Biekorf. Jaargang 104
(2004)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Langemark en de guldensporenslagMin here Pauwels van Langhemarc en de Slag der Gulden Sporen (1302)
Op de lijsten van Vlaamse edellieden die de kant van graaf Wido van Dampierre en de Liebaards kozen in de strijd van de graaf en van heel Vlaandeen voor het behoud van de zelfstandigheid en tegen de Franse koning Filips de Schone, vinden we o.m. ‘min here Pauwels van Langhemarc’. Zijn naam wordt soms als Pauwelse gespeld, soms als Pouwelse, maar altijd met ‘van Langhemarc’ of ‘Langhemaerc’ erbijGa naar voetnoot(1).
Hij was blijkbaar heer van de heerlijkheid Langemark, een heerlijkheid die nog vermeld wordt in 1554Ga naar voetnoot(2) maar later zal verdwijnen. Pas in de 17de eeuw verschijnt ze opnieuw maar dan als een heerlijkheid zonder grondgebiedGa naar voetnoot(3).
In de rekeningen van Ieper komt ene Jehan Pauwels de Longhemarke voor in 1313, gedeeltelijk verfranst in de toenmalige Franstalige rekeningen van IeperGa naar voetnoot(4).
Pauwels staat vermeld bij Leo Delfos in zijn boek ‘1302 door tijdgenoten verteld’, 104, in een tweede lijst van ridders, namelijk van ridders die wel degelijk meegestreden hebben op de Groeningekouter. Hij staat gerangschikt onder degenen die een vergoeding kregen voor levensonderhoud en verliezen, vermeld onder de letters BSR. We vinden hem in de lijst samen met Wouter van Boelare, Willem van Nevele, Gerard van Sottegem, de heer van Kuik enz. Delfos die hiervoor verwijst naar de Brugse stadsrekeningen, ‘le compte communal de la ville de Bruges, mai 1302-février 1303’, uitgegeven door Jules Colens in de ‘Annales de la Société d'Emulation’ in 1885 (35e jaargang), noemt hem ‘Pol van Langemarke’ (L. Delfos, ‘1302, door tijdgenoten verteld’, 104). De twaalf keren dat de Brugse stadsrekening hem vermelden is het altijd onder de naam Pauwels(e). | |
[pagina 380]
| |
Als we de namen van die met hem vermelde ridders nagaan, zien we dat die allemaal een vooraanstaande plaats innamen in het graafschap, zo is Wouter van Boelare een van de vier ‘Beers’ van Vlaanderen. Zie de kaart ‘Vlaenderen’ van Mercator in de rechter benedenhoek. Alle ridders die deelnamen vaan de slag waren vergezeld van schildknapen, gemiddeld vijfGa naar voetnoot(5). We weten ook dat er in Langemark een kruisboogschuttersgilde bestond, althans in 1303. Ze traden dat jaar op in Sint-WinoksbergenGa naar voetnoot(6).
Waarschijnlijk is deze gilde het begin of is ze de voorloper van de later bekende, bloeiende Sint-Jorisgilde van Langemark, in de handschriften vermeld in 1481 en waarvan boeiende documenten bewaard zijn in het Fonds Ieper van het Ieperse archiefGa naar voetnoot(7). Deze gilde is blijven bestaan tot het midden van de 19de eeuw. Hun lokaal en schutterij heette het Sint-Jorishof, naam van een herberg op het marktplein in Langemark en die enkele decennia geleden gewijzigd werd in Munchenhof.
Het is erg waarschijnlijk dat deze gilde in 1302 al een plaatselijke Sint-Jorisgilde was onder die naam, want in Ieper bestond er toen zeker al een Sint-Jorisgilde. In 1303 sneuvelden bijna alle leden van die gilde in de slag bij Arke op 4 april. Dat was de eerste nederlaag van Vlaanderen na de zege van KortrijkGa naar voetnoot(8).
We weten niet met zekerheid of die veertiende-eeuwse gilde, die als taak had het land te helpen verdedigen, ridder Pauwels in 1302 vergezeld heeft of dat ze zelfstandig deelgenomen hebben aan de strijd. In dat geval stonden ze misschien met de kruisboogschutters ‘een boogscheut of twee voor het front achter de Groeningebeek’Ga naar voetnoot(9).
Vóór de Guldensporenslag, in 1296, was de graaf Wido van Dampierre bepaald gunstig gestemd tegenover de Langemarkse wevers. Hij had de weefnijverheid van Langemark in een charter het recht verleend om een marktdag te houden (op woensdag) alsook een jaarmarkt, waarschijnlijk op de woensdag in de kermisweek, na de | |
[pagina 381]
| |
4de zondag van september, alsook het recht om een lakenhalle te bouwen zo goed als zeker op het huidige marktpleinGa naar voetnoot(10). Hierover is de charter van 30 april 1296 bewaard waarin ook staat dat Wido van Dampierre hiermee ingaat op het verlangen van zijn ‘mannen’ (leenmannen) die heerschappij voeren in Langemark, de heren van de heerlijkheden, o.m. dus en vooral Pauwels van Langemark, heer van de heerlijkheid Langemark.
Die welwillendheid zal waarschijnlijk te danken geweest zijn aan Pauwels zelf, zijn leenman, die de graaf duidelijk heel trouw was. In dit vermelde charter schrijft hij (volgens de vertaling van abt Jacob van de Augustijnenabdij van Zonnebeke) ‘naer dien het alzo zij dat wij bij den begheerte van alle drapyers van der stede van Langhemarc ende ooc bij begheerte van onsen mannen (leenmannen) die herscepye hebben in de voorseyde stede, de welk herscepye, menychte van drappyers woonachtig zyn, soe hebben wij gedaen maken een halle in de voorseyde stede ende ghestelt eenen markt dach, de welcke wesen moet up den woensdag...’Ga naar voetnoot(11).
Hoe belangrijk Langemark toen was dank zij die bloeiende weefnijverheid kunnen we opmaken uit het feit dat de boete die het krachtens de Vrede van Athis sur Orge (juni 1305) moest betalen, veel groter was dan die van de omliggende dorpen. Terwijl de boete voor Zonnebeke en West-Rozebeke op 200 pond berekend werd, die van Boezinge en Passendale op 300, wordt die van Langemark op 800 pond beraamdGa naar voetnoot(12).
Pauwels van Langemark maakte dus met zijn gevolg deel uit van het Vlaamse leger. Zie voetnoot 1. Over zijn rol in de Guldensporenslag zelf wordt in de kronieken niets verteld, wel bij de voorbereiding en achteraf, zoals verder vermeld. | |
‘Minnen here Pauwelse van Langhemarc’ onthaalt Willem van Gulik in Langemark op een feestmaalNa de slag der Gulden Sporen bij Kortrijk en nog hetzelfde jaar | |
[pagina 382]
| |
heeft er, volgens de traditie in Langemark, een feestelijke ontvangst plaats in de burcht van Pauwels van Langemark. De ontvangen gast is niemand minder dan Willem van Gulik. Deze voerde samen met zijn oom, Wido van Namen, het opperbevel over het Vlaamse leger op de GroeningekouterGa naar voetnoot(13). Deze ontvangst had plaats op 2 augustus 1302. Folio. lviii vo: ‘Item donresdaghe na Sinte Pieters daghe (Sint-Pieters Banden, 1 augustus) inganghende Oust (2 augustus 1302), minen here Pauwelse van Langhemarc omme die maeltijt die hie gaf minen here Willem van Ghulike XV lb.’. Dat wil zeggen dat Brugge kosten van dit feestmaal heeft willen betalen. Willem van Gulik was toen 27 jaar oud, aartsdiaken van Luik en proost van Maastricht. Hij was uiterlijk knap en naar de geest erg begaafd, tegelijk een bekwaam militair en een volksmenner. Brugge had hem al op 23 mei 1302 tot ruwaard uitgeroepen. Zijn moeder was de dochter van Wido van Dampierre, de Vlaamse graafGa naar voetnoot(14). Toen hij in de slag bij de Pevelenberg sneuvelde op 18 augustus 1304 bekleedde hij het hoge ambt van aartsbisschop van KeulenGa naar voetnoot(15).
Pauwels was ook verwant met een van de Brugse helden, de volksmenner Pieter de Coninck. Jan de Coninck, Pieters zoon was namelijk getrouwd met Lisbeth, de zuster van PauwelsGa naar voetnoot(16). Er bestonden ook nauwe betrekkingen tussen Pauwels van Langemark en Jan Breydel en zijn familie. Ze worden samen vermeld in de Rekeningen van Brugge kort na de Guldensporenslag: ‘Item 's donderendaghes daerna (26 juli 1302) minen here Jan Beyen ende minen here Pauwelse van Langhemarch ende Jan Breidel XV lb.’Ga naar voetnoot(17). Jan Breydel was voogd van Jacob en Janne Pauwels, kinderen van Pauwels van LangemarkGa naar voetnoot(18). We lezen verder nog een en ander over Pauwels van Langemark in de Rekeningen van Brugge, o.m. dat voor het al vermelde feestmaal de stad Brugge een bijdrage betaalde in de kosten: namelijk vijftien pondGa naar voetnoot(19).
Al voor de slag had heer Pauwels van Langemark betrekkingen gehad met Willem van Gulik. In een rubriek van de Brugse rekeningen over uitgaven voor Willem van Gulik lezen we: ‘Ute ygheven | |
[pagina 383]
| |
omme den cost ende die bedurste van minnen here Willemme van Ghulcke ende van sinen liden’Ga naar voetnoot(20). Uitgegeven voor de kost en het onderhoud van mijn heer Willem van Gulik en zijn mannen.
Pauwels zal waarschijnlijk wel een van zijn mannen geweest zijn. Onder diezelfde vermelding lezen we (vijf dagen na de Brugse metten) bij de intrede van Willem van Gulik in Brugge toen hij tot ruwaard van de stad uitgeroepen werd: ‘Item swoensdaghes huutganghende meye, in mijns Heren Willem comen (23 mei 1302) omme sine costen dhedaen ende betaelt te Brucghe bi Pouwelse van Langhemarc ende Jacoppe de Cloppre, CXL lib. XIII s.’Ga naar voetnoot(21). ‘item op woensdag einde mei, bij de komst van mijn Heer Willem, voor de kosten betaald en gedaan in Brugge door Pouwelse van Langhemarc en Jacoppe den Cloppre, 140£ 13 stuivers’.
‘Item bi Pauwels van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre, omme lakene ghecocht ieghen Jannen den Brunen, te mins heren Gossin boef van Gossenhoue en te sier Knapen boef: XXXVIII lib.’Ga naar voetnoot(22); ‘Item door Pauwels van Langhemarc en Jacob den Cloppore (betaald) voor laken gekocht bij Jan den Brunen, ten behoeve van Mijn Heer Gossin van Gossenhove en ten behoeve van zijn (schild)knapen, 38£ (3 sept. 1302).
Op een andere plaats lezen we: ‘Item bi den selven Pauwelse (van Langhmarc) ende Jacoppe, Janne van den Meulekine om i pard varende int here metten Weue ambochte, ende in ghelde, hem na ghesent XXIIIJ lib.’ ‘Item door de zelfde Pauwels en Jacob den Cloppre, Jan van den Meulekine (molentje) voor 1 paard dat meegaat in het leger van het weversambachte, en in geld nagestuurd 24£’Ga naar voetnoot(23). | |
Langemark was misschien het eerste dorp in Vlaanderen dat de 11e juli vierde.Langemark nam deel aan de feeststoet in Brugge ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Breydel en De Coninck.
Hiervoor steunen we op een handschrift in mijn bezit, dat ik voor zover ik mij herinner, gekregen heb van Moeder Adelaïde van het klooster van de Apostolinnen, eind de jaren 1940 of begin de jaren 1950. | |
[pagina 384]
| |
Hierin lezen we dat Langemark waarschijnlijk het eerste dorp geweest is in Vlaanderen waar 11 juli met zoveel geestdrift gevierd werd. De Koorzangmaatschappij die in de stoeten min here Pauwels van Langhemarc en z'n gevolg verbeeldt bij hun terugkeer van de Slag der Gulden Sporen. Links op de foto: kapelaan Alfons Vanhee. Uiterst rechts in de onderste rij, de jongste Leon Declercq, vader van Emiel Declercq, vroeger missionaris in Kongo.
Kapelaan Alfons Vanhee (1885-1900) lid van de Swinghende Eed, de bekende redacteur van de vroegste almanakken ‘Het Manneke uit de Mane’ (het eerste in 1881) leefde nog in de herinnering van de oudste Langemarktenaren enkele decennia geleden naar wat Edward Dejonckheere mij erover vertelde. Hij bracht de jeugd op zondagavond bijeen in ‘De Tap’, waar gekaart en gebiljart werd tot heel laat in de nacht. Hij is een van de ‘Twintig Vlaamsche Koppen’ in het boek van Hugo VerriestGa naar voetnoot(24). Hij bracht niet alleen de toneelgroep de ‘Sint-Jansgilde’ tot nieuw levenGa naar voetnoot(25), maar stichtte ook de ‘Koorzangmaatschappij’. Ons document zegt daarover dat hij hierin | |
[pagina 385]
| |
een kern vormde van christelijke en Vlaamsgezinde mannen. De voorzitter van die verenigingen was de jonge burggraaf Carolus Philippus Johannes Marie Josephus de Patin de Langemarck (o 1861 in Langemark) die altijd bereid was om de Vlaamse verenigingen geldelijk te steunen en aan te moedigen.
Waarschijnlijk was het kapelaan Vanhee die voorstelde om met de Sint-Jansgilde en de Koorzangmaatschappij deel te nemen aan de feesten in Brugge ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck in 1887. Hij kreeg de volle steun van de jonge burggraaf.
De twee vermelde verenigingen vormden samen een groep in de feeststoet in Brugge. Ze stelden de Langemarkenaren voor die samen met ridder Pauwels van Langemark ten strijde trokken naar Kortrijk, naar de Slag der Gulden Sporen op 11 juli 1302. De jonge burggraaf trad erin op als Pauwels van Langemark zelf. Ze waren uitgedost in de kledij van die tijd (14e-eeuwse klederdracht) en bruggraaf De Patin was volgens mijn document de mooiste ridder van de stoet. Hij had al de kostuums zelf betaald en stond ook in voor al de kosten van reizen en verblijf.
Burggraaf Carolus de Patin schonk volgens mijn handschrift de gebruikte kostuums aan de Sint-Jansgilde. Naar een getuigenis van oud-secretaris Prosper Seys van Langemark kreeg de toneelgilde alleen de ridderuitrusting, die gedragen werd in elke feeststoet door de persoon die ‘min here Pauwels van Langemark’ verbeeldde.
De burggraaf was van plan om de praalwagen uit de Brugse stoet aan te schaffen die de verheerlijking van Breydel en De Coninck voorstelde om die in het kasteelpark te laten dienen als rustaltaar voor beide H. Sacramentsprocessies. | |
Nog een en ander over de familie De PatinDe vader van de vermelde burggraaf Carolus de Patin, namelijk Josephus-Felix-Maria-Carolus-Franciscus burggraaf de Patin de Langemarck, was geboren in Langemark in 1824 en er gestorven in 1862, 38 jaar en 5 maanden oud, alles volgens het Nederlandse bidprentje in mijn bezit. Hij was voorzitter van de kerkraad en lid van de gemeenteraad. Burggraaf Carolus was zijn enige zoon.
Ik bezit nog een Frans bidprentje ter nagedachtenis van Félicie-Marie-Josephine-Augustine burggravin (Vicomtesse) de Patin de Langemarck. Het vermeldt dat ze op 25-jarige leeftijd stierf in Brugge in 1854. Misschien een zuster van de al genoemde Josephus. | |
[pagina 386]
| |
Twee jaar vroeger, in 1852, stierf de toenmalige burgemeester van Langemark: Josephus Carolus burggraaf de Patin, vader van Josephus Felix. De gemeente-ontvanger Edward van Biesbroeck sprak een lijkrede uit in het Nederlands en in het Frans. De tekst werd gedrukt bij Lambin in Ieper. Ik bezit er een fotokopie vanGa naar voetnoot(26).
Hieruit vernemen we dat Josephus Carolus burggraaf de Patin in Brussel geboren was in 1757. Zijn grootvader, burggraaf de Patin, heer (toparcha) of heren van Langemark, komen al voor in de verslagen van de bisschoppelijke visitaties van 1734 en 1768 (Bisschoppelijk archief Brugge). De eerst vermelde in het visitatieverslag, die nog Pattijn heette, was omstreeks 1713 beheerder van het Bos van Houthulst. Hij kreeg van keizer Karel VI door een diploma van 5 december 1735 een adellijke titel en heette voortaan Charles Philippe Burggraaf de Patin, heer van Langemark, ter Beke, Burgschutter, Schaapweide, Nonnenlande, enz.Ga naar voetnoot(27). Zijn zoon heette François Guillaume burggraaf de Patin en was de grootvader van Josephus Carolus.
Burggraaf Josephus Carolus doorliep eerst een militaire loopbaan onder Maria Theresia. In 1815 kwam hij in het kasteel van Langemark wonen en in 1822 werd hij er burgemeester. Door koning Willem I werd hij bevorderd tot Kamerheer Zijner Majesteit en tot lid van de Orde van het Gulden Vlies. Hij was ook lid van de Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen. Na de revolutie van 1830 bleef hij trouw aan zijn eed en nam ontslag als burgemeester, m.a.w. hij was | |
[pagina 387]
| |
orangist. Pas in 1841 wou hij opnieuw burgemeester van Langemark worden. Dit alles verklaart waarschijnlijk de Vlaamse en Nederlandse gezindheid van de familie De Patin.
De jonge burggraaf Carolus de Patin de Langemarck, van wie boven als eerste sprake, reisde kort na de onthulling van het standbeeld van Breydel en De Coninck naar Rome samen de Langemarkse kapelaan Soete. Zij kwamen ziek thuis, ze hadden malaria. Burggraaf Carolus de Patin stierf eraan op 26-jarige leeftijd in 1888. Hij was net lid geworden van de provincieraad, maar had niet eens de eed kunnen afleggen. Zijn plan met de Brugse praalwagen heeft hij niet kunnen uitvoeren.
In 1913 bij de plechtige installatie van de nieuwe burgemeester Raoul Cotteau de Patin, vormt de ‘Sint-Jansgilde’ de laatste groep van de stoet ter ere van de nieuwe burgemeester. ‘Het Ypersch Volk’ vermeldt namelijk als nr. 30 van de stoet ‘De Sint-Janstooneelgilde’ (‘groep voorstellende de blijde terugkomst van Pol van Langemarck na de slag der ‘Gulden Sporen’) (krant van 21 juni 1913).
Er bestaat een krantenfoto van die groep, o.m. met vijf ruiters, de middelste stelt ridder Pauwels heer van Langemark voor zo goed als zeker met de ridderuitrusting die burggraaf de Patin gedragen had in BruggeGa naar voetnoot(28). | |
Nog over heer Pauwels van LangemarkKarel de Flou vermeldt in zijn Woordenboek der Toponymie in 1292 Pauwels van Langemarck (Charter Langemarck 11285 blauw) en in het jaar 1297: ‘A paulo, filio pauli de Langemarc’, uit de Rekeningen van Brugge, fol. 18v, ‘van Pauwel, zoon van Pauwel’. In 1298 komt ‘Paul van Langhemarc’ weer voor in het Brugs archief (Gilliodts-van Severen, Inventaire des Archives de la ville de Bruges, 6, 506). Het gaat om zijn dochter Elisabeth en zijn zoon Jacques (blz. | |
[pagina 388]
| |
De Sint-Janstoneelgilde die ook in 1931 in de stoet voor de installatie van burgemeester Raoul Cotteau de Patin ridder Pauwels van Langemark met z'n gevolg voorstelt. De middenste is min here Pauwels.
90). Uit deze twee laatste aanhalingen blijkt dat Pauwels van Langemark in Brugge geen onbekende was en waarschijnlijk vaak naar Brugge kwam en er vaak verbleef, nog voor de Guldensporenslag. Het is niet onmogelijk dat tegen wat de traditie zegt in, het feestmaal voor Willem van Gulik in Brugge plaatsvond.
Cyriel Moeyaert | |
Bijlagep. XXV: Solutum... per Paulum Langhemaerc et Jacobum Cloppre (betaling) p. 108-110 (onder ‘Comptes des burgmestres escheuin et comite de la ville de Bruges’): Item ygheuen omme de cost ende die bedurste van minnen here Willemme van Ghuleke: Jtem swoendaghes, huutganghende meye, in mijnd here Willems comen om sine costen ghedaen ende betaelt te Brughe bi Pouwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre CXL lib. XIIJ s.’ p. 112: ‘Jtem omme broed vertert Sinxendaghe (= 10 juni 1302) ende betaelt bi Pauwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre XXX lib’. p. 145: ‘Jtem bi Pauwels van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre omme lakene ghecocht ieghen Janne den Brunen, te minen here Gossin boef van Gossenhoue en te sier knapen boef XXXVIII lib. (3 september 1302)’. p. 147: ‘Ute Ygheuen omme tsout van de oestheren... Jtem bi Pauwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre teliurert Willem van Osteys te mins heren boef van Namen Vc lib.’ p. 160: ‘Jtem den seluen bi Pauwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre, CLXXIIIJ lib. Jtem bi den seluen Pouwelse ende Jacoppe, Janne vanden Muelnekine omme 1 pard varende int here metten Weue ambochten ende in ghelde hem na ghesent, XXIIIJ lib.’ Onder aan o.m. die betaling staat het volgende: ‘Summa van den ute ygeuene omme die costen van hereuarden te Winendale, te Cassele, te Cuertrike: Vm IIIJc lib XVS V 5 d. p. 178: ‘Jtem donresdaghe na Sinte Pietersdaghe inghanghende Oust (= 2 augustus 1302) minen here Pauwelse van Langhemarc omme die maeltijt | |
[pagina 389]
| |
die hie gaf minen here Willem van Ghulike XV lib.’ p. 188: ‘Ymene utegheuen. Dits ute ygheuen omme den cost van den ridene... Jtem bi Pauwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre van de bailgen te makene achterporten XXXIJ lib. Jtem ver Claren bi minen here Pietere den Coning, Pauwels van Langhemarc ter zelscotters boef XXIIJ lib. XVIJ s.’ p. 189: ‘Jtem by Pouwelse van Langhemarc ende Jacoppe den Cloppre, omme Ostburchsce lakene ter zelscotters boef Vc XVIIJ lib.’ p. 201: ‘Jtem sdonresdaghes (= 26 juli 1302) daer naer min here Pauwelse van Langhemarch ende Jan Breidel XV lib.’ p. 214: ‘Summa van alden vuutgheuene. Jtem min here Pauwels van Langhemarc, van IIJ hoed taerwen V lib. VIIJ s.’
Woordverklaring: Boef: ten behoeve van; ute ygheuen: uitgegeven; herevard: krijgstocht; bailgen: hek; inghangende, uutganghende: ingaande, uitgaande (eindigende); bi (bij): door; sier: zijner; teliuert: geleverd?; tsout van de Oestheren: soldij van de Duitse heren (gevolg van Willem van Gulik?); u kan ‘u’ of ‘v’ zijn; alden vuutgheuende: al het uitgegevene; zelscotter: iemand die een belegeringswerktuig, een soort van balast bedient waarmee pijlen geschoten werden (Verwijs en Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek, s.v. selfschot, zelfschotter).
(J. COLENS, Le compte communal de la ville de Bruges, mai 1302 - février 1303, in Ann. de la Soc. d'Emulation, dl. XXV). |
|