| |
| |
| |
Stukken betreffende het voorstel tot deportatie van van de Spiegel, Bentinck, Rhoon en Repelaer,
medegedeeld door den Heer J.H. Hingman.
De Secretaris Buys, die het concept van den brief aan den Minister der Bataafsche Republiek te Parijs gesteld heeft, is Mr. Willem Buys. Hij was vóór 1787 advokaat te Delft, en komt in dit jaor voor op de lijst der veertig personen, uit welke er vijf en twintig als nationale gecommitteerden tot de zaak der onderhandelingen te Parijs benoemd moesten worden. Na uitgeweken te zijn, keerde hij in 1795 naar Holland terug. Daarop nam hij zitting in het Comité van Algemeen Welzijn dier Provincie, en werd den 25 November van harentwege naar de Staten-Generaal afgevaardigd.
Nadat de Commissie van Buitenlandsche Zaken uit de Nationale Vergadering op 22 Januari 1798 was ontbonden en de verklaring van onveranderlijken afkeer van het Stadhouderschap aangenomen, werd Buys den 27 Januari 1798 Secretaris van het Departement van Buitenlandsche betrekkingen van het Uitvoerend Bewind, den 9 Maart Agent van dat Departement, en als zoodanig den 7 April extraordinaris Minister te Parijs. Den 24 Juli 1798 werd hij op zijn verzoek als Agent van Buitenlandsche betrekkingen ontslagen.
| |
| |
| |
Secreet.
In den Haag, den 31 October 1798. Het vierde jaar der Bataafsche Vrijheid.
De Agent van Buitenlandsche betrekkingen van de Bataafsche Republiek
aan
Het Uitvoerend Bewind.
Burgers Dirécteuren!
Bij besluit vanden 29 der vorige maand hebt gijlieden den Agent van Buitenlandsche Betrekkingen gelast, om aan Ulieden copielijk in te zenden alle de stukken welke in de retroacta van de voormalige commissie tot de Buitenlandsche zaken, betrekkelijk de personen van van der Spiegel, Bentinck en de weduwe Palm geboren Daalders op het kasteel te Woerden respectivelijk gecustidieerd, voorhanden mogten zijn.
Ter voldoening aan dien gerespecteerden last, heb ik in de registers der voormalige commissie, een zooveel mogelijk naauwkeurig onderzoek gedaan, doch daarin niets bevonden, twelk eenige relatie tot voorschreven persoonen had.
Alleen is mij gebleken uit het register der resolutien van het Committé uit de Provisioneele representanten van het Volk van Holland tot de Buitenlandsche Zaken in dato 20 October 1795, (waarvan een extract hiernevens gaat sub. No 1.) dat de Pruisische Minister van Hardenberg te Bazel eenige pogingen gedaan heeft bij den toenmaligen Franschen ambassadeur in Zwitserland den Burger Barthelemy ten faveure vanden gewezen raadpensionaris van der Spiegel en van Bentinck Rhoon; van dit aanzoek van den Minister van Hardenberg zal ongetwijfeld eenig blijk te vinden zijn
| |
| |
in de registers van de voormalige Staten Generaal. In de papieren van de gewezen commissie tot de Buitenlandsche Zaaken heerscht een diep stilzwijgen op voorschreeve persoonen, zooals ik reeds boven gemeld heb; dan naauwlijks was het vernietigd Intermediair Uitvoerend Bewind daargesteld, of er werd bij hetzelve in de zitting vanden 8en February ll. voorgesteld om de Burgers van der Spiegel en Bentinck Rhoon van het grondgebied van dezen Staat in Europa geleegen te verwijderen, en deselve benevens den Burger Repelaar naar eene van onze Colonien te doen overbrengen, twelk een en ander echter in advies gehouden wierd tot den volgenden morgen, blijkens het hierbij geannexeerd extract N. 2.
De indispositie van den Burger Vreede en het gewicht der zaak deeden het voornoemde voorstel nogmaals in advis honden op den 9 February, gelijk Ulieden blijken zal uit het extract No. 3.
Eindelijk wierd op den 13e February daaraanvolgende het voorstel finaal geconcludeerd, met verzoek aan den burger Fynje om het Uitvoerend Bewind te dienen van deszelfs consideratien en advies over de wijze waarop dit besluit gevoeglijk zoude kunnen worden geeffectueerd. (No. 4).
Gemelde burger Fynje deed 's anderen daags zijn rapport aan het Bewind, twelk daarheen tendeerde, om de gearresteerde persoonen per eerste gelegenheid naar de kust van Guinea te doen transporteeren. Hetzelve werd echter in advies gehouden op voorstel van den President, welke in consideratie gaf, om eerst de gedachten van het Fransch Gouvernement omtrent de voorgeslagen maatregel door middel van den Minister Meyer te Parijs te vernemen. (No. 5).
De secretaris Buys schreef ten dien einde op den 16 Februarij eene missive aan den voorschreven Mi- | |
| |
nister, welke ik de eer heb copielijk hierbij over te leggen, sub No. 6.
Ik heb te vergeefsch onderzoek gedaan naar het antwoord vanden Minister Meyer op gemelde missive en in de registers geen blijk kunnen vinden dat hetzelve ooit is ingekomen. Hoedanig dus het Fransche Gouvernement over deze voorgestelde deportatie gedacht hebbe is mij onbewust, de evenementen alleen hebben mij geleerd, dat dezelve geen plaats heeft gehad.
Ziet daar Burgers Directeuren al wat ik met betrekking tot de persoonen in ulieder besluit vermeld heb kunnen opsporen.
Heil en Eerbied.
(get.) M. VAN DER GOES.
Ter ordonnantie van denzelven,
(get.) BOSSCHA.
| |
No. 1.
Extract uit het register der resolutien van het Committé uit de Provisioneele Representanten van het volk van Holland tot de Buitenlandsche zaken.
Dingsdag 20 October 1795.
Is gelezen eene missive vanden Burger de Witt aan den griffier in do 9 October waaruit bleek dat de inductien door den Minister van Hardenberg aan den Franschen ambassadeur Bartholemy betrekkelijk den gewezen raadpensionaris van der Spiegel en Bentinck Rhoon gegeven, hunnen oorsprong verschuldigd waren aan den gezant van Rheede.
En in overweging genomen zijnde dat diergelijke inductien tegen hetgeen door hun, die de Souvereiniteit
| |
| |
uitoefenen in zijn vaderland gedaan, als hoogst strafbaar, ja zelfs, als hem schuldig makende aan hoog verraad moesten worden beschouwd, is geresolveerd bij de vergadering van Holland te proponeeren, dat de gedeputeerden ter Generaliteit zouden gelast worden het daarheen te dirigeeren, dat de gezant van Rheede als schuldig aan hoog verraad, zoude worden gerappelleerd, met last om zich te komen verantwoorden, en om aan Zijne Pruisische Majesteit te kennen te geven, dat H.H. Mog. zulks geenzints gedaan hebben, om eenig refroidissement tegen Zijne Majesteit, met wien zij steeds wenschen in goede verstandhouding te blijven, maar alleenlijk uithoofde, dat zij geen vertrouwen meer in zijn persoon kunnen stellen, terwijl nog geresolveerd werd, het daarheen te dirigeeren, dat den Minister de Witt zou worden gecircribeerd, dat hij aan den ambassadeur Bartholemy zoude te kennen geven, dat deze Republicq vertrouwd, dat dezelve alle klachten van wegens het Pruisisch Gouvernement hem, omtrent deze Republicq ter ooren komende zoude afwijzen, met verklaring dat dezelve dadelijk aan het Gouvernement dezer Republicq behoorden te worden geaddresseerd.
| |
No. 2.
Secreet.
Departement van Buitenlandsche betrekkingen.
Donderdag den 8 Februarij 1798.
Het 4e jaar der Bataafsche vrijheid.
Op het geproponneerde of het niet noodzakelijk en met de belangens des Vaderlands overeenkomstig zoude zijn, de burgers van der Spiegel en Bentinck Rhoon
| |
| |
tegen wien, uithoofde van hunne politieke gedragingen en misdrijven, voor en na den jare 1787, waardoor het Gemeenebest in een jammerpoel van rampen gestort en tot op den oever vant verderf gebragt is geweest, reeds in den jare 1795 maatregelen van voorziening genomen zijn, tans van het territoir van deezen staat in Europa gelegen, te verwijderen, en naar eene van desselfs coloniën te doen overbrengen, alsmede of deze zelfde mesure niet behoorde genomen te worden, tegen den burger Repelaar, om redenen, dat hij zich na de heuchelijke omwenteling van 1795 schuldig gemaakt heeft aan ongeoorloofde correspondentiën met de vijanden van het Bataafsche volk, en er, zoo niet eene volkomene judicieële, ten minste eene moreele overtuiging plaats heeft, dat hij, de bij gemelde revolutie daargestelde ordre van zaaken, door allerhande machinatiën heeft getracht om verre te werpen, waarvoor hij dan ook bij vonnis van den Hove van Holland voor vier jaren is geconfineerd geworden.
Is besloten het een en ander te houden in advies tot morgen.
(Register der besluiten van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek.)
| |
No. 3.
Secreet
Departement van Buitenlandsche betrekkingen.
Vrijdag den 9 Februarij 1798.
Het 4e jaar der Bataafsche vrijheid.
Bij resumtie gedelibereerd zijnde ophet voorstel op gisteren, omtrent de burgers van der Spiegel, Bentinck Rhoon en Repelaar gedaan.
Is besloten hetzelve uithoofde der indispositie van
| |
| |
den burger Directeur Vreede, en het gewigt der zaak, alsnog te houden in advies.
Als voren.
| |
No. 4.
Departement van Buitenlandsche betrekkingen.
Dingsdag den 13 Februarij 1798.
Het 4e jaar der Bataafsche vrijheid.
Bij resumtie gedelibereerd zijnde op het voorstel op den 8e Februarij gedaan of het niet noodzakelijk en met de belangen des Vaderlands overeenkomstig zoude zijn, de burgers P. van der Spiegel, C. Bentinck Rhoon en Okke Repelaar, uithoofde hunner politique gedragingen en misdrijven voor en na den jare 1787, van het territoir van desen Staat in Europa gelegen te verwijderen en naar eene van desselfs colonien te doen overbrengen.
Is dien conform besloten, gemelde burgers van der Spiegel, Bentinck Rhoon en Repelaar van het territoir der Bataafsche Republiek in Europa gelegen te verwijderen, en naar een van desselfs Colonien te doen overbrengen.
En is wijders de burger Directeur Fynje verzocht het Uitvoerend Bewind te dienen van desselfs consideratien en advies over de wijze, op welke dat besluit gevoeglijk kan worden geeffectueerd.
Als voren.
| |
| |
| |
No. 5.
Secreet.
Departement van Buitenlandsche betrekkingen.
Woensdag den 14 Februari 1798.
Het 4e jaar der Bataafsche Vrijheid.
De burger Fyntje heeft ingevolge besluit van den 13e February, nopens de wijze van executie van het besluit om de burgers P. van der Spiegel, C. Bentinck Rhoon en Okke Repelaar van het territoir van de Bataafsche republiek te verwijderen en naar eene van desselfs colonien te doen overbrengen gerapporteerd, dat het hem meest geschikt voorkwam, gemelde burgers per eerste gelegenheid te doen transporteeren naar de kust van Guinea, en wijders met eenige leden van het committée tot de zaaken van de West-Indische Colonien te confereren over de beste, spoedigste en zekerste wijze, op welke dit besluit zoude kunnen worden geeffectueerd, en tevens met hetzelve te beramen de meest geschikte middelen tot onderhoud der gemelde burgers aldaar.
En door den president in consideratie gegeven zijnde of het niet noodzakelijk zijn zoude, den minister Meyer kennis te geven van het besluit, en de daartoe bewogen hebbende redenen, om bovengemelde burgers van het territoir der Bataafsche Republiek in Europa te verwijderen en naar een van desselfs Colonien te doen overbrengen, ten einde gemelde minister onder de hand, bij het Fransch Gouvernement verneeme, of er ook motiven zouden kunnen zijn, door het aangaan van geheime ergagementen met Pruissen als andersints, (zoo als het Uitvoerend Bewind reden heeft te ver- | |
| |
moeden) welke het gemelde Gouvernement mogten aansetten, deese maatregel niet goed te keuren.
Is dien conform besloten en de secretaris Buys verzocht den minister Meyer te verzoeken, zich hieromtrent ten spoedigsten te informeeren en van zijne bevinding rapport te doen.
En is wijders besloten het gerapporteerde van den burger Directeur Fynje te houden in advies, tot dat de minister Meyer op bovengemelde aanschrijving desselfs antwoord zal hebben ingezonden.
Als voren.
| |
No. 6.
Aan den burger Meyer Minister der Bataafsche bij de Fransche Republiek.
16 February 1798.
Burger Minister!
Na de maatregelen van voorziening, welke zoowel door de Constitueerende vergadering als vervolgens door het Uitvoerend Bewind genomen zijn tegen zoodanige personen, die door hunne onveranderlijke verkleefdheid aan het systema van Foederalisme of aristocratie waaren toegedaan, zich tegen het waar belang des vaderlands en het heil des Bataafschen volks, twelk alleen door eene staatsregeling, gegrond op eene volstrekte eenheid in bestaan en bestuur, kan worden daargesteld, gestadig hebben trachten te verzetten, heeft ook het Uitvoerend Bewind nodig geoordeeld derzelver aandacht te vestigen op die te rechte gevloekte aterlingen, die zoowel voor, als in en na het noodlottig jaar 1787 niets onbeproefd gelaaten hebben, om het Bataafsche volk onder het juk van
| |
| |
Engeland, Pruissen en Oranje te brengen, en alzoo in eene voortdurende slavernij te dompelen, en die door hunne onzalige pogingen en trouwelooze handelingen het weleer bloeijend vaderland aan de grootste rampen en aan eenen totaalen ondergang hebben blootgesteld. De hoofden der Oranje factie, die pesten der maatschappij, aan wien de jammervolle toestand, waarin dit gemeenebest zich bij de revolutie van 1795 bevond voornamelijk is toe te schrijven, kunnen en behooren niet langer geduld te worden in een land, alwaar gelijkheid en vrijheid heerschen, en aan het stadhouderschap een onverzoenlijke haat gezworen is, en de dood boven de slavernij verkooren wordt. Deze bedenkingen hebben het Uitvoerend Bewind aangespoord om in overweging te nemen, welke lot aan den gewezen Raadpensionaris van Holland den burger van der Spiegel, den voormaligen hoofdschout van den Haag en Lid der Ridderschap Bentinck Rhoon, alsmede aan den befaamden O. Repelaar, thans te beurte zoude moeten vallen. Het is genoeg bekend, dat de twee eersten bij politieke resolutie van de provisioneele Representanten van het Volk van Holland in verzekerde bewaring naar het kasteel van Woerden zijn vervoerd, en dat de laatsten, waarvan het gedrag en verraderlijke correspondentie met de aanhangelingen vanden gevloden Stadhouder, na de gezegde omwenteling van 1795, zoo veel gerucht gemaakt hebben, bij vonnis van den Hove van Holland tot een vierjarig confinement is verwezen.
Het Uitvoerend Bewind heeft niet willen onderzoeken, in hoeverre de maatregelen tegen vander Spiegel en Bentinck Rhoon genomen, genoegzaam waren om aan de rechtvaardige wraak van het zoozeer door hun beleedigde Bataafsche Volk te voldoen, en of eene gereegelde rechtspleging de schuldige koppen dier ver- | |
| |
raders niet voor het zwaard der wet zoude doen bukken, het heeft niet willen bepalen of het vonnis tegen O. Repelaar geveld, geevenredigd is aan zijne begaane euveldaden, neen, het Bewind begeert niet dat de Bataafsche revolutie met bloed bevlekt worde, maar het kan, het zal niet dulden, dat diezelfde maatschappij, welker luchtstreek door den besmettenden adem dier monsters verpest is geworden, hun langer verblijf op haar grondgebied toestaa. Hen verre van hetzelve te verwijderen en naar eene van de Colonien vanden staat te doen vervoeren, is het besluit en vast voornemen van het Uitvoerend Bewind, dan alvorens tot de uitvoering van dit besluit over te gaan, hebben de leden van het Bewind begrepen, U daarvan kennis te doen geven, om redenen, dat zij uit hoofde van bij hun ingekomen berichten, meer of min in twijfel verkeerden, of niet zekere geheime engagementen tusschen Vrankrijk en Pruissen eenig beletsel aan den door hen vastgestelden maatregel zouden kunnen toebrengen. Ten einde nu geinformeerd te worden of dese vermoedens al of niet gegrond zijn, heeft het uitvoerend Bewind mij gelast U te verzoeken, niet openlijk, maar onder de hand, naar de waare toestand van zaaken te dien opzichten te inquireeren in 't bijzonder te ondertasten of het vervoeren van de bovengemelde burgers naar een der colonien van den Staat, door het Fransch Gouvernement, hetzij dan uit hoofde van gedane beloften, of wel om andere politique redenen mogelijk zoude afgekeurd worden. Een spoedig bericht zal aan het Uitvoerend Bewind zeer aangenaam zijn.
Heyl en Broederschap! |
|