Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .vij. Capittel.

¶ Nae dat de stadt getimmert was, soo en werden de poorten niet opghedaen, voor dat de sonne op ghinck.

1

⁺ DOen wy nv de mueren getimmert hadden, hinck ick de dueren, ende de Poortwachters, sanghers ende Leuiten werden ghestelt.

+ A vers 1

2

Ende ick geboot mijnen broeder Hanani ende Hanania, den palleys voochde, te Ierusalem (want hy was een ghetrouwe man ende Godtvruchtich voor vele andere)

3

Ende sprack tot hen: Men en sal de poorten Ierusalems niet open doen, tot dat de Sonne heet worde. Ende alsmen noch arbeyt, soo salmen de dueren toeslaen ende grendelen. Ende daer werden wachters ghestelt vanden borgeren Ierusalem, elck op sine wacht, ende om zijn huys.

4

De Stadt was wijdt van ruymte ende groot: Maer luttel volcks daer in, ende de huysen en waren niet ghetimmert.

5

Ende mijn God gaf my int herte, dat ic de Raetsheeren, ende de Ouersten, ende dat volck vergaderde, om haer te rekenen.

[p. 182v]

^† Ende ick vant een Register haerder rekeninghen,

† 1.Esdre. 2.a.1.

6

Die te voren op gecomen waren wt der gheuanckenissen,⁺ die NebucadNezar de Coninck te Babel wech hadde geuoert, ende te Ierusalem woonden, ende in Iuda, elck in sine stadt.

+ B vers 6

7

Ende waren ghecomen met Serubabel, Iesua, Nehemia, Azaria, Raamia, Nahemani, Mardachai, Bilzan, Mispereth, Bigeuai, Nehum ende Baena. Dit is dat ghetal der mannen vanden volcke Israels.

8

Der kinderen Pareos, waren twee duysent, hondert ende tweentseuentich.

9

Der kinderen Sephatia, drie hondert ende tweentseuentich.

10

Der kinderen Arah, ses hondert ende tweenvijftich.

11

Der kinderen PahathMoab, onder de kinderen Iesua ende Ioab, twee duysent, acht hondert ende achthien.

12

Der kinderen Elam, duysent, twee hondert ende vierenvijftich. Der kinderen Sathu, acht hondert ende vijfenveertich.

13

Der kinderen Saccai, seuen hondert ende tsestich.

14

Der kinderen Benni, ses hondert ende achtenveertich.

15

Der kinderen Bebai, ses hondert ende achtentwintich.

16

Der kinderen Asgad, twee duysent drie hondert ende tweentwintich. Der kinderen Adonikam, ses hondert ende seuenentsestich.

17

⁺ Der kinderen Bigeuai, twee duysent ende seuenentsestich.

+ C vers 17

18

Der kinderen Adin, ses hondert ende vijfenvijftich.

19

Der kinderen Ater van Hiskia, achtentneghentich.

20

Der kinderen Hasum, drie hondert ende achtentwintich.

21

Der kinderen Bezai, drie hondert ende vierentwintich.

22

Der kinderen Hariph, hondert ende twaelf.

23

Der kinderen Gibeon, vijfentnegentich.

24

Der mannen van Bethleem ende Netopha, hondert ende achtentachtentich.

25

Der mannen van Anathoth, hondert ende achtentwintich.

26

Der mannen van BethAsmaueth, tweenveertich.

27

Der mannen van KiriathIearim, Caphira ende Beeroth, seuen hondert ende drienveertich.

28

Der mannen van Rama ende Gaba, ses hondert ende eenentwintich.

29

Der mannen van Michmas, hondert ende tweentwintich.

30

Der mannen van Bethel ende Ai, hondert ende drientwintich.

31

Der mannen vanden anderen Nebo, tweenvijftich.

32

Der kinderen des anderen Elam, duysent, twee hondert ende vierenvijftich.

33

Der kinderen Harim, drie hondert ende twintich.

34

Der kinderen Iereho, drie hondert ende vijfenveertich.

35

Der kinderen Lodhadid ende Ono, seuen hondert ende eenentwintich.

36

Der kinderen Senaa, drie duysent, neghen hondert ende dertich.

37

⁺ De Priesters. Der kinderen Iedaia, vanden huyse Iesua, neghen hondert ende drientseuentich.

+ D vers 37

38

Der kinderen Immer, duysent ende tweenvijftich.

39

Der kinderen Pashur, duysent, twee hondert ende seuenveertich.

40

Der kinderen Harim, duysent ende seuenthien.

41

De Leuiten. Der kinderen Iesua van Kadmiel, onder de Kinderen Hodua, vierentseuentich.

42

De Sanghers. Der kinderen Assaph, hondert ende achtenveertich.

43

De poortwachters waren:

44

De kinderen Sallum, de kinderen Ater, de kinderen Talmon, de kinderen Hakub, de kinderen Hathita, de kinderen Sobai, al tsamen, hondert ende achtendertich.

45

^* De Nethinim. De kinderen Siha, de kinderen Hasupha, de kinderen Tabaoth,

* 1.esd. 2.d.44

46

De kinderen Keros, de kinderen Sia, de kinderen Padon,

47

De kinderen Libana, de kinderen Hagaba, de kinderen Salmai,

48

De kinderen Hanan, de kinderen Giddel, de kinderen Gahar,

49

De kinderen Reaia, de kinderen Resin, de kinderen Nekoda,

50

De kinderen Gasam, de kinderen Vsa, de kinderen Passeah,

51

De kinderen Bessai, de kinderen Megunim, de kinderen Nephussim,

52

De kinderen Bakbuk, de kinderen Hakupha, de kinderen Harhur,

53

De kinderen Bazlith, de kinderen Mehida, de kinderen Harsa,

54

De kinderen Barkos, de kinderen Sissera, de kinderen Thamath,

55

De kinderen Neziah, de kinderen Hathipha.

56

De kinderen der knechten Salomo waren, de kinderen Sotai,⁺ de kinderen Sophereth, de kinderen Prida,

+ E vers 56

57

De kinderen Iaela, de kinderen Darkon, de kinderen Giddel,

58

De kinderen Sephatia, de kinderen Hatil, de kinderen Pochereth van Sebaim,

59

De kinderen Amon. Alle der Nethinim ende kinderen der knechten Salomo, waren, drie hondert ende tweentneghentich.

60

^* Ende dese trocken oock mede op, Mithel, Melah, Thel, Harsa, Cherub, Abdon ende Immer.

* 1.Esd. 2.e.60.

61

Mer si en costen haers vaders huys noch haer saet niet bewijsen, hoe wel si wt Israel waren.

62

Der kinderen Delaia, der kinderen Tobia, ende der kinderen Nekoda, waren ses hondert ende tweenveertich.

63

Ende vanden Priesteren waren, de kinderen Habaia, de kinderen Hakoz, de kinderen Barsillai,

64

Die vanden dochteren Barsillai, des Gileaditers een wijf nam, ende wert na der seluer namen ghenoempt.

65

Dese sochten haerder gheboorten Register, ende doen si het niet en vonden, werden si los vander Priesterschap.

66

Ende Hathirsatha sprack tot hen: Dat si vanden Alderheylichsten niet en souden eten, tot dat een Priester op quame, met den LICHTE ende RECHT.

67

^+† Der gheheelder ghemeynten als een man, was tweenveertich duysent, drie hondert ende tsestich.

+ F vers 67

† 1.Esd. 2.f.65.

68

Wtghenomen hare knechten ende maerten, dier waren seuen duysent, drie hondert ende seuenendertich. Ende hadden twee hondert ende vijfenveertich Sanghers, ende sangherssen:

69

Seuen hondert ende sessendertich Rossen, twee hondert ende vijfenveertich muylen,

70

Vier hondert ende vijfendertich kemelen, ses duysent, seuen hondert ende twintich Ezelen.

71

Ende sommighe der Ouerster vaderen gauen wat totten wercke.

72

Hathirsatha gaf totten schat duysent gulden, vijftich

[p. 183r]

beckens, vijf hondert ende dertich Priesters rocken.

73

Ende sommige Overste vaderen gauen totten schat aen dat werc twinich duysent gulden ende twee duysent ende twee hondert ponden siluers.

74

Ende dat ander volck gaf twintich duysent gulden, ende twee duysent pont siluers, ende seuenentsestich Priesters rocken.

75

Ende de Priesters, ende Leuiten, de poortwachters, de sanghers, ende sommighe des volcks, ende de Nethinim, ende geheel Israel gingen in haer steden sitten.