Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .xxxvj. Capittel.

¶ In dit Capittel worden de Vorsten verhaelt die van Esau ghecomen zijn, ende den aftreck Esau van sinen broeder.

1

⁺ DIt is dat gheslachte Esau, die daer heet Edom.

+ A vers 1

2

Esau^* nam wijuen vanden dochteren Canaan, Ada de dochter Elon des Hethiters, ende Ahalibama, de dochter Anas, dat kints kint Sibeons des Heuieten,

* Gen. 26.d.26 28.b.9

3

Ende Basmath Ismaels dochter, Nebaioths suster.

4

Ende Ada baerde den Esau Eliphas. Maer Basmath baerde Rehuel.

5

Ahalibama baerde Iehus Iaelam ende Korah: Dat zijn Esaus kinderen die hem gheboren zijn int lant Canaan.

6

Ende Esau nam zijne wijuen, sonen ende dochteren, ende alle sielen zijns huys, zijn haue, ende alle dat Vee, met alle den goeden die hy int landt Canaan verworuen had, ende^* trock in een landt van Iacob sinen broeder.

* Gen. 13.a.6

7

Want haer haue was te groot, dat si by malcanderen niet ghewoonen en conden. Ende dat landt daer si vreemdelingen in waren en mochtse niet verdraghen, van grooter veelheyt haers Vees.

8

Also woonde Esau opt gheberchte^* Seir: Ende Esau, is de Edom.

* Deut. 2.a.4

9

^+* Dit is dat geslachte Esau, van dien de Edomiten af comen opten gheberchte Seir.

+ B vers 9

* 1.Par. 1.c.35

10

Ende also heeten Esaus kinderen: Eliphas de soon Ada Esaus wijfs. Reguel de sone Basmath Esaus wijfs.

11

Maer Eliphas sonen waren dese: Theman, Omar, Sepho, Gaethan ende Kenas.

12

Ende^* Thimna was een Bijslaepster Eliphas Esaus soon, die baerde hem Amalek: Dat zijn de kinderen van Ada Esaus wijuen.

* Gen. 36.d.22

13

Maer Reguels kinderen zijn dese: Nahath, Serah, Samma, Misa.

14

Dat zijn Basmaths kinderen Esaus wijfs. Maer de kinderen Ahalibama Esaus wijfs der dochter des Ana, dat kints kint Simeonis, zijn dese, die si Esau baerde: Iehus Iaelem ende Korah.

15

⁺ Dit zijn de Vorsten onder Esaus kinderen: De kinderen Eliphas des yersten soons Esau waren dese: De Vorst Theman, de vorst Omar, de vorst Sepho, de vorst Kenas,

+ C vers 15

16

De vorst Korah, de vorst Gaetham, de vorst Amalek: Dat zijn de Vorsten van Eliphas, in dat lant Edom, ende zijn Adas kinderen.

17

Ende dit zijn Reguels kinderen Esaus soon, de vorst Nahath, de vorst Serah, de vorst Samma, de vorst Misa. Dat zijn de vorsten van Reguel inder Edomiten landt, ende zijn Basmaths kinderen Esaus wijfs.

18

Dit zijn Ahalibama kinderen Esaus wijfs, de vorst Iehus, de vorst Iaelam, de vorst Korah, dat zijn de vorsten van Ahalibama de dochter des Ana Esaus wijfs.

19

Dat zijn Esaus kinderen ende haer vorsten: Hy is den Edom.

20

^+* Maer de kinderen van Seir des Horiters, die int landt woonde, zijn dese: Lothan, Sobal, Sibeon, Ana,

+ D vers 20

* 1.Par. 1.e.38 Deut. 2.b.11

21

Dison, Ezer, ende Disan: Dat zijn de vorsten der Horiten alle Seirs kinderen, int landt Edom.

22

Maer Lothans kinderen waren dese: Hori ende Hemam:^* Ende Lothans suster hiet Thimna,

* Gen. 36.b.12

23

Sobals kinderen waren dese: Alwan, Manahath, Ebal, Sepho ende Onam.

24

Sibeons kinderen waren: Aia ende Ana: Dat is de Ana, die in de woestijne Muylpeerden vant, doen hy zijns vaders Sibeon ezelen hoede.

25

Mer Anas kinderen waren: Dison ende Ahalibana, dat is de dochter Ana.

26

Dison kinderen waren: Hemdan, Esban, Iethram ende Charam.

27

Eser kinderen waren, Bilham, Sawam ende Akam.

28

Disons kinderen waren: Vz ende Aram.

29

Dit zijn der Horiten vorsten: De vorst Lotham, de vorst Sobal, de vorst Sibeon, de vorst Ana,

30

De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan. Dat zijn de vorsten der Horiten, die gheregeert hebben int lant Seir.

31

^+† Maer de Coninghen die int landt Edom geregeert hebben, eer de kinderen Israels Coninghen hadden, zijn dese.

+ E vers 31

† 1.Par. 1.d.43

32

Bela, Beors soon, was Coninck in Edom, ende zijn stadt hiet Dinhaba.

33

Ende doen Bela sterf, wert Coninck in zijn stede Iobab, Serah soon van Bazra.

34

Doe Iobab sterf, wert in zijn stede Coninck Huzan, wt der Themaniten landt.

35

Doe Huzan sterf, wert in zijn stede Coninck Hadad, Bedad soon, die de Midianiten sloech opter Moabiten veldt, ende zijn Stadt hiet Awith.

36

Doe Hadad sterf, regeerde Samla van Masrek.

37

Doen Samla sterf, wert Saul in zijn stede Coninc van Rehoboth aent water.

38

Doe Saul sterf wert in zijn stede Coninck, Baal Hanan Achbors soon.

39

Doen Baal Hanan Achbors soon sterf, wert in zijn stede Coninc Hadad, ende zijne

[p. 15r]

stadt hiet Pagu, ende zijn wijf hiet Mehethabeel Matreds dochter, die Mesahah dochter was.

40

Also hieten de vorsten van Esau, in haren gheslachten, Steden ende namen. De vorst Thimna, de vorst Alwa, de vorst Iethet,

41

De vorst Ahalibama, de vorst Ela, de vorst Pinan,

42

De vorst Knas, de vorst Teman, de vorst Mibzar,

43

De vorst Magdiel, de vorst Iram: Dat zijn de vorsten in Edom, ghelijck sy gewoont hebben in haren erflande, ende Esau is de vader der Edomiten.