Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Een geschenk uit Brugge. Een zeeschildpad voor het naturaliënkabinet van Maria van Hongarije (1547)Regeringszaken dwongen Maria van Hongarije, zus van Karel V en van 1530 tot 1550 landvoogdes van de Nederlanden, vaak tot een verblijf in Brussel. Maar wanneer het even kon, trok ze zich terug in haar paleizen, in Turnhout en Mariemont, maar vooral in Binche. Het renaissancekasteel en de lusttuinen in Binche getuigden van Maria's kunstzinnige smaak. In 1549, toen de jonge Filips II zijn blijde intrede maakte in de Nederlanden, konden de genodigden zich vergapen aan de exuberante aankleding van paleis en tuin en aan de buitenissige verzamelingen van de landvoogdesGa naar voetnoot(1). Wie de tijd nam om zijn rondgang te doen, kwam op een bepaald ogenblik wellicht oog in oog te staan met een opgezette zeeschildpad. Maria had dit zeedier een jaar eerder ontvangen als geschenk van het Brugse stadsbestuur. | |
Een tortuwe voor de landvoogdes (1547)Tijdens het ambtelijk jaar 1547-48 had de Brugse schepen Jan Perez zich met deze zaak ingelaten. Hij besteedde een flink bedrag, 3 pond 8 schellingen en 6 groten Vlaams, aan het laten accout(r)ieren vanden tortuwe en aan het bekostigen van het wagentransport van het dier naar de landvoogdes in BincheGa naar voetnoot(2). Deze vergoeding vormt een post in de stadsrekening van Antoon Humbeloot, toen de eerste thesaurier. Met een tortuwe bedoelde Humbeloot (of zijn klerk) duidelijk een zeeschildpad. Wel was het een ongebruikelijk woordGa naar voetnoot(3), even ongebruikelijk als dat het dier in het leven van de 16de- eeuwse burger opdook.
Hoe legden de Brugse schepenen de hand op een zeeschildpad? Dezelfde stadsrekening biedt twee aanknopingspunten. Vooreerst was er de dienstreis die de messagier Colijn Vatinel midden september 1547 ondernam in opdracht van de Brugse schepenen. Hij reisde naar Sint-Omaars, vervolgens naar Duinkerke, en vandaar tenslotte naar Hondschote. In deze laatste plaats kon hij bij een apoticaris of kruidenkoopman de hand leggen op een schildpad. Wat de Brugse wetsheren bezielde om een schildpad aan te kopen, blijft onduidelijk. | |
[pagina 109]
| |
Een schildpad was een vrij algemeen gekend landdier zodat, op het vlak van naamgeving, verwarring met de tortuwe mag worden uitgeslotenGa naar voetnoot(4). Een tweede rekeningspost biedt daarom meer houvast. Het betreft onkosten en loon van Jooris van Hyle voor het, in opdracht van de Brugse stadsbestuurders, accoutreren van eenen groote vremden visch die in oktober 1547 in Oostende werd gevangen. Ook hier gaat het om een behoorlijk bedrag, 2 pond en 8 penningen Vlaams. De werkzaamheden van Van Hyle waren er op gericht om deze visch klaar te maken om te verzendenen aan de landvoogdes. Wellicht is hier wel de zeeschildpad in het geding. Het lijkt logisch te veronderstellen dat het dier in de netten terechtkwam van Oostendse vissersGa naar voetnoot(5) en, eens aan de wal, vele kijklustigen lokte, en dat de Brugse schepenen beslisten om er de hand op te leggen en er hun landvoogdes mee te verrassen. Een zeeschildpad was een vreemde verschijning in het Noordzeegebied, en bij de eerste behandeling ervan had men blijkbaar nog niet de juiste benaming binnen handbereik. Bijgevolg was er sprake van een groote vremden visch. Pas later, toen Jan Perez zich inliet met het transport naar Binche, kon het vreemde dier correct worden benoemd. | |
Een tortuwe voor Karel van Sint-Omaars (1565)In de 16de - eeuwse Nederlanden werd een zeeschildpad aangezien als een zeer zeldzaam en vreemd dierlijk wezen. De jagers op bijzondere naturaliën waren er wel mee vertrouwd. Ze konden terecht in Antwerpen dat zich in de 16de eeuw ontwikkelde tot een markt voor bijzondere naturaliënGa naar voetnoot(6). De man die op het vlak van vissen en zeedieren de meest verrassende dingen binnenhaalde was Adriaen Coenen uit de Hollandse vissersplaats Scheveningen, nabij Den Haag. Hij verzamelde alle wonderlijke zaken die de zee prijsgaf en bracht daar in woord en beeld verslag over uit in zijn visboeken. In juni 1565 kocht Coenen van een Scheveningse garnalenkruier een grote, levende zeeschildpad. Hij poogde het dier bij hem thuis te laten overleven, in een grote tobbe met zeewater, en hij stalde het uit voor een betalend publiek. Het dier overleefde deze publieke belangstelling niet. Vervolgens verwijderde Coenen de ingewanden, droogde het dier en gaf het ten geschenke aan Karel van Sint-Omaars.Ga naar voetnoot(7) | |
[pagina 110]
| |
Karel was een Vlaamse edelman, en heer van Dranouter en van Moerkerke. Hij bewoonde het kasteel met renaissancetuin in Moerkerke afwisselend met zijn stadspaleis in Brugge, het Hof van RichenbourgGa naar voetnoot(8). Omstreeks 1565 verbleef hij lange tijd in Den Haag om een proces over zijn noordelijke bezittingen bij het Hof van Holland persoonlijk op te volgen. Het is overigens niet uitgesloten dat Adriaen Coenen en Karel van Sint-Omaars elkaar reeds in Vlaanderen hadden ontmoet. Van Coenen is bekend dat hij in Brabant reisde en er bijzondere collecties bezocht; van Sint-Omaars is bekend dat hij met zijn botanische en zoölogische verzamelingen een stevige reputatie genoot. Net als Coenen zocht Karel van Sint-Omaars kunstenaars om deze verzamelingen in beeld te brengen. | |
AccoutrerenIn beide rekeningposten met betrekking tot de zeeschildpad is er sprake van accoutreren. Het is blijkbaar een handeling die het mogelijk maakte om het dier op transport te plaatsen. Vermoedelijk betreft het hier het schoonmaken en het passend inpakken, eventueel ook het verwijderen van de ingewanden en het opzetten van het dier.
Dit werkwoord komt in eigentijdse teksten niet zo vaak voor. De lexicografen van het WNT troffen het woord in de betekenis van uitdossen en van uitrusten of toerusten aan bij onder meer de Brugse rederijker Cornelis Everaert, de vroegste vindplaats (1526), en bij de Gentse kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck in zijn Beroerlijcke tijden (1566-68). Het gaat om twee min of meer tijdgenoten met een bijzonder fijn taalgevoel. Bijgevolg valt het des te meer op dat dit woord enkele malen, en telkens in een verschillende context, door stadsthesaurier Antoon Humbeloot in zijn stadsrekening van 1547-48 wordt binnengeloodst. In de eerste betekenis -uitdossen- is er sprake van accoutreren in een rekeningpost waarin de Brugse schilder Jan Zutterman wordt vergoed. Hij werkte in opdracht van het stadsbestuur vier taferelen uit voor de Heilig Bloedprocessie, onder meer het Ros Beiaard, de Boom van Jesse en de Helle. Naast zijn royale vergoeding voor het schilderen kreeg hij nog iets toegeschoven voor het accoutreren van deze taferelen en van de Vier Heemskinderen. Het gaat hier om vestimentaire uitgaven (schoenen, fustein, lijnwaad, | |
[pagina 111]
| |
riemen, synghels)Ga naar voetnoot(9).
In twee andere rekeningposten duikt het woord accoutreren op in de betekenis van herstellen. Vooreerst is er de kruidenkoopman Clais Rogier(s), die ook het officie van het garbouleren van specerijen bekleeddeGa naar voetnoot(10). Daartoe beschikte hij over acht zeven, die evenwel dringend aan herstelling toe waren (welcke al ontheghent waeren). Vandaar dat Rogier deze zeven liet herstellen (accoutreren ende verheghenen). Tenslotte wordt de Brugse zilversmid Jacob Cnuut vergoed voor het vermaken ende accoutreren van de zilveren kwispel uit de kapel van het schepenhuis. | |
Maria van HongarijeIn deze jaren klopten Brugse delegaties regelmatig aan bij de centrale raden in Brussel en bij het hof van de landvoogdes om zwaarwichtige dossiers te bespreken. Op 3 oktober 1547 was een delegatie van het Brugse stadsbestuur net terug; ze had in Brussel met de landvoogdes overlegd over de zaak van de nacie van de Spaengiaerts in Brugge. Maar Joost de Damhoudere, met een delegatie van de Staten van Vlaanderen, en ook Brugse delegaties die de aankoop door de vorst van de Grote Tol in Brugge bediscussieerden, overlegden later dit jaar met Maria van Hongarije in haar kasteel in BincheGa naar voetnoot(11). Met een passend geschenk hoopten ze wellicht de landvoogdes mild te stemmen.
Wel hebben we er het raden naar of Maria van Hongarije dit geschenk uit Brugge apprecieerde. In elk geval ziet het er niet naar uit dat ze er lang heeft kunnen van genieten. In de zomer van 1554 trokken de legers van de Franse koning Hendrik II als een pletwals door de zuidelijkste provincies van de Nederlanden. Deze niets ontziende vernielingsgolf trof ook het paleis in Binche dat volledig in de as werd gelegd. Het is niet bekend of de Brugse tortuwe op tijd kon worden geredGa naar voetnoot(12). Ludo Vandamme |
|