Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 10
(1887)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Stukken
| |
[pagina 209]
| |
middel van een turfschip (De Geer, Bijdr. t. de gesch. v. Utrecht. p. 163) en sedert smeulde het vuur, totdat de heer van Ysselstein in Januari 1511 de stad Utrecht onverhoeds aanviel, - eene verraderlijke daad, door Utrecht gereciproceerd door het beleg van Ysselstein in April 1511, dat vruchteloos afliep. Men kan over dit beleg vergelijken: De Geer, Bijdr. p. 164-169 en de aldaar aangehaalde bronnen, benevens een berijmd verhaal, door mij uitgegeven in deze Bijdr. en meded. IV. Dat de oorzaak van het geschil dieper zat dan de onbeduidende zaken, in de vier eerste hier uitgegevene brieven behandeld, behoeft geen betoog: de Utrechtenaars met den ouden Hoekschen aanvoerder, den heer van Montfoort, werden, evenals de heer van Ysselstein, generaal van Maximiliaan, medegesleept in den hardnekkigen strijd, door den laatste met Karel van Gelder gevoerd. Toch hebben deze stukken (vooral de laatste) eenig belang, daar ze den verwarden toestand helpen schilderen en ons het gedrag der partijen beter leeren beoordeelen. Eenige toelichting der stukken, anders dan door enkele noten, scheen mij overbodig na hetgeen op de aangehaalde plaatsen over de zaak gezegd is. S.M. | |
I. Henric van Nyenrode geeft aan de stad Utrecht bericht over de inneming van het slot te Breukelen door den heer van Ysselstein (Frederik Van Egmond, graaf van Buren). 22 Juli 1510.Eerbaren ende bysonderen ende gueden vrunden! Also uwer eerwerdicheyden my scriven om een eyntlyck ende haestelyck antwoert the hebben, hoe ende in wat | |
[pagina 210]
| |
manieren Heynrick Die Vryes op myn huys gecomen is tot Bruekelen, daerop dat uwer eerweerdicheyden wyllen believen the weten, dat het my in der waerheyt onkondich is. Overmyts dat innemen van Weesop, so byn ick van myn huys ghereyst des anderen ofte des derden daechs, ende byn ghereyst opt huys van Apcou by Goyert Die Konynck, also dat ick op dat pas nyt by huys ende byn gheweest; mer naet verstant ende vernemen van mynre huusvrouwe ende ghemeyn nabueren so heb ick verstaen, datte greeff van Bueren tot Bruekelen is gecomen myt heren Florys synen zoen mytter ganser macht van volck tot an der bruggen toe, daer die Gelresschen laghen, ende als sy vernamen den hoep comen, so hebben sij ofghebrant die brugge voerseyt; so nam die greeff voerseyt ende heren Florys synen zoen myt macht myn huys in, want daer niemant op en was dan myn huusgesyn, optenwelken den greeff van Bueren geholden heeft syn selfs cost. N... toe den greeff van Anholt tot Bruekelen quam van Pueroyen ende reysden voert na den Hynderdam, so is den greeff van Bueren mede voertghereyst ende heeft versont Heynrick Die Vryes, selfs acht off tynen op myn huys the bliven ter tyt toe, dat hy hem anders liet weten, ende hebben oeck hoer selfs cost gehouden. Also dat ick anders nyt en weet dan my myn huusvrou ende die ghemeen bueren seggen. Hiermede, myn gueden vrunden, syt Goden bevolen. Gescreven mitter haest op synte Marien Magdalenen dach anno tyen. Heynrick Van Nyenroden bastert. Eeerwerdighen voersinighe ende wysen borghermeysteren der stadt van Utrecht, myn bysonderen ende ghemynden vrunden. | |
[pagina 211]
| |
II. Frederik Van Egmond, heer van Ysselstein, verzoekt de stad Utrecht Henrick Die Vriese niet verder lastig te vallen wegens het bezetten van het slot te Breukelen, en antwoordt op de bezwaren der stad over het arrest van haren burger Jan Van Zwoll. 11 December 1510.Eersame wyse voersichtige goede vrunden! Wy hebben u antwoerdt van Henrick Die Vriese ontfangen; ende alsoe wy u te voren gescreven hadden, indem men hem niet anders up en wist te leggen dan van den huyse tot Brueckel etc. en hebben noch anders van denselven niet verstaen, en kunnen oeck noch niet geweeten, wat men denselven anders up kan geleggen, waeromme men hem tot noch toe soe schandelicken gevangen halt, soe wy up dier tyt mit myn genedigen heeren van Utrecht oft uluyden niet anders dan vruntscap uuijtstaende en weeten gehadt te hebben. Dan waer die meenynge daerenboven onsen dieners ende ondersaten te halden oft te misdoen, des wilt ons onbedectelicken verwyttigen. Scryven daeromme noch als voer ende begeren, dat ghy denselven scadeloes vry ontslaen wilt, soe wy ons dieners ongairn buyten haren schulden verongelyckt sagen. Ende soe u scryften vorder vermeldende syn van eenen uwen borger, geheeten Jan Van Zwoll, die van onsen dieners tot Buren onbehoerlicken, boven recht redene ende alle billicheyden, geholden solde sijn, waerup wy u hebben laten weeten, dat sulx in onser affweesen geschyedt was, ende ons die saecke onkundich was, maer korts tot Buren komen ende die saeke overhoeren wolden, ende daernae naer alle billicheyden denselven laten eerffaren; soe hebben wy nu verstaen, dat dieselve niet oneerlicke noch onbehoerlicke geholden en is, dan eerlicke up syn eer eedt ende | |
[pagina 212]
| |
gelove up ende aff onsen huijse tot Bueren by onsen hoeffluyden gaen eeten ende drincken is, ende daerenboven nu boven sijn eer ende gelove ontreden ende ontlopen, soedattet te merken is, dat hy anders onder syn leden heeft, want hy anders sonder syne schade van dair wail gekomen solde hebben. Willen nochtans in onser koempst tot Buren die saecke wyder overhoren ende daernae naer alle billicheyden laten eerffaren. Ende wes van Henrick Die Vriese ons geschieden sall, begeren wy een onbedeckte antwoerdt van uwer eersamheyden, die Gott bewaer. Gescreven den xien dach Decembris anno xmo. Ffredrick Van Egmondt, grave van Bueren van Leerdam heere tot Ysselsteyn ende tot Cranendonck etc. Frederick.
Den eersamen, wysen, voersichtigen burgemeysteren, scepenen ende raedt audt ende nye der stadt van Utricht, onsen goede vrunden. | |
III. Frederik Van Egmond, heer van Ysselstein, schrijft aan de stad Utrecht over dezelfde zaken, waarover zijn vorige brief handelt. 16 December 1510.Goede vrunden! Wy hebben uwen brieff ontfangen; ende alsoe ghy onder anderen scrijft, hoedat na der vangenisse van Henrick Die Vriese hem andere puntten upgelacht sijn als van den huyse tot Brueckelen, dat in de gesticht van Utricht gelegen is ende nyemants viant up die tyt en was, ende overmits der innemynge | |
[pagina 213]
| |
ende inhoudinge van dien, daer Henrick Die Vriese een mede aff geweest weetbaer is geworden, dwelcke ende gelycke gewelde up dier tyt geschyet in den Stichte ongestraft tsynen tijden niet en willen blyven etc. Soe sulckx ons niet alleen ende Henrick Die Vriese als onsen diener te verantwoerden en staet, dan meerder heeren steden ende luyden aentreffende is, dencken wy sulckx vorder te kennen te geven, ende u alsdan mit ons selfs bode een antwoerde ontbieden. Ende alsoe uwen brieff vorder vermelt van Jan Van Zwoll, diewelcke, soe wy te voren gescreven hebben, ons eerloes ende menedich aff geworden is, solde dan u meenynghe syn, onsen dieners ende ondersaten daerenboven te arresteren oft te schadigen, des wilt ons onbedectelicken laten weeten, want wij dan uwen borgeren ende ondersaten van denselven mosten doen. Hiermede syt Goede bevolen. Gescreven des Manendaechs post Lucie anno etc. decimo. Ffredrick Van Egmondt, grave van Buren, van Leerdam, heere tot Ysselsteyn ende tot Cranendonck etc. Frederick.
Den eersamen wysen voersichtighen, burgemeysteren, scepenen ende raedt aldt ende nyewe der stadt van Utricht, onsen goeden vrunden. | |
[pagina 214]
| |
u waill indechtich mit gueder memorien myner mennichfoldiger vurschrifften clachten ind guetlick verfolgh aen u gedaen. In den eersten alss van den geweltlicken handeln, heer Jacopz Van Apelderen Doemdeken aen ind aver myn diener in Veluwen gekeert heefft, dieselven beroufft ind voirt gefencklicken doen vueren in der stat Elborch. Then anderen van den openbair verrait bynnen uwer stat Utrecht in synen huyss, durch hem ind uwen burgermeister Evert Zouwdenbalch mit Egbert Van Gruenenburch ind andere meer adherenten gesticht ind mitz hen drien alss principalen vurgenamen ind veroirdent, wass my omb myn stat van Yselsteyn mit lande ind luyden allet onverschult weeder Got eer ind recht te brengen, gelick dat genoich kondich is by evidenty der wercken, ind van hoeren personen genoichsaem blyckt ind openbair is, avermitz den gefangen dair noch huydensdaighz op sitten. Ind so my dan nae all myne guetlicke schrifften ind verfolgh egeyn recompenss off wandell heefft moigen geboeren, dan die drie vurseyden mit hoeren complices in uwer stat onthalden ind van u verdedinght tot mynen groiten achterdeyll schaide ind verachtonge, onverschuldt van my, lait u dairomb weeten, dat gy die drie verreders vuegen u ontuytert ind in mynen handen levert sonder ontlech off vertoch; ingeffall dess oick also nyet en geschiet, denck ick den hoemoit last ind schaide langer in gedolt nyet te lyden, dan sulx te verhailen aen uwer aler lyff ind guet, so wair ick dat iet best by daige ind nacht sall konnen ind moigen bekomen, my doch aldus van harten leyt is. Dess ick mitz desen brieff myner eren tegen u genoichsaem gedaen ind verantwoirt will hebben to allen tyden, ind en denck oick nyet aff te laiten off op te hoeren, then zy my die verrederss alssbaven then handen gestalt warden, off | |
[pagina 215]
| |
my dairvur sulck recompenss, dess ick then reeden eyn benuegen behoir te hebben. Dair weet u in den besten nar te richten, uwen schaiden te schutten. Gegeven opten xvten Januarii anno Domini xio. Ffloris Van Egmondt, heer tot Sinte-Martensdick, statholder-generaill van den lande van Gelre etc. Florys.
Den eersamen ind vursichtigen burgermeisteren schepenen ind rait der stat Utrecht, mynen gueden vrunden.
(In dorso staat door den stads-secretaris aangeteekend: ‘Anno xi. Den ontsegbrieff heeren Floris Van Ysselsteyn, an ons gesent nadat hij mit heercraft gecomen was aen de Weerde ende die ondersaten derbuuten beroeft ende an brant gesteken had. Actum den xxviien Januarii smergens omtrent vier uren’.) | |
V. Frederik Van Egmond, heer van Ysselstein, schrijft aan de stad Utrecht nogmaals over de van hem geëischte schadevergoeding aan Jan Van Zwoll. 22 Januari 1511.Goide vrunden! Wy hebben uwen bryff antreffende Jan Van Zwoll ende dat inhalt van synre gelegentheyt int kort verstaen, so synre geloefften ind eydt ons gedaen int lanck in denselven bryff veell vergeten es; ind wan he syn zaiken the recht aengebracht hadde, he sold u anders hebben laten dichten. Wy en hebben denselven norgent anders om weder tot Lederdam doyn | |
[pagina 216]
| |
komen dan om synen eydt, aen ons tho pandt gesat, the voldoyn ende daerentheynden om syn beesten wederomme the doyn geven ende die ongeslaigen ossen the restitueren, woewael dat sulx buten onssen beveell geschiet was. Dan also ghy nu dese saick sus hert aennempt van sulken eerloesen ind loeffeloesen manGa naar voetnoot1), moeten wy ons daerinne liden ind onssen vrunden te kennen geven. Ind als uwen bryff voirt vermeldende is van uwen driën Staten etc., die en hebt ghy in uwen voirbrieven ind scrijfften nyet geruert ind gewegen, willic wy noch waill bewaert hebben; ind wanneer wy wes mytten dryen Staten gemeynlick the doyn hebben, sellen sulx nyet verhalden ende oick nyet ongewitticht laeten; dan sullen wy ons mytten onssen voir u ende die uwe besorght ind hoede draigen; gesynnen wy eyn onbedeckt antwordt, naedemmaell ghy alle man u vry marck, u van den keyserlycker majesteyt geconsentiert, laet genyeten, uutgescheyden onssen dynres ind ondersaten. Voirt begeert ghy van ons Jans voirgeruerde schaiden opgericht the hebben; off ghy wilt anders hem u recht apenen etc. So sult ghy weten ind mercken, dat wy wederom verlenen sullen in onssen herlicheiden, die op der stadt van Utricht ind borgeren goit recht vermeten the hebben in zegell ind briven, als ons eyndeels waill kundich is, sowaill geystelich als werlich, dat sy oick moegen vorderen oere saiken van geliken the doyn. Ind naedem, goide vrunden, ghy dan eyns voir all eyn antwoert begerende syt, vuegen wy uwe | |
[pagina 217]
| |
eirsaemheyden dit voirseyde ter antwordt, gesynnende desgeliken wederom eyns voir all eyn onbedeckt bescreven antwoerdt, om ons dairnae the moigen weten richten van uwen eirsaemheiden, die Got bewaer. Gegeven onder onssen secreet opten xxiien dach in Januario anno xi. Frederick Van Egmondt, greve van Bueren, van Lederdam, heer tot Yselsteyn ind slans van Craenendonck. FrederickGa naar voetnoot1).
Eersamen ende wisen voirsichtighen unssen goide vrunden, burgermeysteren, scepenen audt raet ende nyewe der stadt van Utrecht, zementlich ind bysonder. | |
[pagina 218]
| |
gnadige lieve heere! Uwer forstlijcken gnaden brieve, eergisteren aen den drie Staten ende nu an ons gesant, beruerende den handel heeren Florys Van Ysselsteyn etc., hebben wij oitmoedelicken ontfangen ende in gueder maten verstaen; wairup, gnadige heere, wy uwen forstlycken gnaden vuegen te wetenen, woe heeren Florys voirseyt off zyn volck van wapenen te peerde ende te voete huyden mergen vroech in uwer gnaden Sticht ende voir uwer gnaden stat Utrecht aen de Weerde onverwaert hoere eeren gecomen zijn, want zij uwer gnaden ende onse ondersaten in roeff ende brant gestelt haddenGa naar voetnoot1), aleer ons van hem enige wete gedaen was; dan naderhant, als zy gemeynt hadden die Weerde in te hebben, dat hem by der hulpen Goids ontstaen is tot noch toe, ende zijt dairbuyten an brande gesteken hadden, is ons enen brieff van wegen heeren Florys voirseyt gesantGa naar voetnoot2), wairop wy hem weder antwoerde gescreven hebben, na inhalt der copien, wij uwen forstlicken gnaden hiermede oversenden. Voert, gnadige lieve heere, hebben wij gescreven aen den hertoge van Gelre etc., om hulp van ruteren ende knechten op onsen cost te moegen crygen, oick na inhalt der copien hiermede overgesent, twelck wij uwen forstlicken gnaden ongewitticht nyet en hebben willen laten, om dairvan mede wetentheyt te moegen hebben. Ende soe dan uwer gnaden scriften voerder vermelden, dat sulken handel uwer gnaden leet wesen solde etc., is dairomme onse oitmoedich bidden ende dienstlyck begheeren, dat wanneer die voirgenoemde ruter ende knechte alhier komende werden, als wy ten langsten tegens mergen verwach- | |
[pagina 219]
| |
tende zyn, uwe gnaden dan dat van ons gewitticht voertan van st(onden) an die clocke doir al uwer gnaden Sticht believen te doen slaen, ende dair mede by ons komen; willen wij alsdan mit uwer forstlicken gnaden..... opten vyanden slaen, om uwer gnaden arme ondersaten ende ons te bescermen ende die gewelder soeveer moegelick is te straffen ende keeren, na behoeren ende als tot wailfaert uwes genaden lants best dienen sal, dair men ons altyt goetwillich inne vijnden sell, kent God almachtich, die uwen forstlicken gnaden behueden wil wailfaerende vrolich ende gesont. Gescreven opten xxviien dach in Januario anno etc. xio. Uwer forstlicken gnaden goetwillige stadt van Utrecht. | |
(Naschrift.)Hoichweerdige, hoichgeboeren, vermoegende forst, gnadige lieve heere! Alsoe die rutere ende knechte, dair onsen brief voirder off vermelt, nu alhier gecomen zyn, God heb loff, bidden ende begheren daeromme zeer oitmoedelicken ende dienstlicken, dat uwe forstlicke gnaden van stonden an doir al uwer gnaden lant die clocke willen doen slaen ende tvolck doen vergaederen op een seker bequaem plaetse, alsoe nae uwer gnaden stat Utrecht alst moegelick is. Ende dat geweten willen wy terstont mit onsen hoep by den uwen komen, om voirt te doen alsdan tot wailfaert uwer gnaden lants voert beste geraden sel worden. Dan wy begheren vruntlycken, dat uwe forstlicke gnade nyemant mede en brengen, die opten Saterdach int jair verleden voir uwer gnaden stat Wittevrouwen-poerte mede geweest hebben om onse vrunde aldaer te slaen off te vangen; noch oick nyemant van den Egmontschen | |
[pagina 220]
| |
oft hoere verwante, noch Torck, noch die zijne oft hoir partye dragen; want wy die nyet gheerne zien en solden. Genadige lieve heere, wair wy ons toe verlaten zellen, begheren wy wederom een onvertogen bescreven antwoerde, ons na te moegen richten van denselven uwen forstlicken gnaden, die God bewaere tot langen tyden zalich frolich ende gesontt. Gescreven opten xxviiien dach in Januario anno ut supra. Uwer forstlicken gnaden goitwillige stadt van Utrecht.
Hoichweerdigen, hoichgeboeren, vermoegenden forsten ende heeren, heren Frederick bisscop tUtrecht, geboeren merckgreve van Baden, onsen genadigen lieven heren. | |
VII. Heer Jan Van Montfoort en de stad Utrecht noodigen bisschop Frederik Van Baden uit, zich bij hen aan te sluiten in hun strijd tegen heer Floris Van Ysselstein. 12 Maart 1511.Mynen gen(adigen heere) van Utrecht. Eerweerdige vader in Gode, hoichgeboeren vermoegende forst, gnadige lieve heere! Wy gebieden ons oitmoedelicken tot uwen forstlicken gnaden, ende hebben derselver uwer gnaden antwoerde opter credentiën, dair wij den eerbaeren heeren meyster Ulrich Byel, uwer gnaden raet ende Doemscolaster tUtrecht, uwen gnaden int guetlicste by te brengen mede belast hadden, opt ghene my Johan heere tot Montfoerde etc. bygebracht was van Johan Van Reness van Wulven, alse dat uwe forstlicke gnaden mij wel begheerden muntlicke te spreken, mit veel articulen ende redenen, nyet noet | |
[pagina 221]
| |
te verhalen, die uwer gnaden Doemscolaster voirseyt denselven uwer gnaden van onsen wegen aengebracht solde hebben, in uwer forstlicken gnaden brieff, dien wy guetlycken ontfangen ende in den besten verstaen hebben, breder verhaelt. Dair uwe forstlicke gnaden op believen sellen te wetenen, dattet wair is, wij uwer forstlicken gnaden Doemscolaster voirseyt last ende credentie medegegeven hebben opt bijeencomen, uwe forstlicke gnaden begeert hadden, soe voergeruert is. Alse indien uwe forstlicke gnaden beliefden te doene tgene by hem uwen gnaden van mij Johans heere van Montfoerts wegen voergehalden ende aengebracht solde werden, dat was te wetenen hem int sluten medegegeven is geweest, indien uwe forstlicke gnade ende ick Johan voirseyt mit etzlicken vrunden byeenquamen op gelegene platsen, die by uwen gnaden ende hoeren raet meyster Ulrich voirseyt geordineert ende versproken solden werden, dieselve uwe forstlicke gnaden alsdan dairna gesint weren mede bynnen uwer gnaden stat Utrecht te reysen ende by uwer gnaden Staten helpen raiden, ende daden als dat tot uwer gnaden eer nut ende wailfaert des gemeyne lants best dienen solde, soe was ick mitten vrunden soe dairop gedelibereert, dat ick alsdan mit etzlicken vrunden by denselven uwen forstlicken gnade op gelegene platsen voirgeruert komen ende dairmede communiceeren solde tgene dan tot nutscap des gemeynen lants best geraden solde duncken, denselven uwen forstlicken gnaden, den wy gepresenteert hebben lyff goet ende bloet by op te setten, twelck wy ter begeerte des scolasters voerseyt mit onsen handen geconfirmeert hebben. Ende soe uwe forstlicke gnaden dan voerder van ons begheeren te wetenen onse eyntlicke meyninge, zellen uwe forstlicke gnaden op believen te wetenen, uwe gnaden Staten ende onse eyntlicke meyninge ende | |
[pagina 222]
| |
voernemen te wesen, heeren Florys Van Egmont, jonge heere van Ysselsteyn ende die zijne, (die) uwer forstlicken gnaden stadt ende des Nederstichts ondersaten soe scentlicken boeflicken ende geweldelicken mit roeff brant vangen spannen ende anders oncristlicken ende onverwaerdt zynre eeren weder God recht ende alle billicheyt overvallen ende tot oerloge ende veeden gebracht heeft, God betert, ende alle zynen toestenderen, die de hant dairan gehalden hebben oft haldende werden, te vervolgen an hoer lyff ende goet, dair wy die becomen sellen konnen ende moegen, ter tijt toe uwer gnaden ende uwer gnaden stat ende gesticht billix ten reden genoich restitucie dairaff gedaen sal werden, opdat sulcx oft diergeliken van hem oft anderen in toecomenden tyden tot oneer, verachtinge, onverwinlicke scade ende scande uwer gnaden, ons ende des gemeynen Nederstichts nyet meer en geschieden ende voertan verhuet moege bliven. Ende want wy dan hopen ende emmers nyet en twyfelen, denselven scantlicken handel uwer gnaden nyet min dan ons ende den drien uwer gnaden Staten alhier leet is, ende uwe forstlicke gnaden oick gherne achtervolgen ende mededoen sellen willen tgene uwer gnaden Staten voert beste geraden sal duncken, als wy tot meer tyden uutterselven uwer forstlicken gnaden scriften ende deputaten mondelike verstaen hebben, soe is noch nae, als dyckwyls uwer gnaden drie Staten voer is geweest, onse oitmoedige ende dienstlicke bede ende begeerte, dat uwe forstlicke gnaden noch believen willen, alhier bynnen hoere gnaden stadt van Utrecht te commen ende mit hoere gnaden drie Staten alhier te raden ende te daden, als dat tot eer nut ende wailfairt van uwen gnaden ende des gemeynen lants best dienen sal, wairmede alsdan veel spraken onder den gemeynen volke cesseren ende wij ende alle uwer | |
[pagina 223]
| |
gnaden borgere ende ondersaten verbonden sellen werden tot alle liefte dienste ende onderstant, die alle goede gehoersame ondersaten hoeren lantforsten sculdich zyn ende behoeren te doen, wairaff men ons emmers in ghenen gebreke vijnden sal. Ende soe wij dan oick uwer forstlicken gnaden eyntlicke meyninge hiervan noch nyet en weten, begheeren dairomme noch zeer dienstlicken, ons derselver uwer forstlicken gnaden voirnemen ende eyntlicke meyninge scriftlicke weder te willen verwittigen, om ons oft uwer gnaden Staten alhier in den besten na te moegen vuegen; bidden ende begheeren oick mede, dese onse antwoerde ons in den besten te willen afnemen ende verkeeren, want wy doch anders nyet en sueken dan uwer forstlicken gnaden eer ende tgemeyne welvaeren uwes gnaden ganse gestichts, kent God almachtich, die deselve uwe forstlicke gnaden, gnadige lieve heere, hierinne doende tot eer ende waelfaert uwer gnaden ende gemeynen lants, als wy des ganseliken verhopen tottenselven uwen forstlicken gnaden, die over ons als gehoersame onderdanige ondersaten altyt gebiedende, ons heere God behueden ende bewaeren moet tot lang tyden zalich frolich ende gesont. Gegeven onder mijn Johans heere van Montfoert etc. ende der borgermeyster uwer gnaden stadt Utrecht hanteyken, hieronder geset, opten xiien dach in Meerte anno etc. xio. | |
[pagina 224]
| |
den date den xiien dach in Meerte lestleden op sulcke schrijften wy aen u deden, als opter boitschap ende credentie die eerbaere onse lieve getruwe raidt ende Doemscholaster meester Ulrich Byell, van uwer wegen alhier by ons was, daerinne wy uwe entlycke meyninge begeerden, die wy daeruuyt verstaen te wesen, heeren Florys Van Egmondt etc. te vervolgen aen lyff ende guet, daer men becomen soude kennen etc., woe dat uwe schrijfften breder vermoegen, hebben wy guetelicken ontfangen, waill verstaen, ende voegen denselven daerop te weten, woe dat den schentlicken ende lelyken handell heren Florys voerseyt ons nijet mijn dan u ende onsen drijen Staten van gansen hertten leet is, des myt allen geen gevallen dragende. Ende zijn daeromme noch bereit ende der meyninge, gelijck wy dat onsen gemeenen Staten altijt schrijfftelicke ende oick muntelicke voer doen geven hebben, mittenselven onsen Staten te helpen straffen, soe dat by hemluden tot eer nut ende wailvaert onses gemeenen lants to dienen overlacht solde werden, ende .... dan roeren heren Florys voerseyt te vervolgene etc., kunnen wy overleggen, bij u ende onse Staten wege ende manieren voergenomen ende overlacht worden syn, daermede men heren Florys voerseyt krencken ende tot restitutie des lelyken ende schentlyken handells ende gedaene scadens brengen solde moegen. Daerop wy zeere guetelicke begeren, uwe lyeffden ende ghij enige uuyt unsen Staten mitten yerstenGa naar voetnoot1) mijt vollencomen informatie, omme ons die manieren ende wegen als voerseyt voer te geven, daernae wy ons dan by rade ende guetduncken van onsen gemeenen Staten hebben ende bewysen sullen, alse dat tot eere nut ende wailvaert onses gemeenen lants beste | |
[pagina 225]
| |
dienen sall ende enen furst by zynen ondersaten schul dich is te doene. Dat wy soe in den besten te kennen geven uwen lyeffden ende u, die Godt altyt wailvarende salich ende gesont bewaeren moet. Gegeven in unsen slote Duersteden opten xixen dach in Martio anno etc. ximo. Stroyaes. Den edelen unsen lieven neven ende lieven vrienden, Johan heere tot Montfoerdt, tot Naeltwyck etc., Goert Van Voerde, borgermeester, ende Evert Zoudenbalch, tsamentlicke ende bijzundere. | |
IX. Keizer Maximiliaan beveelt de stad Utrecht, met den heer en de stad van Ysselstein in vrede te leven. 27 Mei 1511.Maximilian von Gots gnaden E. Römischer kaiser etc. Ersamen lieben getreuen! Wir haben eur schreiben und onntschuldigung der hanndlung halben, darinn ir gegen dem edeln unnsern lieben getreuen Florins herren zu Ysslstain, unnsern rat und gubernator in Ghelldernsteen, unnd warumb ir auff unnser aussgeganngen manndat und gepottsbrieff auff den funffzehennden tag May bey unns nit erschinen seydt, vernomen. Unnd wiewol unns vormals derselb von Ysslstain bericht hat, wie ettlich aus der statt Uttricht mitsambt ettlichen euren mittbůrgern und inwoner einen anslag gemacht, und des fürnemens gewesst sein sollen, sloss unnd statt Ysslstain, so unns und dem heiligen reich unnderworffen und in unnsern Nidernburgundischen Lannden schutz und schirm ist, wider alle pillichhait und recht zu überfallen und einzu- | |
[pagina 226]
| |
nemenGa naar voetnoot1), unnd er dardurch des gemellten seines fürnemens gut fug und recht gehabt, so haben wir doch, alls Römischer Kaiser dem krieg und auffrur im hailigen reich zu verhuetten gepurt, euch zu baiden tailen gepotten, mit der tatt und in ungüttem gegen einannder nichtz zu hanndeln noch für zu nemen, unnd damit die sachen dess bas hingelegt und vertragen werden, der hochgeboren Margaritha erzherzogin zu Osterreich, unnser lieben tochter und fürstin, von neuem befolhen in derselben sachen zwischen euch zu baiden tailn zu hanndeln. Demnach emphelhen wir euch ernnstlichen und wollen, das ir mit der tatt noch in annder weg gegen demselben von Ysslstain nichtz weitters fürnemet noch hanndlet, sonnder genntzlichen darinnen stillsteet, innhallt unnser voraussgeganngen manndat, derselben unnser lieben tochtern hanndlung gehorsamlich nachkommet unnd hierinn nit annderst hanndlet, damit unns solhs an annderm unnserm fürnemen kain zerrüttung brinng; denn wo ir das nit tettet und darüber ungehorsam erscheinet, würden wir geursacht, durch unnsern fiscal gegen euch, alls verachtern unnser gebottsbrieff und verprechern unnsers kayserlichen auffgerichten lanndsfriden, hanndlen zu lassen; das ist unnser ernnstliche mainung. Geben zu Bayer-Ottingen am xxviiten tag May anno etc. undecimo, unnsers reichs im xxviten jarn. Per regem...... Ad mandatum domini Imperatoris... Stoss(?). Den ersamen unnsern und des reichs lieben getreuen, den von der ritterschafft burgermaister und rat der statt Uttricht. |
|