Biekorf. Jaargang 107
(2007)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Harelbeke en zijn forestiers in 1818Toen de Harelbeekse gemeentebestuurders op 10 maart 1818 de pen opnamen om hun antwoorden op de vragenlijst van de gouverneur neer te schrijven, wilden ze er zich wel zeer gemakkelijk van afmakenGa naar voetnoot(1). Van een oude grafelijke lokaliteit als Harelbeke, met een schitterend legendarisch verleden, dat terugliep tot in de voorgeschiedenis van het graafschap Vlaanderen in de duistere middeleeuwen, mocht wel meer worden verwacht dan een eenvoudig ‘Néant’ zoals ze invulden bij vraag 7. Daar moesten precies de merkwaardigheden en de historische gegevens gerapporteerd worden. De ondertekenaar van deze nietszeggende aangifte was dan nog burgemeester Gheysens, die behoorde tot een oude en vooraanstaande familie. In vroegere tijden hielden de Gheysens te Harelbeke in stad, Roede en kapittel generaties lang de touwtjes in handen. Over het oude Harelbeke lag eersterangsinformatie binnen handbereik.
Gheysens vergenoegde er zich eenvoudig mee de etymologie van de plaatsnaam te verklaren, naar de volkse uitleg die toen in zijn stad mondgemeen was. De naam Harelbeke verwijst volgens hem naar de naam van de ArendsbekeGa naar voetnoot(2) die door het centrum van de stad en zo verder landinwaarts vloeit. In het Frans schrijft men Harlebeke, in het Vlaams Harelbeke, zo deelt hij meeGa naar voetnoot(3).
Of Harelbeke stad of gemeente is commentarieert hij als volgt: Harelbeke werd onlangs bij koninklijk besluit van 7 februari 1817 de titel van stad toegekend, om reden van zijn oudheid. Hij werpt naar zichzelf een bloempje door er aan toe te voegen dat dit gebeurde uitsluitend op voorstel van de maire, dus ingevolge zijn persoonlijk initiatiefGa naar voetnoot(4). Juist daarachter schrijft hij de enige zin waarin hij de geschiedenis van Harelbeke memoreert. En wel met deze woorden: ‘... qu'elle était communément regardée comme la plus ancienne ville de la Flandre; elle existe du temps de Lidiric du buc dit | |
[pagina 53]
| |
d'Harlebeke, forestierGa naar voetnoot(5) ou comte de Flandre qui y faisait sa résidence et elle a toujours porté le titre de ville’.
Vermelden we tenslotte uit deze officiële aangifte ook nog de gewone gegevens. In 1818 had Harelbeke een bevolking van 3.449 inwoners, waarvan er 2.008 woonden in de eigenlijke stad, 821 in het gehucht Stasegem en 620 in Steenbrugge. De oppervlakte bedroeg 1.457 hectaren, ingedeeld in 1.133 ha landbouwland, 226 ha weiden, 30 ha bos en 18 ha terres incultes. De rest was ingenomen door waterlopen, wegen, gebouwen, enz. De stad telde twee cultusplaatsen, de kerk en een kapel dans l'intérieur de la ville.
De gemeentelijke aangiften uit 1818 werden ingezameld bij de sous-intendant van hun gebied (Brugge, Ieper, Kortrijk en Veurne), die ze dan verder doorzond naar de provinciegouverneur in Brugge.
De sous-intendant van Kortrijk was blijkbaar de enige die deze formulieren bij ontvangst grondig doornam. Hij is ook de enige West-Vlaamse sous-intendant die, in zoverre het in zijn mogelijkheid lag, achteraan op de laatste bladzijde deze formulieren verder aanvulde, vooral met historische gegevens over bijna alle gemeenten en steden uit zijn ambtsgebied.
Voor Harelbeke, waar het stadsbestuur niets bijzonders had meegedeeld, heeft hij zijn pen gescherpt, en een hele epistel aan deze nietszeggende verklaringen toegevoegd.
Vele oude kronieken, zo begint hij, zeggen dat de eerste van de surestiersGa naar voetnoot(6) rond 621 op het grondgebied van Harelbeke een kasteel had gebouwd, bewoond door hem en door zijn opvolgers, vooral door Liederic II, die de naam van Harelbeke aangenomen had en er ook begraven is, zoals eveneens Odacer en Ingelram. Hun épitaphes bevonden zich destijds nog in de oude kerkGa naar voetnoot(7). En, zo gaat hij verder, de vieux tableaux qui les représentent existent encore dans le vestibule de la sacristie. Maar onmiddellijk voegt hij er kritisch aan toe: le style et les caractères des épitaphes étaient d'une date | |
[pagina 54]
| |
beaucoup plus récente.
Cette ville ou chateau (let op de formulering stad of kasteel) werd vernield in een brand door de Noormannen in 880. Kerk en kasteel (hier ziet hij ze als twee afzonderlijke gebouwen) werden pas heropgebouwd tussen 935 en 945.
De inwoners van Harelbeke bleven trouw aan hun jonge graaf Baudouin-Belle-Barbe en hun stad, die toen een driehoekige vorm had, fut à cette occasion brulée par les Courtraisiens, zoals ook het kasteel en de kerk hetzelfde lot ondergingen. Ca. 1049 stichtte de graaf hier een kapittel. Het schijnt dat Harelbeke maar langzaam uit zijn puinen herrees, want in de stichtingsoorkonde van het kapittel uit die tijd wordt Harelbeke enkel betiteld als locus, lieu, en niet als stad.
De Harelbekenaars vochten met hun graaf Robrecht de Fries in de slag van Cassel in 1070. Boudewijn IX kende in 1199 Harelbeke de titel van stad toe.
Naar het schijnt is deze stad nooit ommuurd of versterkt geweest, maar niettemin gaf ze haar naam aan een adellijk geslacht, waar ondermeer Wautier d'Harelbeke toe behoort. In 1201 is Simon van Harelbeke gehuwd met Maria, een dochter van gravin Margaretha van Henegouwen, en in 1272 staat ene Simon van Harelbeke bekend. Maria van Harelbeke, abdis van de abdij van Hemelsdale, overleed in 1296Ga naar voetnoot(8). Meester Joannes van Harelbeke, een geleerd priester, mathematicus en astronoom, leefde vers 1297.
Drie gebroeders, ridders uit het huis van Harelbeke, trokken met Johan van Henegouwen in 1339 de Engelse koning Edward te hulp en bevonden zich au camp de flamengerie bij Terwaan met het Engelse leger.
Hier eindigt de sous-intendant zijn commentaar. Hij wilde duidelijk aan de gouverneur iets laten kennen over de oudheid en de vroegste jaren van Harelbeke. Over deze stad was er heel zeker nog meer mee te delen uit recente tijden. Daar waar de sous-intendant soms uitsluitend gebeurtenissen ten beste gaf over feiten uit een nabij verleden, beperkt hij zich hier nu tot hetgene hij als het meest interessante beschouwde, namelijk het diepe verleden uit oeroude tijden.
Waar haalde de sous-intendant al die gegevens? Slechts uitzonderlijk geeft hij zijn bronnen op. Bij de aangifte van Kooigem bv. citeert hij Sanderus, wellicht uit de Flandria Illustrata. | |
[pagina 55]
| |
Over het algemeen is hij goed ingelicht over het verleden van al de gemeenten en steden uit zijn ambtsgebied. Hij zal waarschijnlijk beschikt hebben over enkele kronieken en algemene overzichtswerken zoals de Flandria Illustrata van Sanderus. Het is ook niet uitgesloten dat hij inlichtingen inwon bij historici uit zijn omgeving; in dit geval denken we in de eerste plaats aan de Kortrijkse bibliofiel en historicus Jacques Goethals-Vercruysse.
Wat er ook van moge zijn, de sous-intendant van Kortrijk was een merkwaardig man. Het zou de moeite lonen mocht men iets meer over hem te weten komen, want een ambtenaar die zulke grote interesse had voor de geschiedenis van zijn omgeving is zeker uitzonderlijk. Zijn gegevens over Harelbeke bewijzen dat hij de literatuur uit zijn tijd kende en over meer dan één lokaliteit een hele documentatie bijgehouden hadGa naar voetnoot(9). L. Van Acker |
|