Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 1
(1877)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 391]
| |
Deductie van de Regeering der stad Utrecht, betreffende haar recht om eigenmachtig belastingen te heffen.
| |
[pagina 392]
| |
Exchijnsen altijd, onbekroont van jemandGa naar voetnoot1), vermeerderd sijn geworden, na tijds geleegentheyd, en zo als de Raad der Stad heeft geoordeeld te convenieeren. Zo vind men al in den jaere 1342 den wijnzijs; en in den jaere 1364, des dingsdag na den dertienden dagGa naar voetnoot2), werden gemeld die meerzijsenGa naar voetnoot3), alse die botterzijs, die grauwertenzijs, die merszijs, die hudezijs, die zeezijsGa naar voetnoot4), de oude en nieuwe wantzijs, den hoppenzijs, den bier- en wijnzijs; en verder den houtzijs, molenzijs, oeftzijs, kalkzijs, zoutzijs, turfzijs, jmbrouwerszijs en tonnengeld, en nog anderen meer, doorgaans in de oude Registers aangeteekend. Welke zijsen alle jaaren voor dat jaar ofte voor een maand wierden verkogt, zo als uyt de verpagtboeken en rekeningen te sien is, en die ook door den Raad vermeerderd of verminderd wierden, zo als op meenigvuldige plaatsen te vinden is; onder anderen in den bovengemelte jaere 1364. Dat den Raad, Oud en Nywe, hadde goedgevonden te verminderen den botterzijs, die marszijs, die hudezijs, die zeezijs ende oude en nieuwe wandzijs, als mede den hoppenzijs, die molenzijs ende die gruetzijs, blijvende de wijnen bierzijs, also men die nog niet ontbeeren mogte; en weder somtijds verhoogd, zo als weegens den moolenzijs blijkt uyt de buurspraaken, gehouden 's maandags na Lichtmisse 1444, en den bierzijs den 22. May 1479. Ja ook geheel afgeschaft, zo als blijkt van den moolenzijs, vrijdags na Agnitis 1417. Selfs is door den Raad dikwijls aan deese en geene persoonen vrijheyd of exemptie gegeven. Ten blijke dat het des Raads zijsen waaren, en dat zij zulks mogten en konden doen, zo is vrijheyd van den bierexchijns gegeeven aan den Bischop zelfs, maandag na | |
[pagina 393]
| |
Dimissionis Apostolorum 1489. Ten blijke, dan denselven sonder dese vergunning verpligt was te betalen. Aan de vijf-zuster-huyzen is de vrijheyd der zijsen bepaalt donderdag na Remigii 1444, alsmede aan alle geestelijkheyd op St. Agnieten dag 1501. Aan den Domproost voor een voeder Rhijnsche wijn dinsdag na Aegidii 1502. Zijnde zulks ook geschied ten tijde van Keyser Carel V aan desselfs soldaten den 16. Julij 1543. Ja aan Keyser Carel selfs, wanneer hij het Guldevlies in dese stad vierde, 17 December 1545. Ten bewijse dat het zelfs onder sijn Regeering des stads exchijnsen gebleeven waaren. Het soude te lang vallen ende ook de attentie verveelen, indien men tot dese klare zaaken meer bewijsen wilde bijbrengen, hoewel deselve wel voor handen en in gereedheyd zouden zijn; dog werd zulks voor als nog onnodig geoordeeld, te meer, dewijle deselve exchijnsen hebben gesubsisteert door zoo veele eeuwen heen, en tot den jaere 1748 bij de stad rustig en vreedig zijn bezeeten ende genoten, en derhalven heeft de Vroedschap een immemoriale possessie. Het soude wel waar konnen sijn, dat door troubles van oorlog ofte overheering en overmagt, deze of geene vrijheeden en geregtigheeden minder sijn genoten ofte in ruste geexerceert; maar de troubles ofte overheering cesseerende, is den Raad altijd weederom gekomen in desselfs oude regt, hetwelke de Vroedschap doed verhopen, dat haar ook nu niet zal worden betwist, 'tgeen deselve soo langen tijd en met volle regt bezeeten hebben. Dat het in den eersten opslag wel eenigsints bedenkelijk zoude konnen voorkomen, waarom de stad Utrecht in vergelijkinge van steeden der andere Provincien zig oudstijds zo veel regt heeft konnen aanmatigen. Maar een iegelijk, die de constitutie onser Provincie, in veelen opsigten met die der anderen Provincien verschillende, onderzoekt ende begrijpt, zal wel haast ontdekken, dat het | |
[pagina 394]
| |
regimen van deselve geheel anders bestaat, en dat de stad van Utrecht, zijnde de hoofdstad des Gestichts, geensints is te stellen onder de autoriteyt van de twee voorstemmende Leeden, als met en neevens haar de souverainiteyt uytmakende. Gelijk ook de Heeren van de twee voorstemmende Leeden geene swarigheyd hebben gemaakt zig te declareeren nog onlangs, namentlijk in haar Eds Deductie, op het subject van jurisdictie, in dato den 27. Julij 1730, luydende: dat de ‘twee voorstemmende Leeden, conjunctim met de Vroedschap der stad Utrecht, alleen uytmaken de souverainiteyt deser Provincie’, als blijkt uyt de Statennotulen van den 27. Julij 1730. Tegens dewelkeGa naar voetnoot1) de Stad zig voortijds wel met regt gesteld heeft, als men wilde impositien zetten op waaren en koopmanschappen van derselver stad, gelijk blijkt uyt de Resol. van den 16. Novemb. 1576. Gelijk zij ook zig geopposeert heeft tegens de verpagtinge van het ketelgruyt, volgens den inhoude van de Resol. van den 22en April 1555. Zijnde wel gebeurd dat er geconsenteert is bij den Rade in de Publicatie bij de Staaten verzogt op het aanbrengen en alienatie van de Geestelijke hare goederen, dog onder die expresse protestatie, dat de Regeerders deser stad niet en verstaan, dat de Staten eenige jurisdictie binnen dese stad ofte vrijheyd competeerd, en dat de stad daar inne blijven zal in haar geheel en onverkort hare geregtigheeden, verzoekende hier van acte alvoorens de publicatie gedaan werde. En dat alles om dat aan de Staten geen jurisdictie in de stad competeerd, volgens Resol. van den 6, May 1580. Ja selfs mogten de Ridderschap en de Heeren van den Hoove niet gequotiseert worden bij de Staten, maar bij den Raad der stad, volgens Resol. van den 3. Junij 1578 (vide etiam Matth. de jure glad. pag. mihi 578). Gelijk ook die Burgermeesteren, Scheepenen en Raad der | |
[pagina 395]
| |
stad Utrecht onder de Regeering van Keyser Carel, op de doleantien en querelen der Praelaten ende Ecclesien en de gemeene Ridderschap, als representeerende de twee eerste Staten der landen van Utrecht, zig beklagende dat die van de Stad voors. seer vermetelijk (zo sij zeyden) zig presumeerden te ordonneeren en te disponeeren over geestelijke en waereldlijke, vrije en onvrije, deselve belastende, bijsonder buyten consent en de beschrijvinge van deselve, alles contrarie haare regten, privilegien ende gewoonten hen voir en namaals verleend, zeggen: dat die van de Geestelijkheyd en bijsonder die van de Ridderschap, die altijd subject sijn geweest ende gestaan hebben onder 't gebod en policien van de stad als simpele borgers, niet bewijsen sullen dat die voorsz. ordonnancie ende klokluydinge, bijsonder in de punte daar zij zig van doleeren, alse van den bierexchijns, wijnchijns, vleyschijns, vischchijns, meelchijns ende andere chijnsen in de voorsz. ordonnancie benoemd, hare vrijheyd, exemptie ende privilegien als in hare doleantie geroerd staat, te kort gedaan is. Ende ook die vorige twee Staten en zullen niet bewijsen, dat zij ooyt verschreeven zijn omme consent te geeven in 't ordonneeren ende statueeren van eenige ordonnantien des stads policien, chijnsen en diergelijken aangaande. Ende in der waarheyd hebben die van de stad, voor de translatie des Bisdoms, magt gehad ordonnantien, overdragten, slijtingen, beleydingen en anders te mogen maken, die policien, exchijnsen, neeringe ende welvaard deser stad aangaande, waar inne die van de Geestelijkheyd in 't geene hoir aanginck, ook die van der Ridderschap, als ondersaten van dese stad, hen na gereguleerd ende die selve geobedieert hebben gehad, zo dat daar geen contradictie insonderheyd plag te vallen. Als aangaande die verhoginge van die wage ende die turfchijns, die gedaan soude zijn buyten wil en consent van de tween Staaten voorsz. Die van der Stad zeggen: | |
[pagina 396]
| |
dat zij die voorschr. verhoging altijd gedaan hebben bij hen selven. En alschoon de souveramiteyt over de geheele Provincie bestaat uyt drie Leeden, waar onder de stad Utrecht ook is, zoo heeft deselve Stad echter particulierlijk seer grote vrij- en geregtigheeden, dewelke aan weynige steeden competeeren, en die aan en voor haar zo veel te nodiger sijn, om daar door te vinden ende te voldoen aan het behoef en nodige kosten tot onderhoud van hare grote extensie, grote publique gebouwen, seer hoge muuren, sluysen, bruggen en straaten &c., mitsgaders het onderhoud van eene zo beroemde Academie, benevens de predikanten ende scholen, mitsgaders de swaardrukkende last van de Aalmoeseniers Camer. Ende zoude het tegengestelde impliceeren eene grote en onbegrijpelijke ongerijmtheyd, also de klijndere steeden van de Provincie selfs ook daar van jouisseeren. Dat onder anderen tot Amersfoord als particuliere stads exchijnsen bekent sijn, en bij de Regenten tot stads behoefte genoten is, het provenue van een exchijns op de bieren, de wijnen, 't grutten-, ellengeld, huyden exchijns, cramerije en hoppen scheepel, 't zout, gemaal, gebrande wijnen, 't waaggeld, voor 't branden van den duyst, grutters-, lanteerngeld, item van de brouwers, de vleeschexchijns, NB. den impost op den turf met schut- en straatgeld, waarschijnelijk ten deele al ingevoerd als Amersfoord nog een Heerlijkheyd op zig selfs was, sonder dat men gevonden heeft dat tot het arresteeren van zulke middelen ooyt octroy of consent van de Staten versogt of verleend is, of dat daar omtrend immer eenige oppositie gemaakt is. In tegendeel, na dat zo wegens 't gemis van de exchijnsen en des stads portie in de gecombineerde jmpositien, aan de Vroedschap der stad Utrecht uyt het provenue van de tauxatie (op een manier aan Uwe Doorl. Hoogheyd bekend) was toegesegd twee en twintig in yder honderd guldens, - Zo is te dier oorsake, zonder eenige | |
[pagina 397]
| |
haesitatie aan die van Amersfoord geaccordeerd vijf en twintig uyt yder honderd guldens. Dat de klijndere steeden apparentelijk al mede op die selfde voet zullen worden getracteerd; dat selfs aan de Gerechten ten platten landen, tot het allergeringste dorp incluys, de faculteyt word gelaten, om over de opgezeetenen en jngelanden van hun district sodanige lasten om te slaan en uyt te zetten, als zij nodig hebben tot onderhoud van kerken, torens, bruggen, sluysen en andere publique gebouwen, en tot betaling van verdere particuliere polders- en dorpslasten. 't Is wel waar dat die omslagen en uytzettingen worden gebragt ter Camere van de Provinciale finantie, om aldaar gezien en op derselver advis bij de Gedeputeerde Staaten geadprobeerd te worden; hoewel maar heel selden gebeurd, dat daar inne eenige alteratie of correctie word gemaakt. Dat ten dien opzigte wel een reden te vinden is, die in de stad en steeden geen plaats heeft, geconsidereerd de exchijnsen, die de steeden bezitten, alleen worden gevorderd over de borgers en inwoonders van de stad en vrijheyd van dien, daar de omslagen, die ten platten lande werden gedaan, sonderling van de reëele lasten, die over de morgentalen werden uytgezet, ook gaan over landerijen, competeerende niet alleen de opgezeetenen van 't district, maar ook aan Collegien en andere eygenaars, die in de stad en steeden en selfs buyten de Provincie resideeren en t' huys hooren. Behalven dat er ook altijd, en met reeden, wat onderscheyd gemaakt is en ook behoorde te blijven tusschen het regt, gezag en directie van de Regenten in de steeden en van de Geregtspersonen ten platten lande. Dat ook klaarlijk te sien is, dat stads exchijnsen nog van eene geheele andere natuur sijn als die impositien, dewelke naderhand, zo bij de Staaten als de Stad sijn ingewilligt, en vervolgens gecombineerd zijn, en waar inne Staaten en Stad yder hunne portie hebben na mate dat elks im- | |
[pagina 398]
| |
posten voor de combinatie hadden gerandeerd bij separate verpagtingen, sonder dat hier door de oude stads exchijnsen ofte de verhogingen van dien met de gecombineerde impositien zijn vermengd geworden. Uyt al hetwelke ook volgd, dat het invorderen, verminderen of vermeerderen van de oude stads exchijnsen niet behoeft te geschieden met concurrentie van de andere Leeden, die geen aandeel hebben in die exchijnsen en bij de collectie ook geen praejudicie konnen lijden. Te min, omdat het provenue van dien zoude strekken in mindering van de twee en twintig per cento de stad toegelegd, uyt het rendement van de hoofdelijke tauxatie, wegens het gemis, zo van de particuliere stads exchijnsen als van stads portie in de gecombineerde impositien. Dog indien er beter middel was te vinden, het soude de Vroedschap seer aangenaam sijn, en waar omme zij ook een alternatif verzoek aan Uwe Hoogheyd heeft gedaan, om, so 't mogelijk was, voor te komen, dat door verder verloop des tijds en bij manquement van de nodige penningen tot redres, de stad niet in groter verval, last en schulden zoude geraken. En indien men geen gegronde vreese hadde, dat de hoofdelijke tauxatie niet soude voldoen aan de verwagting en het nodige behoef, soude het gedaane versoek tot het collecteeren der stads exchijnsen niet geschied sijn. Welke vreese niet imaginair maar waarlijk zo is: want van den beginne af aan heeft men konnen bemerken, dat de tauxatie zoo veel niet zoude rendeeren, om tot een satisfactoor remplacement te dienen. En dat de tauxatie ook met geen mogelijkheyd zoo veel als voorheen de verpagtingen zoude konnen opbrengen, niet omdat deselve niet na behoren gedirigeerd is geworden; want het sal altoos in tegendeel blijken, dat deselve met groote soigneusheyd en oplettentheyd is geschied en met groten ijver en assiduiteyt is agtervolgd, een werk so moeijelijk als ongewoon. Want men stelle eens voor | |
[pagina 399]
| |
een regel, dat dewijle de tauxatie geschied om daar door te hebben en te verkrijgen een aequivalent ofte remplacement van de afgeschafte pagten, zoo kan met geen regt of reeden iemand gevergd worden bij tauxatie meerder te geeven als hij voorheen (gedurende de verpagtingen) verschuldigd is geweest. De voornaame luyden en de fatsoenelijke borgers, die, nadat hun 't gewigt van de saake met allen ernst was voorgehouden, als luyden van eer en probiteyt hebbende opgegeeven wat sij ten tijde van de verpagtingen pleegen te verschuldigen, hebben beswaarlijk tot hoger som konnen worden getauxeerd, hoewel zulks in veelen opsigten nog al merkelijk is geschied, en wel sodanig, dat er veele doleantien ende oppositien uyt te verwagten zijn, in zoo verre dan namentlijk ten opsigte van Regenten, officianten en geschikte borgers zoude men konnen vertrouwen, dat door de tauxatie en augmentatie wel ruym zo veel staat in te komen, als ten hunnen reguarde de verpagtingen hebben gerendeerd. Maar de mindere jnwoonders, in welkers reguard de Heeren Commissarissen aanleydinge ontfangen hebben om derselver opgave te verhogen, al is 't schoon dat hun opgeven verdubbeld en selfs nog hoger aangeteekend is geworden, zoo is te dugten dat ten dien opzigte merkelijk zal worden verloren. Oneyndig meer is het betrekkelijk tot de geringe Gemeynte, die verre het grootste getal uytmaakt, en welke menschen voorheen de impositien van het geene sij consumeerden, hebben verschuldigd en moesten betalen, hetselve ook ongevoelig hebben betaalt, telkens bij elke consumptie als bij stuyvers en penningen, en die nu ook onmagtig of onwillig zullen zijn om een meerdere somma teffens te betalen, als zijnde gewoon yder dag te verteeren hetgeene zij winnen, en veeltijds hun spijs en drank den geheele week als op den borg halen en op zijn best | |
[pagina 400]
| |
eens ter weeke betalen, nu seer beswaarlijk tot die gewoonte zullen konnen worden gebragt, om dagelijks of weekelijks zoo veel weg te leggen als zij nodig zullen hebben om de termijnen van de tauxatie te betalen, hoe prompt ook deselve sullen werden uytgehaald. En als men tegens dese geringe luyden middelen van dwang of executie zal willen in 't werk stellen, zo zullen er zoo veel goederen in het huys niet werden gevonden, om er de kosten van de executie uyt goed te maken. Ten tweede, zo voege men hier bij, dat binnen Utrecht omtrend vijftien honderd, zo enkelde personen als geheele familien van de armbesorgers bedeeld worden; als nu die familien (die doorgaans rijk van kinderen sijn) door malkanderen op drie personen gereekend worden, kan men gissen, dat er ten minsten vier duysend menschen van de aalmoessen leeven, die ten tijde van de verpagtingen alle mede tot de impositien, en insonderheyd tot die van genever, brandewijn en het gemaal hebben gecontribueerd, en waar van nu bij tauxatie niet te haalen zal zijn. Waar bij nog accedeerd de studenten op de Academie alhier zijnde, ten grootsten deele, als mede de in guarnisoen leggende militie, welkers Officieren selfs (mogelijk met geen fondament) sustineeren dat sij voor hare personen, en anderen voor hare geheele familien behoren vrij te zijn. Het gemis van de passagiers en vreemdelingen is mede seer considerabel, dewijle in de stad van Utrecht weekelijks seer veele huysluyden ter markte komen, en ook veele notable opgezetenen van het platte land, dewelke veel consumptie maken en sig van allerlije noodwendigheeden voorzien, en daar en boven sijn er het geheele jaar door verscheyde publique markten, insonderheyd van de paerden, dewelke considerabel zijn en door veele buytenluyden en selfs fatsoenelijke luyden gefrequenteerd worden, gelijk ook bijna het geheele jaar door de beestenmarkten, zoo van mageren als vette beesten gehouden worden, en dan | |
[pagina 401]
| |
nog een jaarlijkse markt of kermis, die veertien dagen duurd, en meesten tijd seer frequent is. Op welke tijden en plaatsen seer veel sterken drank boven gemeld geconsumeerd word. Buyten en behalven de vreemdelingen, die uyt de meijerije van 's Hertogenbosch, Munsterland en van elders in dese Provincie komen, in de tijd wanneer het gras gemaayd en het koorn gewied moet worden, en wanneer ander boerewerk, gelijk als ook in de turflanden overvloedig te doen is, dewelke tegens het najaar of den winter wederom na haar land vertrekken en gedurende haar verblijf in de Provincie mede pleegen te contribueeren, waarvan zij nu geheel gelibereerd zullen zijn. Men voege hier ook eens bij de gelegentheyd van de Stad, om uyt Duytsland en andere Quartieren komende, na Holland en elders te verrijsen en wederom van daar door deselve na boven te vertrekken, het zij met schuyten ofte met rijtuygen, dewelke seer menigvuldig ten dien eynde alhier gebruykt worden, en waar door veele luyden van rang en aansien met een kloek gevolg van domestiquen alhier eenigen tijd uytrusten, ende de logementen beneficeeren en meer consumptie maaken als een gemeen inwoonder. Het was wel te wenschen geweest, dat men al vroeger in staat hadde konnen zijn om met fondament de klagten of vertoog te konnen doen, maar zulks is geensints mogelijk geweest, also op den 15. October 1748 het placcaet is gearresteerd en den 17en daar aan volgende gepubliceerd, en op den 13en November zijn de Commissarissen versogt hoe eerder hoe beter met de tauxatie een aanvang te maaken, waar op den 27en Novemb. met de omschrijving begonnen is, en is in agt dagen geschied, sonder eenig huysgezin over te slaan. Dit gedaan zijnde hebben de Scribaas de lijsten in ordre gebragt en de biljetten ingevuld, tot het welke, om derselver veelvuldigheyd en groot- | |
[pagina 402]
| |
heyd van de Quartieren, wel drie weeken heeft moeten werden besteed. De tauxatie is begonnen den 23en December 1748 en heeft moeten duuren tot in het laatste van Januarij 1749. Waar op de geformeerde manualen aanstonds zijn overgeleverd ter Camere van haar Ed. Mog. Derhalven kan een ygelijk wel bevroeden, dat de Commissarissen, Capiteynen en verdere Borger-Officieren haar in desen seer vigiland en met de grootste spoed hebben geaqquiteerd van de post haar opgelegd, en het is kennelijk dat deselve voor- en nademiddag selfs tot in den laten avond zig met allen ijver bezig hebben gehouden. Zijnde het geen ligt werk geweest een zoo nieuwe zake, waar aan de voorouderen niet gedagt konnen hebben, daar alles zoo veel eeuwen heen op een andere wijse geschied was, in ordre te brengen. En men heeft reedenen om te geloven, dat in veele andere plaatsen dese sake nog so verre niet ten eynden is gebragt. En werd ook vertroud, dat het remplacement op verschijdene plaatsen ook zoo gemakkelijk niet zal gevonden worden. Behalve dat bij dese gelegentheyd ontdekt is, dat de impositien op de consumptie in Utrecht meer, na de proportie, bedraagd, als in een van de andere Provincien, en sonderling als in de Provincie van Holland. Uwe Hoogheyd gelieve zig nu eens te herinneren, dat jegenswoordig onder de ordinaris inkomsten der stad ter somma van f 52993.18 begrepen sijn, de inkomsten van de vier Praebendaten van Ste Catharijnen, dewelke in de partage van de stad gekomen zijnde, al aanstonds zijn geëmploijeerd tot het soutien van de Academie en derselver jaarlijkse inkomsten tot f 1200 daar toe sijn besteed, en tot welkers behoef jaarlijks moet werden betaald een somma van f 23333.14, en dat tot het betaelen van de predikanten en scholen vereyst word een somma van f 27381. Waar toe door de respective Capittelen niet meerder ge- | |
[pagina 403]
| |
furneerd word als de somma van f 16100, schoon dat deselve volgens de Resolutie en Contract tot groter contributie verpligt zoude kunnen worden. Het innekomen van de Posterijen, geaffecteerd tot maintien en steun van de Aalmoeseniers Camer, is ook onder die bovengemelde inkomsten gerekend, schoon deselve met de ordinaris inkomsten van die Camer geentsins konnen voldoen aan de noodwendigheyd, zulks dat nog eene notable somma daar bij uyt de Thesaurie gevoegd moet worden. Welke last nog swaarder sal worden, indien de somma van f 8000, jaarlijks door de Provinciaale Compagnie aan die Camer voor rekeninge van de stad betaald, mogte komen op te houden door desselfs dissolutie, alsoo het octroy aan die Compagnie door mijn Heeren de Staten voor den tijd van dertig jaren verleend in den jaare 1720, met den jaare 1750 zal komen te expireeren. Wij derven Uwe Hoogheyds hoogwigtige occupatien niet langer ophouden met onse vertogen, dog verhopen dat wij het verzoek, door onse Gecommitteerdens aan Uwe Hoogheyd gedaan, om met den eerste May aanstaande bij collecte te mogen doen invorderen onse oude stads exchijnsen, onder den afslag van het provenue in de twee en twintig ten honderd van de generaele tauxatie, en onder offerte van onse leeden van de Vroedschap op derselver tractementen te beswaaren met een convenable somma jaarlijks, gunstiglijk zullen erlangen, verhopende, door alle de aangewende menagien en dese middelen, in staat te zullen zijn om aan de behoeftens te konnen voldoen en alles aan te wenden wat tot vermeerdering van welstand en bloey, neeringe en hanteeringe van de borgerije en verdere ingezetenen van dien soude konnen strekken, en hetselve, onder Uwe Hoogheyds goede Regeeringe en wijs beleyd, als getrouwe Burgervaderen met allen ijver te behertigen. |
|