Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 21
(1900)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Historische bijdrage betreffende de verponding te Gouda,
| |
[pagina 187]
| |
Ook de hier medegedeelde memorie is, naar het schijnt, een afschrift, dat ter bewaring achter het afschrift der Informacie is ingebonden. Wellicht is het stuk niet eens in zijn geheel, daar het tweede gedeelte zeer kort wordt behandeld en §§ 1 en 2 niet schijnen te geven wat de aanhef doet veronderstellen dat volgen moet. Evenwel § 2 eindigt bovenaan de rectozijde van het vierde en laatste blad van de copie, welk blad verder - met uitzondering van eene niet ter zake betrekkelijke en weder doorgehaalde aanteekening van drie regels op de versozijde - geheel onbeschreven is. Intusschen, moge dit voor ons bewaarde gedeelte al een fragment zijn, voor zoover ik heb kunnen nagaan was het stuk nog niet gedrukt en kwam het mij wenschelijk voor, het bereids nu, in afwachting van beter, zooals het daar ligt den belangstellenden in ‘den staet, de faculteyt ende gelegentheyt van steden en dorpen’ van Holland aan te bieden. De ouderdom van het stuk is moeilijk met juistheid te bepalen. Wel zou uit den inhoud zijn af te leiden, dat dit protest tegen de verponding van 1514 betrekkelijk langen tijd na hare inwerkingtreding moet zijn ingediend. Zoo vinden wij o.a. vermeld dat Haastrecht bezit 114, Gouderak 88 en Moordrecht 49 huizen, terwijl die plaatsen in 1514 respectievelijk vermeld staan als hebbende 80, 50 en 45 huizen. Mitsdien moeten bij het opstellen van de memorie reeds vele jaren sedert 1514 zijn verloopen, gedurende welke het platteland de gelegenheid heeft gehad zich van de gevolgen der langdurige oorlogen in het einde der vijftiende eeuw te herstellen en zich tot zekere mate van bloei te verheffen. Voorts volgt gelijk vermoeden uit de omstandigheid, dat in de laatste paragraaf van het tweede deel der memorie de sluizen | |
[pagina 188]
| |
in de IJssel en de ophooging van den nieuwen dijk als reeds voltooid worden voorgesteld, terwijl bij de Informacie van 1514 wordt medegedeeld, dat nog slechts twee sluizen gereed zijnGa naar voetnoot1). Alles samengenomen acht ik het niet onmogelijk, dat wij hier voor ons zien - geheel of gedeeltelijk - eene copie van een bezwaarschrift tegen de in 1550 reeds verouderde verponding van 1514, opgesteld door of van wege de regeering der stad Gouda, na kennisneming van de resultaten, waartoe de commissarissen van 1514 waren geraakt, en in hoofdzaak betreffende het aandeel, dat deze stad in verhouding tot de omliggende dorpen in de Hollandsche verponding had bij te dragen. R.C. | |
Artyckelen overgegeven den commissarissen by die van der Goude.I.In den eersten soe beclagen hem die van der stede van der Goude voirsz., seggende, dat de poorteren van den landen, die zy buten ende omtrent der stede bruycken, by de ordonnantie van de nyeuwe verpondinge geordonneert zijn te contribueren mitten dorpluyden, want daeruwt gescapen is te comen die gheheele verderfenisse van der stede overmits den redenen hiernaer verclaert. 1. Eerst, want men in der waerheyt bevinden zal, dat binnen der stede van der Goude woenachtich | |
[pagina 189]
| |
zijn omtrent drie- off vierhondert persoonen, die hem generen mit die wagen, sleden ende moutkerren te voeren, welcke persoonen contribueren ende gelden in de lasten van der stede, maeckende d'assijssen ende andere ongelden, welcke luyden men niet ontbeeren en mach overmits die neringe van der brouwerie ende duervaert van de comanscepe somtijts te vervoeren. 2. Item alle welcke arme luyden, om 't coorn ter molen te brengen, 't moudt weder te haelen, 't bier ende andere comanscepe te verslepen, houden moeten 't getal van omtrent vierhondert paerden, tot welcke paerden eenige van den voirsz. arme luyden houden zekere coykens ende andere beestkens om daeroff te leven. 3. Item ende souden dan de voirsz. arme luyden van de voirsz. paerden ende beestkens van de bruyckwair van de lande, 'twelck zy tot die beestkens behoeven, betaelen boven d'assijssen ende lasten voirsz., soe souden zy tweemael gescat ende getravilgiert worden ende souden by lanckheyt van tyden hem vertrecken buten der stede ende vridomme upte dorpen om t' ontgaen de assijssen ende andere lasten voirsz., mits 'twelcke de voirsz. stede ongerieft blyvende haer voirsz. neringe niet exerceren en souden mogen. 4. Item want de voirsz. stede gefrontiert is an drie quartieren, te wetene an Scielant, Rijnlandt ende Zuythollandt ende 't vierde quartier, 'twelck hem alderbest gelegen soude wesen om te vertrecken is 't lant van Steyn ende Cortehaerlem, aldaer zy ombelast van als souden sitten, gemerct die vryheyt, die de heeren van Oudemunster pretenderenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 190]
| |
5. Item ende boven desen zoe zijn deselfde van der stede zeer bezwaert, mits dat die lantluyden van den dorpen van Haestrecht, Stolwijck, Berchambocht, Moert, Gouwerack, Blomendael ende andere, hem vervorderen te stellen meest alle huer lasten van beden ende subventien upte bruyckwaer, gelegen omtrent der stede van der Goude, sonder anscou te nemen up hoer eygen huysen, inbool, beesten, gelt ende andere goeden als tegens redene, alsoe d'inwoenders genoech bezwaert zijn by den lasten van der stede. 6. Item in teycken van dien zal men bevinden, dat die van Haestrecht, Rosendael, Billick ende beneden Haestrecht in de contributie van den termijn van Kersmisse lestleeden gelden LVI ℔. XIII st. | |
[pagina 191]
| |
IIII d. ob. van XL groten 't pondt, om welcke somme te vervallen zyluyden hebben doen ingaderen up elcken margen eenen halven stuver; ende alsoe binnen den bedrive voirsz. gelegen zijn XVc margen, soe beloopt daeroff de somme van de bruyckwair van dien XXXVII ℔. X st.; resteert daeromme an de voirsz. eerste somme XIX ℔. III st. IIII d., welcke reste die voirsz. van Haestrecht vinden ende betaelen up hoer eygen goeden, huysen, inboel, comenscepe van haver, hennip ende hennipsaet, koyen, paerden ende beesten, die veele ende menichfoudich zijn, hebbende in hoer bedryve hondert en XIIII huysen. 7. Item men bevindt insgelijcx, dat die van Gouwerack in de contributie van Kersmisse lestleeden geldende zijn LXI ℔. XIII st. IIII d., welcke somme zy gegadert hebben van achthondert margen lants omgeslagen up elcken margen ende bruyckwair van dien een stuver ende een deut, maeckende XLV ℔., zoedatter alleen resteren XVI ℔. XIII st. IIII d., welcke reste die van Gouwerack alleenlicken gevonden hebben up haer eygen landen, goeden, huyssen, wel gestoffeert van beesten, paerden, ende andere gelden ende comenscepen, beloepende up elcke huys tot LXXXVIII toe mar omtrent vier stuvers. 8. Item noch sal men bevinden, dat die van Moerdrecht geldende zijn in den termijn van Kersmisse lestleeden XXXV ℔. van XL groten, dewelcke zy ommegeslagen hebben van sevenhondert ende XXXVIII dubbelde mergentaelen bruyckwairs, maeckende XIIIIc LXXVI margen, daeraff zy gegadert hebben van elcken marghen d'een min d'ander meer,..........Ga naar voetnoot1), hoewel nochtans zyluyden bewoenen XLIX huysen. 9. Item boven desen soe pretenderen deselve | |
[pagina 192]
| |
van Moerdrecht ende willen tot hoeren voerdele nemen een polre van hondert ende twintich margen lants, gelegen vast an de voirsz. stede, genoempt Broeckhuysen, 'twelck altijt beslagen ende gebruyct is geweest mit paerden ende beesten van den poorters, woenende binnen derselver stede, sonder eenige huyssen ofte woensteeden daerup te houden, waervan die jurisdictie bewindt van molens ende anders de voirsz. stede alleen altijts gehadt heeft. 10. Item noch is waer, dat die van Blomendael geldende zijn in de bede van Kersmisse lestleeden de somme van VI ℔. XIII st. IIII d., die zy innegegadert hebben over die bruyckwair van XIIIIc margen sonder huer eygen goeden, huyssen, beesten ende anders eenichsins te stellen, hoewel dat zyluyden nochtans hebben XXXIIII bewoender huyssen, mit paerden ende beesten, daer een lantman off is, onder andere houdende XL off vijftich koyen. 11. Item soedat uwt 'tgeene dat voirsz. is claerlicken blijct, dat de dorpen, by de voirsz. verpondinge in 't articule van de bruyckwair ende anders marckelicken verlicht zijn ende de voirsz. stede bezwaert, want men uwt 'tgeene dat voirsz. is bevinden mach, dat een rijck dorpman niet soeveele en gelt in de contributie van de beede ende andersins in twee gheheele jaeren als een poorter der stede voirsz. gelt in eenen halven jaer, als men considereert d'assisen ende lasten van der stede, die de poorteren moeten betaelen ende de lantluyden niet. 12. Item om 'tzelve te bewijssen, soe is notoer, dat een arm, scamel man ende een welgestelt man binnen der stede voer een halff jaer in de contributie van de beede ende andere lasten van de stede nae de nyeuwe verpondinge moet geven omtrent negen rijnsgulden, 'twelck een zekere groete zwaere last is ende niet wel dragelick voer den poorteren. | |
[pagina 193]
| |
II.Item ten anderen beclagen hem deselve van der Goude, dat zyluyden by de laetste nyeuwe verpondinge belast ende bezwaert zijn XVIc ende XX scilden in de LXm scilden, over Hollandt ende Vrieslant gestelt, want zy by de oude sciltaele plagen te staene up IIm VIc XIX scilden XII st. IIII d., daer zy nu by de nyeuwe versciltalinge gestelt zijn up IIIIm IIc ende XL scilden, welcke sciltaele de voirsz. stede onmogelick is te dragen overmits den redenen, hiernaer volgende. 1. Item ende eerst want by den staet van der laetster verpondinghen opelick blijct, dat der voirsz. stede ontfanck ende uwtgeven, al gerekent nae der ouder verpondingen, mit des gemeen lants renten tot XIIIc ℔. niet meer goets off te boven en gaet off compt dan XXXV ℔. VI d. van XL groten 't pondt. 2. Item ende oeck gemarct, dat in de laetste verpondinghe geen consideratie genoemen en is upte onderhoudenisse van de rivier van den IJssele ende die costen, die men daertoe van nootswegen zal moeten doen ende gedaen zijn by den nyeuwen dijck ende slusen aldaer gemaect tot groete costen, 'twelck van zeer groete node was overmits die marckelicke verganckelickheyt van den IJssele voirnt. ende by consequentie van die voirsz. stede gemeen duervaert ende ons genadichs heeren demeynen, die daermede te nyet souden gaen. |
|