Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .xlij. Capittel.

1

⁺ENde hy bracht my wt, inden buytensten voorhof, teghent Noorden, onder de Cameren, die tegen de timmeragie, die aenden Tempel stont, ende teghen den Tempel Noordwaerts laghen.

+ A vers 1

2

Der welcker plaetse hondert ellen lanck was, vander dueren aen teghent Noorden, ende vijftich ellen breet.

3

Twintich ellen waren tegen den binnensten voorhof, ende teghen dat plaueysel inden buytensten voorhof, Ende dertich ellen vanden eenen hoecke totten anderen.

4

Ende binnen voor de Cameren was een plaetse, thien ellen breet, voor de dueren der Cameren, Dat lach alle teghent Noorden.

5

Ende bouen dese Cameren waren ander engher Cameren. Wandt de ruymte op de onderste ende middelste Cameren, en was niet groot.

6

Wandt het was drie Cameren hooch, Ende en hadden noch-

[p. 67v]

tans gheen Pilaernen gelijc als de voorhouen Pilaernen hadden, Maer sy waren slechs op malcanderen geset.

7

⁺Ende den buytensten voorhof was omuanghen met eenen muer, daer de Cameren aen stonden, die was vijftich ellen lanck.

+ B vers 7

8

Ende de Cameren stonden aen malcanderen, oock vijftich ellen lanck, aenden buytensten voorhof. Maer de ruymte voor den Tempel, was hondert ellen lanck.

9

Ende onder voor de Cameren was een plaetse Oostwaerts, daermen wt den buytensten voorhof ghinck.

10

Ende aender mueren vant Oosten aen, daer waren oock Cameren. Ende daer was oock een plaetse voor, ghelijck voor de Cameren teghent Noorden.

11

Ende het was alle gelijc metter lengde, breyde, ende al datter aen was, ghelijck als daer bouen aenden anderen.

12

Ende Suydwaerts waren ooc effen alsulcke Cameren, met haer dueren. Ende voor de plaetse was de duere teghent Suyden, waer toe datmen coemt vander mueren die teghen den Oosten leyt.

13

⁺Ende hy sprack tot my: De Cameren Noordtwaerts ende de Cameren teghent Suyden, teghen den Tempel, die behooren tot dat Heylichdom, waer in dat de Priesters eten, als sy den HEEre offeren dat alderheylichste offer. Ende sy sullen de Alderheylichste offeren, Te weten, Spijsofferen, Sondofferen, ende Schuldofferen, aldaer in legghen. Want het is een heylighe plaetse.

+ C vers 13

14

Ende als de Priesters daer in gaen, soo en sullen sy niet weder wt dat Heylichdom gaen, inden buytensten voorhof, Maer sy sullen te voren hare cleederen, daer sy in gedient hebben, inde selue Cameren aflegghen: Want sy zijn heylich. Ende sy sullen hare andere cleederen weder aen trecken, Ende als dan buyten onder tvolck gaen.

15

Ende doen hy dat huys gantsch van binnen ghemeten hadde, doen bracht hy my wt aen de Oostpoorte, ende hy mat van de selue ouer al rontsom.

16

Tegen het Oosten mat hy vijf hondert roeden lanck.

17

Ende teghent Noorden mat hy oock vijf hondert roeden lanck.

18

Desghelijcx teghent Suyden, oock vijf hondert roeden.

19

Ende doen hy quam teghent Westen, mat hy oock vijf hondert roeden lanck.

20

Alsoo hadde de muere, dien hy ghemeten hadde, int viercant op elcke syde rontsom, vijf hondert roeden, Op dat dat heylighe van dat onheylighe onderscheyden ware.