Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 10
(1887)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| ||||||
Stukken
| ||||||
[pagina 65]
| ||||||
Utrecht en door den heer Mr. J.A. Grothe met de meeste zorgvuldigheid overgeschreven. 't Zijn die bescheiden, welke ik hierachter mededeel: met zijne gewone bereidwilligheid heeft onze secretaris mij zijne kopiën ter uitgave afgestaan. Ik behoef wel niet te zeggen hoe zeer hij mij daarmede verplicht heeft. Volkomen volledig is onze kennis van hetgeen plaats had ook nu nog niet; ik zou althans niet gaarne alle redenen verklaren, welke de Utrechtsche Staten bewogen om juist zóó te handelen als zij deden; maar ik geloof toch, dat wij den gang der gebeurtenissen nu vrij wel kunnen nagaan. 't Komt mij voor, dat het wenschelijk is, dat ik dien hier schets en nog even daarbij in 't geheugen roep, wat er aan was voorafgegaan. Utrecht had in 1566, zoomin als de andere gewesten, weerstand kunnen bieden aan de groote volksbeweging, die aanleiding gaf tot of liever in de eerste plaats zich uitte in den beeldenstorm, en zag zich dus, zoo goed als elk ander deel der Nederlanden, blootgesteld aan de wraak eener regeering, die in de maatregelen ter bestraffing van deelneming aan de ‘troebelen’ een geschikt hulpmiddel meende te vinden voor de vestiging van een krachtig centraliseerend regeeringsstelsel. Vandaar, dat, toen de Staten van Utrecht volstrekt weigerachtig bleven om toe te stemmen in de heffing der nieuwe belastingen, zich beroepende op het erkende recht tot afkoop daarvan, dat de zoogenaamde ‘nieuwe’ (niet patrimoniale, - door verdrag, niet krachtens erfrecht door de dynastie verkregen) gewesten bezaten, en op het verdrag, waarbij de temporaliteit aan Keizer Karel was overgedragen, de landvoogd in Juli 1570 ze trof met een vonnis wegens gekwetste goddelijke en menschelijke majesteit, welke misdaad door hen begaan heette door hunne handelin- | ||||||
[pagina 66]
| ||||||
gen tegenover de beeldstormers in 1566. De wijze, waarop het proces daarover voor den Raad van Beroerte was begonnen en gevoerd, duidt onwederspreeklijk aan, dat men hier met eene poging tot intimidatie te doen had, wat nog meer blijkt, als men ziet wat er op volgde. Het vonnis van den hertog van Alva vernietigde het recht der drie leden der Staten, om als zoodanig op te treden, en verklaarde in het bijzonder alle privilegiën der stad Utrecht verbeurd. Hij had dus strikt genomen tot de invoering van een absoluut bestuur over gewest en stad kunnen overgaan. Maar niets van dat alles gebeurde. Niet alleen werd den Staten toegestaan bij den Koning van het vonnis te appelleeren en daartoe den deken van Sint Pieter, Willem Vuesels, naar Madrid af te vaardigen, maar zelfs liet men de stadregeering op den ouden voet bestaan en, hoewel hare archiven haar ontnomen werden, wat een begin van uitvoering der confiscatie scheen aan te duiden, haar verder ongemoeid hare functiën uitoefenen. Alleen bleef men stad en land van Utrecht belasten met inlegering van soldaten, op eene wijze, die deze geheel tot een dwangmiddel stempelde; maar toen de geestelijkheid en de stadsregeering zich daarover tot den koning wendden, werd wel op hunne klachten geen acht geslagen en werden zij wel door nog zwaarder inlegering bezocht, maar werd die stoutheid toch niet door harder maatregelen gestraft, welke toch krachtens het vonnis hadden kunnen worden genomen, en werd ook geene militaire regeering ingevoerd. Kenlijk beoogde de regeering niets dan het verwerven der toestemming der Staten in den Tienden Penning en den aankleve van dien en vermeed zij iets te doen, wat die toestemming moeilijker moest maken. Van afkoop wilde zij nog altijd niets weten, niettegen- | ||||||
[pagina 67]
| ||||||
staande de Utrechtsche staatsleden niet verzuimden betrekkelijk hooge aanbiedingen te doen. Hier stond zij op haar recht. Zoo stonden de zaken, toen Requesens het bestuur van Alva overnam, met last om zooveel mogelijk overreding aan te wenden in plaats van het op den duur toch niet afdoende geweld. Zoo werd hij ook gemachtigd het vonnis tegen de Staten van Utrecht, dat feitelijk geschorst was, hoewel Vuesels' zending geen gevolg had gehad en het appel door den koning niet toegelaten was, weder op te heffen, om de Utrechtsche regeerders en onderdanen te beter de stemmen. Het uitvaardigen van de algemeene vergiffenis volgde. En toen dat gebeurd was, werden de Staten-Generaal in Juni 1574 bijeengeroepen, om nieuwe aanvragen om gelden te vernemen, die de afschaffing van den Tienden Penning zouden goedmaken. Zooals bekend is, vroeg de regeering eene buitengewone bede van 2 millioenen 's jaars en voor de tweede keer den honderdsten penning van alle roerende en onroerende goederen. De Staten-Generaal beantwoordden die aanvrage met een verzoek om herstel van grieven, dat, zoodra de gedeputeerden in hunne statenvergaderingen rapport hadden gedaan, gevolgd werd door een stroom van dergelijke vragen, vooral van de zijde van Brabant, dat hierin spoedig een evenknie vond in Utrecht. 't Laatste gewest maakte van de gelegenheid gebruik om de regeering nog eenmaal alle grieven voor te houden, die het in zoo ruime mate had opgezameld. Requesens had daar zelf aanleiding toe gegeven, door de Staten van Utrecht te gelasten wegens den zeer exceptioneelen toestand, waarin dit gewest ten opzichte van de belastingen verkeerdeGa naar voetnoot1), eene afzonder- | ||||||
[pagina 68]
| ||||||
lijke deputatie af te vaardigen om met de regeering te onderhandelen. De Staten haastten zich aan dien last te voldoen en benoemden terstond hunne gedeputeerden. De commissie dier deputatie is het eerste stuk, dat wij hier afdrukken. Aan haar hoofd stond de thesaurier van het Domkapittel, Engelbert van Bruhesen, de broeder van den Domdeken, maar eigenlijk werd zij geleid door den advocaat der Staten, Mr. Floris Thin, die al sedert 1569 onafgebroken op de bres had gestaan voor de belangen zijner provincie en met groot beleid en onvermoeiden ijver als rechtsgeleerd raadsman en spreker voor de Staten was opgetreden en dientengevolge een zoo groot gezag had verworven, als hem later tot hoofd der patriotten zou maken tegenover zijne tegenwoordige vrienden en cliënten, de vijf Ecclesiën van Utrecht. De instructie, die zij mede kregen, is reeds vroeger door Dodt van Flensburg uitgegeven in het 2e deel van zijn Archief, blz. 135, naar eene kopie in het archief der Bisschoppelijke Cleresy. Zij werden daarbij in de hoofdzaak gelast den landvoogd, of die van zijnentwege werden afgevaardigd om met hen te handelen, den toestand van het Sticht bloot te leggen en ze om een schriftlijk voorstel der regeering aan de Staten te vragen, om dit aan hunne committenten voor te kunnen leggen, ten tweede beslissing te verzoeken op de door den afgevaardigde in Spanje ingeleverde requesten, met name, hoe zij volledig herstel hunner rechten konden verkrijgen, in plaats van het hun nu verleende voorloopige redres. Verder moesten zij met de overige afgevaardigden ter Staten-Generaal beraadslagen over verdere stappen in zake de algemeene remonstrantie, | ||||||
[pagina 69]
| ||||||
die den landvoogd als antwoord op diens propositie van 7 Juni was ingeleverd, en eindelijk zoeken te verkrijgen, dat de processen over de verbeurd verklaarde goederen naar het provinciale Hof werden verwezen, terwijl alles verder aan hunne prudentie werd overgelaten. Den 2den Juli vertrokken, kwamen de drie gedeputeerden over Arnhem, Nijmegen (Bommel was in handen der Hollanders en de rechte weg dus afgesneden), 's Hertogenbosch, Hoogstraten, Antwerpen en Mechelen in vijf dagreizen te Brussel. Wat zij daar uitrichtten is in den breede verhaald in het zeer interessante rapport, dat door Thin opgesteld en door Bruhesen ingeleverd werd. Mr. Grothe heeft nl. ontdekt, dat dit stuk eene kopie is van Thins aanteekeningen, die ook nog voorhanden zijn, waarin Bruhesen enkele veranderingen en toevoegingen gemaakt heeft. Dit is echter maar zeer vluchtig geschied, zoodat dan eens Bruhesen, dan eens Thin als spreker optreedt en men eenigermate nauwkeurig moet opletten, om te bedenken, wie de spreker is. Het rapport is niet volledig en loopt maar tot den 17den Juni, maar behelst tal van bijzonderheden, die tot beter begrip der toenmalige toestanden kunnen dienen. De uitslag was vooreerst verre van voldoende; immers de regeering eischte eerst geld, en wel zooveel als Utrechts quote in de 2 millioen bedroeg, en de Staten vroegen eerst redres van grieven en wilden eerst daarna geld geven, maar lang niet zooveel als gevraagd werd, en met aftrek van vroeger voorgeschoten sommen. Geen wonder, dat men 't op die wijze niet eens werd. Doch 't was natuurlijk, dat beide partijen op hun standpunt bleven staan. Requesens kon terecht zeggen: ‘Alleen met geld kan ik de soldaten bevredigen en Utrecht van hun overlast bevrijden; begin dus met te betalen’! | ||||||
[pagina 70]
| ||||||
En even terecht konden de Staten beweren: ‘Als wij betaald hebben, is onze waarborg voor herstel der grieven weg, en er bestaat reden om te twijfelen, of die dan wel zullen worden weggenomen, terwijl wij zonder dat zeker niet in staat zullen zijn om de middelen tot het opbrengen der gevorderde gelden te vinden.’ Zoo waren de zaken in het najaar nog niets gevorderd, zooals voldoende blijkt uit de door de Staten ingeleverde remonstrantie, die (gedeeltelijk in extenso) door Bor (in het zevende boek, fol. 73) wordt medegedeeld, en uit het daarop gevolgde antwoord van Requesens van 12 October, dat hier als derde stuk staat en weder een nieuw vertoog der Staten en het hier medegedeelde stuk van den landvoogd van 20 October ten gevolge had. De aanval der uit Holland afgetrokken muitende Spanjaarden op de stad Utrecht, die door de burgerij met behulp van de bezetting, onder leiding van den stadhouder Hierges, 17 December, werd afgeslagen, bracht er niet toe bij om de stemming te verbeteren. De inmiddels versterkte deputatie was wel voortdurend bezig, zoowel te Brussel als te Antwerpen, om te onderhandelen, maar zonder gevolg. Bruhesen bleef te Brussel met de overige gedeputeerden, Thin en Montzima daarentegen waren te Antwerpen, zonder dat echter iemand, zelfs niet hun vriend Viglius, veel scheen te kunnen doen om regeering en Staten tot een vergelijk te brengen. De brieven van Bruhesen aan Thin, die hier zijn medegedeeld, bewijzen niet, dat de zaak in eenig opzicht vorderde. In Februari vereenigde zich de geheele deputatie te Antwerpen en deed nieuwe voorstellen. 't Had geen ander gevolg dan het antwoord van Requesens van 23 April. De deputatie was teruggeroepen. Regeering en Staten handelden rechtstreeks | ||||||
[pagina 71]
| ||||||
met elkander. De landvoogd verloor eindelijk het geduld. Hij moest geld hebben. Het krijgsvolk zou opnieuw aan 't muiten slaan en alle gewonnen voordeelen konden dan verloren gaan. De eerste onderhandelingen met de Hollanders waren toen afgesprongen, en nieuwe aanvallen, door Hierges geleid, hadden Oudewater en Schoonhoven doen vallen. De landvoogd had groote plannen en hoopte in Zeeland den opstand in het hart te treffen. Maar 't ging niet aan van de uitgezogene en verbitterde Nederlanders opofferingen te eischen voor eene zaak, die velen slechts uit vrees bleven voorstaan en, hoezeer hij in zijn hier medegedeelden brief van 2 Augustus 1575 ook maar eene betrekkelijk kleine som vroeg, en alle zekerheid beloofde, dat het geld in afslag van de quote zou komen, en hoewel de afdanking van krijgsvolk, die daardoor te verkrijgen was, den Staten uiterst aangenaam moest zijn, niets hielp. 't Gevolg was, dat hij, volgens Bor, de halsstarrigen met vermeerdering van inlegering dreigde, en dat de stadhouder er toe moest overgaan omslagen te doen over de dorpen, waarvan hier een voorbeeld is medegedeeld, wat nieuwe bittere klachten verwekte. Maar daar in December Brabant, welks Staten terecht door den landvoogd als de leiders van allen tegenstand werden aangezien, eene schrede op den weg der verzoening deed en, onder vele protesten, eene som bij wijze van leening voorschoot op de nog altijd betwiste quote, en de beide eerste leden der Staten van dat gewest en enkele steden geneigdheid tot een compromis toonden, had hij hoop dat de andere op den duur in dezelfde richting zouden volgen, al hadden zij ook vroeger, toen alleen Henegouwen en andere Waalsche gewesten dit deden, zich halsstarrig betoond. Evenwel voorloopig gebeurde dit niet, en ook de Staten van Utrecht kwamen niet verder dan | ||||||
[pagina 72]
| ||||||
eene zeer voorwaardelijke belofte van 50,000 gulden, waarvan nog 30,000, die de stad en de Staten van Utrecht aan Hierges hadden voorgeschoten, moesten worden afgetrokken, zooals in het hierachter medegedeelde stuk der Staten van Januari 1576 in den breede beschreven is.Ga naar voetnoot1) Van hier tot eene overeenkomst omtrent het beginsel der bede, was nog een lange weg, zoodat niet kon gezegd worden, dat Requesens zijn doel had bereikt, toen hij vrij onverwacht op den 5den Maart overleed. Die dood was het begin van een nieuw tijdperk, al bleven vooreerst de zaken schijnbaar op den ouden voet. Met den meest uit Nederlanders samengestelden Raad van State konden de gewesten anders handelen dan met den Spaanschen landvoogd. Dat dit het geval was, blijkt niet alleen uit den toon van het in Mei den Raad van State (in naam natuurlijk den Koning) aangeboden request der Staten om het oudschildgeld, waaruit de renten der opgenomen of nog op te nemen gelden moesten gevonden worden, te vervangen door eene andere belasting, maar bovenal uit de in Juni uitgegeven acte van aanneming der Utrechtsche bede, of liever van wat er als aequivalent voor werd aangeboden, door den Raad, met inwilliging van de meeste eischen der Staten, in het laatste stuk van onze verzameling vervat. Immers daarin werd den Utrechtschen Staten toegestaan, wat hun vroeger altijd ontzegd was, om nl., evenals de overige aangekomene, niet patrimoniale gewesten, den honderdsten penning, evenals den tienden en twintigsten, af te koopen en ook voor den tweeden honderdsten penning eene ronde som te geven, terwijl niet alleen van de voor dezen te betalen som | ||||||
[pagina 73]
| ||||||
van 50,000 gulden de vroeger genoemde, aan Hierges voorgeschoten sommen werden afgetrokken, maar ook de 15,000, die ter vergoeding van den tienden penning zouden worden gegeven: al wat eertijds was opgebracht of voorgeschoten, werd gekort, zoodat er zeker zoo goed als niets over zal zijn gebleven, en daarenboven werden zelfs een groot aantal der door hen gestelde vorderingen ingewilligd. Dus was na langen kamp door de Utrechtsche Staten de strijd gewonnen en tusschen hen en de regeering de vrede hersteld, ongelukkig slechts weinige maanden, eer nieuwe gebeurtenissen alles ten onderste boven keerden en de overwinnaars, althans hen, die 't meest tot de zegepraal hadden bijgedragen, de voor hunne en 's lands privilegies zoo dapper strijdende kapittelen, te samen met de overwonnenen in éenen val bedolven. Zooals gewoonlijk in Nederland, blijven ook bij deze onderhandelingen de personen op den achtergrond; 't zijn de collegiën die handelen. Ik voor mij zie althans geen kans na te gaan, in hoever bv. Engelbert van Bruhesen meer dan in naam het hoofd is geweest. Alleen blijkt dit met zekerheid, dat Thin de ziel en bij de uitvoering ook de rechterhand der Utrechtsche Staten was en dat hij de hem in 1575 toegekende belooning, waarvan de acte hier is afgedrukt, rijkelijk verdiend heeft. Des te merkwaardiger is daarom de brief der gedeputeerden van 10 Februari 1575, waarin de advocaat zegt overstemd te zijn, terwijl Bruhesen er in verklaart zich niet naar het bevel der Staten, om alleen achter te blijven, te willen voegen. Dat zijn kijkjes achter de schermen, zooals die ons niet dikwijls vergund zijn.
P.L. Muller. | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
I.
| ||||||
[pagina 75]
| ||||||
II.
| ||||||
[pagina 76]
| ||||||
straten ofte Turnout, hebben tot assistentie genomen een rot schutten van negen personen.
Ende sijn den iiiie voerts gereyst ende des avonts gecomen tot Hoochstraten, ende aldaer hebben wij die schutten affgedankt.
Den ve sijn wij des noens gecomen 't Antwerpen ende daer voerts dien dach gebleven.
Den vie sijn wij over Mechelen gereyst ende des avonts gecomen tot Bruessel ende hebben die brieven van credentie duer Montsma gesonden an mijn heere die president Viglio.
Den viie des morgens heeft mijn heere die President ons doen weten, dat wij tacht uren bij hem souden comen, als wij gedaen hebben ende die saecke van onse legatie verclaert, die, naardat hij ons wellecom geheten hadde, anders nyet en seyde dan dat hij die voernoen nyet vuyt soude ghaen. Doch soude sijn Excellentie adverteren van onse compste ende verstaen, wanneer hem gelegen soude wesen ons audientie te geven ende ons daervan adverteren.
Op den noene wesende op den Baillie, sonder ander advertissement van den president, buyten sijn weten ten hove geroupen wesende, sijn wij geroupen geweest, om voer sijn Excellencie te comen. Ende soe wij gescheyden waren van thoff, sijn wij wedergekeert ende, gecommen sijnde voer de camer van state, worden geseyt, dat het te laet was ende dat wij ons souden adresseren aen Berty.
Des nanoens heeft ons mijn heere die President laten weten, dat mijn heere van Barlaymont ende Schets | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
tonser saecke gecommitteert waren, an dewelcken, audientie gehadt hebbend, wij ons adresseren soudenGa naar voetnoot1).
Den viiie des morgens is Mr. FlorisGa naar voetnoot2), gegaen bij den thesaurier Schets ende heeft hem die saecke gerecommandeert, die (mijn) seyde etc.:
Ben oeck gegaen bij Fonck ende hebbe hem gesproecken van de saecke van mijn heere Drolshagen ende van den Capittele ende van onse veenGa naar voetnoot3).
Ende hebben alle die morgen gewacht opt Hoff naer Berty, ende om audience te hebben; mer hij quam nyet te hoeve, overmits Sijn Excellencie den heelen dach geoccupeert was om naar Spaengen te scriven. Sijn daeromme gegaen naer Berty, die ons seyde des nanoens te hoeve te sullen ghaen ende Sijn Excellencie te sullen spreecken ende ons des morgens daeran bescheyt te sullen seggen.
Den ixe des morgens is Mr FlorisGa naar voetnoot4) bij hem gegaen, die hem dede seggen, dat wij hem te hoeve wachten souden, als wij gedaen hebben, ende commende, seyde sijn Excellentie te sullen spreecken, ende een tijt voor de camer gewacht hebbende, es weder vuytgecommen ende heeft ons geseyt, dat wij te drie uren comen souden, Sijn Excellencie soude ons audience geven.
Des nanoens te drie uren hebben wij ons op de Baille gevonden ende gewacht hebbende tot naer den | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
sessen, sijn wij eyntelick ingeroupen, ende gedaen hebbende die gewoenlicke salutatie ende dat wij daer gesonden waren om te horen tgene Sijn Excellencie ons angeven soude, heeft geseyt, dat hij ons bedanckte van de compste ende dat overmits hij die tale soe wel nyet en coste, hij belast hadde mijn heere Assomville, ons sijn meninge te verclaren. Ende den voornoemde Assomville bij ons gecomen wesende, heeft ter presentie van Sijn Excellentie ons bedanckt, dat wij gecommen waren, ende dat doersaecke van onse bescrivinge was geweest tgene wij hadde moegen verstaen, dat den Generaelen Staten soe bij monde als gescriften angegeven was, alse te weten, dat sij, om te secureren sijnen Majesteyt in soe groeten necessiteyt, als hij nu es, souden willen bewilige in plaetse van den thienden ende twyntichsten penningh de twe milioenen, tanderen tijden bij hemluyden gepresenteert, ende dat Sijne Majesteyt ten anschouwe van dien ende omme die Staten te believen, den voorseyden thienden penningh soude aboleren ende affdoen. Ende dat Sijne Majesteyt omme den voorseyden Staten noch meer te gratificeren, hadde doen publiceren een generael ende seer ampel pardoen. Dat hij oeck bovendien den Rade van Trouble affgestelt hadde, dat hij oeck middel socht om die vreemdelingen te betalen ende aff te dancken ende alle saecken van de landen te redresseren ende oeck arbeyden om een goeden peys te maecken. Ende dat wij daeromme in ansieninge van dien ons nu gewillich souden maken ende Sijne Majesteit in desen noet secoureren. Sijn Excellencie was wel kenlick, wat grote lasten ende costen dat wij geleden ende gedragen hadden, meer dan andere landen, maer dat die saecken soe gestelt waren, dat wij van den noot een duecht moste maecken. Ende soe wij noit en | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
hadden willen verstaen tot den honderste, thienste ende twyntichste penningh, dat Sijn Excellencie ons daeromme particulierlick hadde doen bescriven om met ons dienanghaende te handelen, ende dat hij te dien fijne gecommitteert hadde mijn heere van Barlaymont ende den thesaurier-generael Schets, die met ons tracteren souden, oik anghaende die saecke, daeromme wij soe lange onse commissaris van (sic!) Spaengen gehadt hadden, ende die vorder meningen van Sijn Excellencie verclaren, mitswelcken wij verloff genomen hebben van Sijn Excellencie. Ende terstont daernaer heeft mijn heere den thesaurier Schets ons geseyt, dat wij des anderen dages smorgens te ses uren souden comen ten huyse van mijn heere van Barlaymont.
(Hic inserenda acta in edibus Barlamontii xa JuliiGa naar voetnoot1).)
DenGa naar voetnoot2) thiende sijn wij te sesse uren des morgens gegaen ten huyse van mijnheer van Barlaymont, alwaer mede gecomen is mijnheer de tresorier Schets. Ende heeft ierst mijnheer van Barlaymont geseyt, hoe dat Sijn Excellencie henluyden belast hadde, ons eenige dingen voer te houden, ruerende de petitie, de Generaele Staten gedaen, die den tresorier Schets ons breeder openbaren zoude. Volghende welke de voirszeide tresorier ons verclaert heeft, dat tandere tijden ons als andere Staten geproponeert was die petitie van den hondersten, xen ende xxen penninck, ende dat wij daertoe nyet en hadde cunnen verstaen, maer voer redemptie van dyen gepresenteert hadden ierst lxxii duysent gulden, | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
naderhant, als die zaecken voerder gecomen waren, dat wij gepresenteert hadden hondert vijftich duysent gl., boven de xiim, die wij te voren hadden gegeven oft geleent, als vijftich duysent gl. in de plaetse van den hondersten penninck ende de hondert duysent voer den xen ende xxen penningen, corresponderende met die portie, dair wij in regard van die van Hollant op getaxeert waren, te weten op de tiende part als xxviim gulden elcke jaer; dat wij daeromme in dese necessiteyt tot onser eygen ontlastinge soude willen gheven die voirseyde somme van hondert vijftich duysent gl., te betalen binnen tsiaers, ende daerteynde noch eens de somme van vijftich duysent gl., voer de tweede honderste penninck, dander Staten geeyscht, soe anders de soldaten in ons quartier ligghende niet en soude cunnen betaelt worden. Waerop wij geseytGa naar voetnoot1) hebben, dat onse Staten niet en hadden cunnen condescenderen in den hondersten, thienden en xxen penninck, maer dat se, om Sijne Majesteyt in sijnen noot tassisteren, gepresenteert hadden ierst lxxii gl. en naderhant, noch vrij wesende van de soldaten, hadden die verhoocht tot hondert duysent gl. toe. Ende alsoe Sijn Excellencie hem dairmede niet en contenteerde, maer ons toeschickte die Spaensche soldaten, ende daerbeneffens ons moveerde het onbehoorlijcke proces, hemluyden kennelijck, hadden die Staten, om dairvan ontslagen ende ontlast te mogen worden, gepresenteert hondert en vijftich duysent guldens, niet in redemptie van den hondersten, xen ende xxen penninck, maer om de vexatie van de soldaten ende proces af te wesen. Ende dat tgene geseyt was, dat men die vijftich duysent gl. soude nemen voer den hondersten penninck ende de rest voer den xen ende xxen pen- | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
ninck, niet en was geseyt geweest bij den Staten, maer bij de gedeputeerde, om te verthoonen, dat men presenteerde het equipolent van tgene dandere landen gaven, nemende haerluyder calculatie niet op thiende part van Hollant, maer op het vijfthiende part, soe wij in de laeste petitie, die wij voer de laeste trouble gegeven hadden, niet meer en hadden gegeven dan het xve part van die van Hollant, als xxiiim gl. in regardt van iiic m gl., bij Hollant gegeven. Dat wij ons oyck altijt hadden beclaecht van de quotisatie van de thiende part, na advenant die van Hollant, dairinne wij niet en hadden cunnen accorderen. Dat oyck die saecken zedert die leste presentatie zeer geatteertGa naar voetnoot1) waren, soe dlant van Utrecht zedert die tijt wel x cm guldenGa naar voetnoot2) costen ende schade gehadt, gedaen ende geleden hadden, als men particulierlijk tsijnen tijt bethoonen soude ende eensdeels doen bij monde verhaelt worde, merckelijck van tgene dexcellencie van den hertoch van Albe duer mijnheer van Barlaymont, tot Nieumegen wesende, bij de gedeputeerde van de gheestlycheyt ende stadt van UtrechtGa naar voetnoot3), tvoerleden jair aengegeven was ende oyck duer de gedeputeerde van den Hove van Utrecht verclaert ende gethoont was. Daervan mijnheer van Barlaymont, gevraecht sijnde, seyde noch goede memorie te hebben. Seyden voirts die concussien, exactien, plonderinge, roovinge ende dierlijcke over den platten lande noch niet te cesseren, ja dat meer is, dat de Gouverneur selfs hem vervoerderde, sonder tconsent van de Staten te hebben oft te verzoucken, uytsettinge op de platte | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
lande te doen ende te doen doen, tot behouff van de soldaten, die wij specifice verclaerde, datter noch in de lande van Utrecht lagen, ende een iegelijck dorp tordonneren by missiven, dat sy soe alle weecken als anderssins zeeckere penninge opbrengen moeten, als deen hondert gl., dander vijftich ende ander na advenant. Daerop mijnheer van Barlaymont seyde, wat maniere van doen dat dit was. Waerop sijluyden seyden, dat se wel conden verstaen, wat groote lasten wij gehadt hadden, al waert maer geweest van tgaen ende comen van tleger, - dan dat de necessiteyt nu soe groot was, dat wij wel soude doen, dat wij nu ons goetwillicheyt soude thoonen, en niet altijt in picque soude blijven met onse Gouverneur, ende oyck om tproces aff te wesen ende absolute restitutie te crijgen. Ende dat men mogelijck middel soude veynden, om ons afslach te doen wesen van ettelijcke penninge, by ons verschoten ende geleent. Daerop wij seyden, dat ons meesters de restitutie niet en begheerde te coopen noch te redimeren, ende indien sij sulcx hadden willen doen, dat sij metten hartoch van Albe wel geaccordeert solden hebben etc. Ende sijn alsdoen veel ende diversche propoosten gevallen, van ons armoede ende quade ordre duer den soldaten, die in desen landen sijn ende noch geholden worden, daer sij wel af verwondert waren. Noch hebben wij geseyt gheen commissie te hebben, om met huer taccorderen, dan begheerde deze voirgaende propositie int scrifte te hebben om den onsen over te brenghen. Daer zij op seyden, dat sij sijn Excellentie rapport souden doen ende deselve ons scriftelijck leveren souden.
Des nanoens ten huyse van Barlaimont weder met | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
Schets propoest gehadt etc., die eyntelick seyde, die propositie ten beste by gescrifte te doen stellen ende dat hij oeck ten laetsten onse antwoerde rapporteren soude.
Des nanoens gesproken weder met Schets ende ElbertoGa naar voetnoot1), ende seyde Schets onse saecke in de moelen te wesen etc.Ga naar voetnoot2)
Ende alzoe mijnheer Viglius ons geseyt hadde, dat wy onse requeste, om te hebben expeditie van seecker informatie, niet en souden exhi(beren), aleer wij die propositie gehoirt hadden, soo hebben wij den xiie dselve(?) voer den noen gepresenteert ende daertoe gevaceert den gehelen voernoen. Ende seyde sijn Excellencie, te sullen doen tghene wij begeerden, dat wij doen souden tgene ons bij Barlaymont ende Schets gezeyt was.
Den xiiie voer noen op den Ballue geweest, om enige te spreecken, mer nyemant oportune gevonden.
Des nanoens bij mijnheere die President gegeten, die enige mer weynich propoesten hielt van onser saecke, overmits dovercompste van Del Rio ende Dassenville.
Des nanoens geweest bij den Audiencier, die seyde onse saecke gedepescheert ende Schets gelevert te hebben, ende dienvolgende Schets gesocht op de Baille, mer nyet gevonden, soe hij eeten was.
Item gesproken Berty nopende die requeste om | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
informatie te nemen, die seyde die ontfangen te hebben ende te sullen Sijn Excellencie daervan te sullen spreecken.
Ende gevraecht na de requeste van der stadt, om restitutie van de privilegien te hebben, seyde die te sullen souckenGa naar voetnoot1).
Des noens tot Schets gegeten ende voer ende na den eeten gehadt verscheyden propoesten etc. ende seyde onse propositie den Audiencier gelevert te hebben; tenselven nanoen weder gesproecken Sterck ende Oyenborghe, mitsgaders Schets, die geloeffden tbeste te sullen doen. Ten selven dage des avonts heeft ons Montsma, geweest hebbende by Wellemans, greffier van de Staten van Brabant, gerapporteert, dat hij eenige prelaten gesproocken hadde ende noch eenige van den Edel spreecken soude, om ons te doen hebben haerluyder advys nopende die pacification ende dat Sijn Excellencie, hebbende gehoert die presentatie van die van Brabant, te weten die Edelen ende gheestelickheyt, wesende drie jaren die redemptie van de xe ende xxe penninck te betalen, teen den xi Augusti toecommende ende die reste die twe navolgende jaren, ende daerenteynde den hondersten penninck noch eens, ende dat hy hemluyden seide, dat sy thoenden qualick tot Syne Majesteyt geaffectioneert te syn, naerdien sy hem in sulcken noot nyet anders en wilden bystaan, dat hy daeromme die ruyters van den hertoge ErickGa naar voetnoot2) ende van Schouwenberch, die tlant grootelick beschadichden, nyet en conste betalen noch affdancken, ende dat hy daeromme geoersaekt soude | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
wesen hemluyden te leven naer haerluyden discretie, protesterende, ingevalle daer yet quaets van quame, dat syluyden doersaecke souden wesen. Daerop die prelaten des daechs daeran dede seggen doer den Cantselaer, dat men volgende die blyde incompste hemluyden nyet qualick aff behoerden te nemen, dat syluyden haer opinie vryelick vuytseyden, dat sij oeck meenden naer haerluyder staet ende conditie genouch gedaen te hebben tot dienst van Sijne Majesteyt, ende dat, indien Sijn Exellencie sijn petitie precise wilde hebben, dat nyet van node ware hemluyden consent te requireren, mer mocht ordonneeren tgene hem goed docht etc.
Den xiiie des avonts gegeten bij Mauricio, ende den heere van Cabau te gedenken den memorie van syn huysfrou van een roucleet ende van een properheyt, ende de recommandatie van haer arme nichte etc.Ga naar voetnoot1)
Den xve des morgens int lange propoest gehadt met Tsestich(?), soe van de prebende als sijn salaris, om dat den Staten te recommanderen.
Daernaer gegaen naar tHoff ende voer den huysinge van mijn heere die president Viglio gerencontreert mijn heere van Barlaymont ende Schets, die mijnGa naar voetnoot2) ende Bruhesen riepen, seggende Schets, dat syluyden niet en hadden gedacht ons tijt te prefigeren om antwoerde over te brengen, als die maniere was, ende dat hij met mijnheere die President daervan gesproecken hadde, die ghoet vonde ons den tijt van een maent te prefigeren. Waerop wij seyden, sulcx nyet mogelick te syn, soe wij ten minsten twaalff off xiiii dagen | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
mosten hebben om te ghaen ende comen, dat verscrivinge gedaen moste wesen om rapport te horen ende dat dan die deputaten weder igelick an den horen moste doen rapport; ende dat sulcken saecke nyet sonder vele communicatiën ende bescrivinge coste gedaen worden. Daerop mijn heere van Barlaymont seide, dat nyet mogelick was ons eenich tyt te prefigeren, overmits wij met het convoije ghaen mosten, dat wij daeromme commen souden, soe haest alst ons mogelick soude wesen. Schets persisteerden by syn propoeste, seggende die meninge van mijnheere die President te syn. Ick seyde ten minsten te moeten hebben ses weecken. Barlaymont persisteerden bij tsyn, ende syn soe voerts de propoeste daar gebleven, seggende Barlaymont, dat ick die mede tot consent soude induceren. Ick seyde tmiddel daer nyet te wesen; hij seyde middel gevonden te moeten wesen etc.
Den xvie des avonts es gelevert die propositie Montsma ende mijn, ende den clercq vanden Audiencier gegeven voer dexpeditie een angelot ende een daelder.
Het octroye van de stadt en coste noch nyet geëxpediëert worden, overmits tvertreck van Barlaymont naar Vlaanderen, dat was te selven dage.Ga naar voetnoot1)
Ten selven dage ende des daechs daeran gesproken met Bartij nopende die requeste van de Staten om dinformatie te nemen, die seyde Sijn Excellencie rapport te sullen doen met den yersten, dan totnochtoe gheen Raet van State geweest te hebben ende daeromme sulcx nyet te hebben connen gedoen.
Den xviie, wesende Saterdach, Barty weder ange- | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
sproecken; ende seyde sijn best te sullen doen; dan hadde geen occasie gegeven.
Des noens bij mijn heere die President te gast geweest, die wij yerst vermaenden van den requeste van de Staten, die seyde daerinne nyet gedaen te connen worden, voer die compste van Rhoda, die yerst sijn redenen ende motiven verclaren moste, te weten, wat hem gemoveert heeft omme senten(tie) te geven, ende dat sijluyden, denoterende in effecte hem selven, sien soude watter te doen soude wesen.
Ende soe Rhoda absent was, ergo nihil.
Voorts commende op de saecke van de petitie, seyde dat wij nu maken soude, dat hij redenen mochte hebben om onse saecke te recommanderen, opdat wij nu eens teenemael daeraff souden comen. Ende soe wij hem seyde, gheen macht noch middel te hebben, overmits tlant van Utrecht wel thien hondert duysent gulden verarmpt was, sedert die leste presentatie, ende soe hij seyde, dat wij emmers die nyet en wilden verminderen, seyden, dat wij met willicheyt meer dan hondert duysent gulden gepresenteert hadden ende die reste, als wij gedruckt werden met die soldaten ende processe, waer van die soldaten ons gecost hadden twe hondert vijftich duysent £ ende tprocesse wel xxv duysent, ende dat wij in die benautheyt veel meer gegeven souden hebben, daertoe ick last gehadt hadde, dat wij dhelfft van tlandt van Utrecht in ons gewelt nauwelicx hadden ende tselve, dat wij hadden, nyet rustelick noch vredelick mochten gebruycken; verhaelden particulierlick van tgansche lant van Montfoert ende tghene bij mijn heere die President ende Grispere den Hertoge van Alva tot Nyeumegen geremonstreert was. Daerop Sijn Hoechwaerdigheid swe- | ||||||
[pagina 88]
| ||||||
gen, seggende alleen: wij weten middel, mits alleen hebbende uwe obligatie etc. Teynden die maeltijt, nemende verloff, heeft mijn dsaecke gerecommandeert ende geseyt, dat ick dieghene was, die dsaecke gehandelt hadde, dat ick daeromme die mijne soude induceren ende ten besten raden. Ick seyde, die saecke seer gealtereert te sijn ende tmiddel, dat doen was, te cesseren, nyettemin mijn debvoir te sullen doen ende wel te kennen die goede wille van mijn meesters, indien die middel daer ware.
Des Sonnendaechs hebben wij moeten vertouven propter festum, doch gesproken met die broeder van SchoerGa naar voetnoot1), die mijn seyde die resolutie van de Geestelickheyt ende Edelen, en van de requeste op ghisteren gepresenteert. In dorso met de hand van Bruhesen: Rapport van mijn ierste reyse, ex parte Ordinum nostrorum gedaen met Montsma ende Thin in Junio 1574. Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
[pagina 89]
| ||||||
du pays dUtrecht, en droit la demande et proposition, dernierement faite à iceulx Estatz de la part du Roy, sest esmerveillée, que, apres la longue dilation de la responce sur icelle, ilz la donnent maintenant en effect negative, bien contre lespoir que Sadite Excellence avoit conceu deulx. Car combien quelle cognoit assez, quilz ont raison de se plaindre des dommaiges souffertz à loccasion de la présente détestable et intestine guerre (dont à Icelle desplaist bien amarement), si est il que pour ce Elle ne peult lesdits estatz tenir pour excusez du secours et ayde, quilz doibvent à leur prince, comme autres ses estatz et pays de pardeça, lesquelz ayans senty la meisme généralle et commune calamité, nont pour ce laissé de faire leur debvoir, et encoires le font. Parou Sadite Excellence requiert derechief ausdits Estatz par ceste, que passant en pacience ladite commune calamité, ils veullent assister Sa Majesté, pour donner à Icelle tant meilleur moyen de povoir achever ceste intestine guerre et par conséquent pourveoir aux ruynes en dependantes, en accordant la somme, que leur a esté demandee, ou lieu des xe et xxe deniers et du cme tant du premier, ja par les autres Estatz payé, que du second, de la pluspart diceulx derechief consenti. Laquelle demande a semblé et semble a Sadite Excellence sy raisonnable et bien fondée au regard de la nécessité presente, quil ny doibt avoir refuz. Moyennant que de par Sa Majesté on y rabate tout ce quilz peulvent avoir desja furny, tant pour faire secours ou prestz aux gens de guerre, que pour autres affaires ou necessitez dicelle, soit par ordonnance du duc Dalve ou de Sadite Excellence, estant venu au prouffit de Sadite Majesté. A quoy Icelle saccommodera, pourveu que lesdits Estatz se veullent semblablement accommoder en leurdite accord, et le donner sans | ||||||
[pagina 90]
| ||||||
ulterieure dilation au Baron de Hierges, présentement commis par provision au gouvernement dudit pays dUtrecht. Lequel Sadite Excellence a auctorisé pour laccepter au nom de Sadite Majesté, pour excuser les dangiers et despens du chemin et la longueur de la negociation, tant prejudiciable que lesdits Estatz meismes (selon lestat des affaires) peuvent considerer. Et pour autant que touche ladvis, que Sadite Majesté a demandé de Son Excellence en droit la resolution absolute de la sentence contre eulx rendue (de laquelle par provision a esté faite suspention) Sadite Excellence ne voit, de quelle sorte povoir sur ce favorablement adviser comme elle desire, sy prealablement ilz ne se monstrent bons et bien affectionnez subiectz à leur prince, en le secourant en ses urgentes necessitez, esquelles sans sa coulpe et pour le maintenir contre ses rebelles il se treuve, leur requerant partant de tant plus lacceleration de leurdit accord, afin quIcelle puisse faire tant meilleur office pour eulx en cest endroit. Et comme a esté declairé en lassemblee des Estatz généraulx, que Sadite Majesté avoit consenti dabolir le conseil des troubles, en renvoyant les causes y pendantes aux consaulx provinciaulx, moyennant les accordz des aydes diceulx Estatz pretenduz, Sadite Excellence veult aussi bien declairer par ceste ausdits Estatz dUtrecht, que sera fait suyvant leur requeste et desir, moyennant le debvoir cydevant declairé. Ainsi fait en Anvers le xiie jour dOctobre 1574.
Kopie: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
IV.
| ||||||
[pagina 92]
| ||||||
provision. Dont Son Excellence escripvra si favorablement à Sadite Majesté, quelle espere lobtenir, moyennant que eulx meismes le veullent seconder au moyen de ce present accord. Et pour aultant que touche les pointz, contenuz en leurdite replicque: En premier lieu Sadite Excellence na volunté ny intention de charger aucunement le pays et moins la ville dUtrecht de garnisons non necessaires, comme de fait icelle a ordonné à monsieur de Hierges, gouverneur moderne, de lexcuser entierement, et le continuera ainsi, ne fut que la necessité le requist, auquel cas ilz debvroient meismes desirer et requerir le contraire. Dont convient que lesdits Estatz sen remettent à la discretion et jugement de Sa Majesté et de Son conseil. Et semblablement quant au chastellain de Vredenbourg, lequel ny est, ny sera mis sans bonne instruction et ordonnance dassister et contregarder la ville dUtrecht, et non de la traveiller et offenser, demeurant encoires au gouverneur dudit pays dUtrecht lauctorité de commander audit chastellain, comme la presentement ledit Seigneur de Hierges et l'auront tousjours les gouverneurs à ladvenir, dont lesdits Estatz, se confians de leur prince et gouverneur se doibvent bien mettre à repoz. Requerant Sadite Excellence que, sans se vouloir mettre en ulterieure paine pour ceste cause, ilz veullent proceder à laccord de layde susdit, en furnissant à la somme demandée, non en rentes, dont Sadite Excellence se pourroit mal ayder à leffect susdit, mais en argent, du moins pour la plus saine partie. Ce que lesdits Estatz pourront faire tant plus aysement, puisque Son Excellence accepte en payement tout ce quilz ont desbourssé pour le service de Sa Majesté et qua esté descompté au prouffit dicelle, comme ja leur a esté | ||||||
[pagina 93]
| ||||||
declairé, et que suyvant leur declaration montera à bien notable somme, et est une comodité de grande consideration. Et fera aussi Sadite Excellence remettre les causes pendentes au Conseil des Troubles selon leur desir, comme Icelle la fait à autres Estatz, ayans consenti layde demandée par Sa Majesté. Et tiendra la main à lentiere redintégration de leurs previleges et observation de leurs coustumes et usances, de la maniere et fachon, comme ilz ont esté devant la condempnation, par laquelle la suspension de leursdits previleges est advenue. Sans que Sadite Excellence se pourroit eslargir plus avant ou qu'il soit raisonnable, que à loccasion de ceste presente ayde ilz pretendent ou demandent davantaige, les remettant neantmoins à la justice si avant que peult toucher la contribution du quart du schiltal de ceulx de Ameyden. Et moyennant laccord susdit Sadite Excellence leur fera despescher lettres patentes dottroy pour lever telles impositions, quilz trouveront convenir, et permettra quilz commettent à la maniance et recepte dicelles, comme cydevant l'on est accoustumé de faire en cas semblable. Et en accordant à Sa Majesté l'ayde susdite Icelle les en excusera pour ladvenir, tant que luy sera possible, sans povoir limiter le terme de six ans par eulx speciffié. Espérant toutes foiz que en cas de necessité lesdits Estatz dUtrecht ne fauldront de faire selon leur possibilité, comme tous autres bons subiectz de Sadite Majesté. Fait à Bruxelles le xxme jour de Novembre xvc soixante quatorze. Kopie: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
[pagina 94]
| ||||||
V.
| ||||||
[pagina 95]
| ||||||
escripte de sa main propre, maiant prié à disner. Ledit Archevesque sexcuse quil at esté préoccupé pour la premiere vacature en notre église d'ung sienne parent, mais il luy a promis la deuxiesme, nonobstant quod huic Helenae non defuerint multi proci. Je m' émerveille que me nescrivez rien de l'affaire de monsieur l'abbé de St. Pol, consideré quavez asteur bon oportunité de recommander son affaire à monsieur Berthy, en luy communiquant la copie de sa responce, lequel porroit en temps et lieu faire quelque bonne rapport dicelle à son Excellence. Ledit abbé ne sera pas ingrat envers mondit seigneur Berty, lequel trouvera bien clerement, que sadite responce est fondée en toutte equité. A ce que ledit seigneur de Grobbendonck me disoit ce matin, nous semble pas, que son Excellence doibt briefvement retourner icy, parquoy adviserons, sy nous vous suyvrons ou non. Je prie d'estre recomandé à monsieur Montsma, la lettre duquel jay receu, laquelle ne requiert response. Mes confreres se recomandent à vous deux. En haste. De Bruxelles ce 21 de Janvier 1575, stylo communi. Lentierement votre serviteur et amy, Enghelbert de Bruhesen. A Monsieur laduocat maistre Floris Thin, mon seigneur et amy, estant à present au logis de monsieur de St.-Bavon, lèz la porte de St. Jehan en Anvers.
Origineel: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
[pagina 96]
| ||||||
VI.
| ||||||
[pagina 97]
| ||||||
que jay, passé quelque jours encha, receu ung pacquet pour luy, aiant avecq icelluy envoyé mon homme en Anvers, lequel ne la trouvé illecq, ny à Malines, ny aussy à Vilvoerde, et comme on mescript expresement que je n'aiseGa naar voetnoot1) à me faire quicte dudit pacquet, sinon en le delivrant en ses propres mains, il est bien raison quil vienne une fois jusque icy, ou quil attent ma venue en Anvers, car poeultestre quil contient quelques lettres adressans à moy. Quy sera la fin, priant Dieu vous donner vous desires. Il vous plaira faire mes recommandations à monsieur Montsema, mon confrère. Sy vous auriez illecq loisir de comencher à besoigner en mon proces, je vous envoyeroy bien tous les copies dicelluy, estans icy soubz Vorsthuys, car jay asteur tous les lettres que je demande. Auttrement sil vous semble quon attent jusque à notre retour en Utrecht, je le laisse a votre discretion. En tres grand haste, de Bruxelles ce xxiii de Janvier 1575, stylo communi. Lentierement votre tres affectionné serviteur et amy à jamais le sieur Vorsthuis et sa femme prient destre recommandez à monsieur Montsima et à votre bonne grace, comme font aussy lesdits Uteneng et Amerongen.
Superscription: Monsieur ladvocat Maistre Floris Thin, mon bon seigneur et amy, estant en la maison de monsieur de saint Bavon, lèz la porte Sant Jehan en Anvers.
Origineel: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
[pagina 98]
| ||||||
VII.
| ||||||
[pagina 99]
| ||||||
durer que ne pensons, seroys (soubz correction) bien dadvis de monsieur Foncq, den faire du tout aussytost fin quil seroit possible, attendue que ledit Foncq serat encoires quelque temps avant se partir icy et que notre presence le porroit faire accelerer, sy la response de ceulx du conseil dUtrecht, touchant linformation sur les quattre poinctz doffice, fusse renvoié. Et sur ce avons icy copies des tous les pieces, fors excepté de la signature, que jay envoié à Rome pour en avoir dillecq une autenticque. Sy je penseroy que porrions avoir bientost fin de ceste notre legation, je seroye dadvis contraire, asscavoir dattendre juisques à notre retour en Utrecht. Ormis ces deux susditz raisons dung costé, me sembleroit, soubz correction, bien expedient, quod in omnem eventum comencerions aucunes fois per otium visiter lesditz pieches et adviser tous les articles et munimens, par moyen desquels tous nous porrons illecq servir, et en tel cas vous envoieroys lesdittes pieces, car je croy que notre hoste Vorsthuys doibt venir en commission apres demain en Anvers, pourquoy vous prie de me vouloir en toutte celerité rescripre votre opinion. Car aultrement je crains que estans retourné à Utrecht, vous trouverez (à cause de ceste votre diuturne absence) tant des occupations, fascheries et tant alentour de vous oreilles solicitateurs, quil vous sera à grand peine possible de vacquer à mesdits affaires, ce que paraventure par loisir porriez mieulx faire icy, dautant que nous affaires ou sollicatations quasi cessent juisques à ce quon nous envoye ce quattandons. Quy sera la fin, priant Dieu vous donner vous desires, et prie destre recomandé à monsieur Montsima, mon confrère et amy. Jay tenu hyer longue propos avecq mondit seigneur Dindevelde (lequel derechief ma prié asteur à disner) entre aultres touchant | ||||||
[pagina 100]
| ||||||
vos affaires van de venen et ma promis quil tiendra pour recommandez. Et touchant laffaire de labbé de saint Pol ne scauroit aultre chose que dire, sinon que selon quil luy souvenoit, que larchevesque luy debvroit delivrer la copye de la bulle. Neantmoings jen parleray ce disner plus amplement de ceste affaire, syl vient à propos. En tres grand haste, de Bruxelles, ce 27 de Janvier 1575, stylo communi. Sy vous lettres ont quelque poinctz nous touchants, comme il me semble que mondit frère voeult dire, vous prions de nous en faire participantz. Lentierement votre tres affectioné serviteur et amy, Je vous prie aussy de vouloir faire escripre par votre serviteur ung project dune procuration en Latin pour sire Henry Pieck, quy desire permuter sa vicarie avecq une aultre meillieure. Et comme la sienne est à ma collation comme tresorier, il fauldrat quelle soit resigné à moy, comme entendrez par la lettre de mondit frere, et quil me fauldra envoier procuration sur quelque capitulaer de mes confreres. Les notaires icy ne scavent (?) notre stil ou statutz et usances de faire. Je suys secretement adverty, priant de le vouloir tenir pareillement bien secret, apres lavoir communicqué à mondit seigneur Montsima, que Son Excellence a donné plaine cherge et authorité au commissaire, quy doibt conduire et payer les Espaignolz mutinez, de les faire entrer en quelque bonne ville de pardeça, telle que lui sera ou opportun ou apres nommée, sans exprimer ou nommer ladite ville, de sorte que paraventure ceulx de Nieumegen à bon droict | ||||||
[pagina 101]
| ||||||
et non sans cause on faict que mescripvez, dont tout le monde icy lez prise, et que tous les autres villes lez doibvent suyvre. Vale en haste.
Responce cito cito.
A Monsieur Ladvocat Maistre Floris Thin, mon bon seigneur et amy, au logis de Monsieur de St Bavon, lèz la porte de saint Jehan en Anvers.
Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
VIII.
| ||||||
[pagina 102]
| ||||||
fermement quil nous sera plus necessaire de retourner icy. Pour ceste fois, je desbourseray pour vous la quatriesme part dung ame de vin, qavons eu de Jehan opte Cluyse, faisant x florins, et les maltots ou accises avecq les impostes des deux ames, faisans ensemble xvii fl. xvi st., faisant pour chacun (salvo justiore calculo) iiii fl. ix st. Et avons icy conclu en secrete (soubz vostre bon plaisir) de donner à nostre hostesse (nonobstant que nostre hoste nen veult entendre à rien) xvi florins ou dix daelders pour ung gratuite et quattre florins pour la cuisyne. Il vous plaira nous rescripre vostre intention et advis, afin que puissons garder nostre honneur. Monsieur Uten Eng et Amerongen mont donné ceste leur advis, ne veullans touttesfois rien faire sans vostre dit advis et conseil, comme la quatriesme part vous en touche, ce que je desbourseray pareillement voluntier pour vous. Nostre dit hoste Vorsthuys a differé sa venue en Anvers juisques à ceste sepmaine, car combien que vous lettres me ne fussent pas estez envoyez, jy fusse touttesfois venu seul en mes affaires demain ou apres. Je ne fauldray dapporter tous les copies de mon proces avecq moy, afin que puissons par loisir communicquer densamble et commencher à besoingner. Messieurs Uten Eng et Amerongen et semblablement Vorsthuys et sa femme se recommandent bien affectueusement à monsieur Montsima et à votre bonne grace, priant de ma part destre aussy recommandé à mondit seigneur Montsima, mon bon seigneur et confrère. En haste, de Bruxelles, ce 30 de Janvier 1575, stylo communi, Lentierement votre affictionné serviteur et amy | ||||||
[pagina 103]
| ||||||
Jentens que doctor Leoninus est retourné dicy à Louvain, et quoad pacem et inducias nasciturum ridiculum (murem), cum Hispani easdem adversentur nihilque magis exhorreant; at omnia haec sunt incerta. A monsieur Ladvocat Maistre Floris Thin, mon bon amy, à Anvers, au logis de monsieur de saint Bavon, lèz la porte de saint Jehan en Anvers. Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
IX.
| ||||||
[pagina 104]
| ||||||
gelegentheyt van onse provincie ende dat die jegenwoerdelicke gheen macht heeft by enige extraordinaris maniere Sijne Majesteyt te assisteren, versoucken soude die saecke uytgestelt te werden tot op een bequamer tijt; doch soe civilick, dat zijn Excellencie gheen reden hebben soude jegens U.E. meer verbittert te worden, ende dat wij te dien eynde verstaen souden het advys van denghenen, die wy tonswerts goetwillich gevonden hebben. Waerop wy U.E. vougen voer antwoerde, dat op date voorseyt nyemant van denghenen, die onse saecke gehandelt hebben off daertoe gecommitteert syn geweest, alhier present was dan alleen mynheere die thesaurier Schets, soe die financie noch tot Bruessel es, alwaer mynheere van Berlaymont, een ofte twe dagen voerdat wy die triplycque ontfingen, oick vertogen was ende mynheere die president Viglius gestadelick syn residentie haudt, vermits syn impotentie, sulcx dat wy onse voorscreven saecke met nyemant en hebben connen communiceren dan met mynheere die thesaurier voornoemt, denwelcken wij die resolutie van mynheeren yerst mondelinge verhaelt hebben, dwelcke bij hem gehoert, heeft hem laten duncken, dat die nyet dienen soude dan om Syn Excellentie te meer jegens ons te irriteren, merckelicken, mits dat wy in effecte nyet meer en presenteren dan tgene wy souden willen corten. Waerjegens wy remonstreerden darmoede ende afflictie van onse provincie, ende dat wy in plaetse van verlichtinge dagelicx meer beswaert worden, sulcx dat ons nyet mogelick was enich subventie te doen ende oick gheen redenen vonden, waeromme wy sulcx souden doen, derwylen men ons in geen poincten te wille en wilde wesen, anders dan dat men ons presenteerden, in gevalle van consent, favorabel advis te geven an Sijne Majesteyt omme absolute restitutie te mogen vercri- | ||||||
[pagina 105]
| ||||||
gen, diewelcke wy seyden in dier manieren nyet te begeren, mer liever by forme van justicie gerestitueert te worden, dan in tminste poinct deere van den Staten soude vercort worden ofte bliven, met meer diergelycke, die wy seyden by gescrifte ons overgezonden te syn, om syn Excellencie te exhiberen, op hem begerende dat hy dselve soude willen visiteren, omme van de saecke geinformeert te moegen wesen; twelck hy geerne angenomen ende gedaen hebbende, heeft op huyden geseyt, hoe dat hy ons gescrifte gesien ende gevisiteert hadde, ende soe hy bevandt, dat wij in effecte nyet met allen meer presenteerden dan voorscreven es, hem geensins geraden dochte, dat wij tselve sijne Excellencie souden exhiberen, soe het nyet en soude dienen dan om hem jegens ons te meer te exacerberen, dat hem daeromme ghoet dochte, dat wy dsaecke noch suspenderen ende U.E. van desen adverteren souden, ten eynde sy ander advis oft resolutie souden nemen. Ende soe wy seyden gheen andere commissie te hebben dan tselve te exhiberen, seyde, dat, alsoe wy veele conditien wilde stipuleren, oick van saecken, die over lange ingebrocht waren, ende nyet en presenteerden dan hondert duysent gulden, mits daeran cortende soe veel als die bedrougen, daervan geen rapport te dorven doen, emmers in alle gevallen nyet voer ende aleer hy tselve met mijnheere van Berlaymont, als mede totter saecke gecommitteert geweest synde, en oick met mijnheere die president Vigli gecomuniceert soude hebben, soe hy doch dese Vastelavont dochte naer Bruessel te ghaen. Ende soe wy vuyt desen ende andere propoesten, met den voorseide thesaurier gevallen, wel costen verstaen, dat wij, exhiberende syn Excellencie die voorseyde triplycque, voer dese tijt daermede die saecke nyet vorderen souden, voerdat hij ende | ||||||
[pagina 106]
| ||||||
mijnheere van Berlaymont weder gecommen sullen sijn, ofte emmers dat mijnheere die Thesaurier voornoemt dvoorseide triplycque met mijnheere van Berlaymont ende den president Viglio gecommuniceert sal hebben, twelck noch enige dagen verlopen wil, soe heeft ons ghoet gedocht U.E. van dezen te adverteren. Mitsgaders dat wij nyet ghoet en vinden naer die gelegentheyt van der saecke, dat men die voorseyde triplycque sal exhiberen ende yerst uytstel versoucken naerdat die conditiën affgeslegen sullen sijn. Mer wel, dat men het vuytstel tot op een gelegender tijt, ten minsten totdat men sien sal, hoe die bijcompste opt tractaet van de paix, die cortelick voerhanden is, vergaen sal, yerst versoucken sal, uuyt sulcke middelen, als mijn heere die Domdeecken scrijft ons bij instructie over te sullen seynden. Ofte indien mijnheeren het voorseyde uytstel nyet goed en vinden, mer dsaecke begeren geheel affgedaen te worden, dat sy enich vorder presentatie doen van seeckere somme van penningen, onder die conditiën, bij hemluyden geproponeert, oft sulcke andere, als sijluyden sullen adviseren, des te meer dat, sedert wijluyden onse voorgaende advisen overgescreven hebben, die saecken zeer gealtereert sijn, mits dat sijn Excellencie dpresentatie van xxxviiic m. gulden, bij den Staten van Vlaenderen gedaen, geaccepteert heeft, op alle alsulcke conditiën, als sij die gedaen, ende daerbij sij tot meermael gepersisteert hadden, sulcx dat, behalven die Staten van Utrecht, nu met nyemant van deghenen, die tot die dachfaert van de Generael-Staten bescreven sijn geweest, en resteert te transigeren die petitie anghaende, dan met die van Brabant, die moegelick, verstaen hebbende, dat dpresentatie van die van Vlaenderen geaccepteert es, andere resolutie nemen sullen dan sij tot noch toe gedaen hebben. Soedat die rede- | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
nen, waeromme mijnheeren ghoet gevonden hadden, dat dese saecke voer een tijt vertogen soude worden, eensdeels cesseert. Mijnheeren hebben desen anghaende haerluyder staet ende gelegentheyt te overleggen, dwelck hoewel ons genouchsaem kenlick es, nochtans soe can men die alhier anderen, die die nyet en sien noch gevoulen, qualick persuaderen. Sullen mijnheeren daerbij oeck overleggen, dat die van Vlaenderen onder andere conditiën, consisterende in de redintegratie van haerluyder privilegiën, geobtineert hebben van alle onnotelicke ende vreemde garnisoenen ontlast te sullen worden. Ende dat, soe lange wij nyet en sijn geaccordeert nopende die petitie, men ons niet alleen nyet verlichten mer lichtelicken meer beswaren sal, gelijck wij ons jegenwoordelick vinden rontsomme met Spaengaerden ende Duytschen beswaert ende omcingelt, daervan men gheen verlichtinge heeft te verwachten soelange die saecken aldus staen, ende merckelicken, indien die van Brabant mede accorderen, soe dselve apparentelick gheen minder conditiën stipuleren ende obtineren sullen dan die van Vlaenderen gedaen hebben. Ende sal men in dien gevalle oick op Uwe E. presentatie, die in regardt van tgene dvoorseyde twe Staten geven sullen, zeer cleyn es, te min achten. Op alle twelcke wij met den yersten begeren U.E. antwoerde. Die requeste, die mijn heeren die Domdeecken ons belast heeft over te geven, ten eynde sijn Excellencie gelieve te doen nemen dinformatie in de saecke van de processe, sullen wij met den yersten exhiberen, hoewel schijnt, dat wij weynich daermede prouffiteren sullen ende dat, dsaecke van de petitie gedaen sijnde, die restitutie sonder swaricheyt volgen soude. Eerweerdige, hoechgeleerde, edele, erentfeste, eersame, discrete Heeren, wij bidden God almachtich U.E. te willen bewaren lange welvarende in voerspoet. Ge- | ||||||
[pagina 108]
| ||||||
screven tot Antwerpen, desen viiie February anno 1575, stilo communi.
Bij U.E. goetwillige vrunden ende dienaers,
Superscriptie ontbreekt.
Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
X.
| ||||||
[pagina 109]
| ||||||
tans, dat wij, van hier scheydende, met goede gratie weder thuys commen souden. Waerop wij U.E. vougen voer antwoerde, dat wij, achtervolgende U.E. revocatie, wel bereyt sijn thuys te comen, met het yerste zeecker convoy, dat van hier derwerts gaen sal. Mer alsoe ons nyet en wert geraden, dat wij die triplycq, ons overgesonden, Sijn Excellencie overgeven sullen, ten ware dat wij ten minsten eenen seeckeren somme presenteerden ende dat nutter waere, dat wij souden persisteren het overgeven van de voorseyde triplycque te vertrecken, ten minsten totdat wij sullen gesien hebben, hoe dat die dachfaert, die op de peijs gehouden sal worden, vergaen sal, gelijck wij U.E. des breder bij missive van den viiie van desen gescreven hebben, ende daervan dubbel bij desen gevoucht es, soe en heeft ons nyet geraden gedocht van hier te vertrecken, voer ende aleer wij van U.E. antwoerde op den voorseyden missive ontfangen ende Sijn Excellencie, naer tgene U.E. ons anscriven sullen, enich antwoerde gegeven sullen hebben. Want wij anders beducht sijn, dat Sijn Excellencie ons vertreck qualick soude mogen nemen ende yet swaerders jegens ons ende Uw E. decerneren. Daeromme dat U.E. gelieven sal wel ripelick op de voorscreven missive van den viiie te letten ende te overwegen, in wat pericule wij gestaen hebben ende noch sullen staen, soeverre het tractaet van de peys nyet wel (dat God verhoeden moet) en geluckt, ende ons met den yersten antwoerde daerop laten weten. Voerts nopende dat U.E. scriven, dat mijnheere die Thesaurier voernoemt alleen alhier soude bliven ende tgene resteert te doen solliciteren, tselve en is hij van gheen meninge, gelijck oick nyemant van ons allen gesint es alhier alleen te bliven. Waervan ons ghoet gedocht heeft U.E. te adverteren, dien wij bidden dat God almachtich gelieve te sparen | ||||||
[pagina 110]
| ||||||
lange welvarende in gesontheyt. Gescreven uuyt Antwerpen desen xe February 1575.
Altijt Uw E. getrouwe ende goetwillige dienaers ende vrienden
Overstemt sijnde onderscreven: Floris Thin.
Superscriptie: Aen mijnheeren die van de drien Staten slants van Utrecht ofte die Gedeputeerden van deselven tot Utrecht.
Origineel: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XI.
| ||||||
[pagina 111]
| ||||||
se trouvera par compte ou estatz d'eulx avoir esté payé aux gens de guerre ou aultrement, et dont Sadite Excellence sen remectra audit compte ou estatz, qui sera examiné par ceulx der finances de Sadite Majesté. Se contentant aussy d'acepter le payement de ce qui restera de ladite ayde en renthe, comme ilz offrent, moyennant quelle soit au denier douze, comme vendent aultres Estatz, affin que Sadite Excellence sen puysse tant mieulx valoir.
Et leur donnera aussy octroy requiz pour lever imposte, desquelz personne ne sera francq ou exempt, pour redimer lesdites rentes, sitost quilz auront absolutement accordé; en leur permectant la maniance de la levé dudit imposte, moyennant bon compte à rendre, comme par cydevant en cas semblable a esté faict.
Estant Sadite Excellence mary des foulles et grieffs, que lesdits dUtrecht luy representent, que sont suytes des guerres civiles et intestines et ausquelz Sadite Excellence à son grand regret na sçeu remedier, par faulte de pouvoir par moyen de payement tenir les gens de guerre en discipline.
Et quant à plusieurs conditions apposees à leurdit accord, combien quil semble a Sadite Excellence assez impartinent de mectre tant des conditions à une ayde, et quelle sen pensoit excuser avecq generalle responce, quilz eussent donné à cognoistre leurs doleances et grieffz par request à part, pour y pourvoir selon raison; ceneantmoings, pour leur donner plus de contentement, leur a bien voulu declarer sur lesdites conditions ce que sensuyt:
En priemier lieu: quilz se peuvent bien tenir pour | ||||||
[pagina 112]
| ||||||
asseurez, quelle ne mectra garnison en la ville ou pays dUtrecht, ne soit que la necessité le requiert. Quaint à la garde du chasteau, comme le gouverneur du pays d'Utrecht est chief et pardessus celluy qui est et sera à ce commis, lesdits Estatz d'Utrecht nont prejudice de ce que ung Espaignol y est presentement commis par provision. Ceneantmoings, apres que ces troubles seront quietéz, se donnera ausdits Estatz en cest endroict et endroict les foulles de gens de guerre tout contentement. Que Son Excellence apres leur contentement absolut abolira en leur respect le Conseil des Troubles et remectra touttes les choses y pendantes au Conseil provincial, comme a esté faict en aultres provinces, ayans consenty et furny leurs aydes. Sadite Excellence ordonnera que les rentiers seront payez du domaine de Sa Majesté, tant que le domaine avecq ce temps tant calamiteux y peult furnir. Et semblablement, que ceulx de la ville d'Anvers payeront leurs rentes, tant que lestat dicelle ville comporte, laquelle ville est avecq ce mesme temps aussy reduicte en terme de ne pouvoir payer, ayant deputé commissaires pour y remedier tant quil sera possible. Touchant les privileges et anciennes coustumes, Sadite Excellence entend les leur garder et, monstrant en quoy lon y a contrevenu, le redresser, mais quant aux gouverneurs, mis par provision en aulcunes villes, ayant esté besoing pour la seureté du pays, ne pense en ce avoir esté contrevenue ausdits privileges, neantmoins icelle ostera ceulx, qui pour le present sont ausdits pays, sitost que sans dangier dinconvenient faire se pourra. Endroict les conditions de leur laisser nommer ung recepveur de oultschiltgelt, Hynderdam et Leckendyck, et semblablement que le Doyen du Dom ait lauc- | ||||||
[pagina 113]
| ||||||
torité de convocquer les Estatz en la maison du Dom, à ce propice, et que les clefz et seaulx de la ville soyent laissez au magistrat, estans es mains du chastellain du chasteau, avecq aussy l'auctorité de faire sonner la cloche pour les publications à faire sans communication dudit Chastellain du chasteau, sadite Excellence, ayant entendu que ces poinctz sont esté introduictz longuement devant la venue du ducq d'Alve et quilz ne se sont plainctz, se donne partant de merveille quilz les veullent mesler avecq ce faict de leur ayde. Leur requerant partant den avoir patience, comme auparavant. Bien que, silz en veullent faire remonstrance àpart, icelle y fera regarder, quant, ces troubles passez, on aura plus de loysir. Davantaige sadite Excellence ordonnera au President du Conseil d'Utrecht de ne le mesler plus avant au faict des comptes et aultres affaires desditz Estatz, que sa charge et commission porte, et quil souloit faire auparavant les troubles et la sentence contre eulx rendue. En oultre touchant ceulx d'Ameyden et laccord, en lan xvc trente noeuff faict entre feu de tres-haulte memoire lempereur Charles le Quinct et les Ecclesiasticques d'Utrecht sur la jurisdiction, puisque ce sont matieres de justice, son Excellence les remect à icelle, leur promectant toutte assistence pour y avoir brieffve expedition. Et pour aultant qui touche, que la presente ayde ne soit tiree en consequence et que les Estatz d'Utrecht ne soyent reputes pour estatz patrimoniaulx ny convocquez avecq eulx, mais pour conquiz, comme Gueldres et aultres, aussy que en six ans ne leur seroit plus demandé ayde, Son Excellence nentend que ceste ayde au regard de la consequence leur doibve prejudicier, ne aussy les tenir obligez à plus consentir en six ans, sans qu'elle puisse par ce astraindre Sa Majesté | ||||||
[pagina 114]
| ||||||
de ne leur pouvoir demander ou requerir, si la necessité la pressoit. Ce que ne leur peult aussy, comme non constrains à consentir silz ne veuillent, porter prejudice. Comme aussy son Excellence ne les peult faire ou declairer daultre qualité quilz ne sont, ains les laisser en la meisme qualité, quilz sont esté du temps de feue Sa Majesté Imperiale et depuys du temps de Sadite Majesté Royalle avant ces troubles. Au surplus touchant les contributions et taux, faictz et practicquez par le pays d'Utrecht, des gouverneurs et de ceulx du Conseil provincial et aussy des capitaines des gens de guerre, sadite Excellence leur declaire, que par pure necessité et pour excuser plus grand inconvenient a esté constraincte les souffrir à son regret, esperant, moyennant lassistence de leur ayde et daultres, y pouvoir remedier doresenavant. Finablement quant à la sentence, contre eulx rendue, sadite Excellence sinformera comme ilz desirent, sans le plus differer, et en escripvera apres sestre informee à Sa Majesté avecq son advis, qui sera le plus favorable quelle le pourra donner, selon que icelle trouvera par ladite information la cause disposee. Dont et de tout ce que dessus sadite Excellence requiert aux deputez desdits Estatz, de tenir la bonne main vers iceulx, que icelle peult avoir bonne, brieffve et fructueuse responce, endroict labsolut accordt, de la demande susdite. Comme ilz scavent meismes la necessité presente le requerir, tant pour le service de Sadite Majesté que leur propre bien, tuition et deffence. Faict en Anvers, le xxiiime jour dApvril xvc soixante quinze, apres Pasques. In dorso, met de hand van Bruhezen: | ||||||
[pagina 115]
| ||||||
dApvril, aux deputez de Estatz dUtrecht sur certaines articles et conditions, par iceulx exhibez. Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
XII.
| ||||||
[pagina 116]
| ||||||
fier de Sadite Majesté et de nous ne faciez difficulté, mesmes pour vostre plus grande seureté de ladite indemnité, serons contens de ne lever rien de ce que pourrez accorder a Sadite Majesté, que preallablement ne soyez deschargez de vostre resposition, par ou pourrez faire ce service à Icelle à vostre dommaige. Vous requerant partant ne vouloir refuser à Sadite Majesté icelluy service et promettant, que le tout sera sans aulcun vostre interest. A tant, tres-chiers et bien amez, nostre Seigneur vous ait en garde. DAnvers, le second jour d'Aoust 1575. (Ainsy soubzescript:) Don Luis de Requesens. (et plus bas:) Croonendael. (La superscription estoit telle:) A nos tres-chiers et bien amez, les Estatz dUtrecht ou à leurs Deputez.
Gelijktijdig afschrift: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XIII.
| ||||||
[pagina 117]
| ||||||
gulden, ende overbrengende dezen mit quytancie, tzal hem in zyne reeckeninge gepasseert worden. Actum ut supra, mij present
Lamzweerde.
Ick, Floris Thin, bekenne mitsdezen ontfangen te hebben vuyt handen Louff van der Haer, cameraer van den drien Staten slants van Utrecht, die somme van seshondert vyfftien gulden voor den voorseyden iicxlvi dachgelden. Des ten oorconde hebbe ich dit myn hant onderteyckent op den yersten Septembris ao XVe vyff ende tseventich.
Floris Thin.
vicxv £ van xl grooten.
Origineel: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XIV.
| ||||||
[pagina 118]
| ||||||
mede te onderhalden. Wy sullen gerne gedencken U dat selvige wort restituiert. Uns eyntlichen verlaetende gy dese unse myninge sult achtervolgen, opdat die knechten myts moetwillicheyt nyet vuytloopen und meerderen schaeden voerwenden, doen u hiermede den Almechtigen bevelen. Datum Arnhem xie Decembris 1575. Gilles van Berlaymont.
Superscriptie: Unsen lieven, besunderen, die van den gerechte und die inwoenderen der dorpen Tol und Twael.
Origineel: Rijks-archief te Utrecht. | ||||||
XV.
| ||||||
[pagina 119]
| ||||||
hunluyden gescreven, ende daerbeneffens den laetsten eysch, by zyn Excellencie denselffden gedeputeerden gedaen in de plaetse van den hondertsten, twyntichsten en thienden penninck eertyts hemlieden geeyscht, ende op als rypelick gelet ende gedelibereert hebbende, en vynden nyet geraden, noch oeck heurlieden nyet doenlick om die presentatie van de vyftich duysent guldens, eertyts Synder Excellencie gedaen, te augmenteren ofte te vermeerderen, alsoe zyluiden verstaen, dat zy in sulcker vougen meer zouden presenteeren, dan int beginsell van deser petitie van heurlieden geeyscht es; naedemaell zy over zeecker ende certeyn houden, dat vuyt die probatien, documenten ende scriftueren, by heurluyden eensdeels overgeleyt ende die noch overgeleyt sullen worden, men well bevynden zall, dat verre boven die somme van hondert ende vyftich duijsent guldens, die zy begeren te corten, by die Staten ende litmaten van dien tot profyt van Zijnder Majesteit verschoten ende gegaen is, tot welcke cortinge Zyn Excellencie naderhant den xxiiien Aprilis anno lxxv genoechsaem verstaen ende dselffde geconsenteert heeft. Ende soude oeck vuyt vermeerderinge van deze presentatie oerspronck nemen een ander groot inconvenient, dat die affcortinge nyet en soude accorderen met die specificatie van de verschoten penningen, by den Staten eertyts tot hondert ende vyftich duysent guldens gestelt, waerdoer groote twist ende veele altercatiën apparentelick onder heurlieden geschapen zoude zijn te verrijsen. Persisteren daeromme die voorseyde Staten bij die presentatie van der voorseyde vyftich duysent guldens, dwelcken syluyden tevreden syn boven alle leeninge, schaden ende lasten, soe by die van de geestelicheyt als by den Staten, cameraer, stadt, steden ende dorpen van den lande van Utrecht, soe int generael als particulier, verschoten, ge- | ||||||
[pagina 120]
| ||||||
dragen ende geleden, in claer ende suyver penningen te consenteren, mits daeraen cortende twintich duysent guldens, den heere van Hierges, als stadthouder van den lande van Utrecht, onlancx bij die regierders derselffder stadt, ende noch andere twee duysent gelycke guldens, by die Staten tot notelicke onderhout van Zijner Majesteits soudaten, beyde op affcortinge van deser petitie, beliefft ende geconsenteert, ende dit all op conditien ende voorwaerden, die men cortelick heurlieden gedeputeerden oversenden zal. Wellverstaende, dat sijn Exellentie sall gelieven heurluyden te verleenen brieven van ottroye om zeeckere nyeuwe onderpanden te moegen instellen, op denwelcken men nyet alleen die voerseyde vyftich duysent, mer oeck noch andere hondert ende vyftich duysent guldens sall moegen vynden tot remboursement ende wedergheven van degheenen, dwelcke duerende dese trouble seeckere leeningen tot behoeff van Zijnder Majesteit, ofte tot fortificatie, onderhout van galeyen, opbrengen van wagens ende pionniers, tot onderhout van de soldaten van Fronsborch ende andere veendelen, seeckere benden van peerden ende om diergelyke lasten ende costen te vervallen, groote ende excessive contributiën van penningen opgebrocht hebben, blyckende breder by een seeckere specificatie ende verscheyden scriftueren ende munimenten, aen heurluyden gedeputeerden onlancx overgesonden, dwelcke zy nyet en twyffelen, well doerzien ende ondersocht wesende, sullen monteren ende verre te boven gaan die voerseyde somme van hondert ende vijftich duysent guldens, dwelcke ymmers well behoeren te strecken tot afslach van deser petitie, als die eensdeels gecomen zijn ende eensdeels noch comen sullen tot notoir prouffyt van Zijnder Majesteyt. Ende sijn die Staten voerseyt tevreeden, dat heurluyder gedeputeerden sullen moegen | ||||||
[pagina 121]
| ||||||
met mijn Heeren van der Financie ofte heurluyder gecommitteerden besoingeren op die examinatie van de voerseyde probatien ende scriftueren, dselffde heur Edelheyt exhiberende, ten eynde die Staten, heurluyder oerdeel ende jugement daerop gehoert hebbende, indient die Staten (soe zij nochtans anders verhoepen) nyet en genoecht ofte met heurluyder meyninge nyet en correspondeert, in alsulcken gevallen sullen versoucken, dat zijn Excellentie ofte die van der Financie gelieve yemant in partibus te committeren, die op die swaricheyden, die gemoveert sullen zijn, met die Staten in communicatie sall moegen treden ende bij heurluyden breder onderrecht worden, welcke difficulteyten aldaer by heurluyder gedeputeerden soe bequamelick nyet en soude connen geslecht ende geresolveert worden, gansselick sich betrouwende die voerseyde Staten, dat denselffden commissaris bij hemluyden alsulcke remonstrantie ende bewijs desen aengaende verthoent zall worden, dat men opentlick bevynden sall, boven die voerseyde hondert ende vijftich duysent guldens, noch ongelijck meerder ende excessiver somme bij die Staten en litmaten van dien, tot proffijt van Zijnder Majesteit, verschoten te wesen, wellverstaende tgeene bij die van de Finance ofte heuren commissaris van de verschoten penningen gepasseert sall worden, dat die Staten gehouden sullen zijn tselffde te restitueren dengheenen die sulx toecompt, ende van tgheene bij heurluyden geroyeert sall worden een yeder zijn recht zall moegen vervolgen daer ende alsoe zij te raede vynden zall, alsoe die Staten nyet verstaen heur geoerloft te wesen, ofte eenige macht te hebben om op penningen ofte schaede, bij anderen verschoten ofte geleden, met Zijne Majesteyt te transigeren, ofte dieselffde tot achterdeel van een derde tot proffijt van Sijnder Majesteyt te voegen, ende goede luyden heur | ||||||
[pagina 122]
| ||||||
goet wech te gheven. Ende sullen die gedeputeerden van de Staten vuyt redenen, boven verhaelt, die van der Financie well claerlick connen ende moegen remonstreren, dat die Staten, nyetjegenstaende dat die provincie van Utrecht naeste frontier, jae leggende is midtsen in den brant van dit civyll ende intestijn oerloch ende daerdeur ganselick ende in den gront verwoest, gedesoleert ende bedorven wordt, nochtans die begeerte van Zijnder Majesteyt ende die propositie van Zijnder Excellencie, heurluyden int beginsel van dese petitie voergehouden, in als meer dan voldaen, naegegaan ende voltrocken hebben, meer regard nemende op die groote jegenwoirdige necessite van Zijnder Majesteyt dan op heurluyden cleyne macht ende soberen staet, dwelcke zij in dese presentatie in die waerheyt verre te boven ghaen, ofte op die totale ruine ende bederffenisse van heurluyden provintie, dwelcke rechtevoirt tot alsulcke vuyterste extremite gecomen is, dat zij voertsaen egeen ofte seer qualick middelen hebben, ofte sullen connen gevynden om die ordinaris lasten van de Staten te dragen ende die jaerlicxe renthen te betalen, op heurluyden beleyt ter oersaecke van opgelichte penninghen tot die subventien ende beeden, soe tot behoeff van de keyser Carolo Quinto, hoechloffelicker memorie, als tot Zijnder Majesteyt, in jegenwoirdicheyt onsen aldergenedichsten heere, tot noch toe geconsenteert ende verstrect, all waere oeck, dat Zijne Majesteyt van alle lasten ende contributien die provincie van Utrecht rechtevoert genedelick verdroech ende onbelast liete, gelijck in voertijden die van Atrecht ende omliggende plaatsen, ten tijden van het Franchoysche oerloch, plach te geschieden, ende sijluyden verstaen, dat noch alsnu alsulcken regard gedragen wort ende gelijcke gratie geschiet die van Zuytbevelant ende die van der Tholen, dwelcke | ||||||
[pagina 123]
| ||||||
nochtans geensins alsoe als die van den lande van Utrecht, soe bij die rebellen als bij Zijne Majesteyts soldaten, dagelicx beroeft, vernielt ende totten beenen opgegeten worden, alsoe dat apparentelick geschapen is, soeverre Godt almachtich nyet en gelieve sijn oegen van barmharticheyt neder te slaen ende desen lanckduerigen trouble corts te pacificeren, dat het geheele platte lant van de provincie van Utrecht aper, desert ende als een wildernisse onbewaert sall blijven liggen ende consequentelick die van der gheestelicheyt, den adell, renteniers ende andere goede luyden, die sich nyet en connen sonder die agriculture ende vruchten van den akker gevoeden ofte onderhouden ende aen denwelcken het welvaren van der stadt Utrecht principalick dependeert, deur extreme miserie in grooten getale notelick van hier sullen moeten vertrecken ende sich elders mitter woen begheven. Sullen daeromme die voerseyde gedeputeerden well doen ende suppliceren vuyten naem ende van wegen van de Staten aen mijn Heeren van der Finantie, dat heur gelieve op desen ellendigen ende miserabelen staat van den lande van Utrecht een weynich regardts te nemen, ende favorabelick bij Sijnder Excellencie te intercederen, dat hem gelieve die voorseyde presentatie van de vijftich duysent guldens int beste te ontfangen ende daermede een goet benuegen ende contentement te nemen, ende voertsaen met een goedertieren clementie te tracteren die stadt stede ende lande van Utrecht, dselffde bevrijende van onnotelicke garnisoenen, doertochten, opbrenginge van wagens ende pionniers ende andere gelijcke lasten ende beswarenisse, dwelcke sijluyden duerende dit oirloch nu eenige continuele jaeren tot onverdrachelicheyt geleden ende gedragen hebben ende, Godt betert, noch in jegenwoirdicheyt dagelicx meer ende meer lijdende ende dragende zijn, | ||||||
[pagina 124]
| ||||||
ten eynde die trouwe subjecten ende onderstaten van Zijnder Majesteyt ten laetsten eens heuren asem verhaelen ende vuyt dese lanckduerige miserie ende ellende een weynich respireren moeghen.
Deur bevel van de voirseyde Staten Lamzweerde.
In dorso met de hand van Engelbert v. Bruhesen: 1576. De leste resolutiën, genomen eendrachtelijck bij de drie Staten van Utrecht opte petitieGa naar voetnoot1).
Origineel: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XVI.
| ||||||
[pagina 125]
| ||||||
mede geëmployeert te worden tot dienst ende onderhoudenisse van Zijne Majesteyts soldaten, van dewelcke wij hem beloeft hebben ende beloven bij desen, dat wij hem doen hebben ende leveren sullen behoerlicke acte van descharge van de Financie, ten eynde dselve affgecort ende hemluyden gerembourseert sullen worden van der petitie, die de Staten slants van Utrecht Zijne Majesteyt consenteren sullen, van dewelcke huerluyder gedeputeerden jegenwoerdelick te Hove negotierende zijn. Des tenen oirconde soe hebben wij onse gewoentelicke hantteken hieronder gestelt, op den yersten Martii ao xvc sess ende tseventich. (Ende was onderteekent:) Gilles van Barlaymont. Gecollationeert ende accordeert met de origenele obligatie, geteeckent als boven, bij mij Van der Voort. Superscriptie: Den edelen erentfesten ende vromen joncker Johan Taets van Ameronghen, gedeputeerde van de Staten slants van Utrecht, nu zijnde tot Bruyssel.
Authentieke kopie: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XVII.
| ||||||
[pagina 126]
| ||||||
vader, by tractaet gecomen sijn, seer hebben moeten beswaren by vercoopinge van losrenten, ende dit om te vinden die penningen van den beden ende petitien, die sy Uwe Majesteyts heer ende vader voer ende Uwer Majesteyt naer voermaels geaccordeert hebben gehadt, bedragende ongeveerlick ter somme van omtrent xiiiim £ van xl grooten Vlaems, welcke renten tot noch toe betaelt zyn geweest vuyt seeckere der Staten incomen, eertijts omme sulcke ende gelycke lasten te vervallen ïngestelt ende genompt het outschilsgelt, bedragende op elcke oudtschilt, die van de lantpachten inquam, vier stuvers ende een halven, ende alsulcx in effecte omtrent die negende penninck van tgehele incomen van den platten landen van Utrecht, vuyt welck outschiltgelt men oeck veeltijts gewoenlick was die extra-ordinaris costen ende lasten van de voorseyde Staten te betalen. Nu ist soe, dat die saecke van de landen van Utrecht (Godt betert) ter oersaecke van desen jegenwoerdigen trouble soe seer verlopen syn, dat syluyden die voorseyde jaerlicxe renten in lange niet en hebben connen betalen, eensdeels overmits een groot deel van de voorseyde landen, merckelick dat weylanden syn, in enige jaeren nyet heeft connen gebruyckt worden, soe ter oersaecke van den rebellen als van de soldaten van Zyne Majesteyt, eensdeels overmits dat die huysluyden, die gemeenlick het outschiltgelt vuyten landen van de grontheeren plagen te verschieten, soe seer verarmpt syn, dat syluyden die macht nyet en hebben tselve op te brengen, ende dat zwaer vallen souden sulcx op den gront te verhalen off te executeren, overmits die grondtheeren in den tijt van vier jaeren op eenige oerden nyet met allen ende op eenige seer weynich van haer pachten ontfangen hebben ende alsnoch apparentelick nyet en sullen ontfangen, mits dat het platte lant van Utrecht, | ||||||
[pagina 127]
| ||||||
hoewel groote garnisoenen aldaer leggende syn, nyet alleen van den vianden nyet en wort gevryt off beschermpt, mer dat het veel meer van den soldaten van Uwe Majesteyt beroeft, bedorven, vernielt ende andersins beschadicht wort dan van den vianden, alsulcx oeck dat naulicx een ploecht int velt vrielick mach ghaen, noch tlant met vreden besaeyt ende tcoern te velde gebracht mach worden, dat oeck noch os noch koeye, noch peert, noch vercken, noch schaep int velt mach weyden, sonder genomen te worden, soewel van de soldaten van deen als van dander syde, all tselve toecommende doer die quade ordre ende discipline, die onder den soldaten gehauden wort; waerduer dat verre tmeestendeel van den huysluyden van armoede ende hertsheere gestorven ende veel verlopen syn, alsoe dat bijnae die twe deelen van drie delen van de platten landen van Utrecht ongebruyckt, ongebout, woest, desolaet ende van den huysluyden verlaten leggen, alsulcx dat den ontfanger van den voorszeiden outschiltgelde nyet en vindt, daeran hij tvoorsseyde oudtschiltgelt soude moegen executeren, dan den naeckten grondt. Soedat te deser oersaecke dsupplianten jegenwoerdelick van verlopen renten schuldich syn die somme van omtrent xxviiim £, pryse voorseyt, daervan boven die xiim gelycke £ toecompt den ingesetenen van tSticht van Coelen ende landen van Cleeff, Gulich, Overyssel ende Cuylenburch, die ter cause van dien dagelicx die borgers ende inwoenders van der stadt, steden ende landen van Utrecht arresteren, hauden ende becommeren, alsoe dat syluyden langer die voorseyde landen vryelick nyet en moegen frequenteren. Ende soe jegenwoerdelick van het outschiltgelt nyet incompt boeven tderde part, ende alsulcx qualick die helfte van tgene die jaerlixe renten bedragen, soe en hebben die supplianten gheen mid- | ||||||
[pagina 128]
| ||||||
del omme die voorseyde verlopen renten ende veel min, die noch verlopen sullen, te betalen, ende tensi Godt duer Sijn genade geve, dat dese oorloge cortelick geappayseert worde, oft emmers dat, bij faulte van dien, ander regimente ende ordre gestelt worde over den cappeteynen, hopluyden ende soldaten ende dat haerluyder roverien, dieverien, plonderingen, exactien, concussien ende moetwillicheyden gerefreneert ende belet worde, sall den incomen van den voorseyden outschiltgelde dagelicx minder ende minder werden, soe ten laesten die landen geheel ende all verlaten sullen worden ende desert ende ongebout bliven leggen. Ende soe seer groote apparentie es, dat sulcx cortelick sal gebueren, hebben die supplianten onlancx in deliberatie gestelt gehadt, dat men het voorseyde oudtschiltgelt in 't geheel soude doen casserenGa naar voetnoot1) ende ander middel vinden, om die lasten te betalen, soe den grontheeren te seer swaer vallen soude het outschiltgelt te betalen sonder van haerluyder gronden yet te ontfangen ofte in lange ontfangen te hebben, soe hemluyden noch meer dan te swaer valt te moeten betalen die ongelden van den Leckendijck, Hynderdam, zeedijck, dammen, sluyssen, watermoelens, die noch staen, ende andere diergelijcke wercken, die men nyet verbij wesen en mach, ende dit sonder pachten te ontfangen. Mer dsupplianten, haer betrouwende, dat Uwe Majesteyt vinden sal omme die landen te appaiseren oft emmers duer sijn Raedt van Staet, alsnu tot het gouvernement gecommitteert, alsulcke ordre doen stellen sal, dat die landen gebruyckt sullen moegen worden, hebben voer tbeste geadviseert, dat men alleenlick tot subventie van den outschiltgelde ende suppletie | ||||||
[pagina 129]
| ||||||
van tgene, dat an den ontfanck van tselve te cort compt, tot betalinge van de voorseyde jaerlixe rente seeckere andere imposten instellen soude over die gehele landen van Utrecht, daervan men verhopen soude soeveel in te sullen comen als an den voorseyden renten vuyt den ontfanck van den outschiltgelt gebreeckt, mitsgaders tgene men sal moeten opnemen ende op renten lichten, omme tvoorseyde verloep te betalen. Ende hoewel dat sijluyden souden verhoopen naer rechten genouch geautoriseert te sijn, omme de voorseyde imposten tot betalinge van dese verschenen schulden bij hem selven te mogen instellen, nochtans, omme sulcx te seeckerder te moegen doen ende den onwilligen tot betalinge van dien te mogen constringeren, versoucken sij supplianten seer oitmoedelick, dat Uwe Majesteyt, regardt nemende op den seer soberen ende desolaten staet van den landen van Utrecht, heercommende duer die getrouwicheyt ende gediensticheyt, die sij Uwe Majesteyt geduerende dese trouble ende oeck altijts in vortiden(?) gethoent hebben, gelieve hemluyden te autoriseren omme die voorseyden imposten te moegen instellen, alleen omme te vervallen die voorseyde jaerlixe ordinaris renten met het verloep van dien ter somme voren verhaelt, dat sijluyden oeck, tot het voorszeide verloep te furneren, sullen moegen vercopen losrenten den penninck xvi, xiiii off twaelff, ende lyffrenten op twe lijven den penninck ix, ende op éen live den penninck viii, vii ende vi, mitsdat die penningen, die daervan procedeeren sullen, tot ghenen anderen eynde geemployeert sullen moegen werden ende dat den ontvanger daertoe geëedt sal worden ende dat, soe haest het oudtschiltgelt weder sijn volle loop hebben sal, dselve imposten metter daet cesseren ende affwesen sullen. Duer bevel: Lamzweerde. | ||||||
[pagina 130]
| ||||||
In dorso met de hand van Engelbert van Bruhezen: 1576. Requeste aen den Raet van Staet, om te mogen subvenieren met nieuwe impoosten doutschiltgelt, om de rente te betalen; ende hebben se getransfereert int Franchois ende gepresenteert den xxien May.
Minuut: Rijks-Archief te Utrecht. | ||||||
XVIII.
| ||||||
[pagina 131]
| ||||||
plaetse ende redemptie van den xen ende xxen penninck op alle vercoopinge respectivelick, oick bij den anderen Staten van herwersovere overlanghe geaccordeert, te willen opbringhen die somme van hondert duysent gelycke guldenen ende voorts te willen doen lichten ende collecteren den anderen hondersten penninck, by den anderen voirseyden Staten insgelycx geaccordeert, ingevalle van invasie van eenige armeye formeele, teynde vande sesse alsdan loopende jaeren, die nu geëxpireert zyn sedert die maent van Augusto int voirleden jaer xve vyff ende tzeventich, off in plaetse van dien Syne Majesteyt op te bringhen ende betaelen andere vyfftich duysent gulden, die voirnoemde Staten van Utrecht, nae vele ende verscheyden vergaderinghen ende communicatiën, daerop tsaementlick gehouden ende diversche reysen te Hove daerover gedaen, eyntelyck tevreden syn geweest, in plaetse ende tot voldoeninghe vander voirseyde petitie, Synder Majesteyt te consenteren de somme van vijfftich duysent guldens eens, ten pryse voirseyt, boven hondert ende vyfftich duysent gelycke guldenen, oft soovele min oft meer, als bevonden sal worden by de voirseyde Staten oft lidtmaten van dien by leeninghe ende anderssins tot behoeuff ende prouffitte van Synder Majesteyt geduerende dese troublen verschoten ende opgebrocht te weesen, mits van de voirseyde vijfftich duysent guldens affcortende tgheene des by de regierders der stadt Utrecht ende by hen staetsgewyse aen den heere van Hierges als stadtholder van den lande van Utrecht onlancx daerop betaelt is geweest, ende dat men de resteerende penninghen van de voirseyde vyfftich duysent gulden sal moghen lichten op de obligatie van de voirnoemde Staten, die het interest daervan sullen betaelen naer advenant den penninck xii, ende tzelffde quyten ende afflossen binnen den tyt van vier jaeren | ||||||
[pagina 132]
| ||||||
nae de reductie van de landen van Hollandt, off dat die troubelen int geheel gecesseert sullen weesen, ende dat met partien ende deelen, ende ten minsten met acht duysent guldens teenemale; welverstaende, dat men hen sal accorderen zoowel die jaerlicxse rente als die hooftsomme van de voirseyde penninghen te moghen lichten ende vynden by vercoopinghe van los- ende lyffrenten, soo hooch ende ledich; als sy die nae gelegentheyt des tyts sullen weeten te cryghen, ende op alsulcke onderpandt oft onderpanden als sy dieselffde adviseeren ende goetvynden sullen, van welcke nyemant vry ende exempt en sal weesen, van wat state, conditie ende qualiteyt hy sij, gheestelick oft weerlick, eedel oft oneedel, president ende raiden, cappiteynen, officiers, dienaers ende crychsvolk van Syne Majesteyt; ende indient Syne Majesteyt anders belyeffde, dat tzelffde alsdoen affgetogen sal worden van de penninghen van de voirseyde presentatie, in voegen dat die van den Secreten Raide, Finantien, noch yemant anders eenige provisie hierteghen sal moghen verleenen; ende dat die voirseyde Staten van denselven onderpanden ende van de penninghen, daeroff commende, hebben sullen die vrij dispositie ende handelinge ende tot dyen eynde selffven eenen oft meer ontfangers daertoe deputeren, die dvoirnoemde Staten oft heure gedeputeerde ende nyemant anders daervan reeckening, bewijs ende reliqua doen sullen, om dieselffde, by hen gehoirt synde, alsdan gepasseert ende gesloten te moghen worden; ende zoo die tijden variabel syn, sulcx dat het onderpant, dat huyden goet is, morghen insuffisant soude moghen bevonden worden, dat sy denselven onderpandt oft onderpanden sullen moghen vermeerderen, verminderen, oick int geheel affstellen ende andere in de plaatse stellen ende surrogeren, ende dit al sonder dat sy gehouden sullen | ||||||
[pagina 133]
| ||||||
weesen, eenich ander consent off octroy van Synder Majesteyt daerop te verwerven, mitsgaders oick, dat sy op de voirseyde onderpanden alnoch sullen moghen vynden die hondert vyfftich duysent guldens, bij hem opgebrocht ende verschoten, soo voirseyt is, ende voirts op de andere conditien, hiernae volgende. Te weeten: inden yersten dat men die stadt, steden ende platte landen van Utrecht nyet en sal voirsaen beswaren mit eenige onnotelicke garnisoenen, gelyck tot noch toe in veele plaetsschen geschiet is ende noch rechtevoirt alle die cleyne steden, boven notelickheyt ende haerlyeder macht, soo mit Spaansche als andere soldaten, tot haer uuterste bederffvenisse, belast ende beswaert syn, ende in dit punct principalick regard te nemen op die stadt Utrecht, die Zyner Majesteyt getrouwe gebleven is, als vele omliggende steden affweecken, daer oick acht vendelen borgeren in wapenen gestelt syn, die nachtwachte houden ende oick die dachwachte in der poirten, met die van de gheestelickheyt, den Hove provintiael, Raidt ende andere principaelste van der stadt, daer groote menichte van gheestelickheyt resideert, daer oick seer veel catholicque, soo particuliere als officiers, dieners van Syner Majesteyt, (die) uut Hollandt geweecken syn, hen onderhouden ende daer bovendien Syne Majesteyt een casteel heeft, soodat men hem van de voirseyde stadt sonder enich ander garnisoen wel verseeckert mach houden, twelck hem mitsdien te lichter behoirt geaccordeert te worden, gemerct die groote excessive costen, lasten ende swaricheden, die sy nu continuelick den tijt van neghen jaeren, ende insonderheyt die leste voirleden vier jaeren geleden hebben ende noch onverdrachelick lijdende syn ende, soo verre doir die gratie ende genade Goidts dese troublen nyet cortelincx gestilt en worden, noch voirtaen nootelick sullen moeten lijden, | ||||||
[pagina 134]
| ||||||
sonder dat sy daervan verlicht oft ontlast sullen connen worden, als wesende naeste frontieren, ende liggende midden in den brant van dese civile ende inlantsche oirloghe; ende indien men soude connen bevinden, van noode te weesen eenige garnisoenen in de stede oft lande van Utrecht, tot notelicke deffentie ende beschermenisse van dien te moeten laeten, dat alsdan sulcke orden onder hen gestelt wordt, dat soowel die fortssen, gewelden, concussiën ende exactiën, dwelcke by de gemeene soldaten ende hun beveelhebbers dagelicx geschieden, als uutsettingen, opbrengingen van wagens ende pionniers ende andere ongeregelde ordonnantien, buyten weete ende consente van de Staten bij verscheyden gouverneurs tot nu toe gegeven ende aengericht, moghen cesseren ende nyet meer en geschyeden, ende alsoo men nyet geraden en vyndt tot dienste van Syne Majesteyt die Spaensche cappiteynen ende soldaten van den casteel van Vredenborch te nemen, dat ten minsten alsulcke orden gestelt worde, dat die van der stadt Utrecht verseeckert moghen weesen, dat sy van tvoirseyde casteel nyet beschadicht en sullen worden, ende dat daerdoire ende by assistentie oft hulpe van deselve gheen Spaensche oft andere soldaten, sonder ordonnancie van Synder Majesteyts weghen in der stadt sullen commen; oick dat den Raidt van Troublen mitter daet gecasseert sal worden ende dat men, in soullaigement van de kercken, cloosteren, gasthuysen, heylige gheesthuysen, potten van armen, weduwen ende weesen ende alle andere personen van den lande van Utrecht, die ten achteren syn aen dengheenen, die ter oirsaecke van de voirleden troublen fugityff, gebannen oft geëxecuteert syn, ende die hun achterweesen alnoch onthouden wordt, alle saecken aldaer hangende te renvoyeren voir den Raide provintiael van Syne Majesteyt tUtrecht, | ||||||
[pagina 135]
| ||||||
om aldaer diffinitivelick gedetermineerd ende geëxecuteert te worden, sonder enich vorder renvoy, ordonnerende den rentmeister ofte ontfangher van de confiscatien, sonder advis van Synder Excellentie oft van den voirseyden Raide van Troublen te verwachten, te voldoen tgheene, dat partien bij den voirseyden Raide toegeweesen sal worden, sonder dat op alsulcke sententie eenige surceantie van executie sal moghen verleent worden, al achtervolgende tgheene den Generalen Staten belooft ende den gedeputeerde van de Staten van Utrecht van weghen Sijnder Excellentie mondelinghe aengeseyt is geweest; dat men sal doen betaelen dengheenen, die aen den rentmeester van de demeynen, zoo gheestelick als weerlick, ten achteren sijn, ende opdat tzelffde te bequaemelicker soude moghen geschieden, dat men alle andere extraordinarisse lasten sal doen cesseren ende in surceantie stellen, ter tijt toe die ordinaris renten ende lasten voir al betaelt ende affgedaen sullen sijn, casserende te dyen eynde die nyeuwe gouverneurs, dwelcke tot groote beswaernisse van den lande ende cleynen dienst ende servitie van Sijne Majesteyt onlancx in verscheyden plaetsen, jeghens die oude gewoente, ingestelt sijn, oft ten minsten, soo verre men bevyndt dselve van node te weesen, dat men hen hun daghelicx traictement elders assignere ende sonder achterdeel van de ingesetene van den lande van Utrecht daermede versie; dat oick den voirnoemden Staten gepermitteert worde, dat sij nae die afflyvicheyt van desen ontfangher van den oltschiltgelt, Leckendijck ende Hynderdam, oft ingevalle hij dieselve officien oft eenige van dien soude willen resigneren, hebben sullen die nominatie van sijne successeurs ende dat deselve bij nyemant anders dan bij de voornoemde Staten aengenomen ende toegelaten sullen worden, gelijck sij over lange jaeren, in | ||||||
[pagina 136]
| ||||||
possessie van dien geweest sijn ende alleen bij den lesten ontfangher onlancx overleden, in weerwille van de voirseyde Staten, anders gepractiseert ende mit subtile middelen innegebroecken is geweest; ende alzoo dvoirseyde Staten hen bevinden in meerder subjectie te sijn dan eenige andere Staten oft landen, nyet alleene van nyeuws aengecomen, maer die Sijner Majesteyt van olts aengeërft sijn, te weeten, dat sij nyet en moghen vergaderen sonder voirgaande voirscrevinge van de President oft Raide provintiael aldaer, dat sij oick verlaeten moeten, als sij vergaderen, haer oude gewoenlicke plaetsche, dwelck daertoe seer bequaem is, ende versaemen in de cancelrye van het voirseyde Hoff, alwaer sij alsulcke commoditeyt nyet en hebben om mit malcanderen te spreecken ende somtijden in sware saecken hen te vertrecken, maer die van den Raide meer in de weech sijn ende behynderen, dat sij oick alle resolutien, die in de saecken van de Staten genomen worden, terstont den President overleveren moeten, twelck in gheen andere Staten oft landen van herwertsovere en geschiet, dat denselven Staten toegelaten worde, dat sij voirtaen sullen moghen beschreven worden bij heuren Domdeecken alleen, als hooft van de voirseyde Staten, gelijck van outs plach te geschieden, ende dat sij sullen moghen vergaderen in haer oude gewoenlicke plaetse, staende bij die Domkercke, weesende daertoe seer propys ende bequaem, als hebbende haer vertreckcameren, daer die van 't Ridderschap, die van der stadt Utrecht ende die van de cleyne steden apart met elcanderen sich moghen beraden ende delibereren, wel eertijts tot dyen eynde met groote costen gebout ende opgericht, sonder dat men oick gehouden sal weesen, den President oft die van den Raide voirseyt eenige resolutie, bij den Staten genomen, over te bringhen, alzoo, het landt van | ||||||
[pagina 137]
| ||||||
Gelre onder die obedientie van Sijnder Majesteyt nu onlancx gecommen sijnde, die parthyen ende tweedrachten, dwelcke eenighe periculen van oproerten souden moghen hebben causeren, nu gantschelick versweenen ende vernyelt sijn ende bij seeckere experientie van veel jaeren, ende principalick ten tijde van dyerste troublen van den jaere xvc sess ende tsestich, doe men sich op het casteel van Vredenborch seer qualick mochte verlaten, als weesende in de handen ende macht van den Prince van Oraingien, doen ter tijt heuren stadsholder, claerlick bevonden is, dat die ingesetenen van der stadt, steden ende landen van Utrecht Zijne Majesteyt soo getrouwe ende toegedaen sijn geweest, als eenige andere ondersaten van sijne oude patrimoniale landen, ende daeromme die redenen ende oirsaecken, waerdoire sulcx weleer bij den grave van Hoochstraeten jeghens het tractaet van de translatie van de temporaliteyt ingebroecken is, nu ter tijt geheel ende al sesseren; ende alzoo oick, boven dese voirseyden redenen, Sijne Majesteyt wel behoirde in aenschouw van de groote diensten, zunderlinghe getrouwicheyt, onspreckelicke costen, lasten ende swaricheden, dewelcke den voirseyden Staten Zijne Majesteyt gedaen ende verthoent gehadt ende geleden hebben van tbeginsel van dese troublen ende noch rechtevoirt bethonende, dragende ende lydende syn, hen van nyeuws eenige previlegiën te accorderen, gelyck men bevindt, in alle oude ende nyeuwe cronycken, in regard van alsulcke verdiensten, by verscheyden cooninghen, prinschen ende oversten aen heure getrouwe ondersaten dickwils mildelick gegeven ende vergunt te weesen, als men oick verstaet nu rechtevoirt eenige andere steden alsulcx verleent te syne, als te min swaricheyts te maecken om in dese voirseyde puncten den Staten van Utrecht te believen ende denselven | ||||||
[pagina 138]
| ||||||
te accorderen twelck hen van rechte weghen toecompt ende van outs altyt geobserveert is geweest, oick aengemerct, dat gheen Domdeecken, die het hooft van de Staten is ende de voirseyde verscrijvinge doen soude, in possessie gestelt mach worden, tensy hy Syne Majesteyt aengenaem sy ende sulcx verworven hebben Zyne Majesteyts bryeven van placet, gelyck ditselve oick van de anderen deeckenen geobserveert wordt, alzoo dat men uutet tgheene voirseyt is claerlicken can bemercken, dat desen drye voirseyden articulen, om redenen boven verhaelt eertyts ingebrocht, nutertyt gantschelick noodeloos sijn ende anders nyet en opereren dan een specie van diffidentie tusschen Sijne Majesteyt ende sijn getrouwe ondersaten; gelijck oick in gelijcke manieren nyet sonder groote redenen sich beclaecht die magistraet der Stadt Utrecht, dat hem wel eertyts benomen syn die slotelen, om te geracken bij die stadts-seghelen, dwelcke berusten onder den cappiteyn van Vredenborch ende telcker reyse, als die van node hebben, aen hem moeten vereysschen, ende daerbeneffens oick nyet en moghen doen luyden die stadtsclocken, om nootelicke publicatie te doen, sonder te hebben voirgaende consent van den Hove van Utrecht ende den voirszeiden cappiteyn van Vredenborg, welcke beswaernisse weleer oick om redenen voirseyt ingebrocht ende nutertijt superflue ende nergens toe dienende is, dat tzelve gecasseert ende te nyette gedaen worde, ten eynde syluyden, die meer dan eenige andere landen, Syne Majesteyt subject, voir deselve geleden ende haer getrouwicheyt beweesen hebben, ymmers nyet meer servyl en syn, maer gelycke liberteyt ende vrydom genyeten moghen, alzoo oick nu onlancx die president van den Raide provintiael van Utrecht pretendeert op de reeckeninge van den oltschiltgelt seeckere nyeuwicheden metterdaet | ||||||
[pagina 139]
| ||||||
te willen inbringhen, te weeten, om te ontfanghen de acquicten, die liachen te houden ende te casseren die geloste rentebrieven, tot groote merckelicke prejuditie van de preëminentie ende gerechticheijt van den Domdeecken in der tyt, diewelcke van ouden tijden tot nochtoe sulcx, als hooffden van de Staten, gepleecht ende gedaen hebben, alzoo dat nyet alleene gheene voirsaeten van desen jegenwoirdigen Domdeecken in de possessie van desen oyt by eenige voirgaende presidenten geturbeert en syn geweest, maer oick desen Domdeecken, synen voirsaet noch int leven wesende ende doir sieckte ende syn qualick varen op dese reeckeninghe nyet comparerende, int bysitten ende presentie van mr. Hippolitus Persyn, den lesten president voir desen, dese gerechticheyt als Vice-Domdeecken, sonder eenige contradictie van yemanden, meermaels geuseert ende geëxerceert heeft, ende want dvoirszeide president, hiermede hem noch nyet contenterende, oick hem vermeet doir vigeur van synder commissie, spreeckende alleen op hem, als commissaris van 't oltschiltgelt te willen siten over die reeckeninge van den Hynderdam ende Leckendijck ende den tyt prefigeren nae synder belyefften, wanneer men die drye voirseyde reeckeningen doen sal, oick al buyten usantie ende exempele van alle syne voirsaten, dwelcke hem dese twee leste reeckeninghen nyet onderwonden en hebben, als dwelcke altyt gestaen hebben tot volle dispositie van de Staten, behalven dat uut die reeckencamer van Hollant eenen commissairis ter audientie van deselve altyts geseten heeft, waermede sij alsnoch wel tevreden syn, dat daeromme den voirseyde president bevolen worde, dat hy hem van alsulcke ongewoenlicke nyeuwicheden, verdragende synder commissie, van den oltschiltgelt nyet vorder en extindere, noch ter cause van dien en pre- | ||||||
[pagina 140]
| ||||||
tendere meer te eyschen, noch over ander reeckeninghe te staene, dan die selve commissie met haer bringende is ende syn voirsaten die nagegaen ende geüseert hebben, ende dit mede achtervolgende den teneur van de provisionele restitutie, den voirseyden Staten by de Conincklycke Majesteyt onlancx gegunt ende verleent, dwelcke opentlick inhout, dat men die Staten sal laeten volghen ende genyeten algundt syluyden voir date van der cassatie derselver Staten plegen te useren ende gebruycken; oick dat den voirnoemden Staten verleent worde een acte van in ses jaeren naestcommende mit gheenderhande petitie meer belast te worden, alzoo gelycke acten in voirtijden hen altijt gegunt sijn geweest, blijckende uut het registre van de Staten, doen die landen van Utrecht in fleur ende alle welvaert waren, ende sy met xviii, xx, xxii, xxiiii ende ten hoochstens met xxviii duysent guldens, binnen eenen seeckeren tijt van jaeren op termynen optebringhen, pleghen te voldoen ende te volstaen, waeruyt men wel bemercken can, hoe swaer ende importabel hen vallen sal het opbringhen van dese jeghenwoirdige excessive petitie, dwelcke men sal moeten vynden in dese extreme ruyne ende desolatie van de stadt, steden ende lande van Utrecht, op groote ongewoenlicke imposten van eetbare ende drinckbare ware ende alle andere nootdrufticheyt van de gemeynte, diewelcke nochtans by sich selven doir een exhorbitante ende ongehoirde dierte, overmidts die naegebuerte van de landen van Hollandt ende die andere rebellen, seer qualick alhier te bekomen is, gelyck tot anderen tijden alle frontierplaetsen in tijt van oirloghe plach te geschieden ende sy by verscheyden ende langhe supplicatien, hun armoede ende soberen staet int langhe te kennen gevende, meermalen geremonstreert ende verthoont hebben; ende alsoo men den voirseyden Staten in de yerste | ||||||
[pagina 141]
| ||||||
antwoirde, dese petitie aengaende, genouchsaem gepresenteert heeft, te doen nemen informatie op het proces ende naevolgende sententie, jeghens die Staten by den hertoghe van Alve gemoveert ende gepronuntieert, hebben dieselve Staten oitmoedelick gebeden, dat men mitten yersten dvoirseyde gelofte effectuere, alzoo de Staten huere oude gelooff ende credit nyet en sullen connen recouvreren, noch nae huere begeerte Zyne Majesteyt heur gewoenlicke bijstant ende secours doen, soolanghe dvoirseyde sententie nyet gecasseert ende syluyden nyet puerlick ende int geheel gerestitueert sullen syn; biddende voirts dselve Staten, dat Syne Majesteyt soude gelieven hun consent ende accord taccepteren ende de conditien voirseyt, dwelcke weynich int getal ende in redenen, recht ende billickheyt naer hun beduncken gefundeert syn, hen gratieuselick te gunnen ende toe te laeten, tot een cleyne recompense, soulaigement ende vertroostinge, eensdeels van de groote, sware, onverdrachelicke lasten, schaden ende swaricheden, by hen eenige continuele jaeren geleden, ende eensdeels oick voir die singuliere observantie ende getrouwicheyt, Syne Majesteyt altyt gethoont ende beweesen, gelyck syluyden oick alsnoch presenteren ende bereyt syn hierinne ten uytersten toe te willen volharden ende tzelve nae heure macht ende vermoghen tot allen tijden te continueren: Mijn Heeren van Conincklijcke Majesteyts Raide van Staet, gecommitteert totten gouvernemente-general van dese erff-Nederlanden, gehoirt hebbende trapport van den consente ende accordt der voirseyden Staten van Utrecht ende hebbende sulcx voir aengenaem ende den voirnoemden Staten daervan bedanckende, hebben tzelve in den naem ende van weghen Synder voirseyde Majesteyt aengenomen ende geaccepteert, aennemen ende accepteren by desen, in den veughen ende manie- | ||||||
[pagina 142]
| ||||||
ren voirseyt. Ende aengaende die voirdere conditien, hierboven int lanck verhaelt, ende yerstelycke aengaende die ontlastinghe van garnisoene, en sal in de stadt ende lande van Utrecht egheen garnisoen geleyt worden, ten ware dat die notelickheyt tzelffde vereyschte, ende indien men van noode bevindt, eenige garnisoenen in de steden oft landen van Utrecht, tot nootelicke deffensie ende beschermenisse van dien, te moeten laeten, sal voirtaen sulcken orden onder hemlyeden gestelt worden, dat zoowel die fortssen, gewalt, concussien ende exactien, dye by de gemeene soldaeten ende hun beveelhebbers dagelicx geschieden, als opbringinge van wagens, pionniers ende andere ongeregelde ordonnancien, buyten weete ende consente van de Staten aengericht, geëxcuseert ende verhoet sullen worden, sooverre als eenichsins moghelick wordt. Ende beroerende tgarnisoen van den huyse ende slote van Vredenborg, want alnoch nyet geraden en is uyt denselven huyse ende slote het Spaensch garnisoen te verlegghen, dese troublen geduerende, sal daerinne sulcken orden gestelt worden, dat die van de stadt Utrecht verseeckert ende van tvoirseyde slot nyet beschadicht en sullen worden, ende dat duer heure hulpe ende assistentie egheene Spaensche oft andere soldaten sonder ordonnancie van Sijne Majesteyt oft sijnen voirseyden Raide van State, gecommitteert totten gouvernement-generael van dese landen, oft andere gouverneurs, die Sijne Majesteyt daertoe seynden sal, binnen der stadt commen en sullen. Ende tot volbringingen van tgheene des den voirnoemden Staten belooft is geweest aengaende d'abolitie van den voirseyten Raidt van Troublen, mitsgaders trenvoy van de saecken, hangende onbeslicht in denselven Raide, sullen de voirnoemden van den Raidt van State, in naem ende van weghen als boven, renvoyeren ende | ||||||
[pagina 143]
| ||||||
verseynden aen den voirseyden Raide van Utrecht alle saecken, processen ende materien, alnoch hangende onbeslicht in den voirseyden Raidt van Troublen, om bij hem bekent, beslicht, gevreyt ende geëxecuteert te worden, nae uutwijsen van de rechten, costuymen ende usantien van Utrecht, verbiedende ende interdicerende die van den Raide voirseyd van de Troublen daervan voirder kennisse oft judicature te nemen oft hem meer daermede te wynden, maer sullen daermede laeten gewerden die van den voirseyden Raidt van Utrecht. Ende belangende die betaelinghe van degheenen, zoo gheestelick als weerlick, die aen den rentmeester van de demeynen van Utrecht ten achteren sijn, sullen dselve betaelt worden, soovele als dieselve demeynen van Utrecht in desen benauden ende calamiteusen tijt tselffde sullen moghen verdragen. Ende ten eynde dat sulcx te bequaemelicker soude moghen gebeuren, sal men doen cesseren ende in surceantie houden alle extraordinairise renten ende lasten, ter tijt toe, dat ordinairise renten ende lasten betaelt ende affgedaen sullen sijn, casserende te dyen eynde dye nyeuwe gouverneurs, onlancx in verscheyden plaetschen ingestelt, oft ten minsten, soo verre bevonden wordt dieselve gouverneurs van noode te weesen, sal in dien gevalle hun tractement elders geassigneert worden. Ende voir soovele als aengaet het stellen van den rentmeester oft ontfangher van het oltschiltgelt, Hynderdam ende Leckendijck, ende mede, dat de Domdeecken die Staten soude moghen doen versamen ende dat int huys van den Dom, daertoe geappropieert ende met groote costen gebouwet, oick dat sij die resolutie van de Staten nyet meer en souden moeten overleveren in handen van den President aldaer, ende daertoe die sleutelen, nu berustende in handen van | ||||||
[pagina 144]
| ||||||
den casteleyn van Vredenborch, wederomme aen de magistraet gelevert souden worden, ende dat oick hen toegelaten soude weesen sonder consent van den voirseyden casteleyn de clocke te meughen luyden, sal men hen dienthalven laten doen ende gebruycken, gelijck van ouden tijden ende voir de compste van den voirnoemden hertoghe van Alve geüseert is geweest, ende nyettemin, indien daerinne eenige veranderinge van noode ware, sullen die voornoemden Staten sulcx apart moghen verthoonen, waerinne nae redenen versien sal worden. Ende annopende den voirnoemden President van Utrecht op tstuck van reeckeningh ende andere saecken van de Staten, sal denselven President bevolen worden, hem nyet voirder te moyen oft onderwinden met der voirseyden reeckeninghe ende andere saecken van de Staten dan synen last ende commissie en verdraecht ende dan hy oft syne voirsaeten voir de troubelen ende die sententie, jeghens den voirnoemden Staten van Utrecht gegeven, en plach te doene. Ende aengaende van hen binnen ses jaeren van gheenderhande petitiën meer te belasten, en sal men hen nyet verbonden houden binnen de voirseyden ses jaeren meer te consenteeren, sonder nochtans den voirseyden tyt van ses jaeren te cunnen limiteren, noch oick Syne Majesteyt te verobligeren egheenen voirderen eysch hen te moghen doen, zooverre den noode Syne Majesteyt daertoe dronghe, gelyck oick tzelffde hen nyet geprejudicieren en can, als niet gedwongen synde daerinne te consenteren, zooverre sy daertoe nyet en willen verstaen. Ende voirts nopende dvoirseyde sententie oft vonnisse, jeghens die voirnoemde stadt van Utrecht gegeven, men sal terstont ende sonder vorder vertreck die informatie daerop doen nemen, sooverre die alreede nyet genomen en is, ende sal daernae aen Syne Majesteyt geschreven ende | ||||||
[pagina 145]
| ||||||
tadvis, by derselver begheert, overgesonden worden, twelck soo favorabel weesen sal, als men nae deselve informatie ende dispositie van de saecken doenlick bevynden sal. Aldus gedaen te Bruyssele, den...... dach van Junio xvc sessentseventig.
In dorso: 1576, Copie de l'acceptation de layde dUtrecht.
Kopie: Rijks-Archief te Utrecht. |
|