Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 10
(1887)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
Brief van Johan Maurits van Nassau aan den predikant Plante.
| |
[pagina 447]
| |
Twede: occasie gegeven om, door het opstapelen van mijne jahren, met fatsun en eere de werelt en principal den oorlog te quitteren, dat eene groote genade is. Het derde: genegenheit om hem alleen van gront des herten en meyne saligmacker Jesium Christum oprecht te dienen. Den verleenden teyt besteedt ick in het leesen van Gotts heylige Woort, het welcke my in alle deelen aenklagtt' en myne sonden, undanckbaerheden als in eenen spiegel klaer voor oogen stelt. Waer tegens het minste niet te repliceren valt, sulks dat ick my met verschricke in meyne siele daerover bedroeve, dat connende niet anders segge als ‘Gott weest myn aermen sondar om Jesu Christi willen genaedig, op wiens duyre verdienste meinen einigen trost sette.’ En ondertuschen dat mijn santlooper noch loopt, en eenigsins door Gottes genade sterckte in my befinde, soo immittere den grooten heiligen patriarch Abraham; ick plant boomen van 30 ad 40 voet hoch en prepareer alhier in Bergendahl myn graftstede op een acker en hochte, van slot van Brandenburg my als een vreemdeling in dese landen verleent. Aen plats van kostelicke heusen, fortressen en steden wohn ick tegenwortig met de mijne in een heusgen van plancken gemackt, veel contenter als den machtige konig van Frankreick met alle syne conquesten, aengestreecken met christen blickGa naar voetnoot1). Dit platsgen mijner woning is niht meer als 30 morgen Hollandts, met plancken beschloten, vervult met allerhande gedirte; de wilde komen op 6 pas nae by my; het heeft de schoonste prospect van de werelt, 2 loopende reviren, 20 fonteinen die tag en nacht loopen. UEd. gelieve te considereeren of ick | |
[pagina 448]
| |
voor myn afscheit uyt dese vergangliche nihtige werelt niht gelucksalig ben, so gerust te leven, daerom dan ick in myn caamer geschreven hebbe: Soli Deo gloria, qui Mauritio haec otia fecit. Nu versuke op alle vrinschap UE. gelieve mein de Ehre te doen en kome mijn in den somer eens besucken om van myn leven te oordelen en waerin manquere te corrigeren. Ick sal het opnemen als een groote weldaet, Gott bittent UEd. te neemen in seine heilige protectie, en ick sal in alle occasien en toonen dat ick oprecht ben en altoost verbleiven sal
UE.
Bergendael by Cleve, den 16 february 1678.
Minuut.
In het Kon. Huis-archief. |
|