Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 10

[p. 173]

Stukken
Betreffende de zending van Dirk van Hille naar Spanje van wege de staten van Brabant.
1574-1575.
Medegedeeld door Dr. P.L. Muller.

Toen Requesens de middelen om den opstand van Holland en Zeeland te dempen in de Nederlanden zelve moest zoeken, had hij zich in de eerste plaats tot Brabant gewend, welk gewest sedert langen tijd het meest met de regeering in aanraking kwam, zoowel omdat het de zetel van het algemeen bestuur was, als omdat het, vooral sedert Antwerpens geweldige opkomst, als het invloedrijkste deel der Nederlanden gold. Maar ook daar had het nieuwe regeeringstelsel eene geheel andere uitwerking gehad als de landvoogd er zich van had voorgesteld: in plaats van tegemoetkoming en dankbaarheid voor het verlichten van den druk, vond hij slechts tegenstand en onwil en bovenal eene eindelooze reeks van klachten. De laatste golden niet alleen het verleden, maar ook de meeste maatregelen, tot welke Requesens zoo nu en dan zijne toevlucht

[p. 174]

had moeten nemen om voor een oogenblik in den nijpenden geldnood te voorzien. Wij kennen de meeste dier grieven reeds uit de talrijke remonstrantiën der Staten van Brabant of van enkele leden van het gewest, die bij Bor staan afgedrukt, en uit de brieven van Requesens, door Gachard in de Correspondance de Philippe II uitgegeven, maar hoe vele en hoe verschillende en waren, zien wij eerst recht uit eene verzameling van stukken, gewisseld tusschen de regeering en de Staten gedurende de jaren 1574 tot 76, die door den griffier der Staten, Cornelis Weellemans, onder den beteekenisvollen titel van Doleantiën der Staten van Brabant, is bijeengebracht en waarvan een afschrift in 't bezit is van Mr. J.A. Grothe, aan wiens bereidwilligheid wij dan ook deze publicatie te danken hebben. 't Ligt in den aard der zaak, dat voor Nederlanders een gedeelte dier meest uitsluitend België rakende stukken niet van zooveel belang zijn kan, dat men de begeerte kan koesteren ze hier af te drukken. Met enkele kwam 't mij echter voor, dat dit wel mocht geschieden, te eerder, omdat hierbij Brabant bijna gelijke houding tegenover de regeering aannam als Utrecht; alleen kon natuurlijk het machtige gewest veel forscher optreden dan het kleine Sticht.

Na de eerste vruchtelooze onderhandelingen, die op de afkondiging van het Algemeen Pardon en de aanvrage der Buitengewone Bede volgde, hadden de Staten aan Requesens kenbaar gemaakt, dat zij, daar hij hun geen herstel hunner grieven verzekeren kon, zich in persoon tot den koning wenschten te wenden, om dezen hunne grieven bloot te leggen en om een landvoogd van koninklijken bloede te vragen. De landvoogd antwoordde daarop, dat hij hen niet wilde verhinderen zich tot hunnen natuurlijken heer te wenden en zeide hun, wat het tweede punt aanging, zelfs zijnen krach-

[p. 175]

tigen bijstand toe¹⁾. Zeer kort daarna, 24 Augustus, gaven de Staten commissie aan Dirk van Hille om hun verzoekschrift, met de daarbij gevoegde documenten, waaronder zich een uittreksel der Joyeuse Entrée moet bevonden hebben, aan den koning te overhandigen en dan, terstond na de ontvangst van het antwoord, terug te keeren. Voor 't overige verwezen zij hem naar Philips' minister voor Nederlandsche zaken, Joachim Hopper, wiens raad hij in alle opzichten moest volgen. Hoewel nu een dergelijke last geen groote bekwaamheid vereischte, is 't eenigszins zonderling te noemen, dat omtrent den persoon van den zendeling nergens eenige bijzonderheid te vinden is, zoodat ik in het eigenaardige geval verkeer van brieven mede te deelen van een persoon, van wien ik niets naders kan vertellen. Noch uit zijne commissie, waarin geen qualiteit aan zijnen naam is toegevoegd, noch uit een der brieven van, aan of over hem, ook niet uit die over zijn dood en nalatenschap blijkt iets, dat eenig licht over hem verspreidt. En zijnen tijdgenooten ging 't niet anders.

Met bijzonderen spoed had hij Frankrijk doorreisd, zonder uitgeplunderd te worden - een feit, waarop hij zich zeer laat voorstaan - en de Spaansche hoofdstad bereikt, waar hij terstond de noodige stappen deed om zich van zijnen last te kwijten. De koning was echter allerminst ingenomen met een dergelijk rechtstreeksch verkeer met zijn Nederlandsche onderdanen, die hij niet anders dan door zijnen vertegenwoordiger wilde laten regeeren; hem was daarenboven noch van het voornemen der Staten, noch van den persoon van hunnen zendeling iets bekend; hij twijfelde blijkbaar,

1) Correspondance de Philippe II, t. III, p. 184.

[p. 176]

of deze wel werkelijk door hen was afgevaardigd. Hij droeg dus Hopper op, hem nader in te lichten.

Door de vriendelijke welwillendheid van den heer Piot, hoofd van het Belgische Rijksarchief, ben ik in staat diens antwoord hier mede te deelen. Hij was zoo goed mij mededeeling te doen van hetgeen over van Hille en zijne zending voorkomt in het, toen ik dit schreef, nog ter perse zijnde vijfde deel van het belangrijke vervolg op het groote werk van Weiss, de Correspondance de Granvelle. Hopper dan schreef¹⁾ den koning den 18^den September terug, dat hij zich had gehaast zich nader te informeeren en bevonden, dat de zendeling was ‘d'assez mediocre qualité, honneste toutesfois²⁾, comme m'ont dict Baltasar Schetz et Loys de Camargo qui le cognoissent fort bien et particulierement, et se nomme Dierich Hyll.

La charge qu'il a n'est aultre, selon que luy mesme m'a dict, sinon de présenter seulement la remonstrance desdits Estats avec les pièces y joinctes, et solliciter la résolution ladessus, et ainsy partir avec icelle, sans dire ni faire aulcune remontrance de bouche; de manière qu'il n'est que simple porteur dudict dépesche et solliciteur d'icelluy et s'est desia mis en ordre pour presenter à Vostre dict Majesté les dictes requeste et pièces, quant elle sera servye, ou bien s'il plait à icelle qu'il me les donne pour les envoyer à V.M., qu'il le fera incontinent; ainsy Elle en ordonnera son bon plaisir. Les prétensions desdictz Etats sont celles, que contient la copie de la dicte remon-

1) Correspondance de Granvelle, t. V, p. 499.

2) In het verslag der beraadslagingen over de Nederlandsche zaken in de Correspondance de Philippe II, t. III p. 222, wordt hij gentilhomme genoemd. Zijn toon tegenover Weellemans is echter zeer onderdanig.

[p. 177]

strance cy oincte, qu'il m'a donné et sont trois poinetz, l'ung que V.M. veuille rédintégrer les privilèges de Brabant et par conséquent oster les gouverneurs et officiers estrangiers d'illecq, l'aultre de vouloir quieter les nouvelles tailles et quotisations par eulx non consenties, ensemble les commissions données ladessus, et le troisième, que le bon plaisir de V.M. soit de veoir et examiner les moyens qu'ilz mectent en avant pour la pacification du pays et selon ce ou aultrement y mettre ordre.

Quant aux nouvelles etc.’ (volgen mededeelingen van van Hille over de zaken in de Nederlanden.) ‘Voila, Sire, le sommaire de ce que jusques à oires, selon la briefveté du temps, ay entendu de luy, et entendant davantaige en fera l'advertence à V.M. comme il appartient; et mesme regarderay de scavoir de luy, si lesdictz Estatz l'ont envoyé du sceu et consentement du Commendador Major de Castille ou aultrement, afin que V.M. scaiche tout ce que passe.’

Philips vond in deze mededeelingen geene aanleiding om den zendeling der Staten te ontvangen, zooals hij door zijne apostille aan Hopper liet weten. Hij gaf daarin zijne gebelgdheid te kennen over van Hille's komst, zonder aanbevelingsschrijven of volmacht van den Groot-Commandeur, aan wien men zich, als representant van zijnen persoon, terwijl hij daarenboven niets begeerde en behartigde dan het algemeen belang dier Staten en hun geen antwoord gegeven had, dat ze dwong zich tot hem, den koning, te wenden, had behooren te richten. Hij zou dus Hopper mededeelen, wat er moest geschieden.

Uit van Hille's brieven blijkt, dat de minister dezen vertroostte met beloften, dat hij de zaak wel zou schikken, terwijl hij het niet ter audientie ontvangen vergoelijkte.

[p. 178]

Intusschen schreef de koning den 24^sten aan Requesens¹⁾ om nadere inlichtingen. 't Duurde tot den 30^sten der volgende maand, eer deze in zijn boven aangehaald schrijven hierop antwoordde, met de mededeeling omtrent zijne reeds boven vermelde verhouding tot de zending, terwijl hij omtrent den zendeling zeide, dat de markies Chiappin Vitelli beweerde uit goeden bron te weten, dat die Dierich Hill een zeer groot ketter was, maar dat hij, Requesens, hem niet kende en nooit van hem had hooren spreken tot aan de ontvangst van 's konings brief. Inmiddels waren er omtrent van Hille te Madrid geruchten in omloop; de president Morillon schreef den 24^sten September aan Granvelle²⁾, dat de Staten hun verzoekschrift hadden overgezonden ‘par un homme fort impertinent que je ne congnois. Il s'appelle Hille et l'on me dit que le duc d'Albe at aultre fois commandé qu'il fust chastié.’ Met hetgeen Schetz en Camargo aan Hopper hadden verteld schijnt dit niet wel overeen te komen, eerder met Vitelli's beweren; men zou er uit opmaken, dat van Hille vroeger, in Alva's tijd, eene zekere rol had gespeeld, althans van zich had doen spreken, hoewel zijn naam niet tot de hoogste kringen was doorgedrongen. Hoe 't zij, meer kunnen wij niet van hem vertellen, dan alleen dit, dat uit de hierachter staande brieven van Vuesels blijkt, dat hij als goed katholiek is overleden.

Wanneer, zooals mij waarschijnlijk voorkomt, de Staten deze zending aan een onbeduidend persoon hadden opgedragen, omdat er niemand van eenige beteekenis er zich mede heeft willen belasten, daar toentertijd van Spanje voor Nederlanders het vestigia nulla retrorsum gold, dan had van Hille alle reden die

1) Correspondance de Philippe II, t. III, p. 184.

2) Correspondance de Granvelle, t. V, p. 233.

[p. 179]

gulden spreuk op zich toe te passen. Reeds in December werd hij ziek, en toen de Staten, die niet van zins waren van Hille langer in Spanje te onderhouden, hem terugriepen, onverschillig of hij zijne zending vervuld had of niet, kon hij niet meer aan dit bevel voldoen. Hij overleed al den 13^den Januari 1575, in zijne laatste oogenblikken bijgestaan door een aanzienlijk Nederlandsch geestelijke, met wien gelijkheid van belang hem zeker in aanraking had gebracht. Deze was de deken van St. Pieter te Utrecht, Willem Vuesels, die al sedert 1570 te Madrid vertoefde, wachtende op eene definitieve beslissing omtrent het appèl der Utrechtsche Staten tegen het vonnis van den Raad van Beroerten. Hij had, zooals uit zijne rekening blijkt¹⁾, door zijn lang verblijf te Madrid een zeker aanzien gekregen, omdat hij de oudste sollicitant was, die aan het hof verkeerde om afdoening zijner zaak te verkrijgen. Hij schreef de ziekte van van Hille aan diens hartzeer over het mislukken zijner zending toe, (waarschijnlijk echter heeft het beruchte klimaat van Madrid er veel deel aan gehad) en bezorgde later zijne nalatenschap. Hopper had zich met de zorg voor het request belast, dat later, waarschijnlijk met de talrijke vertoogen der Staten aan den landvoogd, meermalen in den Geheimen Raad des konings is ter sprake gebracht, zooals uit Gachards mededeelingen omtrent het daar verhandelde blijkt²⁾. Het daarbij gevoegde uittreksel uit de Joyeuse Entrée was, merkwaardig genoeg, het eenige wat men in Spanje van die Brabantsche grondwet bezat. Wel was deze, zooals Hopper toen verklaarde, in vroeger jaren te Keulen door toedoen van den Prins van Oranje gedrukt, maar Mar-

1) Dodt, Archief, I, p. 357.

2) Corr. de Philippe II, t. III, p. 223 v.v., 247 en 248 v.v.

[p. 180]

garetha had met groote zorg alle exemplaren laten in beslag nemen, zoodat de Prins er niet dat voordeel van had, dat hij had gehoopt. Zoo kon Hopper niet voldoen aan het verlangen der Spaansche heeren, om hun de Joyeuse Entrée voor te lezen, terwijl hij zelf er ook niet volkomen van op de hoogte bleek. Met zooveel zorg behandelde men in Spanje de Nederlandsche aangelegenheden!

Verdere toelichting schijnen mij de brieven niet te behoeven. Ik geef ze eenvoudig als eene bijdrage tot onze kennis der bijzonderheden van de Nederlandsche revolutie. Alleen zij opgemerkt, dat het Fransch van van Hille zeer slecht is, hier en daar zelfs bijna onverstaanbaar, wat echter mogelijkerwijze aan fouten van den kopiist moet geweten worden.

P.L.M.

I.
Commissie op Dirk van Hille om naar Spanje te reizen.
24 Augustus 1574.

Op huyden den xxiiii^en dach van Augusto in den jaere xv^c vier ende t'seventich hebben die heeren van den drye Staten slandts ende hertochdoms van Brabant versocht ende belast den person van Dierick van Hille, om in heuren naem ende van heuren wegen te reysene te poste ende in aller diligentiën in 't conninckryck van Spaengniën aen onsen genadichsten Heere den Coninck ende Sijne Majesteyt te presenteeren de requeste van deselve drye Staten, mitten stucken daeraene gehecht ende daertoe dienende, ende daerop te versoeckene in alder oitmoet van Sijnder Majesteyt goede

[p. 181]

ende corte antwoirde, mit oyck te recommanderen de sake ende expeditie van deselve aen de heeren, daer dat behoort ende mijnheere Hopperus hem dat sal raden, hem met alder vlieticheyt ende den minsten coste wederomme vindende binnen Brabant ende middeler tijdt altijt overscrijvende alle occurrentiën, die hij bevinden sal. Gedaen tot Antwerpen, ten dage, maende ende jaere voirseyt. (Onder stont gescreven aldus:) Ter ordinancie van de voirseyden heeren van de Staten (en onderteekent:) Cornelius Weellemans.

Accordeert mitten originelen bij mij, Cornelius Weellemans.

II.
De Staten van Brabant aan Joachim Hopper.
26 Augustus 1574.

Monsieur. Comme avons entendu par nos commis envoyéz en Espaigne passéz deux ans, la bonne affection, qu'avez tousjours demonstré au bien de ce Pays Bas, mesmes d'icelluy de Brabant, et presenté tout assistence, et qu'avons presentement certains affaires d'importance, pour remonstrer à Sa Majesté par forme de doléances, comme pourroit plus emplement entendre par la double qui va avecq cestes, sy n'avons sceu delaisser descripre la presente et par icelle vous prier tres affectueusement de tenir la bonne main à ce que nosdites doléances soyent bien entendues et pesées, affin que puissions obtenir de Sa Majesté bonne et briefve resolution, conforme à nostre juste et raisonnable demande. Esperans que en ce nous addresseres et au porteur de cestes, comme de ce en avons l'en-

[p. 182]

tiere confidence. A tant, monsieur, apres nostres affectueuses recommandations prions Dieu le créateur vous avoir en Sa saincte garde. D'Anvers le xxvi^me daoust 1574. (Soubscript) Lentierement vos affectionnéz à vous complaire, les trois Estats de Brabant; par charge expresse des d'Estats (et soubsigné) Cornelius Weellemans. (Sur le doz.) A monsieur, monsieur le conseiller d'estat et garde du seau de Sa Majesté Catholicque, messire Joachim Hoppero, chevalier.

Collationné à la copie tenue pour minute par moy, Cornelius Weellemans.

III.
De agent van het huis Fugger wordt door den griffier Weellemans verzocht aan van Hille 2 à 300 gulden uit te betalen. 26 Augustus 1574.

Monsieur Christoffel Herman. Comme messieurs les Estats de Brabant envoyent presentement le porteur de cestes vers le Roy nostre Sire, comme verrés par l'acte, par moy sur ce luy donné, et que vraisemblablement ledit porteur aura besoing d'argent, nay voulu faillir vous faire cestes, pour vous prier par mesdits Sieurs, le vouloir assister de deux on trois cens florins, comme il aura de besoing, vous promectant par cestes de par mesdits seigneurs vous en faire incontinent rembourser à celluy, que ordonnerez en Anvers les deniers par luy receus, comme aultrefois a esté faict; en quoy ferez à mesdits seigneurs plaisir fort agréable, ce scait Dieu le createur, auquel prie vous, monsieur, donner en santé longue vie, me recommandant sur ce à votre bonne grace. (Datum) Anvers le xxvi^me

[p. 183]

daoust 1574. (La soulscription estoit) L'entierement votre affectionné et bon amy Cornille Weellemans, greffier desdits Estats de Brabant. (et la superscription) A monsieur Christoffel Herman, facteur des messieurs Anthonio Foucker et Nepveulx à Madrid en Espaigne.

Collationné à la minute par moy,

Cornelius Weellemans.

IV.
Van Hille aan Weellemans. 19 September 1574.

Monseigneur. Apres mes affectieuses recommandations la presente servira, comment n'ay voulu laisser aviser incontinent de ma venue en ceste ville de Madrit et la court de Sa Majesté du Roy tres Catholicque en bonne santé, à Dieu grace, ayant passé comme pourrez penser avecq grand peril et avoir voltisé et coupé ung grand chemin, et point sans bien grand péril de ma vie, de ce que me seroit trop longtemps à raconter. Le xvii^e jour de septembre et incontinent comment suis arrivé, que c'estoit du soir bien tard, ay incontinent allé envers monseigneur Opperius, lequel m'at amiablement au nom des Messeigneurs reçeu et luy ay presenté la lettre joinct des Messeigneurs; et at ouvert et leu la lettre de messeigneurs, ma dict, comment il escripveroit incontinent à Sa Majesté, comment j'estois arrivé, de quoy il en at eu la responce à ce nuict le xviii^e jour dudit mois à xi heures du soir, et ay veu ladite lettre de Sa Majesté, comment monsieur me mandist ce démenche au matin en aupres de luy, entre aultre, que le Roy manderoit à Monsieur Operius quand il seroit

[p. 184]

temps, que je luy presenteroy la requeste, ou moy, ou Monseigneur Operius, et sinon ne fauldray avecq le premier d'en adviser à monsieur du tout. Monseigneur, comment l'argent mestoit failli et ayant despendu par France et Espaigne, de ce qu'ils mont faict et coupé la gorge, que jen ay honte, mais pour avoir faict diligence et point espargné argent, comment par la France ay voltigé plus de dix jours et nuyctz en journées, en grand peril de ma vie, Dieu scait comment, de ce que me seroit trop longtemps à reconter à escripre, si bien que l'argent me failloit à Victorie de la en sa pense (?), ne trouvant homme qui me voulsist (sic) emprunter ung sols, et en une peine, que Dieu le scait, mais ay trouvé les postes, qui mont donné les chevaulx jusques à mon retour. Comment Messeigneurs m'aviont donné une lettre aux Focquers d'icy en court, asthui que la lettre se addressoit est party et retiré en Allemaigne, passé deux mois. Si bien ung aultre, qui est icy en son nom, at ouvert la lettre, ayant veu et leu la lettre, nat aulcunement point voulu donner argent, sinon que monsieur Operius eusse¹⁾ à en respondre et demourer comme correspondant, de ce que ledites Seigneurs men at point refusé au nom des Messeigneurs et en at faict sa propre debte, et ainsy ay receu sinon²⁾ la contenue de ladite lettre de mesdits Seigneurs trois cens florins de vingt patars pièce. Si bien il fauldra la le faire rembourser auxdits Focquers, comment les lettres des changes les passeront dicy par la, priant bien affectueusement à mesdits Seigneurs ou moins de la en Anvers, donner ou faire donner ledit argent aux lettres veues, et tant faire, que je puisse avoir argent à mon retour, car comment scavez que

1) Er staat cusze.

2) Selon.

[p. 185]

ne suis que attendant la responce de Sa Majesté et incontinent de men retourner, si Dieu plaist en toute diligence, comment voyrés avecq layde de Dieu que je feray. Monsieur, feray fin priant au Createur de vouloir donner à monsieur bonne vie et longue et mes recommandations à Messeigneurs, me recommandant en leur bonne grace. Monsieur, monseigneur Operius se recommande en la bonne grace de Messeigneurs jusques au coeur. En grande haste ce xix^e jour de septembre xv^c lxxiiii. (Desoubs estoit escript) De monseigneur tres humble serviteur et amis, (et soubsigné) Dierick van Hille. (Au doz estoit escript) A monsieur, monsieur le pensionnaire des Estats de Brabrant, le Seigneur Cornelius Weellemans à Bruxelles. Recepta xxv^e Octobris 1574.

Daccord avecq son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

V.
Van Hille aan Weellemans. 26 September 1574.

Monseigneur. Apres mes affectueuses recommandations à la bonne grace de votre seugneurie la presente servira comment je vous ay bien voulu advertir de mon arrivement en ceste court d'Espaigne à Madrit, ce xvii^me de Septembre en bonne santé, à Dieu grace, point sans avoir passé bien grand travail et fort grands dangiers par la France, de ce que seroit trop longtemps à discourir, si bien comme que le mesme soir j'estois arrivé, me suis allé trouver incontinent à la seigneurie de monseigneur Operius, lequel m'at au nom de Messeigneurs fait ung grand receuil et m'at

[p. 186]

amiablement donné la bienvenue, et luy ay au nom de mesdits Seigneurs presenté la lettre de Messeigneurs, m'a dict, qu'il en advertiroit incontinent à la Majesté du Roy, comment j'estois venu et envoyé de par Messeigneurs des Estats de Brabant, joinct avecq une requeste pour presenter à la Majesté du Roy. Le lendemain, le xviii^e, suis allé en aupres de monsieur Operius, lequel m'a dict, comment que la Majesté du Roy luy avoit escript et respondu à sa lettre, qu'il avoit escript a la Majesté du Roy. La Majesté du Roy estoit fort aise de mon arrivement de par Messeigneurs envoyé à Sa Majesté, de quoy le Roy mandoit à monsieur Operius, qu'il meusse de me demander de bouche des nouvelles du pays et comment le tout alloit de pardela, comment ledit seigneur Operius monstrit ladit lettre de Sa Majesté, comment je luy avoit escript cela: si bien raconta ce que je scavois et ce que la verité en estoit, pour à celle fin de point estre rataint (sic) demain ou apres, et ainsy le sieur Operius les escripvoit à la Majesté du Roy, de ce que ils estoyent au Roy fort aggreables et respondist audit Operius, que il me manderoit, quand il seroit heure temps pour presenter ma requeste. Jusques astheure, ce xxv de Septembre, ne l'ay encores presenté pour maulvaises nouvelles, que Sa Majesté at receu, lune de la mort du seigneur Pierre Menemes¹⁾ général de ceste armée, qui mouroit xvi^e de Septembre, l'autre de la prinse de Gallette²⁾, que tous ces deux nouvelles vindrent en ung jour, que cela est cause que jusques astheure n'ay encores presenté ma requeste. Car Sa

1) Don Pedro de Menendez, admiraal der toen in Spanje uitgeruste, maar wegens het uitbreken der pest nimmer uitgezeilde vloot. Vgl. Bor, VII, f. 37-44.

2) La Goletta bij Tunis, in 1574 door de Turken heroverd.

[p. 187]

Majesté du Roy se retira incontinent au cloistre de saint Jérome, la ou qu'il est encores, mais il doit venir en court, comme il a mandé à monseigneur Operius, et incontinent ne fauldray, quant la Majesté du Roy serrat arrivé en court, comment monseigneur Operius m'at promis, que il ferrat, que incontinent i'ay de presenter ma requeste, de ce que ne fauldray tous les jours d'aller en aupres de monseigneur Operius, ce que aussy je fais tous les jours deux ou trois fois, de ce que le bon seigneur en est en une paine, d'aultant que ne ay encores esté mandé et presenté ma requeste. Mais ce sont choses d'Espaigne et longues à ce que je vois bien, si bien, monsieur, ne fauldray de faire toute ma diligence et espérant de bientot estre de retour, comment j'en scay ce quil en despend pour le bien du pays et de la republicque. La lettre, que messeigneurs m'aviont donné de credict pour les Focquers, asty que la lettre se addressoit, il est retiré d'icy il a deux mois, si bien l'aultre, qui est ici en son lieu, a receu et ouvert la lettre et at leu le contenu d'icelle et m'at incontinent respondu, comment il ne cognoissoit point à Messeigneurs, disant: donnez moy ung respondant pour ladite somme et les deniers vous seront incontinent delivrés; pensez en quelle paine que j'estois et sans ung souls en bourse, suis allé à monseigneur Operius, et luy ay raconté le tout, de ce que le bon seigneur at incontinent envoyé monsieur le secretaire, nommé Dennetieres, au nom du seigneur Operius, quil en faisoit et promectoit comme principal de ladite somme aux Foucquers de iii cent florins, de ce que j'ay bien voulu advertir à monseigneur, et leur ay donné trois lettres dung teneur, la premiere, seconde et tierce, et ayant veu la premiere vi jours apres veu, les aultres deux seront de nulle valeur, et le payerez

[p. 188]

en Anvers aux seigneurs Antoine Focquers et Nepveux, comme disent les lettres, la somme de iii cent florins icy receu desdits Focquers, priant bien aussy à monsieur, que ayant de me faire donner icy de l'argent quant et pour quant j'aye de m'en retourner, que cela ne cause mon voyage et retardement. Certes, monsieur, il y faict fort chier vivre, nonobstant le fais tant estroit et suis tant excaes (sic) que ne le vous seroy ecrire. Espérant de faire et donner si bon compte de moy, que Messeigneurs n'auront occasion de se plaindre de moy, de ce que ung homme de bien est tenu de faire, et n'espere aussy faire aultre chose, comment j'en vouldray respondre devant Dieu et devant Messeigneurs. Monsieur, feray fin, priant au Créateur de vous donner et maintenir en sa santé et bonne longue vie, me recommandant bien affectueusement en votre bonne grace. Mes affectueuses recommandations a tous les bons seigneurs en général. De la court de Madrit ce xxvi^e de septembre 1574. (Dessoubz estoit escript) L'entierement votre affectionné et bon amy à vous fair service, (et soubsigné) Thiry de Hille. (Au doz estoit escript) A monsieur, monsieur Cornelis Weellemans à Bruxelles.

Collationné à son original par moy,

Cornelius Weellemans.

VI.
Van Hille aan Weellemans. 26 September 1574.

Monsieur. Icy sont arrivéz deux couriers, date ce xxiiii^e de septembre, de quoy lung, c'est ung ordinaire des marchans d'Anvers, partist le xxvii^e d'oust

[p. 189]

ung jour plus tard de moy, l'aultre est le secretaire de Chapin Vitelly, qui partit le premier de septembre; n'ay eu lettres des Messeigneurs, de ce que j'ay bien voulu advertir, que leur diligence n'a point et qui n'ont poinct porté l'avantaige, asseurant bien à monsieur, sy je ne m'eusse poinct failli donner par la France, comment j'ay allé plus en dix jours en journées et que les chemins eussent esté asseuréz, j'eusse venu en douze jours, mais tout le monde fust et at bien esté esmerveillé, comme et comment je suis passé, par ou que je suis venu, une chose de grand miracle, espérant à mon retour de faire si bonne diligence, que en donneray contentement à Messeigneurs, avecq l'ayde de Dieu, que je puisse avoir nouvelles de Messeigneurs par tous les couriers, qui de la viendront. La Majesté du Roy jusques astheure n'est encores retournée au palais, mais on l'attent, et jusques astheure n'ay encores eu audience, ne presenté ma requeste, que c'est aujourdhuy dimence xxvi^e de septembre. Dieu scait la peine que jen ay, que le samédy m'ont prins sy veament les chambres et une froidure, esperant que avecques l'ayde de Dieu, que ne serat riens; je tiens chambre et me tiens coy. Ce n'est que le changement de l'air. Priant de donner à monsieur bonne vie et longue, me recommandant à votre bonne grace. Aujourdhuy dimence de soir en Madrit le xxvi^me de septembre 1574. (Dessoubz estoit escript) Votre affectionne et bien bon amy à vous faire service (et soubsigné) Thiry de Hille.

Collationé à son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

[p. 190]

VII.
Van Hille aan Weellemans. 23 October 1574.

Monseigneur. Comment je vous avois escript de date du xxvi^e de septembre, espérant que aurez eu receu la mienne, n'ay en voulu vous adviser le tout de ce que j'ay icy negotié avecq monseigneur le president seigneur Operius; jusques astheure n'ay encores point presenté ma requeste à Sa Majesté, ne scay la raison, ou cela qu'il tient. Il semble, que la Majesté du Roy at demandé avoir de monsieur Operius quelques articles et poincts de la Joyeuse Entrée; et comment le Seigneur Operius ne l'avoit point et comment je l'avois à ma requeste joint, monseigneur Operius m'at demandé aupres de luy et m'at incontinent demandé, que je luy eusse de luy bailler ma requeste pour en retirer quelques articles et poincts de la Joyeuse Entrée, de ce que La Majesté vouloit veoir; de ce que luy ay incontinent allé querir et luy ay baillé, et ce at esté, que j'ay luy ai baillé ladite requeste le vi^e d'octobre, et jusques astheure ne l'ay point eu, et ne l'ay presenté encores de ce date, xx^e. Monsieur le seigneur Operius, xvii^me de ce present mois, m'at demandé aupres de luy et m'at dict, comment la Majesté du Roy luy avoit escript et que on besoigneroit bientost sur notre affaire, et de ce que espéroit le seigneur Operius espéroit, que j'aurois une bonne appostille sur ma requeste et que en dedans quelques peu de jours je la verois; et ay demandé à monseigneur après ma requeste, et m'at respondu: laissé faire à moy, quand il sera temps, le vous advertiray, ne vous soulciez; et ainsy en suis je, de ce que vous en ay bien voulu advertir, et m'at commandé, que j'eusse aultre chose de vous escripre, sinon que par ensemble

[p. 191]

nous traictons et que la reste il a l'affaire pour plus que recommandé et il tiendrat si bien la main, que Messeigneurs et ceulx du pays en auront contentement, et ainsy ne excede je poinct la commission de mondit seigneur. Espérant en cy bien faire, que Messeigneurs en auront de mon endroict honneur et contentement, avecq l'ayde de Dieu et de Sa Majesté, qui userat envers son povre peuple clemence et miséricorde.

Entre aultre, Monseigneur, suis tout esmerveillé que jusques astheure n'ay aulcune lettre de messeigneurs de trois couriers, qui sont venu icy, de date de xx^e et xxvii^e de Septembre; il faut que mes lettres soyent esté perdues on mal entrevenues, car ce dernier courier, Chatelera nommé, qui vint avecq ung marchant Espaigne d'Anvers, qui ont esté devalisé en France et mis à grand rançon, dont le courier at envoyé ung pacquet, le pacquet du Roy icy en court, joint avecq ung pacquet pour monseigneur Operius, lesquelles lettres de mondit seigneur et aultres sont esté ouvertes et celle du Roy poinct; et le seigneur Operius n'at aulcunes lettres de monseigneur ou pacquet de monseigneur Viglius, ne de Messeigneurs, de ce que ne scaurois que penser, et moy principalement par ainsy.

Priant bien à monseigneur, comment Messieurs m'avoient promis de me faire icy avoir à messeigneurs les Focquers lettres de credence, car comment monsieur scait, icy en ung pays estrainge et sans credit et sans argent on ne peult icy vivre, car le voyage de France m'at beaucoup cousté, comment il apperra, car comment j'ay faict plus de viii jours des journées avecq grande excessive despence et convoye de soudarts; par ou je suis passé lesdits viii journées, que avant que je arrivasse à Madrid en court, desja m'estoit failly l'argent à Bayonne, et à Bayonne ne trouvois personne, ne au logis de maitre des postes dudit

[p. 192]

Bayonne, qui ne me vouloit assister; penséz en quelque paine jestois; j'avois encores deux anneaulx d'or, sur quoy je trouvoy argent, et pour m'arriver au premier ville d'Espaigne, la ou qu'il me donneront credit sur toutes les postes jusques à Madrit, que Dieu scait, qu'il ne vouldroye ung aultre fois estre en telle peine.

Mais encores vault il mieulx avoir faict ainsy, et avoir despendu ung peu d'avantaige, et que je suis venu en saulvement, comme je suis venu, à Dieu grace, de quoy j'eusse venu tomber en mains des Hugenois de France, la ou que Messeigneurs n'eussiont eu que grand rançon et travail avecq moy. Mais comment je nay point faict sans avoir prins conseil, et de ceulx et gens de bien et chiefs et gouverneurs, pour ceulx qui mont assisté, en tout pour et au nom de Messeigneurs, comment je leur avois dict que j'estois de par Messeigneurs, certes qui m'ont en tout assisté, donné toutes les aydes, comment il appert. Car ce que j'ay faiet et la diligence au nom des mesdites Seigneurs, que je scavois ce qu'il en despendoit, l'ay faict, comment il appert, en service de Dieu et de Messeigneurs et du pays, que j'espere que mesdit Seigneurs ne l'auront et ne le prendront à mal part, la plus ung peu de despence, que j'ay faict, ne fauldray tousjours avecq tous les couriers d'aviser à mesdits Seigneurs de ce que passe icy en court et de ce que on traict sur notre cas, avecq l'ayde de Dieu, et comme je l'ay de Messeigneurs ung pour le tout pour recommandé, priant au Créateur de donner à mon dit Seigneur bonne prosperité et santé de longue vie; et me recommandant tres affectueusement à votre bonne grace et à Messeigneurs en général. De Madrit ce xxiii^me d'octobre xv cent lxxiiii. (Dessoubs estoit escript) Lentierement plus que affectionné amys et serviteur (etsoubsigné) Thiry de Hille. (Au doz estoit

[p. 193]

escript) A Monseigneur, Monseigneur le pensionnaire de par les Estats de Brabant, le Seigneur Cornelis Weellemans etc. à Bruxelles. Recepta vi^e Decembris 1574.

Collationné à son original par moy,

Cornelius Weellemans.

VIII.
Van Hille aan Weellemans. 30 November 1574.

Monseigneur le pensionaire. Je n'ay eu la commodité de vous escripre, pour ce que sont party deux courriers sans lettres, mais l'ayant par ce present vous ay voulu advertir, que je suis ici attendant quelque responce, apres avoir fait telle importunance comme arrivant vous declareray de bouche et par ung memorial, que j'ay faict de tout ce qu'il m'est advenu depuis mon partement; et scachez que si je ne retourne avec responce comme vouldrye et selon ma charge, que ce n'a esté ma faulte. Dieu scait le désir que j'en ay et la diligence que j'ay faict, si bien que j'ay obtenu de monseigneur le president Hopperius, que en dedans huict jours, de la date de ceste, j'auray ou apostille de toute resolution, ou quelque bonne nouvelle et consolation pour raporter avecq moy, jusques à ce que tout sera conclu, et selon que ledit seigneur m'a asseuré, et me suis du tout resolu, et afin que ne demeure plus loingtemps suspens, comme les choses vont icy tres à la longue, je partiray sans faulte nulle de demain en huict jours. Dieu doint que j'ay aussy bonne fortune comme au venir, car je crois que scavez que Hernando Frias et aultres et le provincial avecq deux marchans partant d'icy, par lequel vous ay es-

[p. 194]

cript, ont esté destroussé; mais Dieu par sa grace m'aydera, selon le bon zele que j'ay de faire service à Messeigneurs, auquel prie vous donner bonne et longue vie. De Madrid ce dernier de Novembre xv^clxxiiii. (Dessoubs estoit escript) Lentierement à vous faire service à jamais, (et soubsigné) Thiry de Hille. (Au dos estoit escript) A Monseigneur, monsieur le pensionaire de par les Estats du duché de Brabant, le seigneur Cornelis Weellemans à Louvain. Recepta iiii^e Januarij 1574.

Collationné à son originel moy,

Cornelius Weellemans.

IX.
Wissel, door van Hille op de Staten getrokken. 15 December 1574.

Monsieur Jehan de Niversele, récepveur général des Estats de Brabant. Il vous plaira payer par ceste seconde, n'ayant payé par la premiere, six jours apres quelle vous sera presentée, en la ville d'Anvers à Messieurs Anthoine Foucquers et Nepveuz la somme de quatre cens florins Carolus à vingt patars piéce, lesquels sont pour deux cens escus d'or, de quatre cens maravedis pour chascun escu, que pour mon retour de pardela ma presté le seigneur Thomas Muller, Alleman, facteur desdits seigneurs Foucquers, en ceste court d'Espaigne, de quoy luy ay donné trois de ces cedulles, escriptes et soubsignées de ma main, dont la presente va comme dict pour la seconde; accomplie l'une, les autres deux seront de nulle valeur. De

[p. 195]

Madrit ce 15^e de decembre xv cent lxxiiii. (Dessoubs estoit escript) Lentierement à vous faire service (et soubsigné) Thiry de Hille.

Collationé à son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

X.
Weellemans aan van Hille. 1 December 1574.

Seigneur Thiry de Hille. J'ay le xxv^me d'octobre dernier reçeu vos lettres, datees le xix^me et xxvi^me de Septembre dernier et nulles aultres, et pour ce que desja avez esté longtemps en court d'Espaigne et aultres raisons movantes Messeigneurs les troys Estats de Brabant, ils ordonnent par cestes, que incontinent et sans ulterieur dilay vous vous ayez à retourner en poste et toute diligence vers Brabant, soit que Sa Majesté ait résolu sur leur remonstrance ou non; daultant qu'ils esperent que monseigneur Hopperus leur envoyera la résolution dois qu'elle sera faicte, vous advertissant que les trois cens florins par vous levez sont esté remboursez, et oultre à l'on donné charge vous assister d'aultres trois cent florins, pour les despens de votre retour, selon que Focquer escript à la requeste desdits Estats à son facteur à Madrid. Atant seigneur Thiry, je prieray Dieu le Createur vous maintenir en sa grace. Apres m'avoir recommandé en la votre, de Bruxelles ce premier de Decembre 1574. (Soubscript) Par charge expresse de mesdits Seigneurs (et signé) Cornelius Weellemans. (La superscription estoit)

[p. 196]

A Sieur Thiry van Hille, estant presentement en court du Roy notre Sire à Madrid.

Daccordé (sic) avecq la minute par moy,

Cornelius Weellemans.

XI.
Weellemans aan Hopper. 1 December 1574.

Monseigneur. Pour avoir entendu par lettres de Thiry de Hille (par lequel avons faict presenter certaines doléances au Roy notre Sire) qu'avez respondu pour luy de la somme de trois cens florins, par luy levéz du Focker, et laquelle luy est en Anvers restitué, nous vous remercions grandement, et d'aultant que nous rappellons icelluy de Hille, prions affectueusement tenir la main ad ce qu'il soit donné favorable resolution sur lesdites doleances, devant son retour, si aulcunement soit possible, et si d'adventure ce ne se pouroit faire, votre plaisir soit, que icelle résolution soit par votre moyen à nous envoyé sitost que faire ce pourra, et nous ferez plaisir fort agréable. Ce scait Dieu le Createur, auquel prions vous, Monseigneur, avoir en sa saincte garde, apres nous avoir bien affectueusement recommandé en votre grace. De Bruxelles le premier de decembre xv^c lxxiiii. (Dessoubs estoit escript) Lentierement vos affectionnez à vous complaire, les troys Estats de Brabant. Par charge expresse desdits Estats (et soubsigné) Cornelius Weellemans. (La superscription) A Monseigneur, Monseigneur le conseiller d'Estat et garde de scauls de Sa Majesté Catholicque, Messire Joachim Hoppero, chevalier, à Madrid en court de Sa Majesté.

Collationné à la minute par moy,

Cornelius Weellemans.

[p. 197]

XII.
Rapport van van Hille aan de Staten van Brabant. 9 Januari 1575.

Messeigneurs. Estant au lict griefvement malade, comme il a pleu à mon Dieu mon Créateur, et me donner aussy la patience pour endurer ce que j'ay enduré et endure jusques à ne pouvoir plus, neantmoins pour vous donner part de ce que je feray beaucoup plus amplement à mon retour ou Pays bas (s'il plaist a Dieu me conserver la vie si longuement) me sentant touché jusques à la mort, ay voulu en brief vous faire escripre ceste rélation. Je me suis party d'Anvers, comme scavez, le 26^e d'aoust et suis arrivé en santé le 17^e de septembre, Dieu scait avecq quel peril et dépens. Estant arrivé en Madrit, ou sa Majesté estoit alors, me suis trouvé soudain vers Monseigneur le Président Messire Joachim Hopperus, comme il m'estoit en charge pour suyvre son conseil et me gouverner selon sa bonne volunté, comme jay tousjours faict et jamais voulu excéder ung seul poinct, lequel me dict ne m'estoit pas besoing de parler à Sa Majesté, m'asseurant de faire tout debvoir, et envoya mon cas incontinent à Sa Majesté et me dict, qu'il n'estoit de besoing de parler ny à l'évecque de Cordua ny aultres, jusques à ce qu'il luy sembleroit bon, me promectant brief responce. Le lendemain me rencontra le Secrétaire Sayas, et me dict es paroles: Como y sui¹⁾ cartas del commandador mayor y sui licentia del? Je luy respondis, que je m'estois addressé à mon maitre et seigneur et faict ce qu'il m'estoit en charge, et me dict plusieurs aultres propos semblables et puis se radoulcy demandant nouvelles de pardela. Je prins logis guerre loing de

1) Dit en het volgende sui schijnt eene schrijffout van den kopiist voor sin = zonder.

[p. 198]

cestuy de mondit seigneur, faisant le moins de depens qu'il m'a esté possible, entendant de jours en jours ma responce, mais voyant que au bout de environ deux mois riens ne s'achévoit, ay presenté ung memorial à mondit seigneur pour donner à Sa Majesté, de la teneure qu'il sensuyt:

Catholicque Reale Majesté! Remonstre en toute humilité Thiry de Hille, comme le mois d'aoust dernier passé il à esté sollicité et requis à entreprendre la charge d'aporter icy en Espaigne à Votre Majesté la requeste avecq ce quy est joinct des deputés des trois Estats de votre duché de Brabant, ce qu'il a faict et est arrivé en Madrid le 17^e de Septembre dernier, attendant avecq grand desir qu'il plaise à Votre Majesté luy donner sa responce et le renvoyer avecq quelque bonne et favorable resolution, qui sera de tres grand contentement et consolation pour le povre peuple desolé et pour les afflictions publicques (comme il semble) en extreme desespoir. Suppliant partant ledit remonstrant tres humblement que la bonne volunté de Votre Majeste soit d'avoir esgard à ce que desous, et en regardant son pouvre (peuple) d'ung oeil de pitié et misericorde, luy octroyer bon et brieve expedition, attendu mesme que lesdits deputez des Estats ne luy ont donné plus de terme que de deux mois et demy pour aller séjourner et retourner. Quoy faisant etc.

Sur ceste requeste mondit seigneur le president m'a donné tousjours bonne espoir, et Dieu scait si j'ay faict mon extrème debvoir, l'ayant souvent importuné et luy par plusieurs fois que me partiroy avecq riens, ou qu'il luy plaira donner quolque lettre sienne et attestation de ce qui s'estoit passé en mon endroict; mais il m'a tousjours respondu, qu'il me convenoit attendre la derniere resolution et entiere conclusion de Sa Majesté et de son conseil et

[p. 199]

que ne pouldroye partir et ne convenoit nullement, dont ay eu grand deplaisir et prins grande melancolie et croye que cela en partie cause de ma maladie et je crains de ma mort, mais la volunté de Dieu soit faicte. De sorte qu'il y a environ ung mois se sont joinctz en conseil sur notre affaire, après aussy estre arrivé Rouff, ambassadeur de l'Empereur, en la maison de l'évesque à présent de Cuença, nommé Chyroga, inquisiteur mayeur, ceulx qui sensuivent: ledit évesque, le conte de Chinichon, le marquis d'Aguilar, Ponce de Leon, mondit seigneur le Président et le sécrétaire Sayas et nul oultres, et se sont trouvé ensemble jusques a présent huict à noeuf fois. Comme j'entens que en notre Pays bas il y à plusieurs deputez pour cas semblable. Dieu doint que tout soit à bonne fin et à sa gloire et bien de notre pays si tres désolé. Mon Dieu mon Createur ordonnera de moy ce qu'il luy plaira, et me recommande et remect du tout à Sa sainte garde, luy priant de me donner Sa saincte gloire et repos perdurable, s'il Luy plaist m'appeller de ce val de misère. Et si j'ay merité quelque chose vers vous, Messeigneurs, vous prie tres affectueusement de le vouloir monstrer à ma femme et tres aymée compaigne, comme m'avez promis à mon partement. Vous scavez le bon zéle que j'ay eu à vous faire service et ay encore et auray à jamais, priant le Créateur et Sauveur Rémunérateur vous donner à tous en santé bonne et longue vie. De Madrid ce 9^e de janvier 1575. (Soubsignée) Dierick van Hille. (Au doz estoit escript) Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijze ende voirzienige Heeren, mijne Heeren representerende die Staten slandts van Brabant.

Collationé à son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

[p. 200]

XIII.
Willem Vuesels, deken van St. Pieter te Utrecht, aan de Staten van Brabant. 13 Januari 1575. (Ter begeleiding van het voorgaande stuk.)

Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijse, voirsienige heeren, mijne Heeren. Naer alle mijne behoirlijcke ende gedienstelijcke eerbieden zullen Uwe Eerweerden gelieven te weten, hoe dat Dierick van Hille, Uw Eerweerden commissaris, sijnde een wijl tijts te Madrid geweest ende bemerckende dat hij nyet en conste commen tot audientie, emmers dat men hem nyet affveerdichde binnen den tijdt, dat hij wel verhoept hadde, maer dagelijcx uuytstelde ende onderhiel(t), oft naer de coustome van herwaerts over, oft om andere sekere saken hem onbekent, heeft tselve soo ter herten genomen, dat hij in een droeffheyt gevallen is, die hem geslagen is tot den watere, alsoo dat hij door den neus sijn bloet quyt wordt ende van onder laeyt water, waerjegens die medicynen hem nyet en kunnen helpen, hoewel zij hun beste gedaen hebben, soo datter geen hope en is van langer leven, ten ware dat God daerin wrochte. Soo mocht hij noch wel eenen dach ofte twee leven, maer schijnt wel dat eynde die doot wil wesen. God wil alsdan sijnder zielen genadich sijn. Den desen hierbij gevoecht is mij den ix^en van deser maendt gelevert geweest, naerdat den voirseyde Hille sijn sacramenten ende kerckgeboden ontfangen ende sijn testement gemaeckt hadde, om denselven aen Uwe Eerweerden te bestellen. Ick vraegde hem terselver tijdt, oft hij anders yet secretelicx aen Uwe Eerweerden wilde ontbieden, waerop hij mij antwoirde anders nyet dan dat Uwe Eerweerden sijn huysvrouwe soude gelieven gedachtich te

[p. 201]

wesen, ende dat ick wilde maken, dat desen metten iersten ter handt van Uwe Eerweerden quame, tghene dat ick niet en hebbe cunnen laeten voir soo vele als in mij was tselve te volbringen, om Uwe Eerweerden te dienen ende sijn begeerte te voldoene. Tis mij seer leet, datter anders niet en is, daer ick Uwe Eerweerden in dienen oft behulpich mach sijn, ick zout van soo goeder herten doen, als ick in Uwe Eerweerden goede gratie beghere gerecommandert te sijne; dat kenne God Almachtich, die Uwe Eerweerden, Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, voirsienige heeren, lanck wilt gesont sparen ende verleenen troost, vrede ende ruste. Gescreven met haesten desen 13 Januarij 1575 binnen Madrid. (Ondergescreven) Uwe Eerweerden gedienstigen dienaer (ende onderteekent)

Vuesels.

Tres honnorez Seigneurs. Ce 13 après avoir escript la présente il est advenu, que votre commissaire Theodore de Hille est trespassé environ les unze heures devant midy (Dieu veuille avoir l'ame), auquel on fera les obséques si honorablement qu'on pourra. Aussy je n'ay voulu laisser d'advertir vos Seigneuries, comme ses papiers et memoriaulx touchans les Estats sont esté delivrés es mains de monsieur Hopperus, auqu'il a commandé qu'on delivreroit aussy l'argent, lequel il avoit près de luy, et ce qu'on feroit des ses hardes, affin que ledit président l'envoyeroit à vos Seigneuries, ou qu'il rembourseroit les Fouquerez. Je renvoye par la présente à vos Seigneuries sa commission, et s'il y a chose en laquelle je pourrois servir vos Seigneures, Elles me trouveront leur tres obeisant serviteur. Ce que scait etc. (Soubscript) Celluy qui dessus (et soubsigné) Vuesels. (Au doz estoit escript) Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijse, discrete

[p. 202]

heeren, die drye Staten des landts van Brabant, mijne eerweerdig heeren tot Bruessele.

Collationé à son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

XIV.
Vuesels aan de Staten van Brabant. 14 Februari 1574.

Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijse discrete heeren, eerweerdige heeren. Ick heb deur voirgaende brieven Uwe Eerweerden veradverteert, hoe dat Dierick van Hille, Uwe Eerweerden Commissaris, overleden ende begraven was, God wil sijn siele genadich wesen, sendende weder metteselve sijn commissie, diewelcke ick wel verhope, dat Uwe Eerweerden alsnu ontfangen hebben. Met desen sende ick Uwer Eerweerden eene attestatie bij den President Hopperus, deur mijn sollicitatie Uwe Eerweerden gegunt, deur welcke wordt vercleert ende geattesteert bij den secretaris Dennetieres, hoe dat die stucken, van Uwe Eerweerden belast Dierick van Hille die Conincklijcke Majesteit te leveren, den voirseyden President gehandtreyckt sijn geweest bij denselven Hille naer sijn aencommen binnen Madrid, twelck den President selve Uwe Eerweerden soude gescreven hebben metten bringer van desen, maer soo hij neerstich doende es in Uwe Eerweerden saken, die hij hoept corte tot een goet eynde te brenghen, begeert van Uwe Eerweerden tot dan voir geexcuseert gehouden te wordden. Ick bevinde, dat hij Uw Eerweerden gunstich is, maer soo hij een man alleen is, en kan

[p. 203]

niet al dat hij geerne wilde. Ick sende mede een copie van een recepisse, bij den president gescreven ende onderteekent, deur dewelcke Uwe Eerweerden mogen verstaen, hoe dat den voirseyden President in handen heeft tweehondert ducaten in goude, die den overleden hadde gelicht van die Fockers binnen Madrid, voir dewelcke den President gesproken hadde; Uwe Eerweerden mogen gebieden, wat men met dieselve doen sal. Die originale en heb ick niet derven oversenden, beducht wesende, dat sij mochten verlooren worden, ick sal deselve bewaren bij mijn pampieren totdat ick overcome, twelck ick verhoepe dat corts wesen sal, oft totdat Uwe Eerweerden gebieden sullen, dat ick die in yemandts anders handen levere. Ick heb oyck in handen een goudene ketene van den overleden, die hij sijn huysvrouw gemaakt heeft, weert wesende negen ende tsestich gouden ducaten ende 2½ reael met het fatsoen, ende thien ducaten, die ick mijn broeder tAntwerpen belast hebbe haer aen te tellen. Donkosten van sijn sieckten ende begravenisse sijn betaelt. Datter gemaeckt is van sijn cleeren achtervolgende den inventaris, daer heeft heer Geeraerdt van Noeufvecourt, capellaen van de Konincklijcke Majesteyt, pertinente reekeninge aff gedaen; dieselve heb ick met dese aen sijne huysvrouwe beschickt, die Uwe Eerweerden van als volcommende bescheit sal doen. Isser yet anders; daer ick Uwe Eerweerden in can gedienen, ick salt van herten seer geerne doen; dat kendt den Almogenden God, die Uwe Eerweerden, naer mijn behoirlyck eerbieden ende dienst, Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijse discrete heeren, lang gesont wil sparen ende verleenen rust, peys, ende vrede. Met haesten desen 14^en Februarii anno 1575 binnen Madrid. (Onder stont gescreven aldus) Uwer Eerweerden onderdanich dienaer

[p. 204]

(ende onderteeckent) Vuesels. (Opten rugge stont geschreven) Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, wijse, discrete heeren, die dry Staten des landts van Brabant.

Recepta xv^a. Aprilis 1575 nae Paeschen.

Collationeert tegens d'original bij mij,

Cornelius Weellemans.

Bij dezen brief waren als bijlagen gevoegd de beide volgende stukken.

A.

Verklaring van Hopper over het geld. 29 Januari 1575.

Copia Copiae.

Receu par moy soubscript de Messire Guillaume Vuesels, doyen de Saint Pierre d'Utrecht, deux cens ducats en or de la maison mortuaire de feu Dierick van Hille, icy envoyé vers le Roy notre Sire par Messieurs les trois Estats de Brabant, et ce par mandement dudict defunct, lesquels deniers seront par moy ou en mon nom donnés et restitués, ou par lesdits seigneurs les Estats ou par la femme veufve ou heritiers dudit van Hille sera ordonné. Faict à Madrid, tesmoing mon seing manuel, le xxviiii^e de janvier M.D. septante cinq, stil de Rome. Soubsigné, J. Hopperius. (Soubscript) Collationné par moy soubsigné aux lettres originelles de recipisse (et subsigné) Dennetieres.

Collationé à la copie auctenticque par moy,

Cornelius Weellemans.

[p. 205]

B.

Verklaring van den secretaris Dennetières over de stukken. 2 Februari 1575.

Comme par Messire Guillaume Veusels, Doyen d'Utrecht à Saint Pierre, ayant à la réqueste de feu Dierick Hille la superintendence de sa maison mortuaire, estant icelluy Hille icy venu en ceste court du Roy Catholicque notre sire pour de la part des trois Estats de Brabant presenter à Sa Majesté certaine requeste et pieces y annexcés, à esté demandé (tant pour la décharge dudit defunct, comme pour satisfaire ausdits Estats) certification de ce que desdites pieces et requeste a esté faict, ensemble d'aulcuns aultres concernans la même matiere, trouvez en ladite maison mortuaire, se certifie par ceste presente par moy suscript, que le tout par ordonnance expresse de Sa Majesté a esté delivré et est es mains de Messire Joachim Hopperius, chevalier, seigneur de Daelheim, conseiller d'estat et garde de seauls de Sadite Majesté, pour en faire comme par icelle luy est ordonné. Fait à Madrid le deuxiesme jour de febvrier xv cent lxxv, stil de Romme. (Soubsigné) A. Dennetieres.

Collationé à son originel par moy,

Cornelius Weellemans.

XV.
Vuesels aan de Staten van Brabant. 1 Mei 1575.

Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, eersame, wijse heeren.

Eerweerdige heeren. Ick heb dese voirleden dagen

[p. 206]

Uwe Eerweerden brief ontfangen ende naedat ick dese gelesen hadde, ben tot den president Hopperus gegaen, versueckende, dat sijn hoochweerde Uwer Eerweerden scrijven voldoen wilde, op twelcke sijn hoochweerden mij voir antwoirde gaff, dat aengaende tgelt, tselve gereet was, ende alsdat yemandt van tFoekers wegen begeren soude, dat hij van stonden aen dat wilde overtellen, ende dat die papieren, daer Uwe Eerweerden mentie aff maecken, moesten deur expres bevel van den Coninck bij sijn hoochweerde blijven, achtervolgende dacte, aen Uwer Eerweerden bij mijn laesten den derden Februarij overgesonden, van diewelcke ick Uwer Eerweerden copie senden met desen, om te verthoonen dinthouden van dien, sooverre dieselve nyet en waer ter handt gecommen van (Uwe) Eerweerden. Alle dandere papieren, te weten die reekeninge van den overledene ende den inventary van sijne goederen, heeft die weduwe nu onlangcx ontfangen, ende aengaende die principale saeke van Uwer Eerweerde zeyde sijn hochweerde alle sijn neersticheyt te doen om die naer Uwer Eerweerden begeerte te volbringen, verhopende seer coorts oft noch¹⁾ met desen die expeditie over te seynden. Ick en sal niet laten alle diligence te doen om dieselve aen den President Hopperus te beneerstigen; ende isser yet anders, daer ick Uwer Eerweerden binnen middelentijden, tzij int generaal offt yemandt int particulier, in can dienen, bidde seer vriendelicken, dat Uwer Eerweerde my niet en spare, dan gebien als heuren goetwilligen ende gedienstigen dienare.

Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, eersame, wijse heeren, ick gebiede mij seer dienstelicke in die goede gratie van Uwer Eerweerden, biddende den

1) Er staat non.

[p. 207]

Almogenden Godt mijn Eerweerden heeren te verleenen Sijn goddelycke gratie ende gesontheyt. Met haesten binnen Madrid den iersten Mey 1575. (Onder stont geschreven aldus) Uw Eerweerden gedienstige ende goetwillich dienaer (onderteekent) Vuesels. (Op den rugge stont gescreven) Eerweerdige, hoochgeleerde, edele, vrome, eersame, wijse heeren, representerende die Staten slants van Brabant, mijn Eerweerde heeren.

Collationeert tegens toriginal bij mij,

Cornelius Weellemans.