Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)
(2011)–Anoniem Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)– Auteursrechtelijk beschermd¶ Ioseph gheeft hem zijnen broederen te kennen, hy seynt tot zijnen Vader, wert seer verblijt, als hy hoort dat zijn soon leefde. | |
1Ga naar margenoot+ DOen en conde hem Ioseph niet langer onthouden, voor alle die om hem stonden ende hy riep: Laet alleman van my henen wt gaen. Ende gheen mensche en stont by hem, doen hem Ioseph van zijne broederen liet kennen. | |
2Ende hyGa naar margenoot† weende luyde, dat het de Egyptenaren ende Pharaos gesin hoorden, ende sprac tot zijne broederen: | |
3Ick benGa naar margenoot‡ Ioseph, leeft mijn Vader noch? Ende zijn broederen en conden hem niet gheantwoorden, soo verschricten sy voor zijn aensicht. | |
4Maer hy sprack tot zijne broederen: Tredet hier tot my. Ende sy traden henen toe. Ende hy sprack: Ick ben Ioseph uwe broederGa naar margenoot* dien ghy in Egypten vercocht hebt, | |
5Ende nv en becommert v niet, ende en denct niet dat ick daerom toornich sy, dat ghy my herwaerts vercocht hebt: Want om ws leuens wille heeft my God hier gesonden. Want dit zijn twee iaren, dat het dier int lant is. | |
7Ga naar margenoot+ Maer Godt heeft my voor v hier gesonden, Dat hy v ouer blijuen late op Aerden, Ende uwe leuen behouden door een groote verlossinghe. | |
8Ende nv ghy en hebt my niet herwaerts gesonden: Maer Godt die heuet my Pharao, tot eenen Vader ghestelt, Ende tot eenen Heere ouer alle zijn huys, ende eenen Vorst in alle Egypten landt. | |
9Haestet v nv, ende trect henen op tot mijnen Vader, ende segt hem: Dat laet v Ioseph v soon seggen: Godt heeft my tot eenen Heere in geheel Egypten ghesedt coemt af tot my, en toeft niet langhe, | |
10Ghy sult in dat landt Gosen woonen, ende nae by my zijn, ghy ende v kinderen, ende uwer kinder kinderen, uwe cleyn ende groot Vee, ende alle wat ghy hebt. | |
11Ic wil v aldaer besorgen, want het zijn noch vijf iaren der dieren tijt, op dat ghy niet en verderft met v huys ende al dat ghy hebt. | |
12Siet, uwe oogen sien, ende de oogen mijns broeders BenIamin, dat ick mondelijck met v spreke, | |
13Vercondicht mijnen Vader alle mijn heerlicheyt in Egypten, ende alle wat ghy gesien hebt. Haest v, ende coemt neder met mijnen Vader herwaerts. | |
14Ga naar margenoot+ Ende hy viel zijnen broeder BenIamin om den hals, ende weende. Ende BenIamin weende oock aen zijnen halse, | |
15Ende custe alle zijn broeders, ende weende ouer hen. Daer nae spraken zijne broederen met hem. | |
16Ende als dat geruchte quam in Pharaos huys, dat Iosephs broederen gecomen waren, behaechdet Pharao wel, ende allen zijnen knechten. | |
17Ende Pharao sprack tot Ioseph: Segt uwen broederen: Doet hem also ladet uwe Dieren, reyst henen, ende als ghy coemt int lant Canaan, | |
18So neemt uwen Vader, ende v ghesin, ende coemt tot my, ick wil v goeden geuen, in Egypten lant, dat ghy eten sult dat merch int lant. | |
19Ende gebodet hen: Doet hem also, neemt tot v wt Egypten lant wagenen tot uwen kinderen, ende wijuen, ende voeret uwen Vader, ende coemt, | |
20Ende en siet uwen huysraet niet aen, want de goeden des gheheelen landts Egypten, sullen uwe zijn. | |
21Ga naar margenoot+ De kinderen Israels deden also: Ende Ioseph gaf hen waghenen na Pharaos beuel, ende teeringhe op den wege, | |
22Ende gaf hen allen eenen yegelijcken een viercleet: Maer BenIamin gaf hy drie hondert siluerlingen, ende vijf viercleederen. | |
23Maer zijnen Vader sandt hy daer by thien Ezelen met goede wt Egypten gheladen, ende thien Ezelinnen met Coren ende broodt, ende spijse zijnen Vader opten wech. | |
24Also verliet hy zijne broederen, ende sy toghen henen, ende sprack tot hen: En kijft niet opten wech. | |
25Ga naar margenoot+ Also togen sy henen op van Egypten, ende quamen int lant Canaan tot haren Vader Iacob, | |
26Ende vercondichden hem ende seyden: Ioseph leeft noch, ende is een Heere in geheel Egypten lant. Maer | |
[pagina 19r]
| |
zijn hert dachte gheheelijck veel anders, want hy en gheloofde hen niet. | |
27Doen seyden si hem alle Iosephs woorden, die hy tot hen gheseyt hadde. Ende als hy sach de waghenen die hem Ioseph ghesonden hadde, om hem te voeren, wert de geest Iacobs haers Vaders leuendich, | |
28Ende sprac: Ick heb genoech dat mijnen soon Ioseph noch leeft, Ick wil henen, ende hem sien, eer ick sterue. |
|