Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 24
(1903)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
Drie brieven van Willem van Oldenbarnevelt aan Hugo de Groot, met een brief van koning Filips IV van Spanje aan den markies d'Aytona,
| |
[pagina 344]
| |
De eenige brieven van den heer van Stoutenburg, die ik in de laatste jaren nog gevonden heb, zijn de drie volgende. De eerste, aanwezig op het Rijksarchief, moet geplaatst worden tusschen Nos 13 en 14 der vroeger medegedeelde brieven. De inhoud loopt voor een deel over dezelfde onderwerpen; opmerkelijk is vooral de verklaring, die de schrijver over zichzelven aflegt. De tweede, behoorende tot de collectie Diederichs op de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam, moet achter No. 15 worden ingevoegd. Hij schrijft daarin o.a. over graaf Hendrik van den Berg en diens Justificatie, en over het beleg van Maastricht. De derde, weder berustende in het Rijks-archief, moet volgen op No. 19. Bovenal verdient de aandacht wat Oldenbarnevelt in de beide laatste schrijft met het oog op De Groot, die toen te Hamburg was, na eene mislukte poging om weder met eer in het vaderland terug te keeren. Het staat in verband met de zaak, waarop hij in de brieven van 1633 zeer geheimzinnig, met gebruik van geheimschrift en schuilnamen, telkens terugkomt. Uit een en ander blijkt het volgende. Nu De Groot Frankrijk voor goed vaarwel had gezegd en de Republiek voor hem gesloten bleef, wilden hooggeplaatste personen te Brussel eene poging doen om hem aan het hof van de Aartshertogin te verbinden. De Groot liet dadelijk blijken, dat hij er niet aan dacht naar de Spaansche zijde over te gaan; maar er waren voor hem tevens redenen, om wat Oldenbarnevelt hem voorstelde niet onvoorwaardelijk af te slaan. Er werden tusschen de Staten-Generaal van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden onderhandelingen gevoerd over de sluiting van een Bestand, en het komt mij voor dat hij de uitkomst ervan heeft willen afwachten, al zal hij zich wel niet gevleid hebben met de hoop, dat de | |
[pagina 345]
| |
Zuidelijken zich geheel van Spanje zouden losmaken en zich constitueeren tot een zelfstandigen staat. Toen die onderhandelingen op niets uitliepen, schreef Oldenbarnevelt dan ook: ‘Van Ursa minor (de Treves) geloof ick niet, dat yet gedaen sal worden van tgeene begonnen is. Hyades (De Groot) kan nu op syne saecke letten ende resolutie nemen. Pleiades (Oldenbarnevelt) sal hem soo lange hy leeft dienen.’ Oldenbarnevelt hield niet op bij De Groot aan te dringen op het nemen van een besluit, en het is niet twijfelachtig in welken geest hij wenschte dat dit uitvallen zou Aquarius (zijne religie) zou bij Isabella geen bezwaar zijn; ook Taurus (Spanje) zou daarom niet tegen hem zijn. De Groot had slechts op te geven welk maand- of jaargeld hij verlangde. Zoo hij Spanje niet wilde dienen, dan kon hij de landvoogdes bij den Keizer vertegenwoordigen. Had hij tot dusverre aan Zweden gedacht, na Gustaaf Adolfs dood was van dien kant niets voor hem te verwachten. Doch De Groot bleef doof voor den Sirenen-zang van Oldenbarnevelt. Deze drong telkens aan op eene beslissing, daar De Groot tijd genoeg had gehad om er over na te denken. Hij sloeg hem voor naar Keulen te komen, om een onderhoud te hebben met een persoon, die in het geheim betrokken was, want de afstand was te groot om iemand tot hem te zenden. Overtuigd dat hij zich ten laatste zou laten overhalen, wanneer hij nergens een goed heenkomen kon vinden, was er, vermoedelijk buiten weten van Stoutenburg, reeds over gecorrespondeerd met het hof te Madrid. Het resultaat blijkt uit den hier volgenden brief van Filips IV aan den markies d'Aytona, waarvan eene copie te Londen in het Britsch Museum (Mss. Add. 14.005) is gevonden door den heer Sylvino Gurgel de Amaral, secretaris van het Braziliaansch gezantschap aldaar, die de goedheid | |
[pagina 346]
| |
had het stuk voor mij af te schrijven. Ook de bijgevoegde Fransche vertaling is van zijne hand. Of de inhoud van dit stuk nog ter kennis van De Groot is gebracht, weet ik niet. Na 1633 vond ik van Oldenbarnevelt geen brieven meer, en ook in De Groot's andere brieven heb ik tot hiertoe er niets over kunnen ontdekken. Doch ik betwijfel het zeer. Door den dood van de Aartshertogin waren de Zuidelijke Nederlanden weder onder Spanje gekomen, en ook zal men te Brussel waarschijnlijk wel vernomen hebben, dat de onderhandelingen, sedert de laatste maanden tusschen De Groot en Oxerstierna gevoerd, juist in dezen tijd zijn vertrek van Hamburg naar Frankfort ten gevolge hadden, waarop weldra de benoeming tot Zweedsch gezant te Parijs gevolgd is. H.C.R. | |
Mijn Heer!Ick hebbe de memorie ten huyse van den Autheur overlesen, maer was noch niet volmaeckt; syne dispositie continuerende sal haest een eynde daervan sijnGa naar voetnoot1). Ick wete seer wel, dat UEd. weynich obligatie heeft aan 2Ga naar voetnoot2), immers sooveel my tot noch toe kan blijcken; hy moet sijn Hollantsche gemoet seer vervreempt hebben, die gewent sijn de rechtvaerdicheyt te kennen ende die naer advenant te loonen (ick spreecke voor die vroom sijn). Soo aen UEd. hetselfde soude geschieden, soo heeft die noch groote recompensie te verwachten; maer soo die regieringe die aldaer is soo vervalst blijft, cesseert alle hope. Onderentusschen UEd. besten tijt gaet deur, ende wert mogelijck om niet Catolyk te sijn niet genoech | |
[pagina 347]
| |
betrout, om den Coninck met goede advysen te dienen. In mijn particulier vinde ick, dat het wtblyven van de kercke my by vele odieus maeckt; doch als ick wel op mijn selve sach, soo ist dat de minste reden die sy hebben, maer wel omdat ick onbequaem sy tot eenige dingen, hebbende meer mynen tijt versleten in wellusten als om eenige deuchden te leeren, daervan my het leetwesen de eenige remedie is, doch komt in wereltsche saecken laet by. Den Cardinael Bagny is hier mede in groote estime geweest ende hebbe veele hooren pronostigiseren tot sijn pausdom. Voor mijn particulier sy van hem seer beleefdelyck bejegent geweest, ende is een vroom man. Den trefves begint op [stelten] te ryden, soo het waer is dat men mij seyt, te weten dat de onsen souden begeeren, dat dese provincien haer voor borge soude setten dat het accord soude gehouden werden. Wie sal dat eerst dorven beginnen? Het sijn voorslaegen van die geen sin tot handelen hebben, hoewel men het bedect met glimpt, dat Vranckrijck ende Engelant haer met accoort niet en sullen moeyen; somma daer is weynich hoops toe. De naeste weecke verwachte ick eenige tydinge wt Hollant; wy sullen sien wat die seggen. Het soude hier groote moeyten hebben om te doen gelooven, dat Vranckrijck geen ooch op dese quartieren heeft. Van Italien hoop men vrede, niettemin wert Mantua geschoten. Wt Duytslant is ditmael seeckere tydinge van de doot van Bettlhem Gabor, alsmede dat den Pool den Tartar geweldich geslaegen heeft. Men spreeckt weder van een aenslach, die de Staeten gehad hebben op Kildrecht op de Schelde; somma sy toonen dat geen rust by haer is. Mede is aen de Venetianen geaccordeert lichtinge tot.....Ga naar voetnoot1), seyt men; men | |
[pagina 348]
| |
roept oock seer van de provisie, die gedaen wert van hoy ende haver binnen 's Hertogenbosch ende Bergen op Soom, soodat men hier by tijts behoort op sijn hoede te sijn om te verhinderen, dat het toekommende jaer niet gelijck aen het tegenwoordige sy. BotruGa naar voetnoot1) passeert sijn tijt met visites, die haest volent sullen sijn, tensy die van de vrouwen. Hiermede naer myne gebiedenisse aen Mejoffrou UEd. huysvrou ende familie blyve ick altijts
Mijn Heer UEd. ootmoedigen dienaer W. d'Oldenbarnevelt.
Wy hebben overlange tydinge gehad dat Schouten, die wtgebroocken is tot Rotterdam, wt Hollant vertrocken was; dan vernemen hem niet, moet verdroncken sijn. Brussel den [15] December 1629. | |
Mijn Heer!UEd. aengenamen van den 20 der verleden maent is my behandicht. Soo het versoeckt daer men om aenhout tot quetsinge is van UEd. reputatie, heeft meer als gelijck daertoe niet te willen inclineren, ende is niet te twijffelen ofte is van veelen begeert. Ick hebbe daerop myne meeninge geseyt aen Mejoffrou UEd. huysvrouwe, wat dese quartieren belangt. Ick bekenne seer quaelijck onderrecht te sijn van den man op den toorn; doch daer sijn menschen die soo verblint sijn, dat sy meenen dat die man geen faulten doen en kan. Dat de Beyersche ende Friet- | |
[pagina 349]
| |
lansche macht groot is, gaet vast; evenwel hoe sullen sij den Sweed in sijne trancheen aentasten? Ten sy den honger hem van Nurenberch jaecht, sien ick noch soo haest geen eynde in Duytslant Den grave van den Berge heeft seer quaedt gissinge gemaeckt ende niet alleen sijn selver bedrogen maer oock de Staeten; want crijcht geenen toeloopt, ende die van Luyck sijn sijne vrienden niet. Syne Justificatie is soo slecht, dat de kinderen daermede lacchen, gelijck UEd. sal konnen sien; heeft die doen drucken. Sweeden hadde mede al beloften aen de Staeten van secours gedaen Vranckrijck stont niet stil, maer die crygen nu de handen vol werck van s' Konincks broeder, by wie dat Hertoch van Momorency sich gevoecht heeft met veel volcks, als veele andere; is nu in Languedocq. Ick verseeckere UEd., dat die van ons lant in geender manieren woort houden int stuck van de religie, als blijck door de dagelyckse insolentiën te Venloo ende Ruermonde, die ongestraft blyven, ende hebben de broeder (sic) de principaele kerck al in. Die van Maestricht houden haer mannelijck. Wij sullen sien wat het secours van Papenheim sal brengen, 't welck nu gearriveert is. Veele meynen, al nam de Prins de stad, dat hy quaelijck weder thuys sal konnen kommen. Voor mijn cleyn verstant kan het niet begrypen, ofte daer most secours kommen wt Vranckrijck ofte Sweden, daer men tot noch toe weynich apparentie van siet. Men spreeckt hier veel van sommige aenslaegen op dese landen en de verraderyen van de Francoisen, die ten deele ondeckt sijn, doch sal daer niet van scryven dan wanneer ick beter onderrecht sal wesen, soo ick mede sal doen van alles wat gewichtich voorvalt. Van den heere AysmaGa naar voetnoot1) dessein in lange geen scryven, niet- | |
[pagina 350]
| |
tegenstaende ick sijn Ed. verscheyden maele gescreven hebbe. Waerin ick UEd. kan dienen, hebt maer te commanderen; ende naer myne dienstige gebiedenisse aen Mejoffrou UEd. huysvrou, die ick vermene by UEd. te wesen, blyve ick
Mijn Heer
UEd. onderdanichsten dienaer Wilhelm d'Oldenbarnevelt.
Brussel den 8 Augusti 1632.
Aen Mijn Heer Mijn Heer de Groot, tot Dockinrijshoede. | |
Mijn Heer!UEd. aengenamen van den eersten deser is my wel behandicht. Het is seecker, dat in Vranckrijck den trefves niet gelooft werd, doch hier ende in Hollant heeft men daer beter gevoelen van. Altijts gelove ick vastelyck, dat het om Vranckrijcks wil niet achter sal blijven, want vele van de Staeten niet seer fransgesint sijn. Ick hebbe noch niet gehoort, dat Charnasse in Hollant is aengekommen; hy wert als consulent gesonden, doch hoore niet dat hy tytel van Ambassadeur soude hebben. In Vranckrijck is men den grave van Egmont al moede, ende naer sommige meynen is hy de francoisen mede moede, want sy hem niet seer met gelt versien. Een van syne edeluyden heeft synen hofmeester in een kamer gepoignardeert ende strackx de vluch(t) genomen, alsoo sijn paert gereet stont. Desen hofmeester wert de schult van alle syne actien gegeven, ende sommige meynen wel dat het met des graven wil geschiet is. Het is seecker dat die Bourgignon | |
[pagina 351]
| |
hem teenmael plach te gouverneeren. De Staeten van Hollant moeten nu vergadert sijn, ongetwijffelt sal men haest een eynde van de handelinge sien. Wij vernemen hier seer wel dat het voor de boden moeylijck reysen is, jae derven dicmaels die van Wienen kommen geen tweemael aen den anderen eenen wech houden; daerom, gelijck ick te vooren gescreven hebben, een cyferken soude niet quaet sijn. Ick segge nochmael dat het te verwonderen is, dat men soo weynich van de handelinge kan hooren. Het moet in UEd. quartieren al stercker vriesen als hier, dewyle het een seer gracelycke winter tot noch toe hier is geweest. Ick hope den goeden bekenden wel overgekommen sal sijn, UEd. selven hem (sic) wel heeft hooren hoe de saecken in ons lant gaen. Van Duytslant is hier niet seeckers; den courier, die eergisteren wt Spangnien komt, brengt mede de voorseeckerheyt van de kompste van den Infant Cardinael in dese quartieren. De Coninginne moeder is noch tot Gent, daer sy buyten disputen penitentie doet, omdat sy het goet geselschap van onse princes mist. Monsieur Volck passeert hier haer tijt met duellen, doch meest onder haer; 4 ofte 5 daegen is gebleven Rochabonne, noch heel jong ende fray sijnde, daer sommige alhier wel sin in hadden. Wat UEd. particulier aengaet, gelieve my syne intentie te laeten weten, waer ende op wat voet UEd. den Koninck soude willen dienen, ende my commanderen hem daerin te dienen, want ick sonder last niet soude derven yet voorwerpen. Het en soude mede voor UEd. niet voordelijck sijn, ende ick soude daerdoor van onvoorsichticheyt geculpeert worden. Ick en twyffele niet, ofte UEd. sal in alles contentement vinden; de redenen by UEd geallegeert sijn gefondeert. Hier sijn groote ende goede vrienden, die syne meriten wel estimeren, maer sonder UEd. last | |
[pagina 352]
| |
blijft mynen mont gesloten. Mijn dunck het tijt is eens te resolveren, want den verlopen tijt niet weder komt, ende de jaeren vermeerderen. Dit is tgeene ick voor dese mael kan seggen, behalven dat ick voor altijts ende onveranderlijck blyve
Mijn Heer,
UEd. ootmoedichste ende getroutste dienaer, W. d'Oldenbarnevelt.
Brussel den 16en Februarij 1633Ga naar voetnoot1). | |
Filips IV, Koning van Spanje, aan den Markies d'AytonaGa naar voetnoot2).Condiciones para atraer al Licenciado Hugo Grotio, Abogado Fiscal que fue de Hollanda e Westphrisa, al servicio de su Magd. Que su Magd. le mandara dar dos mil escudos de a diez Reales, cada año pagados puntualmente de tres entres meses en la Villa de Colonia, Liexa, o otraqualquiera en que asentare su habitacion, con parecer de los Ministros de su Magd. en Flandes. Que haciendo juramento de fidelidad a su Magd. y al emperador, su Magd. le procurara titulo de consejero del Imperio, o otro de criado o dependiente del emperador, paraque con mayor seguridad pueda morar en el Imperio, y con menos odio de los estados rebeldes, y menor peligro de sus parientes y amigos, | |
[pagina 353]
| |
pueda entretener sus correspondencias para mayor servicio de su Magd. Que aceptando las dichas condiciones, su Magd. le mandara dar luego mil escudos en Hamburgo por um presente y ayuda de costo para mudar de casa. Que haciendo algum servicio particular de consideracion su Magd. tendra mucha cuenta de hacerse.....Ga naar voetnoot1). Y porque el instrumento para atraer a esta persona al servicio de su Magd. es Bernavelt, al qual pagan muy mal su entretenimiento las finanzas (no obstante la orden del Marques de Aytona) despues de la muerte de..... Infante, - que solo sabia sus servicios secretos, como de aver sido el primero que aviso los tratos del Conde HenriqueGa naar voetnoot2) y de sus cumplices, que aora se han mandado prender - parece que convendria al servicio de su Magd. fuesse servido mandar a finanzas que le paguen puntualmente, y que le podrian crecer veinte escudos al més, sobre ciento y sesenta que tiene, con que quedaria igualado con el dicho Grotio, con que a este se le quitaria el temor de que no le han de pagar, y al otro la envidia y celos de que le hubiessen dado mas que ael. Hugo Grotio tiene la mas perfecta noticia del estado de los Rebeldes de quantos oy viven, y Bernavelth es hyo del que formo aquella Republica Revelde. La memoria de su Padre es sancta y sagrada entre los Arminianos, y su cuñadoGa naar voetnoot3) es el mayor privado que tiene el Principe de Orange. Entrambos a dos son cabeças de la faction de los Arminianos, y por ellos se podia resucitar algun dia | |
[pagina 354]
| |
aquella faction y division, y faltando esta vez la tregua, como es posible que faltara, podrian ser medios proprios para bolver a ellas, qdo pareciese servicio de Su Magd. dejado aparte los servicios que Grotio con su doctrina y estilo suave podria hacer.
Madrid, 6 de Mayo 1634. | |
Vertaling.Conditions moyennant lesquelles on peut attirer le Licencié Hugo Grotius, ci-devant Avocat Fiscal de Hollande et Westphrise, au service de Sa Majesté. Sa Majesté lui fera donner deux mille écus de dix réaux, payés ponctuellement chaque trois mois à Cologne, Liège, ou dans une autre ville quelconque où il ait, avec l'avis des Ministres de Sa Majesté en Flandres, fixé domicile. Ayant preté serment de fidélité à Sa Majesté et à l'empereur, Sa Majesté lui procurera un titre de conseiller de l'empire, ou un autre de serviteur ou dépendant de l'empereur, afin qu'avec une plus grande sécurité il puisse habiter le même empire, et puisse avec moins de haine de la part des états rebelles et de danger pour ses parents et amis, entretenir ses correspondances, pour le bon service de Sa Majesté. S'il accepte les sus-dites conditions, Sa Majesté lui fera immédiatement parvenir à Hambourg mille écus comme cadeau et pour des frais de déplacement. Pour quelque service particulier de considération qu'il fasse, Sa Majesté ne manquera pas de ce faire.... Comme l'instrument pour gagner cette personne au service de Sa Majesté est Bernavelt, auquel les finances payent très-mal (malgré l'orde du Marquis d'Aytona) après la mort de l'Infant, - le seul qui | |
[pagina 355]
| |
savait ses services secrets, entre autres celui d'aviser le premier les projets du Comte Henri et de ses complices, qu'on vient de donner l'ordre de saisir, - il semble qu'il conviendrait au service de Sa Majesté qu'on ordonnât aux finances de le payer ponctuellement, en ajoutant aux cent-soixante éçus, qu'il a, vingt autres chaque mois, de telle sorte qu'il serait égalé au sus-dit Grotius, celui-ci perdant la crainte de ne pas être payé, et l'autre l'envie et jalousie d'avoir moins que lui. De tous ceux, qui vivent en ce moment, Hugo Grotius est celui, qui a la plus parfaite notion de l'état des rebelles, et Bernavelth est le fils de celui, qui a formé cette République rebelle. La mémoire de son père est sainte et sacrée parmi les Arminiens, et son beau-frère est le plus grand confident du Prince d'Orange. Les deux - Grotius et Barnevelt - sont les têtes de la faction des Arminiens, et on pourrait un jour la faire renaitre par eux, et la division de même; étant possible qu'on ne fasse pas la trève cette fois-ci, ils seraient les moyens les plus propres pour revenir à ces divisions, dès que cela fut convenable au bien de Sa Majesté, sans parler d'autres services, que Grotius pourrait rendre avec sa doctrine et son style suave.
Madrid, le 6 Mai 1634. |
|