Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .xv. Capittel.

¶ Eliphas bewijst dat niemant voor Godt onschuldich noch reyn en is, dwelck Iob selue toelaet. Ende daerom hy hem niet en behoort te straffen. Ende daermede beschrijft hy de condicien der Godloosen.

1

⁺DOen antwoorde Eliphas van Theman, ende sprack:

+ A vers 1

2

Sal een wijse man so opgeblasen woorden spreken, ende zijnen buyck met loose reden vullen?

3

Ghy straft met woorden die niet en dooghen, ende uwe reden en is niet orboorlijck.

4

Ghy hebt de vreese laten varen, ende spreect te verachtelijck voor God.

5

Want uwe misdaet leeret uwen mont also, ende hebt vercoren een schalckachtighe tonghe.

6

Vwen mondt sal v verdoemen, ende niet ick: Vwe lippen sullen v andtwoorden.

7

Sijt ghy de eerste mensche gheboren? Sijt ghy voor alle berghen ontfangen?

8

Hebt ghy Gods heymelijcken raet gehoort? Ende is de wijsheyt seluer minder dan ghi?

9

Wat weet ghi, dat wy niet en weten? Wat verstaet ghy, dat niet by ons en is?

10

Daer zijn grijsen ende ouden onder ons, die langer gheleeft hebben, dan uwe Vaders.

11

⁺Souden Gods troostinghen so luttel voor v gelden? Maer ghy hebt noch eenich heymelijc stuck by v.

+ B vers 11

12

Wat neemt v herte voor? Wat siet ghy soo stout?

13

Wat stelt hem uwen moet tegen God, dat ghy sulcken reden wt uwen monde laet?

14

^† Wat is een mensche dat hy reyn soude zijn, ende dat hy gerecht soude zijn, die van eenen wijue geboren is?

† Iob. 4.b.17 9.a.2. 25.a.4. Psal. 143.e.2.

15

Siet,^* onder zijnen heyligen en is niemant onstraffelijck, ende de Hemelen en zijn niet reyn voor hem:

* Iob. 4.b.18

16

Hoe veel meer een mensche, die een grouwel ende boos is, die dat onrecht suypt als water.

17

Ick wilt v condt doen, hoort na my, ende wil v vertellen wat ick gesien heb,

18

Wat de wijse gheseyt hebben, ende haren Vaderen niet verholen geweest en is,

19

Den welcken dat lant alleen ghegheuen is, datter niemant vreemts door hen gaen en moet.

20

^+† De godloose beeft al zijn leefdage, ende den Tyran is tgetal zijnder iaren verborghen.

+ C vers 20

† Ge. 4.b.14.

21

^‡ Wat hy hoort dat verschrict hem. Ende al ist al vrede, nochtans heeft hy sorghe, dat de verderuer come:

‡ Leui. 26.f.36 Iob. 18.a.11.

22

Ende en gelooft niet, dat hy het ongeluc mach ontloopen, ende versiet hem altoos des sweerts.

23

Hy trect wech ende weder na broot, ende hem dunct altoos, den tijt zijns ongelucx sy voorhanden:

24

Ancxt ende noot verschricken hem, ende slaen hem neder als eenen Coninc met een heyr.

25

Want hy heeft zijne hant tegen God wtgestrect ende hem tegen den Almachtigen gesterct.

26

Hy loopt metten Coppe aen hem, ende vechtet hartneckelijck tegen hem.

27

Hy bruyst hem als eenen vetten Balch, ende maect hem [seluen] vet ende dicke.

[p. 193r]

28

Maer hy sal woonen in verstoorden steden, daer gheen huysen en zijn, maer op eenen hoope liggen.

29

Hy en sal niet rijck blijuen, ende zijn goet en sal niet bestaen. Ende zijn gheluck en sal hem niet wtbreyden inden lande.

30

⁺Ongheual en sal niet van hem aflaten. De vlamme sal zijne tacken verdorren, ende door den Adem haers monts hem wech eten.

+ D vers 30

31

Hy en sal niet bestaen, want hy is in zijn ydel duncken bedroghen, ende ydel sal zijnen loon worden.

32

Hy sal een eynde nemen, alst hem onbequaem is, ende zijnen tack en sal niet groen worden.

33

Hy sal afghepluct worden als een ontijdighe druyue vanden wijnstock, ende ghelijck eenen Olijfboom zijn bloemen af werpt:

34

Want de vergaderinghe der geueynsder sal eensaem blijuen, ende dat vyer sal de Hutten verslinden, die ghiften nemen.

35

Hy^† gaet beurucht met ongheluck, ende baert moeyte, ende haren buyc brengt liste.$

† Psal. 7.b.15. Esa. 59.a.4.