Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .xxxj. Capittel.

¶ Iob schrijft hemseluen de hoochste vromicheyt ende onschult toe, ende dat alleen wt dier oorsaken, om dat hy hout dat wt Godts voorsichticheyt ende wille den mensche alle straffingen toecoemt, niet wt zijn verdiensten. Indien dat soo niet en ware, so hinck Gods voorsichticheyt aen onse wercken, dwelc onmogelijc is, ende der godlijcker wijsheyt te na gaen soude.

1

⁺ICk heb een verbont gemaect met mijnen ooghen,^† dat ick niet en soude achten op een maecht.

+ A vers 1

† Eccl. 17.a.42. Matt. 5.d.28.

2

Maer wat gheeft my Godt van bouen te loone? Ende wat erffenisse de Almachtige vander hoochten?

3

En soude niet billijcker die ongherechte sulck ongheluck hebben? Ende een misdadighe alsoo verstooten worden?

4

^† En siet hy mijne weghen

† Prou. 5.c.21 Iob. 34.c.22.

[p. 196v]

niet^* ende tellet alle mijne gangen?

* Iob. 14.b.16.

5

Heb ick ghewandelt in ydelheyt, oft heeft mijnen voet ghehaest tot bedroch?

6

So wegemen my op eender rechter waghe, soo sal God beuinden mijne vromicheyt.

7

Heeft mijnen ganck geweken wt den wege, ende mijn herte mijnen ooghen na geuolcht, ende isser yet in mijnen handen becleeft?

8

So moet ick sayen, ende een ander ete het, ende mijn gheslachte moet wt ghewortelt worden.

9

^† Heeft hem mijn hert laten verwecken tot eenen wijue, ende hebbe ick voor mijns naesten duere gheloert?

† 2.Reg. 12.b.9.

10

Soo moet mijn wijf van eenen anderen ghescheynt worden, ende ander moetense beslapen,

11

^+* Want dat is eenen laster ende een misdaet voor de Rechters.

+ B vers 11

* Deut. 22.c.22.

12

Want dat ware een vyer dat totten verderuen toe verteerde, ende alle mijn incomen wt wortelde.

13

Heb ick veracht dat recht mijns knechts oft mijnder maerten, als sy een sake teghen my hadden?

14

^† Wat wilde ic doen, als hem Godt op maecte? Ende wat soude ick antwoorden, als hy besochte?

† Luc. 16.a.3.

15

Ende heeft hem die oock niet gemaect, die my in mijns moeders lichaem maecte?

16

Ende heeft hem inden lijue effen also wel bereyt? Heb ick den armen hare begheerte ontseyt, ende de oogen der weduwen laten versmachten?

17

^† Heb ick mijnen bete alleen gheten, ende en heeft die Weese daer ooc niet af geten?

† Esai. 58.b.7.

18

Want ick heb my van mijnder ioncheyt op, als een vader gehouden, ende van mijnder moeder lichaem aen, heb ic gheerne getroost.

19

^* Heb ick yemanden sien vergaen, dat hy gheen cleet en hadde, ende den armen sonder decsel laten gaen?

* Esai. 58.b.7.

20

⁺En hebben my zijne siden niet gesegent, doen hy vanden vellen mijnder lammeren verwermt wert?

+ C vers 20

21

Heb ick mijn hant aen de Weesen gheslagen, de wijle dat ic my sach inder poorten macht hebben te helpen?

22

So valle mijn schoudere vanden scouderbeene, ende mijnen arme breke af vander pijpen.

23

Want ick vreesde Godt, als een ongeualle ouer my, ende en coste zijnen last niet verdraghen.

24

^† Heb ick dat gout tot mijn toeuerlaet gestelt, ende totten goutclompen gheseyt:

† Luc. 18.c.23.

25

Mijne troost? Heb ick my verblijt, dat ick groot goet hadde, ende mijne handt alderhande verworuen hadde?

26

^† Hebbe ick dat lichte aenghesien, als het clare lichtede, ende de Mane, als sy volle ginc?

† Deut. 4.c.19. Sapien. 13.a.2.

27

Heeft hem mijn herte heymelijck laten becouten, dat mijnen mont mijne handt custe?

28

Welck ooc een misdaet voor de Rechters is. Want daer had ick Godt mede versaect van bouen.

29

^* Heb ick my verblijt alst mijnen viant qualijck ghinc, ende hebbe my verheuen, dat hem ongheluck betrapt hadde?

* Prou. 17.a.5.

30

Want ic en liet mijnen mont niet sondighen, dat hy zijnder sielen eenen vloeck wenschte.

31

En hebben de mannen in mijnder hutten, niet moeten segghen? O wildet God, dat wi van zijnen vleesch niet versaet en werden.

32

^+† De gast en moester niet buyten blijuen, maer mijne duere dede ick den wandelaer open.

+ D vers 32

† Hebr. 13.a.1. Rom. 12.b.13. 1.Pet. 4.b.9.

33

Hebbe ick mijne schalcheyt als een mensch bedect, dat ic heymelijck mijne misdaet verborghe?

34

Heb ick my laten grouwelen voor de groote menichte, ende heeft my de verachtinghe der maesschappen, af geschrickt? Ick bleef stille, ende en ghinck niet ter dueren wt.

35

Wie gheeft my eenen verhoorder, dat de Almachtighe mijn begheerte verhoore? Dat yemant een boec schreef van mijnder saken:

36

Soo wilde ickt op mijne schoudere nemen, ende my ghelijck een Croone om binden.

37

Ick woude dat ghetal mijnder ganghen te kennen gheuen, ende ghelijck een Vorste wilde ickse voortbrenghen.

38

Sal mijn Lant tegen my crijschen, ende zijne voren met malcanderen weenen?

39

Heb ick zijne vruchten onbetaelt geten, ende den ackerlieden dat leuen suer ghemaect?

40

Soo wasse my dijstelen voor Terwe, ende doornen voor gherste.

¶ De woorden Hiobs hebben een eynde.