Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 21
(1900)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Opgaven omtrent inkomsten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij Egmond uit den tijd van abt Walter (7 September 1130-28 November 1161),
| |
[pagina 162]
| |
Volgens den geachten schrijver (bl. 74) kennen wij wel den voornaam ‘Cathalina’ of ‘Kateline’ van de weduwe van heer Simon van Haarlem, die sedert 1245 voorkomt en in 1280 overleed, doch bleef haar familienaam tot dusverre verborgen. Haar zoon, Hendrik van Diepenheim, zoude voorts, naar het gevoelen van den heer Craandijk (bl. 75), zijn naam niet kunnen ontleend hebben aan de bekende heerlijkheid Diepenheim bij Goor in het oude Oversticht. Indien de opsteller der Proeve evenwel de ‘Stamchronycke des huises Diepenhem’ geraadpleegd had, welke door Racer in het tweede stuk van zijne Overijsselsche Gedenkstukken is uitgegeven, dan zoude hij aldaar (op bl. 256) de mededeeling gevonden hebben, dat Hendrik, graaf van Dalen en heer van Diepenheim (die van 1228-1272 voorkomt) in zijn eerste huwelijk met Bertha, dochter van graaf Boudewijn van Bentheim, twee kinderen verwekte, nl. Otto, die hem opvolgde, en ‘een dochter mit namen Catharina, welcke dochter is gehylicket aen eenen van adell Symon genandt, een ridderlick man van Harlem,’ waarmede blijkbaar Simon van Haarlem, die 1245-1280 voorkomt, bedoeld wordt. Deze is ongetwijfeld twee malen gehuwd geweest en uit het tweede huwelijk met Catharina van Dalen-Diepenheim sproot o.a. een zoon voort, die naar zijn grootvader van moederszijde Hendrik van Diepenheim werd genoemd. Doch het is mijn voornemen niet, thans deze en dergelijke opmerkingen aan het oordeel van den schrijver der Proeve te onderwerpen. Met een ander doel heb ik de pen opgenomen. Uit de plaatsing van eene studie over de oude heeren van Haarlem in de Bijdragen geloof ik te mogen affeiden, dat de belangstelling in de oude Nederlandsche en bepaaldelijk Hollandsche geslachten begint te herleven | |
[pagina 163]
| |
en ik meen daarom een niet onnutten arbeid te verrichten door eene bron aan den dag te brengen, waaruit voor de alleroudste geschiedenis dier geslachten misschien nog wel eens zal kunnen wordən geput.
Zooals bekend is, heeft de heer Bakhuizen van den Brink in zijne Hecmundensia, opgenomen in het Nederlandsche Rijks-archief, het eerste gedeelte doen afdrukken van een Egmondsch Cartularium, gemerkt B. IIII. In dien afdruk werd nog opgenomen de aanteekening ‘de redditibus caritatis tempore Adallardi abbatis acquisitis,’ welke abt 22 April 1120 overleed. Aan het slot lezen wij (op bl. 217) ‘(Wordt vervolgd),’ maar dit vervolg is door den heer Bakhuizen van den Brink niet gegeven. Men zoude kunnen verwachten, dat in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland zoude zijn opgenomen al wat in het bedoelde Cartularium uit den tijd vóór den dood van graaf Jan I te vinden is; doch die verwachting wordt beschaamd, indien men de stukken onderzoekt. Bepaaldelijk de aanteekeningen, in het cartularium voorkomende over den tijd van abt Walter, zijn door den heer van den Bergh, den bewerker van het Oorkondenboek, grootendeels voorbijgegaan. Toch hebben zij, naar ik meen, in meer dan één opzicht, o.a. ook voor de middelnederlandsche geographie, eenig gewicht. Ze zijn te vinden op bl. 9 en vlg. van het genoemde handschrift en worden hierachter afgedrukt. Bij de uitgave heb ik zoo nauwkeurig mogelijk de lezingen van het handschrift gevolgd. Reeds 16 jaren geleden maakte ik een afschrift, hetwelk ik onlangs nog eens met het origineel heb vergeleken. Van uitvoerige aanteekeningen heb ik mij onthouden. Slechts hier en daar voegde ik korte opmerkingen | |
[pagina 164]
| |
bij den tekst. Vooral scheen het mij wenschelijk de aandacht te vestigen op het feit, dat verscheidene begunstigers van de abdij uit den tijd van abt Walter eene plaats hebben gevonden en behouden in het Necrologium Egmundense, dat in een afschrift van het jaar 1530 voor ons bewaard bleef en door van Wijn in zijn Huiszittend Leeven Deel II bl. 90-140 is uitgegeven. Hetzelfde verschijnsel doet zich trouwens voor ten aanzien van hen, die onder abt Adallard geschenken gaven. Minstens een tiental van de namen, voorkomende in het Nederlandsche Rijksarchief bl. 215-217 en in het Oorkondenboek van Holland I no 108, kan men in het Necrologium terugvinden. C.P.H. | |
Adhuc de redditibus caritatis tempore Walteri abbatis acquisitis.Dominus abbas Walterus emit a Berewaldo et Isbrando quartam partem terre, quam habuerunt Heike et Luva, jacentem in Haregan et in Grothen, que singulis annis persolvit octo uncias. Hugo (dedit)Ga naar voetnoot1) terram in Hemecekireke, solventem duas uncias, et centum ova. Pro anima Gherardi, filii Mauricii, data sunt duo jugera et unum hondt in Polre, que solvunt annuatim IIII solidos. Reimerus, cognomente Entet, cum uxore sua Agatha dedit in Alkmere pratum duarum vaccarum. Ratther cum uxore sua (dedit)Ga naar voetnoot1) terram in Bergan, solventem VI denarios. | |
[pagina 165]
| |
Christancius pro anima filii sui Gerardi dedit terram in Hemecekirche, tres uncias solventem. Wulfardi frater Werenboldus dedit terram in Haren pro anima sua, tres solides solventem, et pro uxore sua Reinbolda unum solidum. Dedit et frater ipsius ReimboldeGa naar voetnoot1), Gerit de Kaldenesse, pascuam, XXX denarios solventem. Quedam virgo, Marcilia nomine, dedit terram in Polghest, tres uncias solventem. Arnoldus cognomento SpikerGa naar voetnoot2) et uxor ejus Ymma dedit sancto Adalberto unum mansum, jacentem in Werthere juxta ecclesiam. Alfricus quidam famulus sancti Adalberti morabatur in Warthere, qui omnem hereditatem suam dedit sancto Adalberto, scilicet agros cultos quatuordecim morghene, ex quibus concessit dominus abbas Walterus quatuor morghene filie cum filiis suis ejusdem Alfrici, qui juraverunt sancto Adalberto. In Hemezekirche dedit Riebolda pro anima sua terram, solventem annuatim sex solidos. Pro Rissinda, filia Theoderici, data est terra prope Alkmer, persolvens annuatim unum solidum. Quidam veniens hic de Polghest ad conversionem monastice vite, nomine Beurnerd, cognomento Bernardus, optulit Deo et sancto Adalberto pro anima sua et pro animabus patris sui W(u)lbodonis et fratris sui W(u)lbodonisGa naar voetnoot3) et matris sue Ethelmode domum suam et terram inibi jacentem, singulis annis persolventem XI uncias. Quidam miles, nomine WilhelmusGa naar voetnoot4), de familia | |
[pagina 166]
| |
comitis Theoderici, relinquens seculum factus monachus, optulit Deo sanctoque Adalberto jure hereditario tres integros fiertel et quartam graminis, in Leitherdorpe jacentes; insuper et pratum fenarium ultra Sigodessloth, quantum viginti sex homines in una die falcare possunt et dimidiam falcacionem unius hominis. Dedit eciam domum et duas hofstede. Hujus rei testes sunt comes et legitima uxor ejus Sophia, Bertulfus dapiferGa naar voetnoot1), Arnoldus de Delf, Hughe de Monstre cum aliis multis. Ivo de Benningford dedit terram, persolventem IIII unciasGa naar voetnoot2). Theodericus FikerdeyGa naar voetnoot3) (dedit)Ga naar voetnoot4) terram, que jacet in Benningfort, persolventem duos solidos. Ludolfus de Wimnen dedit terram in Wymnerwolt, persolventem XV denarios. Walech de Bakken dedit terram in eadem villa jacentem, persolventem V denarios. Reimbrandus de Alkemare dedit terram, persolventem XII denarios. Reinlof de Limbon dedit terram, persolventem X denariosGa naar voetnoot5). | |
[pagina 167]
| |
Aldbertus, cognomento Abbo, dedit terram, persolventem XX denarios, que jacet in UsdamGa naar voetnoot1). Simon, cognomento Vak, dedit pro anima sua et pro anima uxoris sue Oulin terram, persolventem II solidos, que jacet in Heilgheloievenne. Aldic de Wimnen dedit terram, persolventem XX denarios, que jacet in WimnonGa naar voetnoot2). Verthemar dedit terram, persolventem XX denarios, que jacet in WimnemerwoltGa naar voetnoot3). Heinricus dedit terram, persolventem sex denarios, que jacet in VelsonGa naar voetnoot4). Gericus dedit terram, persolventem duos solidos vel XX denarios, que jacet in VelsonGa naar voetnoot5). Ghitbertus, cognomento Hayco, dedit nobis domum Trajecti, annis singulis solventem XXX solidos, et duas libras piperis. Bernildis dedit terram, persolventem X denarios, que jacet in Velson, pro anima fratris sui. Wiboldus dedit terram, VI denarios solventem, que jacet in Wimnen. Avo Kukelin pro se et pro uxore sua et pro anima filii sui Ludolfi dedit unam fiertel, que jacet in UijtghesterbruchGa naar voetnoot6). Elzo dedit terram, VI denarios persolventem, que jacet in UsdamGa naar voetnoot7). | |
[pagina 168]
| |
Infreith dedit terram, II solidos persolventem, que jacet in Pulghest. Imma dedit terram, persolventem V denarios, que jacet in Backen. Enkenradis dedit pro anima viri sui Alfrici duo volgeren, que jacent in Eschemendelf. Wilhelmus, cognomento KinbackeGa naar voetnoot1), canonicus sancti Martini in Trajecto, dedit terram, persolventem XX solidos, que jacet in BindelmarburchGa naar voetnoot2). Aldic de Arem dedit terram, persolventem VIII denarios, que jacet in Siwirdinghelant. Hildegarda dedit pro anima sua dimidium fiertel, quod jacet in Wimnon. Ava dedit terram, persolventem X denarios. Ivo de Wimnen dedit terram, persolventem X denarios, que jacet in Wimnon. Saxamerus dedit terram, solventem XX denarios, que jacet in Wimnemerwolt. Sivert Bacselir dedit terram, persolventem III denarios, jacentem in Arem. Siburgis dedit pro anima sua terram, persolventem VI denarios, que jacet in Wimnemerwolt. Frithericus, filius supramemorati Aldici de Arem, dedit nobis agrum, persolventem VIII denarios, qui jacet juxta agrum patris sui. Ongo de Arem dedit unum agrum, qui jacet prope domum suam, pro anima sororis sue Amelberge, persolventem VI denarios. | |
[pagina 169]
| |
Gerardus quidam de Wimnen dedit duos agros, qui jacent in Wimnen. Quidam homo de Wiringheest, nomine Limmo, misit domino Waltero abbati tredecim uncias per Frethericum monachumGa naar voetnoot1), redimens partem terre sancti Adalberti, inibi jacentis. | |
De hominibus et fundis ad ecclesiam de Flardinghe pertinentibusIsti sunt homines ad ecclesiam Flardinghe pertinentes et solvunt in festo sancti Willebrordi singuli duos denarios: Themard et Machtilt, filii Waldfride, filie Diren. Arnold et Ostma, filii sororis Walfride. Lisung, Fritheric, Johannes, filii Ethergarde. Gerard, Franco, Thitbodo, filii sororis Ethelgarde. Einghalbert, Baldwyn, Reinwind, Helawi, Duva, filii Heylawive. Conrad, Heylawyf, filii Duvan. Remward, filius Geroldi, qui fuit frater Diren. Ghisebert et Wivin, filii Reinwardi. | |
De fundis, pertinentibus ad eandem ecclesiam Flardinghe infra villam.Fundus filii Elankindi duodecim denarios persolvit in festo sancti Willibrordi. | |
[pagina 170]
| |
Fundus Badelogen IIjGa naar voetnoot1) denarios. Fundus Everoldi tres obulos. | |
De quibusdam ministerialibus monasterii extra hecmundam commorantibus, de libro sancti adelberti conscriptisGa naar voetnoot2).Apud Delf Baldwin, filius Sigheri. Remwi, filia ejusdem, apud Pildrep. Badeloga, vidua Oulrici de Thezamunda, filia Amelgeri, apud Pulzabruch. Gherwara, filia Gherware, Conrad et fratres et sorores ejus et sorores Gherwine apud Utrecht manent. Fordnoth, Willebold, filii Aven Albe, Erkensmidt et Imma, filie Aven Albe, Brugis manent. Juxta Lecca de monte Hugan Amelgerus et filii ejus. Filii Meynardi, fratris ejus. Volpert filiam Meynardi habuit. Sibrant filiam Meynardi habuit. Godwert, filius Meynardi. Apud Gherswelt Eppo et Gherbrant, filii fratris Meynardi et Amelgeri. | |
Oblacio Theoderici noni comitis et sophie comitisse in dedicacione ecclesie et de memoriis eorumGa naar voetnoot3).Theodericus comes cum legitima conjuge sua Sophia | |
[pagina 171]
| |
pro censu suo debitoGa naar voetnoot1) a Wilhelmo de Harlem, Maxilla cognomento, accepit terram in agris et pratis fenariis, jacentem in parochia Velserebruch et persolventem in unoquoque anno viginti septem uncias, et dedit eandem sancto Adalberto jure hereditario possidendam, anno Domini milesimo centesimo quadragesimo tercio in dedicacione ecclesie, que facta est a domino Hartberto Trajectensi episcopo nonas Octobris. Idem comes Theodericus cum conjuge sua Sophia optulit sancto Adalberto ad luminaria ecclesie ejus sextum mansum, qui jacet in loco Golda nominato. Idem vero Theodericus comes dedit sancto Adalberto duos mansus et unam fiertellam, non longe jacentes a rivulo, qui vocatur Bodegraven. Predictus comes Theodericus cum conjuge sua Sophia optulit ad altare, in honore sancti Johannis ewangeliste consecratumGa naar voetnoot2), calicem argenteum et omnia sacerdotalia vestimenta et altaris linteamina. Ad ipsum altare celebratur omni die absque precipuis festis missa pro animabus parentum, fratrum et sororum, filiorum et filiarum ipsorum et omnium in cimiterio quiescencium et omnium fidelium defunctorum. Qui eciam emerunt ab uxore cujusdam Gerberni de villa, que dicitur Ecclesia sancte Agathe, terram ibidem jacentem, solventem omni anno tres libras et quatuor uncias, ex quibus unam libram consti- | |
[pagina 172]
| |
tuerunt ad luminaria ejusdem altaris, scilicet ut singulis noctibus ardeat ibidem lumen et in anniversario comitum et comitissarum ibidem jacencium quatuor cerei ad vigiliam et missam. Reliquas duas libras et quatuor uncias constituerunt fratribus ad caritatem ter in anno, videlicet sexto Kalendas Maji et septimo Kalendas Augusti, quamdiu vixerint, cum vero obierint in anniversariis suis, et in die, qua agitur memoria omnium fidelium animarum, et in omnium anniversariis comitum et comitissarum. Obtulerunt et pro anima filii sui TheodericiGa naar voetnoot1) duodecim libras et dimidiam, quibus emimus terram, annuatim quatuordecim uncias persolventem. In Alcmere a Remwardo monetario duas uncias et dimidiam. In Gheest quatuor videlicet uncias et dimidiam. In Prato prepositi ab Everardo, cognomento Kimpen, tres uncias. In Kimppenkaghere juxta mare ab Everardo, cognomento Scinken, quatuor uncias super Gheest. Ex hiis octo uncie constitute ad caritatem fratrum et sex uncie ad vestes pauperum. | |
De jure monasterii hecmundensis super ministerialibus suis inter Casterkeminrezande et Gheerdenweghe commorantibus.(Dit stuk is afgedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 293 eerste gedeelte, waar het tot den tijd van abt Lubbert I (1206-1226) gebracht wordt; het behoort echter wel tot den tijd van abt Walter)Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 173]
| |
De quadam pensione ‘Buttink’ vocata.(Ook dit stuk is afgedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 293. Het behoort ook wel tot den tijd van abt Walter, evenals de beide volgende stukken.) | |
De quodam jure monasterii hecmundensis super ministerialibus commorantibus in hecmunda.(Ook dit stuk is afgedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 293.) | |
De jure, quod ‘Evelganc’ dicitur, ministerialibus prohibito.(Dit stuk is eveneens afgedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 293.) | |
De pluribus possessionibus per venerabilem patrem Walterum abbatem hecmundensem venditis et permutatis et preciis inde receptis in meliores usus conversisGa naar voetnoot1).In nomine sancte et individue trinitatis. Notum sit presentibus et futuris, qualiter dominus abbas Walterus consilio Theoderici comitis noni ejusque matris PetronilleGa naar voetnoot2) vendidit in Scirmere terram, tres | |
[pagina 174]
| |
uncias persolventem, et in Misne terram, septem uncias persolventem, et cum 1o precio emit terram tredecim uncias persolventem, et piscacionem sub ponte ejusdem fluminis. A Christancio, filio Dodonis, emit terram in Hemecekerke, sex uncias persolventem, et ibidem idem Christancius pro anima filii sui Gerardi dedit terram sancto Adalberto, tres uncias persolventem. Isdem dominus abbas Walterus vendidit terram in Haregan, quatuor uncias solventem, que pertinebat ad capellam sancte Marie in HecmundaGa naar voetnoot1), et cum eodem precio, addita pecunia, emit ab Athelheida et filiis suis Volperto et Everardo de Noirthe terram in Eskmundelf jacentem, duodecim et dimidiam uncias persolventem, ex quibus dedit sancte Marie octo uncias pro quatuor. Iste octo uncie in Eskmundelf et quatuor uncie in Forenholte, date pro anima DodonisGa naar voetnoot2), pertinent ad capellam sancte Marie in Hecmunda. Isdem dominus abbas Walterus emit a Roberto, famulo sancti Adalberti, hereditatem et beneficium ejus, quindecim uncias persolventem. Et in eadem villa emit terram ab Eynghelberto, famulo comitis, novem uncias persolventem. Abbas Walterus cum consensu Theoderici comitis vendidit terram duobus Fresonibus Franconi et Boyoni, in Franlo jacentem et persolventem singulis annis tres libras tribus solidis minus, et recepit pro eadem centum viginti libras. Et ex eisdem libris accepit | |
[pagina 175]
| |
triginta marcas et emit a Francone de RyswycGa naar voetnoot1) fratribusque ejus ejus terram, in Polgheest jacentem et persolventem singulis annis tres libras. Deinde de eisdem denariis dedit Arnoldo, cognomento SpikarGa naar voetnoot2), viginti sex libras et quinque solidos et quatuor marcas pro redimendis quinque libris, quos habuit in beneficio de ecclesia. Idem vero abbas de predictis denariis dedit octo libras Meinteto de Alcmere et redemit ab eo beneficium decem unciarum, quod habuit de ecclesia. In hiis supradictis expensi sunt denarii, quos suscepit de terra, quam vendiderat in Franlo. Post hec isdem abbas emit in Alkmere hofstademGa naar voetnoot3) decem libris a Gherbrando, Gherardo, Theoderico eorumque consanguineis, septem uncias singulis annis persolventem. Dedit et isdem abbas Berewoldo, ecclesie advocato, quinque libras et marcam pro terra, in Ryswikerbroeke jacente, persolvente singulis annis octo librasGa naar voetnoot4). | |
De terra in Aldendorp vendita et de diversis possessionibus in Poel a Waltero abbate acquisitisGa naar voetnoot5).Abbas Walterus vendens cuidam Tyenoni terram | |
[pagina 176]
| |
in Aldendorpe, libram unam singulis annis persolventem, et recipiens pro eadem quinquaginta sex libras, hiis quinquaginta sex libris triginta libras de suis adjiciens emit terram, que dicitur Poel, quam aqua circumfluit, a Francone, comitis dapifero, et fratribus ejus Alnotho et Wilhelmo et matre eorum Ymma. Ad eundem Poel pertinet terra fenaria, quam simul emit dominus abbas, quantum possunt viginti septem homines in una die falcare. Inde jacet in uno campo, qui vocatur major Merecamp, quantum possunt novem homines in una die falcare, et in alio campo, qui dicitur minor Merecamp, quantum possunt septem homines in una die falcare. In Frankenwere, quantum possunt novem homines in uno die falcare. In Kempenwere unius hominis et dimidii falcacio. Iterum emit cum quatuor unciis in magno Horne falcacionem unius hominis. Juxta Reththesclat cum quatuor unciis emit falcacionem unius hominis. Iterum emit cum sex unciis agrum et ortum a quodam Wlrico pellifice. Iterum emit in minore. Merecamp terram cum quinque solidis a quodam Andolfo. Iterum emit abbas in Poelgheest cum sedecim libris et dimidia a Wilhelmo, qui dicitur KinbacGa naar voetnoot1), terram habentem falcacionem quinque hominum, et pascuam quinque vaccarum et dimidie, et Ghiestlant ipsius. Idem abbas mutuavit terram quinque vaccarum contra Alnothnm extra Poel. | |
[pagina 177]
| |
De pluribus possessionibus in Velsen acquisitis.Abbas Walterus emit ab Everwacchoro, filio Galonis de HairlemGa naar voetnoot1), pascuam duodecim vaccarum, que jacet in Astbroech in Velserbruch et inter rivulum, qui dicitur Mere. Idem Walterus abbas emit cum sex unciis a Justacio pratum fenarium, quod jacet in Westbroche in Velsen inter duo flumina. Idem abbas emit a Gozwino, filio Ludolfi de Adrichem, pratum fenarium unius virge, quod jacet in Westbroche juxta fenariam terram comitisGa naar voetnoot2). Abbas Walterus dedit Everardo de HairlemGa naar voetnoot3) decem et novem libras et redemit ab eo scrutum Alcmere, quod habuit prius in beneficium. Abbas Walterus emit a Wilhelmo, filio Hugonis et Hathewe, dimidiam fiertellam, jacentem in Velsen in loco, qui dicitur Smalegheest, persolventem viginti octo denarios. Abbas Walterus emit ab Hathewa, matre Wilhelmi, uxore Hugonis, pascuam duarum vaccarum, que jacet juxta pascuam, quam emerat ab Everwacchoro, filio Galonis. | |
[pagina 178]
| |
Abbas Walterus emit ab Ansfrido, famulo sancti Adalberti, unam fiertellam, jacentem in Velson in loco, qui dicitur Hochegheest, et persolventem duas uncias. Abbas Waltero emit a Theoderico FikerdeyGa naar voetnoot1) terciam semifiertelam terre ararie, super Adrichem unam et in Asbroke unam et mansum prati et pascuam sex vaccarum, in Westbroke super Hoghemade alteram dimidiam fiertelam prati. Juxta hanc jacet terra, quam tradidit Theodericus comes pro Bennenbroke, quod fuit domini Wilhelmi KinnebackenGa naar voetnoot2). Dimidium mansum super Smelengheest et super Darengheest pascuam septem dimidiam vaccarum in pascuaGa naar voetnoot3) et campum in Noirtheke. In Astbroke unam fiertellam prati et duos campos, qui dicuntur LiechtcampeGa naar voetnoot4). In Westbroke extra flumen Holenslet mansum unum preter duas virgas. A Goswijn emit abbas unam virgam, a Justacio quinque virgas et dimidiam in Westbroke inter duas fossas, que dicuntur Fliet. Emit et a Wilhelmo GulsGa naar voetnoot5) mansum plenum super Darengheest et dimidium mansum super Smelengheest terre ararie, mansum prati et dimidium mansum in Westbroke. Super Ghaghemade a domino Ys- | |
[pagina 179]
| |
brando, filio GalenGa naar voetnoot1), unam fiertelam; a Wilhelmo Guls terram, dimidiam libram solventem, pascuam duodecim vaccarum in Astbroke, que fuit Everwackers, filii GalonisGa naar voetnoot2). Ab Ansfrido, famulo suo, emit unam fiertelam prati in Astbroeke super Adrikem. | |
De redditibus, quos Walterus abbas ad domum infirmorum, ad luminaria ecclesie, ad victum pauperum et pro anniversario suo faciendo assignavit.(Dit stuk is afgedrukt in het Oorkondenboek van Holland, I no 140.) | |
De quibusdam redditibus in Eckerslote receptis.De Kerkgheest XLVI uncie. De Hundegheest XLV uncie. De prato una libra. De Ger XX uncie. De campo quinque solidi, VIII denarii. Duo volgheren VI uncie. De terra IJsbrandi XXX denarii. De prato Abbonis, quod secum attulit, una libra. Hoc scilicet aggregatum facit XIII libras, II uncias X denariis minus. Ex ista computacione notatur, quod X uncie faciunt libramGa naar voetnoot3). | |
[pagina 180]
| |
De prediis per dominum Walterum abbatem in episcopatu trajectensi acquisitisGa naar voetnoot1).(a) Ista emit dominus Walterus abbas in episcopatu: In Suesne unum mansum et duas hofsteden a Theoderico, filio Ghiselberti. Ibidem decem morghen a Gherardo et Barghero, filiis Hermanni, cognomento Diaboli. Item ibidem a Ghisleberto sculteto sex merghen. Ibidem et ab Alberno Bagga tria merghen mutuavit et a preposito sancti Petri LibertoGa naar voetnoot2) quinque merghen in Woldekewerde pro dimidio manso in Scalwijch. Item Algothesdorpe a filiis Lothowici tria morghen. Ibidem dedit nobis Gherardus, filius Ghisleberti unum merghen. Marsne emit tria et dimidium morghen ab Alberto Monoculo. Horum omnium tenet advocaciam Wernerus scultetus. Sloeten emit dimidium mansum a Seghehardo, filio Hatzonis de Alderdelle. Ibidem dedit nobis Ricswidis de Espendelf quatuor morghen. De hiis est advocatus Gherardus scultetus. Sluodwethe emit ab Heinrico, canonico sancti | |
[pagina 181]
| |
Johannis, dimidium mansum. Inde advocatus est Alvericus. Scalcwych ab Heinrico Haghe emit duos mansus, de quibus dimidium dedit pro quinque merghen in Waldekewerthe. Ibidem dedit nobis Wigerus, pater Werenboldi monachi nostri, unum mansum. Inde est advocatus Wilhelmus, filius Thidrici. Mi dedit nobis Heinricus unum mansum et Lobica dimidium. Ibidem emit abbas Walterus unum et dimidium fiertele.
(b) Dominus Walterus emit in episcopatu: In Suesen unum mansum a domino Theoderico, filio Ghiselberti, XVIII jugerum. Item sex jugera a Ghiselberto, sculteto de Algotivilla. Item ab Alberno sex jugera. Item a fratre Alberni, Begge nomine, candenamGa naar voetnoot1) III jugerum. Item a Thyderico, cognomento Fransoys, III jugera et dimidium. Item a Gherardo Longo X jugera in Woldekewerthe. Item ab Alberno vel Alberone Beggha III jugera. Reinerus solvit de XVI jugeribus octoginta modios havene. Stephanus solvit de viginti jugeribus quadraginta modios tritici. Meinso solvit de quinque jugeribus duodecim modios tritici. In villa Algoti III jugeres empti a filiis Lothowici. Inde solvit Hugo sex modios tritici. In eadem villa Gerardus, filius Ghiselberti, dedit I jugerGa naar voetnoot2); inde solvit Reynerus de Swesen quinque modios havene. In villa, que vocatur Bruclede, V jugera et dimidium. In villa, que vocatur Marsen, emit sex jugeres a | |
[pagina 182]
| |
filiis Wescelonis; inde solvuntur quadraginta octo modii havene. In eadem villa emit dimidium mansum et dimidium jugerGa naar voetnoot1) a Fritherico; inde solvuntur quadraginta modii havene et quinque solidi. In eadem villa emit ab Alberone Monoculo III jugeres et dimidium; inde solvuntur viginti quinque modii havene. Horum omnium advocaciam tenet Wernerus scultetus. In villa, que vocatur Sluodwethe, emit dimidium mansum ab Heinrico canonico, filio Volquini de Werkynde; inde solvuntur quindecim modii tritici. Inde advocatus est Alfricus. In villa, que vocatur Scalcwych, dedit unum mansum Wigerus vel Wighermus, pater Werenboldi monachi nostri; inde solvuntur centum modii havene et decem solidi. In eadem villa emit ab Heinrico mansum et dimidium; inde solvuntur sexaginta modii havene. Inde est advocatus Wilhelmus, filius Theoderici. In villa, que vocatur Slothen, emit dimidium mansum a Sigehardo, filio Azonis de Alderdelle; inde solvuntur decem et octo modii tritici. Ibidem dedit nobis Riswidis de Asmundelf vel Espendelf quatuor jugeres, unde solvuntur...Ga naar voetnoot2). De hiis est advocatus Gerardus scultetus.
Met de dubbele opsomming van de door abt Walter in het bisdom Utrecht verkregen goederen, eindigen in het cartularium, gemerkt B IIII, de aanteeke- | |
[pagina 183]
| |
ningen omtrent zijn bestuur. Ik meen echter goed te doen door te dezer plaatse nog mede te deelen, wat in dat cartularium nog verder is overgenomen uit het Adalbertsboek. Wel is dit alles gedrukt in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland, doch in verkeerde, tot misverstand aanleiding gevende volgorde. Dit zijn de opschriften: | |
De redempcione ecclesie de Flardinghe et de pluribus alhs per Wiboldum abbatem expositis.(Dit stuk, betrekking hebbende tot abt Wibold, die Walters opvolger was en in 1176 overleed, is gedrukt in Oork. Holland I no 153.) | |
De terra in Aldenthorp per franconem abbatem vendita et pecunia inde recepta in meliores usus conversa.(Dit stuk, betrekking hebbende tot den tijd van abt Franco (1182-1206), is gedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 204, doch niet vooraan, maar als tweede onderdeelGa naar voetnoot1).) | |
De quibusdam bonis a Rothardo Monacho et Heinrico Filio suo oblatis.(Dit stuk is gedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 204 als derde onderdeel.) | |
[pagina 184]
| |
De possessionibus per dominum franconem abbatem emptis, redemptis et acquisitis et de quibusdam debitis per eundem solutis et expositis.(Dit stuk is gedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 204 als eerste onderdeel.) | |
De pluribus possessionibus in escemdelf situatis.(Dit stuk is gedrukt, doch niet zonder fouten, in Oorkondenboek van Holland I no 204 als vierde onderdeel. Het is onzeker, of het betrekking heeft tot den tijd van abt Franco (1182-1206) dan wel tot dien van abt Lubbert I (1206-1226).) | |
De commutacione quarundam possessionum, in ekthorp et in scorle situatarum, facta pro quibusdam terris, in esmundelf situatis.(Dit stuk is gedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 377Ga naar voetnoot1).) Blijkens inhoud en volgorde behoort het ongetwijfeld tot den tijd van abt Lubbert I (1206-1226) en niet van abt Lubbert II (+ 1263).) | |
De feodo domini franconis de my in leythorpe situato.(Dit stuk, dat misschien nog behoort tot den tijd van abt Lubbert I (1206-1226), is gedrukt in Oork. v. Holland I no 293 als voorlaatste onderdeel.) | |
[pagina 185]
| |
De feodo haganonis de Hairlem.(Dit stuk, vermoedelijk uit denzelfden tijd als het voorafgaande, is gedrukt in Oorkondenboek van Holland I no 293, geheel achteraan.)
Hierna volgen in het Cartularium, gemerkt B IIII, deze woorden: ‘Hucusque excerpta et collecta de antiquo textu Ewangeliorum et de libro sancti Adalberti. ReliquaGa naar voetnoot1) vero ex diversis antiquis cronicis, libris, registris, litteris, cyrographis, instrumentis, transsumptis, copiis et pronunciacionibus sunt copulata.’
In het voorafgaande is dus alles bijeengebracht, voor zoover het niet reeds in de Hecmundensia door den heer Bakhuizen van den Brink is uitgegeven, wat de verzamelaar in de 15de eeuw in zijn Cartularium uit een oud Adalbertsboek overnam. Dat dit Adalbertsboek geene stukken bevatte, jonger dan uit den tijd van abt Lubbert I (1206-1226), mag waarschijnlijk heetenGa naar voetnoot2). Slechts ten aanzien van de laatste twee, welke daaruit werden overgenomen, is het eenigszins twijfelachtig. |
|