Gezelles warme jowte en koldenschael
Biekorf 2002 vroeg op blz. 302-305 naar de mogelijke betekenis van ‘warmejowte’ en ‘koldenschael’ op een spijskaart van Gezelles hand.
Die spijskaart maakt van vier soorten drank melding: uitzet, ‘warme jowte’, ‘koldenschael’ en welkomwijn. Nummer één is bier, nummer vier is wijn (zie G. Gheysen blz. 304). Het zou mijns inziens maar logisch zijn als ook koffie en ijs een beurt hadden gekregen.
Die ‘warme jowte’ deed me denken aan een passage bij Désiré Denys, Het Roeselaarse Volksleven (1955), blz. 30. Het gaat over koffie. ‘Moeder maakt er “ne pot sissen” of “een potji dat uult”, straf genoeg om nen boer van z'n peerd te slaan.’
Wat betekent die sissen? En wat betekent hier vooral dat uulen? Ik weet het niet. Maar ik denk spontaan aan huilen, en vandaar aan jouwen. Zet deze gedachtengang een lezer op het goede spoor, des te beter.
En nu die koldenschael. IJs, gis ik. Die lekkernij heeft er haar tijd over gedaan om in onze gewesten op 'n passende benaming te botsen. Oudere Roeselarenaren zullen zich nog de tijd van de ‘ijszakschies’ herinneren. Kinderen zegden nen ijskreem, maar hun onderwijzers vonden dat slecht. De ene deed zijn leerlingen ijsroom zeggen, de andere roomijs. In Alfons Denys' Geschiedkundige Oorlogskroniek (over de Eerste Wereldoorlog in en rond zijn vaderstad) lezen wij op blz. 183 van deel I: ‘Na hier (te Sissen Dhaene's aan de Spanjestraat, ongeveer tussen de cichoreifabriek Talpe en het Stedelijk Slachthuis gelegen, maar wel aan de overzijde van de straat) een genoeglijk koppel uurkens gesleten te hebben, springen wij dan nog