Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 12
(1889)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Mededeelingen uit de Handelingen der Classis van Dordrecht, omtrent den toestand van het onderwijs binnen hare grenzen in den eersten tijd der Hervorming.
| |
[pagina 285]
| |
later bijeen te roepen Synode op te dragenGa naar voetnoot1). Uit den aard der zaak kon ook de Provinciale (niet Generale) Synode van Embden in 1571 zich niet met de scholen inlatenGa naar voetnoot2), maar de eerste provinciale Synode van Holland en Zeeland, in 1574 te Dordrecht bijeengekomen, besloot den 22en Juni omtrent de scholen: 1o dat ten eersten de Ministri van allen Classen sorch dragen sullen op welcken plaetsen schoolen behoeuen te wesen; 2o of de Schoolmeesters der plaetse daervan men handelt voor tijdts een openbaer ende ordinaris stipendium ghegheuen is; 3o Sullen sij vande Magistraet begheeren, dat het hun gheoorloft sij, een schoolmeester te setten, ende dat de Magistraet 't stipendium beuele te betalen, twelck eertijdts betaelt plach te worden; 4o De Ministri sullen verschaffen dat de Schoolmeesters de Belijdinghe des gheloofs onderschrijven, ende sich der Discipline onderwerpen oock mede den Catechismum ende andere dinghen die der ieucht nut sijn leeren; 5o Ende soo daer eenighe Schoolmeesters waren, die dit niet doen en wilden sullen de Ministers hare ouerheijt bidden, datse gheweert ofte afghesettet worden; 6o Soo de Dienaers iet van desen verhaelden dinghen van der Overheyt niet vercrijghen en conden, Soo sullen sij het der hooghe Overheijt bij requeste verclaeren ende de saecke voortdrijuenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 286]
| |
Indien het ons voornemen was de geschiedenis van het Onderwijs in de provincie Holland te beschrijven, dan zouden wij in bijzonderheden moeten treden omtrent al wat in iedere volgende Synode door de afgevaardigden der gemeenten is verricht en onderzoeken welke overwegingen, door de Classen geopperd, het waren, die tot het nemen der Synodale besluiten hebben geleidGa naar voetnoot1). Nu bepalen wij ons tot hetgeen noodig is tot toelichting van onze mededeeling over de Classe van Dordrecht (ook genoemd Cl. van Suydt-Hollandt). Men bouwde voort op den grondslag in 1574 gelegd, maar voegde er nu en dan nadere bepalingen aan toe b.v. te Dordrecht in 1578, toen besloten werd: Men sal aerbeyden, dat overal scholen opgericht worden in den welcken de kinderen niet alleen in spraken ende konsten, maer oock voornemelick in den christelicken cathechismo onderwesen ende totten predicatien gheleydet wordenGa naar voetnoot2). De Middelburgsche Synode van 1581 voegt bij het onderricht in den Catechismus nog het onderwijs in de ‘vreese Godts (pietas)’Ga naar voetnoot3), en bepaalt ten opzichte van het examineeren der schoolmeesters dat de Classis zal letten ‘wat best hier in te doene ende byder overheyt te vercrygen sal zijn, opdat getrouwe ende bequaeme persoonen in dien dienst gestelt werden’Ga naar voetnoot4). Zij stelde ook gecommitteerden aan in zake de reformatie der scholen, te weten M. Lydius en J. Damius, predikanten te Amsterdam en te Haarlem, aan wie eene uitvoerige instructie werd gegeven, waarin ook gelet | |
[pagina 287]
| |
wordt op het onderhoud der schoolmeesters ten platten lande, waarin dikwijls slechts gebrekkig werd voorzienGa naar voetnoot1). In de Synode te 's Gravenhage (1586) werd eindelijk eene Schoolordening gemaakt, die alles bevatte, wat van kerkelijke zijde in het belang van den welstand van het Volksonderwijs werd verlangdGa naar voetnoot2). Het spreekt van zelf dat de medewerking der Overheid noodig was, zoude der kerkelijken wensch vervuld worden. Over het geheel schijnt de Hooge Overheid hun ter wille te zijn geweest, hoewel niet altijd zoo spoedig als door de kerkelijke vergaderingen werd noodig geacht, terwijl de mindere Overheden, Magistraten en Ambachtsheeren, vaak hunne pogingen door traagheid of onwil belemmerden. Ondertusschen de geschiedenis der Staatszorg voor het onderwijs ligt voor de eerste tijden nog in het duister. In kerkelijke stukken wordt melding gemaakt van een Plakkaat der Staten van Holland van Maart 1581 waarin bepaald was, dat de Schoolmeesters van de Classen gheexamineert sullen wordenGa naar voetnoot3), maar in het Groot Placaet-Boeck wordt slechts gewag gemaakt van een Placaet van 20 Dec. 1581 (vernieuwd 21 Nov. 1584) en van een ander van 9 Maart 1589 waarin o.a. ook bepalingen over de Scholen voorkomen. Het eerste eischt examinatie der Schoolmeesters en Schoolvrouwen door de Magistraten der Steden na welk onderzoek hun eene Acte van admissie zal worden gegevenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 288]
| |
Het tweede schrijft omtrent de steden hetzelfde voor, maar bepaalt omtrent het Platte Land dat examen en admissie geschieden zal door de ‘Hooft-Officieren van de Dorpen ende Plaetsen ende in de Heerlickheden ende Ambachtsheerlickheden toekomende eenige particuliere Heeren ofte Ambachtsheeren van den selven ofte hare Officieren’ terwijl deze machthebbers tevens niet zullen toelaten, dat iemand der geadmitteerde eenige Boecken (sal) mogen doen leeren, de Christelijcke Religie contrarierendeGa naar voetnoot1). Maar deze plakkaten zijn blijkbaar de eenige niet, welke gegeven zijnGa naar voetnoot2), daar b.v. uit de Acta der Classis Dordrecht blijkt dat de onderwijzers op het laatst van 1586 zich aan eene Schoolordening moeten onderwerpenGa naar voetnoot3), hetgeen wschl. niet geschied zou zijn zonder authorisatie der H. Overheid. Na deze voorafgaande opmerkingen kunnen wij mededeelen wat de Handelingen van de Classis van DordrechtGa naar voetnoot4) behelzen aangaande den toestand der scholen, | |
[pagina 289]
| |
inzonderheid op het platte land, in het laatst der 16e en het begin der 17de eeuw. Het algemeene ga hier aan het bijzondere vooraf. De eerste opgave die wij over ons onderwerp bezitten van Aug. 1573 is zeer bevredigend, maar wordt door latere mededeelingen niet geheel bevestigd. Zij luidt: ‘Soo vele de saeck ende gestalt der scholen aengaet, daervan hebben die broeders oock hare verclaringhe een ijeghelick bijsonder gedaen, ende is beuonden dat (door des Heeren genade) hierin bij de meeste Gemeenten, dewelcke hare gesanten hier gesonden hebben, wel versien sij’Ga naar voetnoot1). Van denzelfden aard is het bericht van April 1574, maar hier wordt tevens gezegd: ‘doch hebben de broeders insonderheyt daerop acht geslagen, dat men geen Schoolmeesters tot den Schooldienst sal toelaten, dan die te voren de belijdenisse hares geloofs gedaen hebben ende gesont in leere en leuen bevonden worden’Ga naar voetnoot2). Het behoeft wel niet gezegd te worden dat de vervulling van dien wensch nog lang op zich zoude laten wachten. Van meer belang is hetgeen men leest omtrent het verhandelde in Aug. 1574: Op die vraghe of oock in allen plaetsen goede ende ghereformeerde scholen sijn ende andere boose scholen gheweert werden, is beuonden dat tot Dordrecht ende ter Gouw noch veel boose ende papistische scholen beuonden werden, ende tot Schoonhouen, Oudewater ende Gheertruidenberghe sonderlinghe gheen ghebreck van dien en is, | |
[pagina 290]
| |
ende is den broederen op den dorpenGa naar voetnoot1) bevoelen haer vterste vlijt ende neersticheijt voer te wenden, dat sij goede bequaeme scholen ende schoelmeesters moeghen hebben. Op die vraghe of die broeders niet al ghelick ghesint en sijn die middelen in prouinciali SynodoGa naar voetnoot2) besloten (soo veel alst die scholen belanght) int werck te stellen, is gheantwoordt iae ende is insonderheit die van Dordrecht ende der Gouw van den broederen des Classis opgheleit hierin neerstelick eerst daechs te versien. Op die vrage of in alle scholen die hilderbersche catechismus gheleert werdt is gheantwoort vanden broederen iae. Op de vraghe of oock in allen kercken die scholieren in den Catechismo na den Ordinghe in den Hilderbersche catechismus begrepen van den predickstoel alle sonnendaechs na middach af gheuraecht werdt is beuonden dat selfde die sommighe onderhouden, ende die het niet en onderhouden wel ernstelick beuoelen te onderhouden’Ga naar voetnoot3). Veel minder gunstig is reeds het verslag der naastvolgende vergadering op het punt der scholen. ‘Op die vraghe of oock in allen ghemeenten in steden ende in dorpen goede toeuersicht op die scholen ende regieringhe derseluer ghehouden wert is beuonden dat bij nae allesins slappe toeuersicht ende quade ordeninghe sijn, is desweghen besloten dat die consistorie in allen ghemeenten sullen anhouden ander Ouerheit met ootmoedighe supplicatien anden selfden om hier in bij hem luiden verordent te moghen werden, dat gheen open noch heimelicke scholen ghehouden wer- | |
[pagina 291]
| |
den, dan bij dengheenen die inder leere ghesont ende inden leuen opricht ende christelick sullen beuonden worden nae het oordel des Dienaers ende der consistorie ende dit tusschen die naeste bijeencomste te bescicken, op dat alsdan naden 22. artikel des provincialen Synodi op Dordrecht ghehouden voorder te procederen.’Ga naar voetnoot1) Toen in Nov. 1574 gevraagd werd, wat het gevolg van dit besluit was geweest, bleek dat men niet gevorderd was ‘ende alsoe te vermoeden is, dat ander minder Ouerheit niet veel sal uwtgherecht worden is besloten dat van weghen des Classis met een supplicatie an sijnder Eccellentie als een hoogher Ouericheit in alle steden ende dorpen werde te weghe ghebracht, dat die scholen werden opgherecht, voorsien van guede schoelmeesters ende hare beloninghe, ende dit sal alsoe ghescieden, dat men eerst sal communiceren met den Classen van Delft, dat een broeder van weghen deser classis van Dordrecht, daer sal reisen midts commissie hebbende van den Classi voornoemt om den ghemeenen noot sijn Eccellentie voor te draghen’Ga naar voetnoot2). Hiertoe werd benoemd Caspar Gendt, minister van Riederkerck. De last werd evenwel niet uitgevoerd; zoowel in MaartGa naar voetnoot3) als in Mei 1575Ga naar voetnoot4) besloot men de zaak te laten rusten tot bekwamer tijd en inmiddels wordt den broederen opgedragen ten opzichte van de ‘bijscholen die niet gereformeert en zijn’, dat men aen de Ouericheyt der plaetsen soude versoecken dat geen Schoolmeester toegelaten en werde dan bij der Overic- | |
[pagina 292]
| |
heyts advys, ende dat dan die ouericheyt dieselve Schoolmeester bij den kercken-dienaren laet examineren, ende soo hij bequaem bevonden wert, sal hij toegelaten werdenGa naar voetnoot1). Ook wordt den dienaren de belofte afgevraagd ten opzichte der Scholen alle diligencie aen te wendenGa naar voetnoot2). De volgende acta zijn niet zoo uitvoerig als de voorgaande en deelen slechts hier en daar iets over ons onderwerp mede. Zoo lezen wij dat de scholen in Juni 1576 ‘tamelick bedient worden’Ga naar voetnoot3), maar deze opgave verliest veel van hare waarde, wanneer den 9den Jan. 1577 op de vraag ‘offer oeck goede schoel in allen plaetsen ghehouden wort’: wordt geantwoord: ‘in zommighe plaetssen goet ende in sommighe plaetssen nyet’Ga naar voetnoot4). Zoo blijkt dan ook uit eene mededeeling uit de Handelingen der classis van 17 Maart 1579, waarop wij straks moeten terugkomen, dat op de meeste dorpen schoolmeesters ontbrakenGa naar voetnoot5) en wordt in de vergadering van 23 Juni 1579 Corputius [predikant te Dordrecht] vermaant in eenig Requeste aan de Staten te vragen ‘dat op den dorpen oock scholen mochten aengestelt worden’Ga naar voetnoot6). Hoeveel nog in 1583 aan de instelling der scholen ontbrak, zal ons straks duidelijk worden. Wat het bericht beteekent dat Bastingius in de verg. 7 Maart 1589 de schoolordening heeft overgeleverdGa naar voetnoot7) weet ik niet, aangezien reeds in het laatst van 1586 de artikelen der schoolordening worden onderteekend. Maar het bestaan eener erkende | |
[pagina 293]
| |
schoolordening beteekende weinig zoolang de mindere overheden hun plicht niet deden. Nog in Aug. 1592 werd besloten aan Mansmannen te suppliceren de orden der scholen ten platten lande te doen observerenGa naar voetnoot1). In 1598 ontwierp Godefridus Allendorpius, bekend als schoonvader van Dirk Rafaelsz Camphuysen, eene schoolordening voor de classe van ZuidhollandGa naar voetnoot2). Inmiddels werden de predikanten uitgenoodigd hunne krachten aan te wenden om tijdelijk in het gebrek te voorsien. Clemens van Rose, pred. te Claeswael verzoekt (Jan. 1577) raad van de classe; ‘zijn huijsluijden begheren van hem schoel ghehouden te hebben ende [hij] claecht dat hij onbequaemGa naar voetnoot3) daertoe is’. Men besluit ‘als dat hij zijn best zal doen int schoel houden. Maer zijn die huijsluijden met hem nyet te vreden, zij moghent den Classi angheuen’Ga naar voetnoot4). Op den 17den Maart 1579 verschenen ‘eenige ouderlingen als Nicolaes van Trier, Doctor Franciscus Marcellus, Cornelis Jacopsoen, et Cornelis Franssoen in den Classe ende hebben vermaent van den Schoelen op den DorperenGa naar voetnoot5), wie nodich die waeren, dat daromme die dienaren voer een tit die souden annemen, hebben eenige dienaers verclaert die oersake, waeromme si geen schoel hielden, ende dat etlike wel begerden an te fangen maer dat Cornelis Jacopsoen als rentmeester mede sien best soude duen, waer | |
[pagina 294]
| |
einige ordinaeris renten waeren tot scolen, dat men die soude tot onderhout van den scuelmeisters laten ende soe mit der tit scolmeister crigen, aengesien die noit der predicanten so grot was, dat een dienaer twe of drie doerpen soude mutten dienen’Ga naar voetnoot1). Dat de predikanten inderdaad onderwijs hebben gegeven blijkt ook hieruit dat in 1581 Hermannus Rahemius bij provisie een jaar lang te Groote Lindt, Kyfhoek en Drolsambacht werd gesteld en dat hij zich ‘dienstelijk sal bewysen in den schooldienst’Ga naar voetnoot2). Nog in September 1583 vinden wij het volgende aangeteekend. ‘Is.... voorgestelt, dattet raedtzaem zoude zijn den dienaren op ten dorpen te vermanen op dat de kijnderkens inder vreesen des Heeren opgetogen ende in den Catechismo geleert mochten worden, dat sy dieselve kinderkes (soo veel sij sonder verlet hares dijensts konnen doen) aennemen wilden te leeren. Is by den classe geraden geworden, dat de dienaren op ten dorpen een ijegelick inden zijnen, daer geen schoolmr̄s, noch middelen en zijn, hen in deesen soe veel quyten, als sonder verhinderinge haerder studeringhe geschijen mach, ten eynde de jeucht in de beginselen der Christelicke religie, als het gebet, d'articulen des geloofs, ende de thyen geboden onderweesen werden, ende daer toe eenen bequamen dach, ofte meer in de weecke te neemen, nae dat een yeghelick in conscientie, hyer toe tyt ende gelegenheit zall hebben.Ga naar voetnoot3) Bij zulk een gebrek aan schoolmeesters verwondert ons minder, wat ons anders verbazen zoude van eene Classis die onderwijzers zocht, oprecht en Christelijk | |
[pagina 295]
| |
van leven, dat zij in Mei 1575 aan Jan Simonsen, ontzet predikant van Westmaas, vergunde van zijne plaats te vertrekken en elders school te houdenGa naar voetnoot1) en nog in 1595 aan een ontslagen dienaar, die zich enkele maanden betamelijk gedragen had, een schooldienst op Claeswael trachtte te verschaftenGa naar voetnoot2). Doch het was waarlijk niet alleen omdat het genoegzaam getal onderwijzers ontbrak, dat op vele plaatsen geen onderwijs gegeven werd. De oorzaak moet evenzeer gezocht worden in het ontbreken van eene behoorlijke bezoldiging. Hier en daar waren fondsen daarvoor aangewezen (kosterijgoederen), maar elders moest de betaling op andere wijze gevonden worden. Zoo wordt in 1599 aan die van Bleskensgraef geraden, dat zij evenals andere plaatsen, een omslag zullen heffen voor een schoolmeesterGa naar voetnoot3). In Rijsoord werd de schoolmeester uit de kerkefondsen betaaldGa naar voetnoot4). Daarentegen geniet in 1581 een persoon te Hendrik Iden Ambacht de renten die voor den schooldienst bestemd zijnGa naar voetnoot5) en in November 1594 de secretaris van Molenaarsgraaf huysinge en zekere penningen voor den schooldienst bestemd zonder school te houdenGa naar voetnoot6) en ditzelfde misbruik schijnt nog tot 1598 voortgeduurd te hebbenGa naar voetnoot7). Men kan niet met zekerheid zeggen, wanneer de Dordtsche classe alom van schoolmeesters is voorzien geweest. Na 1600 komen geene klachten omtrent het ontbreken van scholen meer | |
[pagina 296]
| |
voor. Nog moeielijker is het te bepalen wanneer in iedere gemeente de eerste schoolmeester is aangesteld omdat de school of schoolmeester in de Classicale akten bijna dan alleen vermeld worden wanneer aan een van beiden iets hapert. Zoo zouden wij omtrent Beierland, waar zonder twijfel reeds vroeg eene school is ingesteld, niets vernemen indien niet eenige losse aanteekeningen uit de Kerkvisitatie van 1589 ons bewaard waren, die ons mededeelen dat daar omtrent de school geene zwarigheid was en dat de schoolmeesters van nu voortaan op aandrang der visitatoren de kinderen ook het psalmzingen zou leerenGa naar voetnoot1). Zoo vernemen wij omtrent Strijen niets vóór het jaar 1587 ofschoon aldaar eene der oudste en beste gemeenten gevestigd was. In 1579 wordt een schoolmeester op MoerkerkenlandGa naar voetnoot2) en een op MijnsheerenlandGa naar voetnoot3) genoemd en tevens een meester aan de Clundert voorgesteldGa naar voetnoot4), waar reeds in 1575 een onderwijzer noodig werd geachtGa naar voetnoot5). In 1581 komt er een, Gerrit Wijlmes, te BarendrechtGa naar voetnoot6) voor, in 1582 te HeinenoordGa naar voetnoot7), in 1586 te HeerjansdamGa naar voetnoot8) en Hendrik Iden AmbachtGa naar voetnoot9), in 1587 te StreefkerkGa naar voetnoot10), RijsoordGa naar voetnoot11), StrijenGa naar voetnoot12), Papen- | |
[pagina 297]
| |
drechtGa naar voetnoot1), in 1589 te FijnaartGa naar voetnoot2) en BeierlandGa naar voetnoot3), in 1590 te BrandwijkGa naar voetnoot4), in 1591 te WestmaasGa naar voetnoot5), in 1592 te KlaaswaalGa naar voetnoot6), ZwijndrechtGa naar voetnoot7), MolenaarsgraafGa naar voetnoot8), Giessen-NieukerkGa naar voetnoot9), in 1595 in AnthoniepolderGa naar voetnoot10), Giessen-OukerkGa naar voetnoot11), s'GravendeelGa naar voetnoot12) en AlblasserdamGa naar voetnoot13), in 1601 te CillershoekGa naar voetnoot14) en AlblasGa naar voetnoot15). In 1575 werd gedurende een tijd te Gouda geen school gehouden omdat de meester verlof had van den MagistraatGa naar voetnoot16), in Claeswael is in 1588 nog geen schoolGa naar voetnoot17), in 1582 ontbreekt zij te WijngaardenGa naar voetnoot18) en in 1587 te SliedrechtGa naar voetnoot19), in 1590 te AnthoniepolderGa naar voetnoot20), in Molenaarsgraaf schijnt zij van 1594-1598 niet gehouden te zijnGa naar voetnoot21) en Bleskensgraaf heeft in Nov. 1599 nog geen schoolmeesterGa naar voetnoot22). Van de scholen gaan wij over tot de schoolmeesters de Classikale Akten behelzen vele opgaven daaromtrent, | |
[pagina 298]
| |
doch veelal wijzen zij ons het gebrekkige aan. In de eerste plaats maken zij ons bekend met ‘paepsche’ schoolmeesters. Behalve de bijscholen in de steden die boven reeds vermeld zijn, treffen wij op het platte land papistische onderwijzers aan. Als zoodanig wordt ons genoemd Heer Mattheus, schoolmeester op de Weldendam ‘met sin onordentlike leere van de kinderen ende heimelike lasteren van de religieGa naar voetnoot1), die in 1581 een huis gehuurd had te Oudelandsambacht, wat aan den Baljuw zal worden aangegeven. Intusschen moet D. Rahemius onderzoeken of hij ook lieden verleidt, misse houdt enz.Ga naar voetnoot2). In Februari 1581 zal men den Burgemeester van Dordrecht ook adverteeren van den schoolmeester op AlblasGa naar voetnoot3), misschien dezelfde die 8 Maart 1583 genoemd wordt ‘een pape dewelcke op papistische wyse trowt ende kinderen doopt. Item die lyeden vermaent die predicatie niet te hooren’Ga naar voetnoot4). In de classicale vergadering van Maart 1590 wordt aangegeven van een ‘paepe’, die door Drinckwaert, heere van Gyssenborcht tot schoolmeester is gestelt op Gyssen-Nieukerk, welcke leert superstitieuse boeckenGa naar voetnoot5). De kerkvisitatoren vonden bij hem ‘allerley paepsche boexkens’. Toen zij hem aanspraken over de religie, zeide hij: Quot capita, tot sententiaeGa naar voetnoot6). Den 6den April 1590 werd dan ook aan het gerecht te Giessen-Nieukerk geschreven, dat sij de ordinancie der Staten naercomen en haeren schoolmeester vermaenen van syne ongeregeltheyt in 't leuen | |
[pagina 299]
| |
ende kleynachtinge g[oddelicken] woortsGa naar voetnoot1). In Nov. 1590 klagen die van Nieukerk ‘dat sijl. met een ongeregelden papistischen Schoolmeester syn bouenmaten gediuexeert ende gequellet, welcke selfs de kynderen wtte predicatie hout’. Op hun verzoek om daarvan ontslagen te worden, wordt besloten dat men na onderzoek aan de Staten zal schrijvenGa naar voetnoot2). Ook wordt ons in de Acta der vergadering van 6 Nov. 1601 medegedeeld, dat de schoolmeesters van Cillershoeck en Anthoniepolder klaagden, dat hunne kinderen werden afgetrokken door een, die onder Strijen ‘op een meulen schoelhout’Ga naar voetnoot3). Maar omtrent dezen man blijkt niet dat hij een papist was. De geregelde schoolmeesters waren doorgaans voorstanders der ‘ware Gereformeerde religie’ en niet geheel ongeschikt voor hunne taak, althans naar de eischen, die men toen ter tijde aan den onderwijzer stelde. Enkele hunner worden geschikt geacht voor den predikdienst of legden zich ten minste daarop toe. Onder dezen leeren wij Matthias Gisberts op MoerkerkenlantGa naar voetnoot4) in 1579 en in hetzelfde jaar Gisbertus Hubrechts in MijnsheerenlandGa naar voetnoot5) kennen. In 1595 werd mr Jan van der Beke, secretaris en dus vermoedelijk ook schoolmeester te Alblasserdam, predikant in de Klundert en bekleedde daar het leeraarsambt met eereGa naar voetnoot6). | |
[pagina 300]
| |
Omtrent de schoolmeesters van vele dorpen wordt ons niets medegedeeld, wij mogen daaruit opmaken, dat op hunne bekwaamheid of leven niets viel aan te merken. Maer talrijker dan wij in het belang van het onderwijs wenschelijk moeten achten, zijn toch de klachten die wij uit verschillende gemeenten vernemen. Wij wenschen volledigheidshalve gemeente voor gemeente hetgeen hier te zeggen valt mede te deelen ons daarbij beperkende tot het tijdperk der wording (1573-c. 1600), om daarna nog het een en ander uit den daarop volgenden tijd te vermelden zonder daarbij iedere gemeente achtereenvolgens te beschouwen. Anthoniepolder De Schoolmeester ‘tapt ende houdt drinckhuys’, Nov. 1599. Mijnsheerenland. De Schoolmeester heeft zich ten teeken van boetvaardigheid tot de gemeente Christi begeven en presenteert alles te doen naar behooren Nov. 1586. Twee leden der Classis zullen Schout en Heemraden van M. aanspreken over de aanneming van den jongen Kyboom (Adriaan) tot schoolmeester, Mei 1588. Adriaan Kyboom belooft zich te beteren, wordt in den dienst getolereerd, Oct. 1588. Mevr. van Raesvelt, vrouwe van M. verlangt een anderen Schoolm. wegens het ongeschikte leven van den functionaris, Mei 1590. Strijen. De pred. zegt dat de Schoolmeester onbekwaam is en zich ingedrongen had, Mei 1587. Alblas. Aldaar Schoolmeester zonder ‘eere en godsalicheyt’, wien door den Baljuw het school houden verboden is, maar die toch voortgaat omdat de Heer | |
[pagina 301]
| |
van Alblas hem dit vergunt, Nov. 1601. Men zal over hem requestreeren bij de H. Overheid, Aug. 1602. Hij is afgezet, Juni 1603. Alblasserdam. De kerkeraad van A. verlangt dat de Schoolmeester zal worden weggenomen, Juni 1600. Klachten over hem Aug. 1600. Vernieuwde klachten Nov. 1601. Brandwijk. Schoolmeester die het Placaet niet nakomt, Apr. 1590. Giessen-Nieukerk. Op den 29sten Juni 1592 bepalen Deputati Classis dat men den Baljuw van Giessen-Nieukerk zal aanspreken over den Schoolmeester, die daar aangenomen is. 25 Aug. 1592 wordt in de Classic. verg. medegedeeld dat deze Schoolmeester heeft beloofd ‘hem verder in de religie te oeffenen, de schoolkinderen des Sondaechs ter kercken te brenghen en hem te conformeren naer de placaten. Toch schijnt hij dat niet gedaan te hebben, want in Jan. 1593 ziet men naar een goeden Schoolmeester voor G.N. om. De nieuwe Schoolmeester kwam, maar maakte het nog erger dan zijn voorganger, daar hij gezegd had, dat hij niet in de kerk wilde komen, noch lezen en dat hij de kinderen wilde leeren ‘na dat de bueren begeerden’, welke laatste uitdrukking toegelicht wordt door de opgave van G. Tavernier, pred. te Rijsoort, in 1587, dat zijn schoolmeester de kinderen verliest, omdat hij ze den Catechismus leerdeGa naar voetnoot1). Den 22en Juli 1597 is de toestand in G.N. nog dezelfde, waarom men den 6den Aug. 1597 aan de Staten over den schoolmeester requestreerde. Dit schijnt geholpen te hebben, althans in Aug. 1598 vraagt de predikant in de classic. verg. dat niet wederom een paep of ongeregeld schoolmeester mag aangesteld worden, de | |
[pagina 302]
| |
vorige was dus vertrokken. Maar 6 Nov. 1601 kom weder de klacht dat de heer van Giessenburg den schoolmeester, die in overspel leeft, nog niet heeft geweerd. Giessen-Oukerk. De Classe zal onderzoeken of de schoolmeester aldaar tot den schooldienst nut ende bequaem is, Nov. 1595. Molenaarsgraaf. De Visitatores zullen opsicht nemen op den schoolmeester te M., Apr. 1592. De Secretaris geniet wat voor den schooldienst is bestemd, zonder school te houden. Nu zal hij echter aanvangen. ‘Maer is te vreesen dat hij hem niet sal reguleren na schoolordeninge ende Gereformeerde Religie.’ Men zal den Bailluw aanspreken, Nov. 1594. De school vaceert Nov. 1595. Geene school gehouden, Dec. 1598. Papendrecht. Aldaar een schoolmeester ‘de welcke onschriftmatige boxkens is leerende’, Sept. 1587. Streefkerk. De pred. Jan Noorthout klaagt over de ‘ongeschictheyt sijns schoolmeesters. Dat hij niet al te wijs en is ende nochtans veel quaets doet’, Apr. 1587. Den 23en Juni 1587 geeft hij weder aan van des schoolmeesters, Mr. Gijsbrecht van Streefkercken, ongeschictheyt van droncken drincken, vloecken, sweeren ende Catechismus niet te willen leeren ende voor meer andere ongeschictheyt. De Gedeputeerden zullen Streefkerk visiteeren en vernemen van den schoolmeester opdat een ander moge ingevoerd worden, Oct. 1588. Schoolmeester, geen lidmaat zijnde, die in de kerke leest, Aug. 1598. Heerjansdam. De schoolmeester Cornelis moet voor de classis verschijnen om de articulen der schoolordening te vernemen. Oct. 1586. Hij wil zich niet tot de christelijke religie begeven en hem wordt het schoolambt verboden, Nov. 1586. Hendrik Ido Ambacht. De schoolmeester wordt nog | |
[pagina 303]
| |
geduld tot de naaste classis Nov. 1586. In de Acten dier classis wordt over hem evenwel niet gesproken. Op de Deputaten vergadering van 30 Mei 1590 wordt besloten dat men met den schoolmeester aldaar zal spreken. Hoe dit gesprek afgeloopen is wordt niet gemeld, maar in Juni wordt hij om zijn ongeschikt leven voor de classe gedaagd. Den 13den Juni is dan ook Arien Jochems vermaent tot beteringe ende neersticheyt in syn ambt. Op de verg. van 8 Oct. 1591 bepaalt men, dat een brief zal gezonden worden aan die van H.I. Ambacht, dat zij zullen zorgen dat de schoolmeester inzonderheid in den winter zijn plicht doet, dat zij (de classe) er anders in zullen voorzien. In Juni 1594 komt de schooldienst in deze gemeente weder ter sprake. Men zal trachten daar een goeden schoolmeester te verkrijgen, wat te meer noodig is, omdat Schout en Gerechten een schoolmeester zoeken in te voeren, die ‘gansch ende geheel ontuchtich ende insolent is, streckende tot grooten schandale ende nadeele der jonge jeugt. In 1600 vallen er weder klachten over den schooldienst in deze gemeente. Fijnaart. Bij de kerkvisitatie verklaart de Kerkeraad dat sij wel willen dat (de schoolmeester) sijne schole wat beter waarname waerop hij vermaent is, heeft beteringe belooft, Juni 1589. Na 1600 verneemt men weder andere klachten. Vermeldden wij dat in 1599 de onderwijzer te Anthoniepolder een herberg hield, ook in Zwijndrecht is in 1608 een schoolmeester, lidmaat en diaken, die tapt en ‘drinckherberge’ houdt, waaromtrent de classe zegt dat ‘sulx niet en betaemt’Ga naar voetnoot1). Wij gaan een aantal jaren verder en ontmoeten in 1614 een schoolmeester op Rijsoord ‘welcke een lidmaet der gemeynte ende | |
[pagina 304]
| |
met eenen voorleser is’ en ‘openhout een ongeschickt dronckenherberge voor het jonge volck t' welck hij laet in de nacht hout sitten ende danspelen houdende, [hij] heeft oock 'tjonge volck met belofte aengesocht om eenen meyboom te plantenGa naar voetnoot1), en ditzelfde geldt van den toenmaligen onderwijzer te s'GravendeelGa naar voetnoot2). In 1624 wil het Gerecht in dit laatste dorp tot schoolmeester aanstellen iemand ‘welcke is herberghe ende caetsbaen houdende’Ga naar voetnoot3), terwijl de predikant van Rijsoord in 1639 rapporteert van een schoolmeester die onder de predikatie tapt en nachtgelagen houdtGa naar voetnoot4). Maar ook andere gebreken treft men in dien tijd aan. In Goudriaan is er in 1614 een ‘dewelcke in syn dienst gants naelatich is ende sich in dronckenschap dagelix verloopt’Ga naar voetnoot5). In Alblasserdam is de onderwijzer in 1618 ‘niet alleenlick negligent maar oock hem verloopende in dronkenscap ende andere leelijcke fauten’Ga naar voetnoot6). In 1618 bericht Joh. Gysius, pred, te Streefkerk dat de schoolmeester alhaar ‘een gedebaucheert ende seer onstichtelijck leven leydt ende syn schole niet waer en neemt noch weerdich en is ten avontmael toegelaten te worden ofte voor te lesenGa naar voetnoot7). Een ergerlijk leven wordt ook geleid door den schoolmeester van Nieuw-Beierland in 1619Ga naar voetnoot8), van Molenaarsgraaf vóór 1623Ga naar voetnoot9), en van Blokland in 1624Ga naar voetnoot10). Ds. Snetenus brengt den | |
[pagina 305]
| |
3en Juli 1619 in ‘een leelicke saecke die de schoolmeester van de Meede (= Made) bedreven heeft in 't huys van den predicant aldaer, aen des predicants dienstmaechtGa naar voetnoot1) en Ds. Corputius van Zwijndrecht vraagt in Juni 1626 of een Schoolmeester ‘niet alleen van hoererye beschuldigt maer ooc overtuygt sijnde mach blijven voorlesen ende voorsingen in de kercke’Ga naar voetnoot2)? Het is de vraag of het onder dergelijke omstandigheden zoo veel erger was, wanneer het ging als te H.I. Ambacht, waar in 1641 reeds sedert vier jaren geen Schoolmeester en voorzanger was geweestGa naar voetnoot3). Wanneer wij de ‘leelijke fouten’, die bij de Schoolmeesters gevonden worden overzien, merken wij op dat zij vrij talrijk en ergerlijk zijn, maar ook dit kunnen wij eenigermate verklaren, wanneer wij bedenken dat voor de mannen tot dit ambt geroepen het schoolhouden niet het voornaamste was. Het was geene levenstaak, veeleer slechts een klein deel hunner kostwinning. De bezoldiging was schraal. In 1628 waren er in de Classis van Dordrecht nog verscheidene die minder dan 100 gulden jaarlijksch inkomen haddenGa naar voetnoot4). Zij moesten derhalve door anderen arbeid in hun nood voorzien. Doorgaans zijn zij ook Secretarissen der Gemeente en Gerechtsboden. Elders verdienen zij het een en ander door landbouw of openen zij eene tapperij, wat evenwel in dit jaar 1621 door de Classe verboden werdGa naar voetnoot5). Die eenige roeping gevoelden tot het werk van onderwijzer, zochten zeker liever een ander beroep dan dat van Dorpsschool- | |
[pagina 306]
| |
meester. Het gevolg daarvan was dat degenen die zich aanboden vermoedelijk door weinig anders uitmuntten dan door eene goede hand en eene flinke stem. Hierdoor wordt veel verklaard. De gevolgen van den toestand, waarin het onderwijs verkeerde op het platte land, laten zich gemakkelijk begrijpen. Beweerde men dat het onderricht in het geheel geene vruchten droeg, men zou zeker dwalen. Het blijkt dat op het laatst der 17de eeuw, ook op de dorpen, de kennis van sommigen niet gering was. Maar gelijk overal, waar een zeer gebrekkige toestand wordt aangetroffen, zoo was het ook hier. De ontwikkeling was slechts het deel van enkelen, die in natuurlijke geestvermogens hunne naburen verre overtroffen, het gros deelde in die ontwikkeling niet, het bleef onkundig, totdat in onze eeuw hierin eene gunstige verandering kwam, die op hare beurt niet altijd gunstige gevolgen heeft voor de volle ontplooiing van de gaven der verstandelijk meer bevoorrechten.
Utrecht, Febr. 1890. |
|