Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 1
(1877)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |
Harangue in de vergadering van haar Hoog Mog. gedaan door den heer Onno Zwier van Haaren, ten tijde wanneer door de Raad van State en corps de petitie voor den jaare 1747 ter vergadering van haar Hoog Mog. is overgebragt.
| |
[pagina 370]
| |
eygen selfs iets ondernam, maar die gewoon was sijne altijd voorsigtige en wel geconcerteerde mesures met succes te volvoeren, en die daardoor het volmaakt vertrouwen van sijne troupen hat verdient. Wij betuigden onse welgemeende vrees, dat de omstandigheeden, waarin de oude en natuurlijke Geallieerdens van den Staat sig doenmaals bevonden, haar buyten staat souden stellen om aan ons op de behoorlijke tijd de nodige hulp te kunnen toebrengen, ingevalle de troupen van den Staat in de Nederlanden of ingevalle de Republicq selve schielijk wierd aangetast. En, Hoog Mog. Heeren, hoe verre ook onse gissingen en vreese voor het toekomende mogten schijnen te gaan, de uytkomste heeft deselve maar al te veel beandwoort. Zedert die tijd heeft een eenige, of ongelukkige, of qualijk geconcerteerde campagne ons doen sien evenementen, die onse vrije voorvaderen sekerlijk nooit hebben kunnen denken, en die wij van harten wenschen, dat onse nakomelingschap niet sal gedwongen zijn te moeten geloven. Zedert die tijd is het weinige dat van onse Barriere en al hetgeen van de Oostenrijkse Nederlanden tusschen den Ocean en de Maas nog overschoot, in handen van de Kroon Vrankrijks vervallen, daaronder de sterkste vestingen van Europa, somtijds na weinig, somtijds na geen de minste resistentie. Zedert die tijd zijn ses en dertig batts, elf esqs en meer dan twee geheele compagn artillerie, alle van desen Staat, door de vijanden krijgsgevangen gemaakt. Zedert die tijd hebben seven en negentig vaandels en standaarten van de troupen der Repnblicq de kerken van Parijs verciert, sonder dat de bewaarplaats van U Hoog Mog. tropheen met een eenig vijandelijk vaandel of standaart is vermeerdert. Zedert die tijd zijn hondert vier en negentig metaale stukken geschut, sonder nog de ijsere te rekenen, alle | |
[pagina 371]
| |
van desen Staat, bij verscheyde gelegendheeden verloren, daaronder onse veldartillerie tweemaal in eene campagne. Want, Hoog Mog. Heeren, wij tellen niets op als hetgeen van dit jaar alleen is verlooren; alle dese rampen zijn de vrugten van maar een eenige campagne; alle deese verliesen (sonder nog die te rekenen, die de kortheyd des tijds ons niet toelaat hier aan te haalen) heeft den Staat geleden in minder dan negen maanden, een saak die so ongelooflijk voorkomt, als ze in der daad maar al te waar is. En als of de vergramde Hemel van voornemen was alle desselfs zwaarste oordeelen teffens op onse hoofden uyt te storten, heeft de Goddelijke Voorsienigheyd behaagt in deese so bekommerlijke tijden uyt het midden van U Hoog Mog. weg te neemen dien wijsen Minister van Staat,Ga naar voetnoot1) wiens seventigjarige ondervinding een altijd seker baken en licht aan U Hoog Mog. gewichtigste deliberatien verschaften, wiens weldoen en wiens menslievende, wiens altijd egaal caracter hem de veneratie en liefde van iedereen had gegeven, wiens wijsheid en bovenmenschelijke voorsigtigheid hem de admiratie en de eerbied van alle buytenlandsche Hoven had verdiend. Een verlies, Hoog Mog. Heeren, so groot, dat men waarlijk met reden soude mogen wanhoopen, dat hetselve ooit of oit soude kunnen werden herstelt, zo niet U Hoog Mog. vaderlijke voorsorge en ijver voor het gemeen, en reets van te vooren, en nu wederom die importante post so waardig hadden vervult. Dog, Hoog Mog. Heeren, het is tijd dat wij overgaan tot hetgeen het voornaamste voorwerp is van onse komste in dese illustre vergadering; het is tijd dat wij aan U Hoog | |
[pagina 372]
| |
Mog. overgeven de generale Petitie en Staat van Oorlog voor het aanstaande jaar, met versoek dat U Hoog Mog. deselve ten spoedigsten aan de resp. Provincien gelieven te laaten toekomen, verseldt met die ernstige aanmaningen, die het tegenwoordig netelachtige tijdsgevrigte vereyscht, en U Hoog Mog. gewoone wijsheyd buyten twijffel aan haar sal dicteeren. Want de toestand daer de Republicq sig in bevindt, kan niet wel gevaarlijker zijn; sij is genoeg [gelijk] aan deselve, als waarin men sig alhier in het jaar van 1702 bevond, en U Hoog Mog. is bekent hoe seer onse vaderen die toestand toen ter tijd apprehendeerden, en dat met veel reeden niettegenstaande aan haar nog de vier volgende groote ressources overig waaren gebleven: vooreerst, dat alsdoen geheel Europa, van het Alpische gebergte tot aan de Noordcaap toe, of vriend en medehelper van den Staat was, of sodanige Geallieerden, daar niets van was te vreesen; Ten tweeden, dat alsdoen tot afwending van het publicque gevaar voor het tegenwoordige en het neemen van de nodige maatregelen tot het verkrijgen van een solide en honorable vrede voor het toekomende alle de harten en handen der Regenten eenparig waaren; Ten derden, dat alsdoen de finantien van de Republicq in eenen bloyenden staat waaren en het publicq credit ten toppunt geresen door het vertrouwen dat een iegelijk had in de Regering; Ten vierden en eyndelijk, dat alsdoen onse legers, gecomposeert uyt de beste en braafste Officieren van geheel Europa, wierden geleyt door den Hartog van Marleboroug, de eerste en gelukkigste Generaal van sijn tijd, en daar en tegens die der Franschen door onkundige, onervarene en onbequame Generaals, die een bovenleggende factie met geweld ten Hove had ingedrongen, tot beoginge van haare particuliere insigten en sonder eenige consideratie | |
[pagina 373]
| |
van den dienst van de Souverain of van het gemeen, en die niettegenstaande hare sigtbaare en bekende onbequaamheyd en daardoor veroorzaakte dagelijkse verliesen van legers, steeden, fortressen, gaarnisoenen, standaarten, vaandels, magasijnen en artillerie, nogtans op de hartnekkigste en teffens belachelijkste wijse seer lang wierden gemainteneert en in het opperbevel gecontinueert. Wij willen gaarne aan de hoog wijse penetratie van U Hoog Mog. overlaaten om te oordeelen of de ressources van de tegenwoordigen tijd (schoon het gevaar ten minsten hetselfde is) even groot zijn, als die van 't jaar 1702, en zo zulks niet mogte zijn, twijffelen wij geensints of U Hoog Mog. sullen haare exhortatien aan de provincien evenaaren aan het reets daar zijnde en alle momenten toeneemende quaad, en aan de Bondgenooten met de levendigste couleuren voortestellen die naakte en ongeveinsde afbeelding van de omwentelinge, die de dierbare panden van Godsdienst en Vrijheid dreygen, dewelke de Raad de eer heeft op heeden aan U Hoog Mog. overtebrengen. Ons blijft vervolgens niets meer over, Hoog Mog. Heeren, als van harten te wenschen, dat het den Almogende God, die reets meermalen dese Republic, wanneer se op den oever van haar verderf was, door wonderwerken heeft geret, mag behaagen nogmaals door het behouden van den Staat aan de gansche aarde te toonen, dat sijne sterke hand in het allerminste in kragt niet is vermindert. Wij hebben de eer ons verder tot de generale Petitie en Staat van Oorlog te gedraagen, en deselve hiernevens aan U Hoog Mog. over te geven. |
|