerden er zich aan, dat een metselaarszoon leefde op zulk een weelderigen voet, en er was maar eene aanleiding noodig om het vermoeden te doen uitspreken, dat hij zijn rijkdom te danken had aan kwade praktijken. De warme voorstander van de politiek van Oldenbarnevelt, de ijverige aauhanger van de Remonstranten en vriend van den predikant Taurinus, had natuurlijk in stad en gewest vele vijanden. Deelgenooten in de oproerige beweging van 1610 konden hem de gestrengheid niet vergeven, waarmede hij toen was opgetreden. En hij ging voort met elke verdachte handeling, die aanleiding kon geven tot nieuwe beroering, terstond te onderdrukken. Dat | |
[pagina 327]
| |
ondervond genoemde Vincent van Drielenburg, een jonge man van goede afkomst, die een poos te Leiden studeerdeGa naar voetnoot1). Hij moet aanvankelijk het vertrouwen genoten hebben van de Staten, anders zouden zij hem de rentmeesterschappen van de St. Paulus- en Witte Vrouwen-conventen niet hebben toevertrouwd. Reeds in zijn jeugd leed hij aan godsdienstwaanzin. In de jaren 1608 en 1609 ontving hij verschillende hemelsche openbaringen, waardoor hem een nieuw licht opging over een aantal bijbelplaatsen en hij tot de ontdekking kwam, dat de Paus het groote beest uit het boek der Openbaringen was. Hoe hij hiervan mededeeling deed aan Arminius en Wtenbogaert en hoopte door den laatsten in staat gesteld te worden om aan Maurits en de Staten deze revelaties kenbaar te maken, heb ik vroeger beschrevenGa naar voetnoot2). Toen de Keurvorst van de Palts in Den Haag kwam, schreef hij alles op in het Latijn en zond het aan diens kamerheer, zonder echter eenig antwoord te ontvangen. Zoolang het hierbij bleef, stichtte hij met zijne hallucinaties niet veel kwaad, maar hij zette zich in het hoofd, dat hij als profeet eene roeping had te vervullen, en daarom begon hij vlugschriften te verspreiden, waaronder een met eene Latijnsche voorrede, waarin hij de overheden en predikanten aanviel, die, zoo hij zeide, door den Paus en den Koning van Spanje waren omgekocht om deze landen weder onder hunne heerschappij te brengenGa naar voetnoot3). Het was niet twijfelachtig op wie hij doelde, en te gegevaarlijker was deze verdachtmaking, omdat hij deze geschriften uitdeelde onder lieden, die onder ver- | |
[pagina 328]
| |
denking stonden van aan de oproerige beweging van 1610 te hebben deelgenomen. De Staten, de Raad en vooral Ledenberch zijn met alle gestrengheid tegen hem opgetreden. Tusschen den laatsten en Dielenburg's vader was al vroeger wat gaande geweest, toen deze nog de post van rentmeester van de St. Paulus-abdij bekleedde, welk geschil toen door de burgemeesters Booth en Rijsenburg beslecht was. Vincent werd na het uitgeven zijner pamfletten op Hazenberg gevangen gezet; zelfs de tusschenkomst van Wtenbogaert vermocht niet zijn ontslag te bewerkenGa naar voetnoot1). In het rechtsgeding dat volgde betuigde hij geen factie te hebben willen maken en vroeg hij de Staten vergiffenis, in zoover hij tegen hen misdreven had. Hij zelf verklaarde later, dat hij zoo stom was geweest als een lam, toen Ledenberch en Taurinus als beschuldigers tegen hem optraden, maar dat hij geen paarlen voor de zwijnen had willen werpen. Intusschen hield hij voor de rechters vol, dat er een pest schuilde in de Republiek en dat haar groot gevaar dreigde, en het werd hem niet vergeven, dat hij, in plaats van de overheid in kennis te stellen van hetgeen hij meende te weten, buiten haar om het volk door zijne onthullingen had opgeruid. Men meende in de gegeven omstandigheden een afschrikwekkend voorbeeld te moeten stellen, en zoo werd Drielenburg bij sententie van 25 November 1613 van zijne ambten ontzet en voor altijd uit de stad, steden en landen van Utrecht gebannen. | |
[pagina 329]
| |
Dit alles dient men te weten om te begrijpen, waarom Drielenburg zoo fel op Ledenberch gebeten was, dat hij hem telkens de bitterste verwijten deed. Hij achtte zich een martelaar van de waarheid en begaf zich naar Amsterdam, waar hij steun vond bij enkele heethoofden onder de Contra-Remonstrantsche predikanten en in Marten Brant, een uitgever van zijne onzinnige pamfletten. Een zijner voornaamste grieven tegen Ledenberg was diens houding tegen ‘Gods gemeente’, vooral gebleken door zijne goedkeuring van de boeken, waarin Taurinus en andere Remonstranten Christus' kerk ondermijnden. Maar hij kon het evenmin verkroppen, dat iemand van zoo geringe afkomst thans zoo hoog in aanzien was gestegen, en goeden sier maakte met den rijkdom dien hij had weten machtig te worden. Hij had, verklaart hij, meer dan vier jaren lang Ledenberch de waarheid gezegd en gewaarschuwd, maar daarvoor niet anders dan spot, laster en vervolging ontvangen. Te Amsterdam zou niemand hem in 1616 en 1617 ter verantwoording roepen, hij mocht dus vrij uitspreken wat hij op het hart had. In zijn Calendier ofte Almanach schreef hij onder elkander: Barnevelt, vice Deus of Barnevelt is Paus van Holland, Ledenbergh is Paus van Utrecht en Wtenbogaert is de Nederlandsche Paus. Deze personen, vervolgt hij, niettegenstaande zij drie zijn, zijn nochtans één, terwijl de cijfer-letters hem weder wijzen op het getal van het groote beest uit de Apocalypsis. Geen wonder dat Taurinus hem bij den gek der comedianten vergeleek. Over zulk een onzin kon men de schouders ophalen. Doch veel erger dingen wierp hij Ledenberch voor de voeten: hij beschuldigde hem openlijk, zich door onrechtvaardige middelen verrijkt te hebben, en beriep zich daarbij zelfs op onder hem berustende rekeningen, door den | |
[pagina 330]
| |
Secretaris van de Staten eigenhandig geteekend. Ledenberch zou namelijk jaarlijks uit het kantoor van St. Paulus een- à tweehonderd gulden getrokken hebben, zonder daarvoor als andere leden van de Staten reizen te hebben gedaan bij gelegenheid van verpachtingen, dijkschouw en andere besognes. Hij zou voor ééne vacatie soms twee tot vijf en even zoovele wagenvrachten meer in rekening hebben gebracht. En hoevele kantoren waren er niet, waarin hij op dezelfde wijze gehandeld had! Wel-is-waar had Ledenberch na de Utrechtsche beroerten dergelijke gelden niet meer willen trekken; doch of een vroom heer of prins hem gekapitteld heeft, voegt Drielenburg er bij, dan of hij gewetenswroeging heeft gevoeld, of ten naastenbij rijk genoeg was: wie zal het zeggen? Dat Ledenberch bovendien een ‘falsaris’ was, daarvan levert Drielenburg het volgend bewijs. Het gold den verkoop van 24 à 30 morgen veengrond, aan de abdij behoorende en onder Veenendaal gelegen. Een der Staten-leden, die in deze qualiteit voogd was over de abdijgoederen, had met hulp van Ledenberch door koop zich dien grond weten toe te eigenen; want deze schreef in den koopbrief, dat de administrateur van de abdij, de gecommitteerde en de rentmeester van de Staten hadden gerapporteerd, dat het wenschelijk was dien grond in erfpacht te geven of te verkoopen. Dit was onwaar: de kooper had dit alles in zijn voordeel bedacht. De administrateur was er tegen geweest en had de koopceel niet geteekend; noch hij noch de rentmeester hadden aan de Staten rapport gedaan. Drielenburg noemde dit feit slechts als een staaltje van Ledenberch's eerlooze praktijken, maar zeide nog veel meer te weten, en bood aan, zoo men hem niet gelooven mocht, aan Ledenberch of een zijner zonen voor competente rechters het bewijs te leveren. | |
[pagina 331]
| |
Tot degenen, die aan hunne verontwaardiging lucht gaven over de stoutheid van dezen belachelijken uitlegger van zekere geheimenis aangaande het getal van het apocalyptische beest, behoorde Barlaeus. Hij verheugde zich, dat de man, die in goddelooze taal de achtbare leden van de Utrechtsche Statenvergadering en de aanzienlijksten in den lande had getergd, naar verdienste gestrafd was. Door de uitvluchten die hij zocht, toen hij ter verantwoordiging werd geroepen, had hij zelf zich schuldig verklaard. Meer opzettelijk nam zekere Pagius Ledenberg's verdediging op zichGa naar voetnoot1). De onbeschaamde faamroover, die het ‘calumniare audacter, semper haeret aliquid’ tot zijn stelregel scheen gekozen te hebben, zou, volgens hem, in eeuwigheid de beschuldigingen niet waar kunnen maken, die hij uit de lucht had gegrepen. Indien hij de bewijzen in handen had, dat Ledenberch zich door oneerlijke middelen verrijkt had, waarom zich dan niet tot de Staten, of den fiscus, of den schout van Utrecht gewend om eene actie tegen dezen in te stellen? Daar was toch nog recht in het land. Pagius beschuldigt op zijn beurt Drielenburg van frauduleuse handelingen, waarvoor, naar hij beweert, de bewijzen te vinden waren in het Statenarchief, die men eerst ontdekt had nadat de sententie tegen hem was uitgesproken. Intusschen hebben Drielenburg's aantijgingen aan Ledenberch's reputatie afbreuk gedaan; ze gaven voedsel aan den nijd en de afgunst zijner vele vijanden. Of Ledenberch, afgezien van de houding door hem aangenomen in den staatkundig-kerkelijken strijd, in zijn handel en wandel geheel onberispelijk is geweest, | |
[pagina 332]
| |
valt voor ons moeielijk te beoordeelen. Misschien zullen de verhooren dienaangaande een of ander aan het licht kunnen brengen, wanneer zij ooit teruggevonden mochten worden. Op de vraag hoe hij in het bezit kwam van zulk een aanzienlijk vermogen, als wij door de boedelbeschrijving leeren kennen, moeten wij het antwoord schuldig blijven. Die beschrijving behoeft zeker geen toelichting, zij spreekt voor zichzelve. Ook heb ik mij van ophelderende aanteekeningen onthouden, die zeker overbodig zijn voor hen, die van dezen inventaris kennis nemen. Dit geldt ook van de beschrijving der aanzienlijke boekerij. De titelopgaven mogen zeer gebrekkig zijn, op betrekkelijk weinig uitzonderingen na blijkt toch genoeg welke boeken bedoeld worden. De boeken stonden blijkbaar tamelijk ordeloos bijeen; van enkele waren meerdere exemplaren aanwezig. Het onduidelijke schrift van den geheelen inventaris, waarvan de laatste bladen bovendien geleden hebben, is oorzaak dat ik soms slechts bij gissing kon uitmaken wat er staat; in dat geval heb ik de woorden tusschen [ ] gezet. Bij het Verbaal en den Inventaris liggen nog eenige andere papieren van den volgenden inhoud. J. van Haeften, door de Staten van Utrecht gecommitteerd tot administratie van de goederen van J. van Oldenbarnevelt en G. van Ledenberch, richtte in Juli 1619 een verzoek aan het Gerecht om afgifte van het Pachtboek van Ledenberch, als zijnde hij speciaal geauthoriseerd om alle roerende en onroerende goederen in ontvangst te nemen en te bewaren ten behoeve van de heerlijkheid 's Lands van Utrecht. Het Gerecht besloot hem eene authentieke copie te zenden, nadat alvorens partijen zouden zijn verzocht bij de ontzegeling tegenwoordig te zijn. Door schepenen werden daartoe twee uit hun midden gecommitteerd, | |
[pagina 333]
| |
die het Memoriael van Ledenberch in tegenwoordigheid van Van Haeften deden openen. Het bleek 157 bladen te bevatten, behalve de uitgescheurde of uitgesnedene tusschen de bladen 4 en 5, 5 en 6, 21 en 22 en 27 en 28. Er lagen vier memoriën in, door Ledenberch geschreven, tusschen de bladen 28 en 29, 30 en 31, 31 en 32 en 40 en 41. Tusschen blad 81 en 82 lag eene kwitantie van 30 October 1616. Voorts waren bij het Memoriaal nog 14 memoriën gevoegd van zijne hand en een huurceel, door hem opgemaakt in 1611 betreffende een bogaard en een huisje. Er schijnt toch goedgevonden te zijn het Pachtboek, waarbij de stad het meeste belang had, over te leveren, onder voorwaarde, dat het ten allen tijde weer gelicht zou kunnen worden. Doch de zaak bleef hangende: in Augustus had Van Haeften de copie nog niet. Vooraf moesten de leges van het inventariseeren, de kosten van ver- en ontzegeling betaald worden, bedragende volgens gespecificeerde rekening f 46 - 11 st. Nadat die rekening was opgemaakt, moest Van Haeften weder wachten op de betaling ervan door de Staten, zonder welke de copie niet kon worden afgegeven. Zijn laatste schrijven is een verzoek om uitstel, opdat de heerlijkheid van Utrecht niet zou worden geprejudicieerd. De overlevering van de copie schijnt eindelijk gevolgd te zijn. Zoo als men zien zal, heeft het Gerecht zich ook begeven naar de woning van Taurinus, die gevlucht en in den vreemde gestorven was. Diens goederen werden niet verbeurd verklaard; het gold hier niet eene boedelbeschrijving maar eene huiszoeking tot het opsporen van verdachte papieren. Derhalve kunnen wij uit de weinige titels, die hier vermeld worden, geen oordeel vellen over de boekerij van dezen predikant. H.C.R. | |
[pagina 334]
| |
Proces-Verbaal van de handelingen der Commissie belast met het inventariseeren der goederen van Gillis van Ledenberch en het onderzoek naar brieven en papieren van Jacobus Taurinus.Den XIX Augusti 1618 nae noen tusschen ses ende seven uren.Sijn Jacob Meerlingh, Substituyt-schout, Cornelis van Duverden ende Doctor Christiaen Bor, Schepenen, mitsgaders ick onderscreven Secretaris, ontboden ten huyse van den Ed. heere Borgermeyster Mr. Niclaes Berck, ende aldaer gecomen sijnde werden by sijn Ed. neffens sijn Ed. confrater, den heere Borgermeyster Cornelis van de Poll, hemluyden voorgedragen, dat sijn Genade Graeff Ernst van Nassau ten huyse van den Ed. heere Borgermeyster Berck voornoemt gecomen was ende hun Ed. hadden aengedient, dat sijn Genade's scryvens ende last hadde van den Hoochmog. Heeren Staten Generaell ende sijn Prince. Extie. den Prince van Oraingen om de persoone van Gelis van Ledenberch, gewesene Secretaris der Ed. Mog. Heeren Staten deser Provintie van Utrecht terstont te verseekeren, ende dat sijn Genade sulx in regardt van de persoone van Gelis van Ledenberch voors. hadde te werck gestelt, ende dat sijn Genade voorts op de heeren Borgermeysteren versocht hadde, dat men ten huyse van de voors. Ledenberch de contoiren ende cameren van sijn besoinge ende secreten soude versegelen, ende dat diensvolgende haer Ed. goetgevonden hadden tot dien eynde de voors. heeren Substituyt-scholtus ende Schepenen mitten Secretaris Bor te ontbieden ende dselve Substituyt-schout ende Schepenen met den(?) ende in crachte deses expresselijck te ordonneren ende belasten hun datelijck ten huyse van den voors. | |
[pagina 335]
| |
Ledenberch te vervoegen ende desselffs contoiren, cameren ende besoingens te versegelen, ende den Secretaris Bor hiervan ende van tvoors. besoinge van besegelen acte ende verbael te maecken. Wiensvolgende de voors. heeren Substituyt-schout ende Schepenen hun aenstonts voorts hebben vervoecht ten huyse van den voors. Ledenberch, ende hebben aldaer door Aernt van Rhenen, Substituyt-secretaris van den gerechte der stadt Utrecht doen toesegelen een bovencamere, wesende de Biblioteecque ende het studoir ofte contoir van den voors. Ledenberch, en opt gath vant sloth doen drucken het segell van den Schoutampte in roden wassche. In kennisse ende presentie van my Secretaris onderscreven,
Petr. Bor, 1618. | |
Donredach den xxen Augustus voor noen.Hebben de voors. Substituyt-schout ende Schepenen den gerechte aengedient ende gerapporteert, wat hemluyden op gisteren by de heeren Borgermeysteren es voorgedragen, metsgaders geordonneert ende belast, ende 't geene deshalven es gedaen volgende de scriftelijcke notitie ofte acte by den Secretaris Bor daervan gemaect ende gehouden, dwelcke in den gerechte gelesen ende luydende es als boven. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618. | |
Den xxxisten Augusti 1618.Hebben Meerlingh Substituyt-schout, Duverden ende Buth Schepenen, metsgaders Salmius Pensionaris hun getransporteert ten huyse van Gelis van Ledenberch, gewesene Secretaris der Ed. Mog. heeren Staten slants van Utrecht, ende aldaer ten versoecke van | |
[pagina 336]
| |
de Ed. heeren Voocht ende Gockinga, gecommitteerdens der H. Mog. Heeren Staten Generaell geopent ende ontsegelt de bovencamere, dwelcke den xix deses mittet segell van den Schoutampte was toegesegelt, ende naerdien de voors. heeren Voocht ende Gockinga veele pampieren, scriften ende missiven, dwelcke aldaer bevonden worden, hadden gevisiteert ende eenige van deselve (daervan by Dibbits, secretaris van zijn Genade Graeff Ernst van Nassau, door last van de voors. heeren gecommitteerdens specificatie ofte annotatie gemaect es) medegenomen, hebben dvoors. Substituyt-schout, Schepenen ende Pensionaris dselve camere weder toe doen segelen mittet segel van den Schoutampte voors. opt sloth gedruct ende den Secretaris Bor belast daervan dese notitie ofte acte te maecken. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618.
Welck besoinge ende notitie daervan gehouden, den 1en September 1618 in den gerechte verhaelt ende gelesen es. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618.
't Gerecht committeert Meerlingh, Substituyt-schout, Van der Maeth ende Nyvelt Schepenen, metsgaders Salmius Pensionaris, omme ten huyse van Jacobus Taurinus hun te vervoegen ende in desselffs studoir te visiteeren de brieven ende pampieren, aldaer wesende. Actum den 1en September 1618. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618.
Wiensvolgende de voors. heeren Substituyt-schout, | |
[pagina 337]
| |
Schepenen ende Pensionaris gegaen sijn ten huyse van den voors. Taurinus, ende hebben aldaer gevisiteert de pampieren, scriften ende missiven op des voors. Taurini studoir bevonden, ende hebben voorts de voors. heeren Gedeputeerden goetgevonden mede te nemen de naegespecificeerde missiven ende pampieren, ende den Secretaris Bor belast daervan notitie ende annotatie te maecken, wesende sulx als volcht. Alse eerst een missive van J. Wtenbogaerdt aen den voors. Taurino gescreven, gedateert den xven Februari 1616, wesende drie syden scrifts. Item noch een van denselven aen den voors. Taurino, gedateert den 10 December 15, wesende een syde scrifts. Item een missive in latijn, gescreven aen den voors. Taurinum, onderteyckent A.V.B.Ga naar voetnoot1), wesende een syde scrifts. Noch een copye van de resolutie ofte commissie, by de Mog. heeren Staten slants van Utrecht op D. Niellium ende Peter Gabry gegeven om op de Sinode tot Middelborch te gaen, in dato den xxvien April 1616. Item een missive van de Gecommitteerde des Sinodi van Utrecht van date den xijen Junij 1613, onderteyckent Henricus Cesarius, Jacobus Taurinus, aen de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden van de Staten slants van Utrecht. Item een copye van de missive van de Gecommitteerden des Sinodi van Utrecht aen Johannes Wtenbogaert in date den xxven November 1616, wesende seven bladeren scrifts. Item een gedruct pampier in latijn, groot een syde, wesende Epigrammata in trutinam vulgo Waechschael inscriptam etc.; met noch eenige gescreven anagrammata op een geheel vel pampiers, ende noch | |
[pagina 338]
| |
een stuckgen pampiers, groot als een cleyne scroy, mede met epigrammata. Item een cleyn missieffgen van Jacobus Taurinus aen sijn huysfrouwe in date den xxvijen Julij 1618. Ende hebben de voors. Gecommitteerde voorts goetgevonden het contoir ofte studoir van den voors. Taurinus toe te segelen, ende es diensvolgende opt sloth van de deure gedruct het segell van den schoutampte in roden wassche. In kennisse van my,
Petr. Bor, 1618. | |
Den xxij September 1618Heeft de heere Pensionaris Salmius in den gerechte verhaelt ende gerapporteert, dat sijn Ed. neffens de Substituyt-schout in crachte van commissie by de Ed. Vroetschappe op gisteren hunluyden gegeven, hadden geinquireert ende gesocht naer de verbrochte ende versteecken boecken ende pampieren van Jacobus Taurinus, eertijts predicant alhier tUtrecht, ende eenige boecken gevonden in twee packmanden op een houtsoldertgen int convent van Cecilien, ende dat vermits het te laet in den avont was omme deselve volgende haerluyder commissie te visiteren, syluyden de deure van de trap daer men opt voors. soldertgen gaet mettet segell van den schoutampte naer voorgaende communicatie, advys ende goetvynden van den heere Borgermeyster Van de Poll hadde doen toesegelen, ten eynde deselve aldaer verseeckert souden blyven om naer behooren volgende haer E. commissie voors. gevisiteert te worden. Twelck by den gerechte gehoort sijnde, heeft tgerecht goetgevonden, dat dvoors. gecommitteerden opt spoedelijxste volgende haere voors. commissie totte voors. visitatie souden procederen ende den secretaris deses gerechts assumeeren, omme daervan ende sulx sy- | |
[pagina 339]
| |
luyden sullen goetvynden notitie te maecken, denselven secretaris daertoe mede lastende ende committerende by desen. Wiensvolgende dvoors. heeren Substituyt-schout ende Pensionaris, geassumeert hebbende den Secretaris Bor, hun gevonden hebben ten huyse van den voors. Taurinus ende desselffs huysfrouwe aengeseyt, dat syluyden ter visitatie der voors boecken souden procedeeren, ende voorts door haere wooninge gegaen int convent van Cecilien voors. ende hebben eerst dvoors. segelen aen de trapdeure gestelt affgenomen ende de deure ontsegelt ende geopent, ende gegaen opt voors. houtsoldertgen by de voors. twee packmanden ende deselve gevisiteert ende besichticht, metsgaders daerinne onder anderen bevonden dese naevolgende boecken, die de voors. gecommitteerde goetgevonden hebben te doen specificeren ende by memorie stellen. In den eersten een boeck in formaet van quarto geïntituleert: Tractatus theologicus de Deo, auctore Conrado Vorstio. Item een geïntituleert: Antibellerminus contractus, auctore Conrado Vorstio. Item een in formaet van octavo, geïntituleert: Antithesis philantropiae divinae et misantropiae Calvinianae circa eternam hominum salutem, auctore M. Severino Slutero, schole Stadensis rectore. Item Conradi Vorstii Amica duplicatio ad Piscatoris responsionem, Goude 1617 impressum. Item Disputatio Fausti Socini de statu primi hominis ante labsum. Racovie ao 1610 in quarto. Item het eerste deel der Wercken Dirck Volckaerts Coornhart in folio. Ende en sijn in dvoors. packmanden ende opt voors. soldertgen geen pampieren ofte scriften bevonden dan alleen gedructe boecken, dwelcke dvoors. | |
[pagina 340]
| |
gecommitteerden onnodich geacht hebben vorder te annoteeren ofte specificeeren, ende hebben alle deselve boecken soo hierboven gespecificeerde als d'andere tsamen laeten volgen de huysfrouwe van den voors. Taurinus. In kennisse van my secretaris,
Petr. Bor, 1618.
Tgerecht gesien de missive van de Ho. Mog. Heeren Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, gesonden aen de Ed. Mog. Heeren Staten slants van Utrecht ende by den E. heere Borgermeyster Van de Poll in den gerechte geexhibeert, inhoudende, dat men de goederen by Gelis van Ledenberch naegelaeten soude doen inventariseeren, heeft gelast ende gecomitteert omme deselve inventarisatie te doen den E. heere Officier deser stadt, metsgaders de heeren Duverden, Ploos ende Van der Egge, Schepenen, mitten Secretaris deses gerechts. Actum den xxvien September 1618. In kennisse van my,
Petr. Bor, 1618. | |
Den xxvjen September 1618 voor noen omtrent te halff twaelff urenHebben Meerlingh, Substituyt-schout, Duverden, Ploos ende Van der Egge, Schepenen, hun getransporteert in den huyse, dwelcke by Gelis van Ledenberch bewoont geweest ende naegelaeten es, omme volgende de voors. commissie te procederen tot inventarisatie van des voors. Ledenberchs naegelaeten goederen, ende hebben vermogens genomen resolutie vooreerst aldaer ten huyse tot bewaernisse van de goederen gestelt ende gelaeten Willem van Schayck ende Jacob Dill, deser stadts geswooren booden, tot | |
[pagina 341]
| |
dat voorts ten effecte van de voors. commissie sall sijn geprocedeert. Tenselven daeghe des naenoens omtrent te drie uren hebben Joncker Johan van Suylen van de Haer, heere van de Sevender, de Haer etc., Schout, metsgaders Duverden ende Ploos, Schepenen, hun weder getransporteert ten huyse voors. ende geprocedeert tot inventarisatie der goederen aldaer ten huyse bevonden, volgende den inventaris daervan gemaeckt. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618. | |
Den xxxen September 1618.Opt verhaell ofte rapport by den heere Borgermeyster Van de Poll gedaen, als dat den Ed. heere Manmaecker, gecomitteerde der H. Mog. Heeren Staten-Generaell sijn E. aengedient hadde, dat men het comptoir (ten huyse van Ledenberch opt versoeck van de Gedeputeerden der gemelte H. Mog. Heeren Staten-Generael toeversegelt) by de inventarisatie, dwelcke van de goederen by Gelis van Ledenberch naegelaeten wert gedaen, soude doen ontsegelen ende de pampieren, stucken ende munimenten aldaer wesende naerder doen visiteren ende annoteeren, heeft tgerecht gecommitteert Mr. Anselmus Salmius, Pensionaris deser stadt, omme neffens de heeren voorgaende totte inventarisatie gecommitteert present te wesen by de ontsegelinge vant voors. comptoir ende de stucken, pampieren ende munimenten aldaer berustende te visiteeren, ende tgeene daeronder ten dienste van den lande bevonden wert by specificatie ende annotatie te mogen by provisie in bewaringe ofte custodie nemen. In kennisse van my,
Petr. Bor, 1618. | |
[pagina 342]
| |
Den xiiijden December 1618Hebben Jacob Meerlingh, Substituyt-schoudt, Deuverden ende Ploos, Schepenen, mitsgaders Mr. Anselmus Salmius, Pensionaris deser stadt, hun wederom getransporteert in de huysinge van de voors. Gillis van Ledenberch, omme volgende haer E. voors. commissie te procederen ten fine als in deselve; ende naerdien tvoors. comptoir by de voorn. heeren gecommitteerden doen ontsegelen ende openen was, hebben aldaer doen inventariseren volgende inventaris daervan gemaect. A.H. van Rhenen, 1618. | |
Den xvjden December 1618Sijn naedat dinventarisatie was voltogen, door last van den Pensionaris door twee van de Mog. Heeren Staten boden in derselver Mog. Heeren Staten camer doen brengen een bundell, soe copien als principalen, concernerende deselve Mog. Heeren Staten, mitsgaders gebesoingeerde in de vergaderinge van de Mog. Heeren Staten Generael, neffens de twee ende twyntich geschreven boucken mede geinventoriseert, continerende acten ende resolutiën van de Ho. Mog. Heeren Staten-Generaell, insgelijcx oock het bouck daerop geschreven stont: Rapport van de Heeren Gesanten deser Geunieerde Landen, daertoe 't boeck beginnende: Resolutien van de Staten van Hollant, genomen ao 1593, mitsgaders het Caertboeck van de domeynen slants van Utrecht, ende t' quoyer beginnende: Rapport van den heere Van der Myle. De naevolgende missiven zijn door last van den heere Pensionaris geinventoriseert ende mede in de Secretarye van den gerechte der Stadt Utrecht doen brengen. | |
[pagina 343]
| |
In den eersten drie missiven, by Johan van Westrhenen in date den xxviijen December 1610, den iiij Januarij ende den derden den vijen Februarij 1611 gescreven. Noch een missive van Johan Wtenbogaert van den xviijen Februarij 1611. Noch eene van Advocaet Barnevelt in date den eersten Mertij 1618. Noch een van den Greffier Aerssen van den viijen Februarij 1611. Noch twee van D. Tresell, in date den ven December 1616 ende den ixen December 1617. Noch een concept van een missive aen de Heeren Staten van Utrecht van den xxviijen Junij 1618. | |
Den xvijen December 1618Sijn de voors. missiven by den heere Pensionaris wte secretarye gelicht om die (soe sy verclaerden) den Borgermeyster Van de Poll in de Statencamer te communiceren ofte te laten visiteren. In kennisse van my, A.H. van Rhenen, 1618. | |
Den xxiijen December 1618Heeft tgerecht opt verhaell van den heere Pensionaris (als dat de weduwe van zal. Jacobus Taurinus versocht hadde, dat het toegesegelde contoir ofte studoir van haeren zal. man soude mogen werden ontsegelt ende geopent) goetgevonden ende geresolveert dselve openinge ende ontsegelinge te doen, ende tot dien eynde gecommitteert ende gelast de heeren Meerlingh, Substituyt-schout, van der Maeth ende Nyvelt Schepenen, metsgaders Salmius Pensionaris, wiensvolgende dselve heeren gecommitteerden hun gevonden hebben ten huyse | |
[pagina 344]
| |
van dvoors. weduwe van zal. Jacobus Taurinus ende aldaer tvoors. contoir of studoir ontsegelt. In kennisse van my, Petr. Bor, 1618. | |
Inventaris van den inboedel van Gillis van Ledenberch.Den 26 September 1618 ontrent te halff twaelff uyrenHebben Jacob Meerlingh, Substituyt-schout, Duverden, Ploos ende Van der Egge, Schepenen, hun getransporteert in de huysinge, dewelcke by Gelis van Ledenberch bewoont geweest ende naegelaeten es, omme volgens de commissie haer E. op huyden by desen E. Gerechte gegeven te procederen tot inventarisatie van des voors. Ledenberchs naegelaeten goederen. Ende hebben vermogens genomen resolutie vooreerst aldaer ten huyse tot bewaringe van de goederen gestelt ende gelaten Willem van Schayck ende Jacob Dill, deser stadts gesworen booden, totdat voorts ten effecte van de voors. commissie sal sijn geprocedeert.
Eodem die nae noens omtrent te drie uren Hebben Jr. Johan van Suylen van der Haer, heere van der Sevender, de Haer, Cockengen etc., Schout, metsgaders Duverden ende Ploos, Schepenen, hun weder getransporteert ten huyse voors. ende geinventariseert de goederen aldaer ten huyse bevonden, sulx hiernae volcht. In den eersten int saleth. Een wttreckende tafell. - Een buffeth. - Vier conterfeytsels. - Vijff schilderyen. - Acht zecaerten in ronde lijsten. - Een paer copere brantysers. - Een coopere tangh ende schup. - Een | |
[pagina 345]
| |
copere croon. - Twaelff Spaensche stoelen ende vier dubbelde stoelen, alse twee van root ende twee van groen laecken. - Twaelff cussens, alse ses cleyne ende ses groote. - Item eenige boecken, wesende al de registers, dwelcke voorgaende by inventaris, soe geseyt wert, wtte camere der E. Mog. Heeren Staten slants van Utrecht gecomen sijn. In de groote ceucken. Een bedstede, achter open. - Een cleyn trecttafelken met een tafelcleet van groen ende swart. - Item een schabell. - Vijff halen. - Twee ysere brantysers met copere knopen. - Vier roosters. - Een copere stulp. - Vier cleyne porceleyne commekens. - Noch negen porceleyne copgens. - Vier groote porceleyne schottelen. - Negen porceleyne schottelkens. - Vijf tinne schottelen. - Ses tinne pijpcannen, soo heele als halve. - Vier tinne candelaers. - Twee soutvaten. - Vier onde twyntich aerde cannen cleyn ende groot. - Een copere belblaker. - Twee tellioerhuysgens. - Een hout tresoortgen ofte richtbanck. - Twee copere confoortgens. - Een spiegell. - Seven stoelen. - Ses cussens, als vier groene ende twee roye. Op de camere besyden de ceucken. Een wttreckende tafell. - Een buffeth. - Een groote cas. - Een ledecant. - Een parstafelken met een parsgen. - Twee copere brantysers. - Een ysere tangh ende ysere schup. - Een copere bedpan. - Drie schilderyen ende een cleyn rondeeltgen voor de schoorsteen. - Drie ende twyntich porceleyne schottelkens ende cupkens. - Noch vijff geheel cleyne copkens van porceleyn. - Een spiegell. - Een bybell. - Drie Spaensche stoelen ende drie houte stoelen. - Vijff stoelcussens. In de gangh ende achterceuckentgen. Negen copere candelaers. - Tien copere hant- | |
[pagina 346]
| |
blaeckers. - Sestien copere dexsels. - Negen ketels cleyn ende groot. - Vier schuymspanen. - Een copere coelvath. - Een copere plaeth daer de bessem op rest(?) - Twee hackmessen. - Twee ysere druplepels. - Twee copere vysels, een van root coper ende een van geel coper. - Ses copere pannetgen. - Twee taertpannen. - Drie belaerde(?) coexpannen. - Noch twee haelen. - Een rooster, schup, tangh ende vuurhengell. - Drie ysere potten. - Twee copere potten. Int portaell. Twee belblaeckers. - Twee roers. - Een halft spies. - Twee caetsbalgens. - Twee rappieren ende een sabell. - Een capstock. - Een hellebaerdt. - Een tinne lavoir. - Drie caertgens. In de saell. Een wttreckende tafell. - Een cas. - Twee schabellen. - Twee Spaensche stoelen. - Twee haute stoelen. - Twee copere lanteernen. - Drie schilderyen. - Seven caerten soe cleyn als groet. - Twee cussens. - Twee leeren emmers. | |
Den xxixen September 1618.Op de camer boven de zael.
In den eersten een koets teynden open, met groen behangsel, daerop een bed met een sprey ende drie kussens met slopen daerover. - Een yseren schup, tangh ende blaesbalck. - Vier stucken schilderyen. - Vier stoelen. - Ses groene lakense cussens. - Een wttreckende taeffel met een groen cleet daerover. - Een kasse. - Twee kiskens. - Een Spaens comptoerken, twelck geopent sijnde bevonden worden ledich te sijn. - Een tinne lampet met een becken ende een aerde steen(?). - Een cleyn copere croontgen. - Een spiegell. | |
[pagina 347]
| |
De kasse voors. geopent zijnde daerinne bevonden: Eerst een cofferken besloten sijnde, daerinne waren de naerbenoempde brieven. (Volgt de opgave van 9 lijfrente-brieven, 5 leenbrieven, een koopcedel en 4 losrente-brieven.) Noch in een houte dose, staende in de voors. kasse, bevonden (11 rente-brieven en eene sententie). Noch in een sack in deselve dose bevonden (een koopcedul van land). Noch in een andere houte dose bevonden de naevolgende (4 rentebrieven). Noch in een ander dose bevonden (7 rentebrieven). Noch in de voors. kasse bevonden: Twee packen gecoleurde wolle clederen, dwelcke verclaert werden de twee zonen te competeren, neffens twee cleurde mantels. - Een wambos met een broeck van satijn van de overleden. - Noch een effen fluwele cleet ten lyve als vooren. - Een effen fluwel rockgen met een oude satyne broeck. - Een rode stamette ende een swarte lakense rock. - Drie vrouweborsten, een van swart fluweel, een fiolet ende dander van zysatijn. - Een lakense vlieger. - Een borette mantel met een reysmantel van den overleden. - Noch twee lappen linne lakens. - In de platte kist verscheyden linnen van cragen, schorteldoecken, hemden ende anders. Op de camer boven de keucken. Een ledekant met een bed ende een sprey met root seye behangsel daerom. - Twee ysere brandysers. - Een root seye schoorsteencleethgen. - Een cleerkasse. - Twee ronde zeekaerten. - Vier stuck schilderyen. - Een glaeskasken. - Een buffet. - Een schabell. - Acht houte stoelen. - Een preeckstoel. - Een wttreckende taeffell. - Twaelff wapenkussens. - Noch sess rode stamette kussens. | |
[pagina 348]
| |
De kasse geopent ende daerinne bevonden: Een groff greyne, een kamelotte ende een swarte lakense rock. - Een swerte berette bouwen ende een swerte lakense rouwbouwen. - Een torcxse vlieger. - Een oude roye deken ende beddecleet, een Spaense deken met een roye lakense sprey. - Drie paer vrouwemouwen, alse een paer swerte ende een paer fiolet satyne mouwen ende een paer swerte fleuwele mouwen. - Ses copere kandelaers. - Vier tinne pijpkannen. - Vier dosijn tinne teleuren. - Een tinne pispot. - Twee soutvaten. - Een copere pot. - Noch omtrent dertich tinne schottelen cleyn ende groot. Int coffer bevonden: Een herezeye mantel met vossevellen gevoedert. - Noch een herezeye mantel met knynevellen gevoedert. - Noch een vlieger met twee manteltgens met bont gevoedert. Op de achtercamer: Een ledekant met een bed ende een deken met drie kussens daerop, hebbende groen behangsels met een schoorsteencleethgen. - Twee ronde zeekaerten. - Vier stucken schilderyen. - Acht Spaensche stoelen met groen laken. - Een schabell. - Een wttreckende taeffel. - Een buffet. - Een coffer met yser beslach. - Een tangh met een schup. - Een spiegell. - Een vrouwemat ofte craemstoel. Int coffer bevonden ses tapeetcussens. | |
Den xxxen September 1618.In den eersten seecker boeck in quarto ende coperkel gebonden, alwaer opt eerste bladt ende buyten opt coperkel gescreven stondt: Memoriael voor Gillis van Ledenberch; ende sijn van binnen eenige bladeren ende tgehele boeck van buytten toebesegelt met het pitsier van den here van Suylen, | |
[pagina 349]
| |
schoudt etc., twelck alsoe mede overgelevert ende in de secretarye van den Gerechte deser stadt gebrocht is. Opt cleyn camertgen neffens 't comptoir boven 't salet. Een koets met een bed, deken, etc. - Een cleerkasse. - Een slaepkist. - Twee eycke taeffeltgens. - Een vuyre kistken. - Een Spaensche lere stoell. - Drie groene stoelen. - Een heyckpers met een heyck daerinne. In de kasse bevonden: Eerst een vrouweheyck. - Vijff wolle soe Spaensche als andere dekens. - Item voorts eenige clederen ten lyve van de kynderen behoren(de). Opt portaell. Een koets met een bed, deken etc. - Een coffer met eenige clederen van de kynderen daerinne. Op de boven grote cleersolder. Een blauwsteen op een houte voet. - Een cleerpers om linnen in te persse. In een kasken in de muyr op de trap. Dertich tinne schottelen cleyn ende groot. - Een tinne lampet met een tinne waterpot. - Vijff tinne pispotten. In de kasse ende coffer staende in de keuckencamer. Twyntich dosijn servietten. - Vijf-en-twyntich paer slaeplakens, daerinne gerekent alle die op de bedden leggen. - Twee en dertich taeffellakens, groot ende cleyn, goet ende quaet. - Twyntich paer slopen. - Twaelff manshemden. - Negen manscragen. - Tien vrouwen-halsdoecken. - Vijff en twyntich vrouwenhuyven. - Seven dubbelde lobben van de kynder. - Thien vrouwenhemden. - Een deel povretten op de handt. - Drie dosijn cruysbeelde hantdoecken. - Acht slechte hantdoecken. - Twyntich druegel- | |
[pagina 350]
| |
doecken. - Een deel wisdoecken, sacken ende ander slecht linnewaet. - Twee dosijn neusdoecken. Int buffet bevonden: Een dosijn silvere lepelen. - Drie conchilen van twee fortuynen, sijnde silver vergult. - Twee silvere soutvaten. Int buffet staende int saleth in een casken: Bevonden verscheyden leenbrieven andere luyden concernerende, zijnde het ander nyet geopent, vermits soe verclaert worde de sleutel opt comptoir toebesegelt wesende berustende is. Int casken in de muyr verscheyden soe wijn als andere glasen. In de kasse voer in de zael staende. Een geblompt pack clederen van den overleden. - Drie vrouwevliegers. - Drie oude vrouwerocken. - Ende eenige andere oude stucken ende lappen. In de kelder. Een deel torff, branthout, tobben, tonnen ende andere rommelingh ende diergelijcke. Opt somerhuysken. Een eycke koets met een bed met twee kussens, etc. - Een slaepbanck. - Twee kisten die de maechden competeren. | |
Den xiiijden December 1618.Hebben Jacob Meerlingh, substituyt-schoudt, Deuverden ende Ploos, schepenen, mitsgaders Mr. Anselmus Salmius, pensionaris deser stadt, hun wederom getransporteert in de huysinge van de voorn. Gillis van Ledenberch, omme volgende haer E. commissie in date den xxxen September 1618 by den gerechte verleent te procederen tot ontsegelinge vant comptoir van den voorn. Ledenberch, mitsgaders inventorisatie ende visitatie der stucken, pampieren ende munimenten aldaer berustende ende tgene daeronder | |
[pagina 351]
| |
ten dienste van den lande bevonden wert by specificatie ende annotatie by provisie in bewaringe ofte custodie te nemen, ende naerdien 't voorn. comptoir by de voorn. heeren gecommitteerden doen ontsegelen ende openen was, hebben aldaer doen inventoriseren tgene volcht. In den eersten twee en twyntich gescreven boecken, continerende acten ende resolutien van de Ho. Mog. Heeren Staten-Generael van den jare 1611 tenden jare 1617 incluys, in folio ende hoornen coperkell gebonden. Noch een boeck in folio ende hoornen coperkel gebonden, daer buytenop stont: Rapport van de heeren Gesandten deser Geunieerde Landen van haere legatien aen den Grootfurst van Moscovien ende Coninck van Sweden in den jaere xvic vijftien ende sestien. Noch een boeck in folio gebonden, geintituleert: L'hystoire de la papauté. Noch een in folio gebonden, geintituleert: Histoire de la mort de Henry 4 Roy de france. Noch gelijcke, geintituleert: Le republycque de Platon. Noch een in root ende hout gebonden, geintituleert: M. Fabij Quintiliani. Noch een in folio gebonden: In D. Pauli epistolam ad Efesios commentarius Sanchii. La grande cronycque ancienne et moderne etc. Thome premier p. Jean Franchoys Petit. Dictionarium latino-gallicum in folio. Noch een geintituleert: Abbrege de l'histoire franchoys avec les effigies, etc. Cosmographiae Munsteri in folio. Postill Johan Brentzen in hoochduyts. Biblia Hackij in duyts. Noch een boeck beginnende: Trias(?) judiciel du second notaire Jean Papon. | |
[pagina 352]
| |
Les loix, statutz et ordonnances royaulx, faictes par les seigneurs(?) roy de FranceGa naar voetnoot1). Beschryvinge van alle de Nederlanden door Lowys Guicciardijn, edelman van Florence. De usurpatione legum Jacobo Stumphelio. Le premier livre de Amadis de Gaule. Het tweede deel van Paraphrasis Erasmi. Centuria consiliorum Elberti Leonini. Den Nassauschen Laurencransch. Het eerste deel van Paraphrasis Erasmi. Een oudt boeck van keysers ende pausen. Postilla Georgii Wicelii. Flavii Josephi in Latijn. La grande cronycque par Jean Franchoys le Petit. Thome premier. Veltbouw ofte lantwinninge. Noçh het eerste deel van Paraphrasis Erasmi. Noch een oudt geschreven bouck in duyts. Johannes Sleydanus in duyts. Rerum et urbis Amstelodamensium historia, authore Joh. Isacio Pontano. Noch het tweede deel van Paraphrasis Erasmi. Histori van Peter Bor van de Nederlantsche oirlogen. Den spiegel der rechtenGa naar voetnoot2). Francisci Hotomanni Commentarius institutionum juris. Een cronycq vant beginsel der werelt, met figuren. Gerardi Mercatoris Adlas. Dselven Adlas met offgesette figuren. La description de Pays Bas par mr. Loys Guicciardyn. | |
[pagina 353]
| |
Lamberti HortensiiGa naar voetnoot1). Veltbouw ofte lantwinninge noch eens. Historie van Peter Bor. Montanus De jure tutelarum. Descriptionis Ptholemaice, etc. La grande chronique p. Jean le Petit. Tome second. Ordonnantien, statuten, edicten ende placcaten in den Landen van herwaerts over, etc. Emblemata Horatiana. Cronyck van Sebastiaen Francq. Compendium juris canonici. Een gescreven bouck van Wilhelmus Heda. Noch een gescreven boeck beginnende: Register ende memoriael van de sententien, acten ende provisien, gegegeven by mijn heeren den Stadthouder ende andere van den Rade der Key. Mat. binnen der stadt Utrecht zedert den jaren xvc ende xxviij in Februario. Corpus glossatus, quinque volumen. Corpus juris canonici in drie volumen. Caertboeck van de Middellantsche zee door Welem Beerntss. Caerten van de landen toebehorende de domeynen 's lants van Utrecht. Opera Bertholi in vijff volumis. Titus Livius in Franchoys par B. de VigenèreGa naar voetnoot2), in twee volumina. Noch Titus Livius in franchoys in een volumen. Augustinus De civitate Dei. Opera Augustini in acht volumen. Titus Livius in Latijn. Een Latynschen bybell. Biblia Castalionis. | |
[pagina 354]
| |
Emanuel van Meteren. Biblia Latino-gallica. Titus Livius in Duyts. Arreste Ponponis. Adrianus Scrienski Rodorni. Instrument du premier notaire de Jean Papon. Secrets du troisieme et dernier notaire du Jean Papon. Voiagie ende schipvaert van Jan Huygen van Linschoten. Tijdtthrezoor door Paulum Merulam. Centuriae causarum fiscalium Franchissi de Cleppering. De Batavisch oirloge tegen de Romeynen, met figuren. Philippi Cluveri Germanie antique. Cheffandus Ad consuetudines Borgondie. Adriani Schrieckii Rodorni(?). De lusthoff der medecynenGa naar voetnoot1). Resolutien van de Staten van Hollandt, staetsgewyse genomen, van den viijen totten xixen Mertii 1593, gescreven zijnde. Hantvesten der stadt Amstelredam, Wesep, Muyden ende Naerden. Rerum Frisicarum historia, authore Ubbone Emmio. Rerum et urbis Amstelodamensium historia, in duyts. Cronycque van Hollandt, Zelandt ende Vrieslandt. Histoire de Franche. Item een roompot met vlas ende gaern. - Een doos met gecierde blommen. - Een blecke doos met wet suycker. - Een deel glasen ende aerden potgens, ten deel met ende ten deel sonder confiture. - Een coffer met twee manshoeden daerin. - Een lege lobbedoos. - Noch een tonneken met vlas. - Noch een roompotgen met vlas. - Noch een | |
[pagina 355]
| |
cleyn vuyre kistken met wet gaern. - Vier groene setelstoelen. - Een blaesbalck. - Twee copere armen voor de schoorsteen. - Noch een lobbedoos. - Een eycke oude taeffel op voeten staende. - Een vuyre planck op hoge vuyre schragen staende. - Een cleerbesem. - Twee tonnekens met witte suycker. - Twee ysere brandyserkens met copere knopgens. - Twee paar copere schaeltgens. - Een carte authore Petro Perio. - Een charte van Engelant ende Schotlant. - Een charte van Vranckrijck. - Een grote charte van de gehele werelt, Guillelmi Geusenii. - Een charte van Utrecht, int plat. Ende nadien tgene voors. geinventariseert was, is 't voorn. comptoir wederom met het zegel van den schoutampte toegesegelt.
Den xven December 1618 hebben de voors. heeren gecommitteerden hun wederom getransporteert ten huyse als vooren, ende nadien 't voorn. comptoir by haer doen ontzegelen was, hebben voorn. doen inventoriseeren de naevolgende boecken ende pampieren. In den eersten twee boecken elcx geintituleert: De Nassauwsche oorloghe. Nederlantsche republycque door Johan Franchoys Petit. Beschryvinge van drie zeylagien om den noorden door Gerrit de Veer. P. Bertii Commentarii rerum Germanicarum. Histoire de Louys xiij Roy de Franche et de Navarre. Een quoyer gescreven, continerende rapport van den here Van der Myle. Dan. Heincii Nederduytsche poemata. Noch twee van denselven. Pietas Grotii in Duyts. Onderlinge verdraechsaemheyt van J. Taurinus. | |
[pagina 356]
| |
Annotationes Johannis Arnoldi ad responsionem Johannis Bogermanni in Pietatem Grotii. In twee volumina. Opuscula Desiderii Erasmi. Oorspronck ende voortganck der Nederlantsche beroerten. Scripta adversaria collationis Hagiensis, authore Petro Bertio. Praxis Merule. Figuerboeck van de munten. Schipvaert ende reyse gedaen int lant van Turkyen. Conrardi Vorstii Scholia, tweemael. Opuscula teologica Trelcatii, Steineri et Junii. Petrus Gregorius Tholosanus, De republyck. L'estat de l'eglise par Jean Tafijn. Verclaringe over het boeck Jobs. Bodinus De republica. Jacobi Arminii Disputationes. Cronicque et histoire universelle, in vier stucken. Wtlegginge der epistelen, in hoochduyts. Loci precipui theologici per Philippum Melanchtonem. Inventaris generael de l'histhore (sic) de Franche par Jean Serres. De la sagesse par Pierre Charron. Anthoni Sebellini Historia Venetorum. Repetio legis imperialis de prohibita feudi alienatione, authore Bartholomeo Camerario. Baudinus De republyca, in franchoys. Een cleynen ouden Latijnschen bybell. Francisci Patricii De institutione reipublice. Le Mercure franchoys. Chronicon Carionis Philippi Melanthonis. Guil. Barclay De potestate pape. Sermons de la simulée conversion et nullité de la prétendue absolution de Henry de Burbon par Jean Boucher. | |
[pagina 357]
| |
Francisci (Patricii) De regno et regis institutione. Le cabinet du Roy de France. Twee ende tsestich cleyne boecken, soe in quarto als octavo, by malcanderen gestapelt. Opus homiliarum Chrisostomi in xiii stucken. Noch een ende tachtentich boecken, soe in octavo, decimo sexto, op drie ryen nae malcanderen staende. Item verscheyden andere cleyne boexkens van weynich importantie. Op een ander rychgel in groot quarto: Medecijnboeck door Carolum BertiumGa naar voetnoot1). Contiones sacrae Leonardi Culmanni. Peter Bor Van den Nederlantschen oorloch. Voyagie ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten. Histori van Keyser Caerl, door Alonso de Ulloa. Ars notariatus in duyts. Een spiegel der rechten. Den gulden arcke. Politica Lipsii. Cosmographia Merule. Nederlantsche historie door Emanuel van Meteren. Belliges ofte Nederlantsche oorloge door den voors. Meteren, tweemael. Responses du droict franchoys par L. Cherondas le Coron. Sybrandi Lubberti De Jesu Christo contra Faustum Socinum. Code du Roy Henry III, roy de Franche et de Polongne. Historische beschryvinge der stede Amsterdam door Isatium Pontanum. Statuten ende ordonnantiën van Vrieslandt. | |
[pagina 358]
| |
Johannis Meursii Libri quatuor. La monarchie aristodémocratique par Loys de Mayerne Torquet, tweemael. Cronicon Johannis de Beca de rebus gestis episcoporum Trajectensis. Oratio de jure belli Bellegici. Historiveterum episcoporum Trajectensium, tweemael. Justi Lipsii De anfitiatrio. De havenvindinge. Richardi Dinothi De bello civili Belligico. Antibellarminus contractus Conradi Vorstii. Philippi Cluveri De tribus Rheni alveis et ostiis etc., tweemael. Psalmen Davids in vijff boecken onderscheyden, door Johannem Gerobulum. Tractatus theologicus de Deo, authore Conrardo Vorstio. Conferentie van den Hage, driemael. Thesaurus homagialis. Martelaersboeck. Cathalogus Bibliotece Trajectine. Figuer-muntboeck. Francisci Junii Explicatio in Deutrinomium, tweemael. Historie gentilicie Saubendorum litium et principum Lamberti van den Bergh. Narratio regionum Indicarum. Josephi Schaligeri Epistola de vetustate et splendore gentis Scaligere. Constantia Lipsii. Conrardi Vorstii Parasseve. Nootwendich historisch verhael van allen swaricheden binnen Alcmaer voorgevallen, tweemael. Lusthoff der vermaeckelicker tsamensprekinge, door Gomes van Trire. Tractaet van Adolphus Venator. | |
[pagina 359]
| |
Hantvesten ende privilegiën van Amsterdam. Hoffgericht ende ordeningh, in hoochduyts. Wtlegginge des Cathegismi, door Cornelius Corstensz. Van het rijcke Christi, door Scbastiaen Franck. Ses boecken van den oorspronck ende voortganck der monickerie, in duyts. Gespreck tusschen Lansbergen ende de Gouda over de lere van de transubstantiatie. Rodolphus Hospinianus Van de tempelen, in duyts overgeset door Andream van Oosterbeeck. Predicatien des verlichten doctor Johannis Tauleri. Christelicke Instituty Guillelmi Bucerii. Justi Lipsii Van de maecht van Hall. Praxis Damhouderii criminalis, in duytsch. Lusthoff der vermakelicke tsamensprekinge, door Gomes van Trier. Den geestelicken medecijnwinckell, door Nicolaum Oosterherum. Dissertatio theologica de questionibus controversis inter Guillielmum Amesium et Nicolaum Grevinchovium. Johannis Heurnii De morbis oculorum etc. Commentarius Pomerani in psalmosGa naar voetnoot1). Tractaet vant ampt der overheyt, door Wtenbogaert. Christelicke seyntbrieven. D'instructie van den hove van Hollandt, Zelandt ende Vrieslandt. De archlisticheyden des Satans, door Jacobum Aconcium. Morgenwecker des vryer Nederlantsche provincien. Instructie van den hove van Utrecht. Le jardin de recreation par Gomes de Trier. Thomas Morus. Cyfferboeck. | |
[pagina 360]
| |
Twee boecken van Amelis de GoudeGa naar voetnoot1). Johannes Sleydanus, in duyts. Bodinus De republica, in latijn. Den staet der kercken, door Jan Cryspijn. Jacobi Arminii De predestinatione. Ejusdem Examen modestum libelli Perkinsii, driemael. Articles et contentions arrestées en Espagnie le mecredy 20 d'Aougst 1612. Sleydanus int Latijn. Schatcamer van sonderbare historiën, door Symon GoulertGa naar voetnoot2). Quinti Curtii Vant leven van Alexander den Groot. lxx Disputationes theologice adversus pontificios, preside Festo Hommio. Noch negentien boecken in octavo, staende op de grote ende hoge taeffell met schragen. Ende is hiernae tvoors. comptoir in voegen voors. wederom toe doen segelen.
Den xvi December 1618 hebben dvoors. heeren gecommitteerden hun wederom getransporteert ter voors. plaetse, ende nadien tvoors. comptoir weder ontsegelt was, hebben voorts doen inventoriseren tgene volcht. Twee memorialen van de resolutiën int jaer van 90 gehouden by den heeren Staten 's lants van Utrecht. Negen quoyeren van resolutiën van de voorn. heeren Staten op beschryvinge genomen omtrent den jare 1589, 1590 ende 1591. Een quoyer van de resolutiën van de Staten Generael, beginnende den xvien Augusti 1591. Copie van rapport van Engelandt omtrent den jare 1585 gevallen. Een copie van de ordonnantie opt santpat. | |
[pagina 361]
| |
Drie reeckeningen van Jr. Johan Rengers vant outschilt ende consumptiegelt van de jaren 93, 94, 95. Noch drie rekeningen van Niclaes van Berck vant selve de annis 96, 97, 98. Een rekeninge van Jr. Gijsbert van Suylen van de Generale middelen over den jare 1604. Twee rekeningen van Robbert van Honthorst als cameraer van den Leckendijck de annis 1597 ende 1598. Een rekeninge van Jacob van Bemmel vant schellinggelt de anno 1601. Een rekeninge van Jr. Adriaen van Renesse van Baer als cameraer van den Leckendijck de anno 1599. Twee rekeningen van Jan Matijss. van Hensberch van de bisschopsthienden de annis 96 ende 97. Twee rekeningen van Jan van Westrhenen vant outschilt ende consumptiegelt, beyde de anno 1601. Noch twee rekeningen van den Hynderdam van Roetert van Lanscroon de anno 1594. Noch een stuck ofte quoyer van de rekeninge concernerende 't outschiltgelt. Een bundel soe copien als principalen, concernerende de Staten van Utrecht, mitsgaders gebesoingeerde in de vergadering van de Mog. Heeren Staten Generael, dwelcke alsoe tsamengebonden ende door last van den heere Pensionaris door de twee boden van de Mog. Heeren Staten doen brengen sijn in de voorn. heeren Statencamer, beneffens oock de xxij gescreven boucken hiervooren gememoriseert, continerende acten ende resolutiën van de Ho. Mog. Heeren Staten Generael, insgelijcx oock het bouck daerop gescreven stont: Rapport van de Heeren gesanten deser Geunieerde landen, daertoe 't boeck beginnende: Resolutiën van de Staten van Hollant genomen ao. 1593, mitsgaders het Caertboeck van de domeynen 's lants van Utrecht ende 't quoyer beginnende: Rapport van den heere Van der Myle. | |
[pagina 362]
| |
De naevolgende missiven zijn door last van den heere Pensionaris geinventoriseert ende mede in de secretarye van den Gerechte der stadt Utrecht doen brengen. In den eersten drie missiven by Johan van Westrhenen in date den 28 December 1610, den 4en Januarij ende de derde den 7 Februarij 1611. Noch een missive van Johan Wtenbogaert van den xviij Februarij 1611. Noch een van den Advocaet Barnevelt in date den 1en Martij 1618. Noch een van den griffier Aerssen van den viijen Februarij 1611. Noch twee van D. Tresell in date den vden December 1616 ende den 9en December 1617. Noch een concept van een missive aen de heeren Staten van Utrecht van den viijen Junij 1618. | |
Den xvijen December 1618.Sijn de voors. missiven by den heeren Pensionaris wte secretarye gelicht om die soe sijn E. verclaerden den Borgermeyster Van de Poll ende andere heeren in de Statencamer te communiceren ofte te laten visiteren. Des t'oerconde desen by my onderteyckent. Actum desen xijen Februarij 1619. A. Salmius, 1619. | |
Naschrift.Onder de papieren, indertijd aan het Rijksarchief in Utrecht geschonken door den heer baron Van HardenbroekGa naar voetnoot1), zijn door den archivaris Mr. S. Muller Fz. | |
[pagina 363]
| |
nog gevonden een tweetal verklaringen van Ledenberch's griffiepersoneel, ten zijnen behoeve afgelegd in een geschil over hem ten laste gelegde knoeierijen in 1610. Deze verklaringen, die de beschuldiging van Drielenburch nader toelichten, luiden aldus:
Alsoe wy onderschreven verstaen hebben dat Gilles van Ledenberch, secretaris van de Heeren Staten slants van Utrecht, by eenygen geblasmeert wordt van dat hy van yder Ritmeester ende Cappiteyn, staende op de repartitie van de voornoempde Heeren Staten van Utrecht, hier te voren alle maent ontfangen soude hebben ende noch alle maent ontfangen soude eenen rosennobel, soe ist dat wy by desen verclaren ende attesteren voor de gerechte waerheyt, dat onse respective Ritmeesters ende Cappiteyns, noch wy van haeren wegen noch ons wetens yemants anders, sulx den voornoemden Ledenberch noyt gepresenteert ende hy oock noyt begeert veelmin ontfangen heeft. Ende want men schuldich is der waerheyt getuygenisse te geven, soo hebben wy desen met onse handen seer geerne onderteyckent, presenterende tselve vorder daert begeert sal worden gestant te doen. Actum t'Utrecht den ixden May xvjc ende thien.
Jehan van de Poll. D. van Achtevelt. Willem Reinierss. van Swaenenburch. Evert van Dam. Cornelis van Teylingen. Dirck de Ridder. Henrick van Wijck. Gerrit Crijnsse(?) Lambert Strick. G. van Zuylen. H. de Langhuet. Jacob Lieftinck. J. de Leuwe. 1610. J. Verhuel. | |
[pagina 364]
| |
Wy Gerardt Ter Steghe ende Johan van Causteren, clercquen van de E. Heeren Staten slandts van Utrecht, verclaren ende attesteren by desen ter instantie ende versoucke van Gilles van Ledenberch, secretaris van de voorn. Heeren Staten, waerachtich te sijn, dat het deselve Heeren Staten all over lange jaeren belieft heeft ons in dienste van hare E. als clercquen aen te nemen, ende met een eerlyck tractement jaerlycx, t'onser ende onser familien onderhout te gaigeren, sonder dat den voorn. secretaris daervan oyt van ons helder ofte penninck geeyscht ofte begeert, veelmin genomen heeft. Ende want men schuldich is der waerheyt getuygenisse te geven, soe hebben wy dese attestatie met onse gewoenlycke handtschriften onderteyckent op den twaelffden May xvic ende thyen.
G. ter Steghe. Johan van Causteren. |
|