Biekorf. Jaargang 107
(2007)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 130]
| |
Een weddenschap over het opengaan van het vernieuwde Sas van Slijkens, 1676De realisatie van het sas van Slijkens was de laatste grote stap in de 17de eeuw om in de Zuidelijke Nederlanden een volwaardige zeeverbinding via Oostende uit te bouwen. In 1669 dreigde de zeesluis in Plassendale in te storten. Omdat ze niet meer voldeed aan de eisen van de toenmalige scheepvaart, besloot men een nieuwe sluis in Slijkens, dichter bij zee, te bouwen. De aanbesteding vond plaats op 17 juni 1669. Door geldgebrek werden de werken onderbroken, maar gelukkig kwam de stad Brugge met de nodige centen over de brug. In december 1675 was alles klaar om de verbinding met de zee te heropenen, toen een Franse inval in onze streken dit belemmerde. Door tussenkomst van de Brugse handelaars werden de dijken weggenomen en kon het eerste zeeschip op 12 februari 1676 door de nieuwe sluis varen. Het sluizencomplex was een indrukwekkend kunstwerk dat schepen tot ca. 10 meter breed en 4,1 meter diep kon behandelenGa naar voetnoot(1).
Het in gebruik nemen van deze nieuwe zeesluis nabij het fort Sint-Philippe was de inzet van een betwiste weddenschap. Op 11 augustus 1675 zaten Gheeraert de Witte, een koopman uit Brugge, en meester Herman AnchemantGa naar voetnoot(2), een kanunnik van de Brugse Sint-Donaaskathedraal, samen ten huize van handelaar Maurits van Slijpe in OostendeGa naar voetnoot(3). Daar gingen ze een weddenschap aan waarbij kanunnik Anchemant beweerde dat er binnen het jaar nog geen geladen zeeschip door het sas zou varen. Of met andere woorden dat het sas aan Slijkens niet zou afgewerkt zijn vóór 11 augustus 1676. De Witte ging voor het tegendeel. De inzet van de weddenschap bedroeg 10 ponden groten Vlaams. Uiteindelijk kreeg Gheeraert de Witte gelijk want in de maand februari van het jaar 1676 ging het sas open en voeren de eerste zeeschepen er door richting Brugge. Herman Anchemant had zijn weddenschap dus verloren en moest bijgevolg 10 pond ophoesten (waarvan 2 pond blijfvende ter taefel soo voorseijtGa naar voetnoot(4)). Maar de kanunnik kwam met geen geld over de brug zodat de Brugse handelaar genoodzaakt was de overheid in te schakelen. | |
[pagina 131]
| |
Op 4 maart werd arrestGa naar voetnoot(5) gelegd op de gelden van de obediëntie van Sint-Donaas (in persoon van ontvanger Jan Baptist Besoete). Deze instelling stond in voor de uitbetaling van de prebenden (de zgn. wedden) van de kanunniken. De bewaard gebleven arrestbrief vermeldt duidelijk de reden: ter causen van eene weddijnghe op het opengaen van het nieuwe sas tot Slyckes ende het deurvaeren van ghelaeden schepen door het selve sas. En omdat Anchemant ook op deze aanmaning niet inging, besloot De Witte dan maar om op 8 mei 1676 een proces aan te spannen voor de Brugse vierschaar en via deze weg zijn tien ponden, met verwijlintresten en onkosten, te innen.
Op verzoek van De Witte en gesteund door de Brugse vierschaar, ondervraagde de magistraat der stede ende port van Oostende twee ‘kroongetuigen’, namelijk het echtpaar in wiens huis de weddenschap was afgesloten. Het ging om Maurits van Slijpe, zoon van Pieter, 48 jaar, geboren te Nieuwpoort, die in Oostende woonde en er actief was als handelaar. Van Slijpe verhaalt dat beide heren op die bewuste dag in zijn huis in gesprek waren over het nakende opengaan van het Sas, toen de weddenschap werd afgesloten. Hij kon zich nog voor de geest halen dat Anchemant bij het uitspreken van de weddenschap de hand met De Witte schudde. Van Slijpe kon zich wel niet meer herinneren indien het sas moest open zijn binnen het jaar (tegen augustus 1676) of ten laatste tegen de maand mei. Ook Van Slijpes echtgenote, de eenenveertig jarige Anna Rijcquaert werd ondervraagd en bevestigde het verhaal van de weddenschap. Ten slotte werd ook de Gentse magistraat ingeschakeld om een derde getuige, namelijk de 45-jarige Gentse procureur Jacques van Caster, te verhoren. Dit gebeurde op 7 september 1676 door de bevoegde schepen, Pieter van Loo, bijgestaan door secretaris Justus vanden Mandere. Van Caster had enkele dagen na het aangaan van de bewuste weddenschap beide heerschappen ontmoet op de bargeboot van Oostende naar Brugge en hen horen praten over deze weddenschap. Anchemant en De Witte hadden het vooral over de twee ponden die, zoals afgesproken, door de winnaar ter taefel moest gegeven worden. Op de barge wilde De Witte nog zelfs met de teerlijnghen werpen om te zien wie dit zou moeten betalen.
Anchemant repliceerde dat hij nooit met De Witte een weddenschap heeft aangegaan. Dit bleek volgens hem ook niet uit de getui- | |
[pagina 132]
| |
genissen, want zij waren er niet bij, het is enkel ‘van horen zeggen’. Hij beaamde dat er gesproken geweest is van een eventuele weddenschap waarbij De Witte aanvankelijk voor een stuck of vat wijn wilde wedden, later voor acht pond en niet voor tien pond. Maar de Brugse kanunnik, dixit hemzelf, hield voet bij stuk en weigerde elke weddenschap. In zijn Solutien besluit eiser De Witte dan weer dat de getuigen wel degelijk recht van spreken hadden: de eerste twee getuigen waren erbij op het ogenblik dat de weddenschap werd afgesloten en de derde getuige hoorde duidelijk op de barge Anchemant spreken over diens weddenschap. Een echt vonnis hebben we niet teruggevonden. Meer dan een jaar na het laatste processtuk werd op 12 februari 1678 op de inventaris van het dossier een beslissing het Brugse magistraat opgeschreven, nl. Schepenen wijsen voortganck metten arreste ten fijne van betaelijnghe vande thien ponden grooten met costen.
Kansspelen en weddenschappen moeten tijdens het ancien régime ongetwijfeld hoogtij hebben gevierd. Een bewijs daarvan is het verbod om voortaan nog te wedden om geld, uitgevaardigd door keizer Karel V in 1544Ga naar voetnoot(6). Waarschijnlijk is dit verbod later in onbruik geraakt, wat door bovenstaand verhaal wordt aangetoond. Veel sporen van het fenomeen weddenschappen zijn niet terug te vinden in archiefbronnen. Enkel bij betwisting en indien de inzet voldoende hoog was, kan dit aanleiding hebben gegeven tot een gerechtszaak. In de grote reeks burgerlijke processen van de stad Brugge voor de periode 16de-18de eeuw zijn momenteel van de 148.000 nummers iets meer dan 6.000 nummers inhoudelijk ontsloten. Daarvan zijn er slechts twee processen die handelen over het niet naleven van een afgesloten weddenschap. Naast de zaak rond het opengaan van het Sas Slijkens is er nog een proces uit 1650 waarbij een weddenschap was afgesloten op het al dan niet genieten van een erfenis van een familielidGa naar voetnoot(7). In de 12.000 civiele procesdossiers van het Brugse Vrije zijn er vier processen die handelen over een weddenschapGa naar voetnoot(8). Uit dit bescheiden onderzoek kunnen we alvast stellen dat een weddenschap in onze regio zelden aanleiding gaf tot een gerechtszaak. | |
[pagina 133]
| |
Uit een meer diepgaand onderzoek in het noorden van de Limburgse Kempen op basis van de klachtregisters van de schepenbank van Pelt blijkt dat er tussen 1600 en 1660 28 zaken betrekking hadden op het wedden. In negen gevallen werd gewed op de toekomstige huwelijkse staat van één van de gokkers. Zes weddenschappen hadden een politiek-militair onderwerp, meer bepaald gebeurtenissen uit de Tachtigjarige oorlog (1568-1648), die toen volop woeddeGa naar voetnoot(9). Onder de gokkers waren er ook twee priesters. Het is dan ook niet zo uitzonderlijk dat ook in de weddenschap over het Sas van Slijkens een Brugs kerkdienaar betrokken partij is. Jan D'hondt |
|