Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 2]Het hospitaal van de zusters Alexianen te Tielt in de 18de eeuwTegen het marktplein van Tielt, ongeveer op de plaats waar nu het stadhuis staat en de Tramstraat loopt, was er tot in 1797 een hospitaal gevestigd. Het was het hospitaal van de zusters Alexianen, gesticht, naar algemeen aangenomen wordt, door gravin Margareta van Constantinopel tussen 1260 en 1275Ga naar voetnoot(1). Het verdween in de Franse Revolutie. Is er bijzonder weinig archief over dit klooster bewaard, dan zijn we er toch enigszins over ingelicht door een belangrijke bijdrage van J. De Vriendt die vooral handelt over de oudste tijden van deze instellingGa naar voetnoot(2). In de 17de eeuw doorworstelde het klooster der Alexianen van Tielt een zware crisis, alhoewel het geen scherpe materiële zorgen of tekorten kende. Het genoot niet de gunst van het stadsbestuur, de tucht en de verstandhouding onder de zusters waren er zoek en hun gedrag gaf vaak aanleiding tot kritiek vanwege de bevolking. Ook de geestelijke overheid stond argwanig tegenover dat kloostertje van ruziënde en wereldse religieuzen, die bijna niets meer deden om passante lieden te herbergen en zieken, ouden van dagen en armelui op te vangen en te verzorgen, zoals het ongetwijfeld bij hun stichting voorgeschreven wasGa naar voetnoot(3). Over dit hospitaaltje van amper enkele zusters is er maar weinig bekend geraakt, zeker niet over de situatie waarin het verkeerde in de 18de eeuw. Toch zijn er enkele gegevens te vinden in hun amortisatieaangiften halfweg de 18de eeuw en de declaratie van hun goede- | |
[pagina 98]
| |
ren, inkomsten en uitgaven, onder Jozef II, amper tien jaar voor de opheffing van het hospitaal. | |
De armortisatieaangiftenIn 1753 en in 1756 vaardigde Marie-Theresia edicten uit waarbij ondermeer de goederen van kerken en kloosters aangegeven moesten worden. Tot drie maal toe hebben de Alexianen van Tielt een declaratie ingediend bij de fisealen van de Raad van Vlaanderen te Gent, nl. in 1753, in 1756, en in een niet gedateerde en niet ondertekende verklaring die in het Frans opgesteld werdGa naar voetnoot(4). Deze aangiften lichten ons enigszins in over enkele materiële aspeeten van het hospitaal in het midden van de 18de eeuw.
In deze laatste ongedateerde Franse aangifte komen vooreerst de goederen voor die in Tielt door het klooster voor eigen rekening uitgebaat werden, namelijk twee tuinen nabij het klooster, vier stukken land en twee bossen. Verder bezat het hospitaal een hoeve van 28 bunders in Tielt, geheten tgoet tApritsGa naar voetnoot(5), verpacht aan Nieolaes Loontjens. Dan nog tien stukken land, bos en meers, vooral gelegen op Tielt - buiten en enkele partijen in Kanegem, Markegem en Oeselgem. In Kanegem was dit een negende gedeelte in een hoeve van 12 bunders. Tenslotte in Roeselare - Oostnieuwkerke een hoeve van 82 gemeten geheten tgoet ter kerckstedeGa naar voetnoot(6) verpacht aan Maryn vanden Driessche.
Speeiaal wordt melding gemaakt van de helft van de stadsmeulene, een graanmolen in Tielt, met huis en schuur, waarvan de Alexianen in gemeenzaamheid voor de helft eigenaar waren, samen met de stad Tielt. Deze molen was verpacht aan Bernard de Rynck. Een huisje nabij het klooster werd verhuurd aan Joanne Swanckaert, gheestelijcke dochter. Het klooster hield dan nog vijf rentes irrémidibles, een soort hypotheek op enkele huisjes in Tielt, die alles samen slechts één en een halve gulden opbrachten. Het ging hier wellicht over zeer oude renten, die in de loop der tijden gedevalueerd waren.
De aangifte van 19 december 1753 is heel wat uitvoeriger. Ze werd | |
[pagina 99]
| |
ondertekend door Sr. M.-Rosalie de Croock, prieuse. Praktisch alle goederen uit de vorige aangifte komen er in voor en worden er opnieuw opgesomd, maar nu met iets meer uitleg. Het goed in Kanegem bv. was verkregen omdat het klooster op 4 mei 1738 eene onnoosele dochter, Pieternelle van Bruwaene, met bijzondere toestemming van de bisschop van Gent, in het hospitaal opgenomen hadGa naar voetnoot(7). In ruil kregen de Alexianen de beschikking over haar onverdeeld aandeel in een hoeve, namelijk het zesde deel in een hofstede groot 13 bunders, in 1753 geschat op 925 gulden, en het negende part in een hoeve van 12 bunders.
In uitvoering van het edict van 22 maart 1756 nopens de amortisatie dienden de Alexianen opnieuw een declaratie in van wat ze bezaten aan onroerende goederen en grondrenten. Nagenoeg de hele reeks eigendommen beschreven in 1753 en ook wat in de Franstalige aangifte staat, is erin terug te vinden. Niettemin verschilt deze aangifte weeral iets met de vorige. De aangifte uit 1756 geeft bij samentelling in totaal ca. 5 hectaren op voor het kloosterdomein in Tielt, aangewend voor eigen gebruik, plus de percelen die elders, buiten het stadscentrum door het hospitaal zelf uitgebaat werden. Samen met de twee grote hoeven op Tielt en Roeselare-Oostnieuwkerke, kwam het ganse bezit op ongeveer 90 hectaren in onze huidige landmaatGa naar voetnoot(8).
Deze aangifte, ondertekend door seur Theresia Vercouter, prieuse, zegt ook iets over het archief, want er diende aangeduid te worden waar deze eigendommen vandaan kwamen. Van bijna alle eigendommen beweerde men niet meer te weten wanneer of door wiens toedoen ze in het bezit van het hospitaal waren gekomenGa naar voetnoot(9). Bewaarde archiefstukken waren er bijna niet, of werden toch niet geciteerd. Het akkoord uit 1738 was nog voorhanden, alsook zelfs de originele akte van Gwijde van Dampierre uit 1295 waarbij het hospitaal op de markt van Tielt als vergoeding en in uitoefening van het | |
[pagina 100]
| |
haar toegekende meetrecht, uit elke zak graan die te koop aangeboden werd, vooraf een schup graan mocht afnemenGa naar voetnoot(10). Enkele goederen, o.m. de hoeve uit Roeselare, stonden reeds bekend in een register uit 1481, maar men wist niet precies te zeggen in welk register en waar dit zich bevond. Voor het overige moest toegegeven worden dat alle papieren vroeger door brandt of oorlog in het ongereede bedegen sijn. Men krijgt in deze verklaring de indruk dat de Alexianen met opzet vermeden archiefstukken boven te halen... | |
De inkomsten in 1787De declaratie aan Jozef II uit 1787, een dertigtal jaren na de amortisatieaangiften, is eigenlijk een algemene opgave van inkomsten en uitgaven van klooster en hospitaal en somt daarom dus opnieuw alle eigendommen op die het hospitaal op dat ogenblik bezatGa naar voetnoot(11). De getallen werden voorgebracht op basis van een berekening over de laatste tien jaren. Het zijn gemiddelden.
In 1787 bezaten de Alexianen drie hofsteden, een van 26 bunders in Roeselare-Oostnieuwkerke en twee in Tielt, de ene van 20, de andere van 5 bunders. Samen waren die hoeven goed voor een jaarpacht van 970 guldens. Deze hoeven waren de hoofdbrok en de ruggengraat van hun onroerend patrimonium. De overige eigendommen, die samen wel een jaarlijkse pacht opbrachten van 1032 guldens, bestonden uit niet minder dan 24 verschillende percelen en perceeltjes. Meestal lagen die stukken en stukjes verspreid in Tielt-buiten. Ze bestonden uit land, bos, meers, weide en bilken. Eén van die eigendommen in Tielt was een bescheiden huisje dat verhuurd werd voor 18 guldens. Vergeleken met de amortisatieaangiften was het onroerend goed in die 30 jaar dus flink in omvang toegenomen.
Van deze 24 eigendommen waren er zelfs 7 die door het klooster eigenhandig en voor eigen rekening uitgebaat werden, maar in de aangifte uit 1787 toch aangestipt worden onder de inkomsten met opgave van een fictieve pachtprijs. Het hospitaal voorzag dus zoveel mogelijk in zijn eigen bevoorrading en onderhoud. Deze eigendommen bestonden uit vier stukken land in Tielt, een grote boomgaard van twee bunders nabij het klooster en twee bossen, het grootste in Tielt en het andere in Oeselgem, die het hospitaal van het nodige brandhout voorzagen. In het centrum van Tielt beschikte het hospiraalcomplex ongetwijfeld over enkele gebouwen die voldoende | |
[pagina 101]
| |
ruimte boden om een kleine landbouwuitbating te bedrijvenGa naar voetnoot(12): een schuur (stal?) en nog enkele andere gebouwtjes (houtopslagplaats), benevens het eigenlijke kloostergebouw (wooncellen der zusters, hospitaalruimte, kapel) en de logienGa naar voetnoot(13). De duidelijkste afbeelding van het hospitaal der Alexianen, waar evenwel nog maar één gebouw te zien is, is te vinden bij Sanderus in zijn Flandria Illustrata (1641)en bij Blaeu (1649) (zie afbeelding). Onder de bezittingen wordt er nu ook een huis aangegeven annex het klooster, dat onlangs verkregen was uit de nalatenschap van de Tieltse pastoor Ludovicus Wauters (+1786)Ga naar voetnoot(14). Dit wijst erop dat de verhoudingen tussen het klooster en de Tieltse geestelijkheid in | |
[pagina 102]
| |
het midden van de 18de eeuw zeer goed waren. Voor dit huis moest het hospitaal jaarlijks 24 missen laten celebreren voor de zielerust van de milde legataris. Het is niet uit te maken of dit huis verhuurd werd ofwel door het klooster ingenomen was voor eigen gebruik. De (fictieve?) huursom werd geraamd op 72 gulden en staat ingeboekt onder de rubriek van de inkomsten.
Hier steekt er zelfs een addertje onder het gras. Pastoor Wauters liet zijn ruime woning bij legaat over aan zijn geburen, de zusters Alexianen van het hospitaal. Zijn opvolger Emmanuel Vijvens moest een woonhuis huren en betaalde hiervoor jaarlijks 196 guldens. Zijn eerste verwezenlijking in Tielt was dan ook dat hij, zo vlug als hij maar kon, een pastorie liet bouwenGa naar voetnoot(15). Pastoor Wauters gaf dus zijn centraal gelegen woning liever weg aan het hospitaal dan aan zijn opvolger.
Onder de onroerende goederen verschijnt nog steeds de helft van de stadmeulene, die jaarlijks 156 gulden rendeerde. Ook de oude, haast waardeloze sourentjes staan opnieuw minutieus beschreven.
De laatste inkomenspost uit dit hoofdstuk bespreekt het lepelrecht op de markt van Tielt. Het recht van de schuppe uit iedere zak graan, gerst, bonen, haver... die op de wekelijkse markt aangeboden werd, behoorde aan het hospitaal. Enkele stedelijke hospitalen, waaronder Tielt, waren destijds door de graven van Vlaanderen of door hun stadsbesturen, met het meetrecht der granen bedacht. Dit lepelrecht werd in 1787 verpacht, gerekend op één jaar van tien, tegen 69 guldens.
Benevens onroerende goederen bezat het hospitaal ook een 13-tal rentebrieven over uitgeleende kapitalen, alles samen voor een totaal aan kapitaal van meer dan 7000 gulden. Wat de oorsprong van dit kapitaal was kan moeilijk achterhaald worden. Het kan o.a. het resultaat zijn van doten van vroeger ingetreden religieuzen, die in eigendommen of in renten belegd werden. Maar het kan evenzeer gaan om schenkingen en fundaties van particulieren, die dan bij afgifte van hun kapitaal, een aantal missen reserveerden, waar deze rentebrieven (eeuwig of gedurende een aantal jaren?) mee bezwaard waren, want bijna alle kapitalen zijn belast of ‘bezet’ met de verplichting missen te laten opdragen in de kapel van het hospitaal. | |
[pagina 103]
| |
Amper vier geldbeleggingen op onroerend goed (hypotheek) worden opgesomd zonder verplichting van missen. En zelfs maar bij één enkele rentebrief was er bezet noch last van fundatiemissen. Deze laatste vijf renten liepen op tot 4405 gulden. De relatief lage rentevoet bedroeg gewoonlijk 4 percent (den penningh XXV). Deze posten laten vermoeden dat er bij ontleningen niet overijld of roekeloos te werk werd gegaan. Ondermeer ook omdat we vaststellen dat de financiële beleggingen een zeker evenwicht vertonen, want onroerend goed en papieren rentebrieven vormden nagenoeg elk voor de helft het patrimonium van het hospitaal.
De meeste bezette onroerende goederen waren gelegen in Tielt, maar eveneens op huizen, land en hofsteden buiten Tielt (Pittem, Markegem, Meulebeke, Dentergem, Oeselgem). Uit de spreiding van de onroerende bezittingen van het hospitaal en van de bezette kapitalen, kan min of meer afgeleid worden welke de actieradius of invloedssfeer was van dit klooster. Het was bekend en had belangen in de meeste gemeenten van de voormalige Roede van Tielt en was dus niet besloten tot de eigenlijke stad Tielt. Vermoedelijk recruteerde het ook zijn kandidaat-religieuzen vooral uit deze regio.
Nog een paar kleinere inkomsten besluiten het laatste kapittel van de ontvangsten. Het hospitaal betrokjaarlijks 4 gulden van de Tieltse parochiale armentafel in afquitinghe van eenig brood hun toekommende uyt de gefondeerde jaergetyden. Misschien wel een oude regeling tussen dis en hospitaal? Iets zoals de volgende post die de kerk betreft. De Sint-Pieterskerk van Tielt moest jaarlijks 24 gulden betalen aan de Alexianen van het gonne geproffyteert word van het wasch der lykdiensten inde prochiale kerke, mits twee religieusen aldaer telkens present zijnde.
Pachten, huuropbrengsten, renten van kapitalen en de overige inkomsten liepen samen op tot iets meer dan 2304 gulden. Dit was het bedrag zoals het aangegeven werd aan Jozef II, dus met inbegrip van de pachtsommen ingeschreven voor de zelf uitgebate goederen. | |
De uitgaven in 1787De jaarlijkse onderhoudskosten van de zeven zusters vormde de zwaarste uitgavenpost en werd, over een gemiddelde van tien jaren, geschat op jaarlijks 200 gulden per persoon, dus 1400 gulden. De salarissen vanden geemploijeerden tot doen de affairens van het klooster en de drie domestiquen... is uitmaekende tot 510 guldens. De kosten aen den doctoor ende aen den chirurgien berekende men op een jaargemiddelde van slechts 30 gulden. Het herstel en het onderhoud van de gebouwen van klooster en hospitaal wordt begroot | |
[pagina 104]
| |
op een gemiddelde van 98 gulden.
De pieuse onkosten waren o.m. de stipendia van de 163 geftindeerde missen, waaronder de 24 missen voor pastoor Wauters. Samen kostte dit aan het klooster 65 gulden. Op bepaalde hoogdagen, driemaal per jaar, kwam er een priester van de Sint-Pieterskerk een plechtige dienst eelebreren in het hospitaal, wat goed was voor 8 gulden aan uitgaven. Er wordt genoteerd dat er dagelijks een mis in de hospitaalkapel opgedragen werd, maar hiervoor rekende deze priester (wiens naam niet opgegeven wordt) niets aan. Wel bracht dit een klein bedrag van 35 gulden aan sacristiekosten mee.
In deze rubriek verschijnt ook de uitgave voor wat in feite het doel en de opdracht van het hospitaal der Alexianen was, namelijk het herbergen van arme passanten en dergelijke caritatieve taken meer. Dit wordt gerekend in één jaar op tien op amper 100 gulden en wordt verwoord als volgt: Item over het logement van de passanten, onderhout der beddens, hunne noriture, ghenomen op een gemeen jaer van thiene. Het hospitaal van Tielt moest steeds vijf bedden ter beschikking houden voor één nacht. Tussen Sint-Maartensdag (11 november) en vastenavond hadden deze pelgrims recht op twee bussels brandhout. Het hele jaar door ontvingen de gasten van het hospitaal dagelijks een schotel ‘potagie’.
Maakt men nu de balans op van uitgaven en inkomsten, dan komt men tot een bescheiden rekenkundig overschot van 57 gulden (de uitgaven bedroegen 2247 gulden). Eigenlijk was dit niet correct omdat de fictieve pachtprijzen van de zelf gebruikte eigendommen als inkomst geboekt werden, waar deze eigendommen eigenlijk niets aan huurprijs opbrachten. Trekt men deze sommen af dan zou er in feite een tekort op jaarbasis van rond de 200 gulden geweest zijn. | |
Beoordeling van deze aangifteHet valt op dat bijna alle aangiften uit Tielt in 1787 met dezelfde hand geschreven zijn. Wij menen er de hand in te zien van pastoor Vijvens. Vroeger hebben wij de aangifte van pastoor Vijvens besprokenGa naar voetnoot(16). Zijn mededelingen zijn wel gedetailleerd, maar zeer voorzichtig geformuleerd en nog voorzichtiger geraamd. Het is zonder meer duidelijk dat pastoor Vijvens in zijn aangiften een soort evenwichtsoefening uitvoerde. Enerzijds was hij op straffe verplicht exacte en waarheidsgetrouwe verklaringen af te leggen, maar anderzijds wist hij maar al te goed voor wie en waarom deze aangiften naar Brussel dienden gezonden te worden en dat ze ooit tegen hem | |
[pagina 105]
| |
en zijn parochianen aangewend konden worden. Alle aangiften uit Tielt zijn dan ook interessant voor hun inhoud, maar met een korreltje zout te nemen wat de voorgebrachte getallen betreft. De Tieltse aangiften vertonen bij voorbeeld nooit te grote boni en evenmin storende of zware mali. De aangifte van het hospitaal poogt een geflatteerd beeld te geven met een geforceerd en klein aanvaardbaar bonus.
Maar of er wel een jaarlijks overschot of een licht tekort was, weten we niet. Sommige inkomsten van het hospitaal werden immers niet eens vermeld, zoals o.m. het maken en herstellen van liturgische gewaden en kerklinnen voor de kerken van Tielt en omgeving. De Alexianen hielden ook een schooltjeGa naar voetnoot(17). Ook hiervan is er nergens iets te bespeuren in de aangifte van 1787. Hun kleine landbouwuitbating bracht zeker uitgaven, maar ook inkomsten mee. Enzovoorts.
De aangifte der Alexianen uit 1787 was ondertekend door Sr. M(arie) C(atharine) de Keyser, prieuse, en gedateerd op 10 april 1787. De overste was maar tussengekomen om haar handtekening onderaan te plaatsen, de rest was van een andere hand. | |
De kapelanij van Sint-AlexiusDe aanwezigheid van zusters Alexianen onder de regel van Sint-Augustinus verwijst naar het verste verleden van het hospitaal, maar vraagt een woordje commentaar. Aanvankelijk, in de 13de eeuw, zouden het broeders geweest zijn die het hospitaal bedienden. Later ook zuster sGa naar voetnoot(18). Alexianen komen in België pas voor het eerst voor in 1305Ga naar voetnoot(19). Deze Orde bestaat heden nog; het centrale huis ervan is gevestigd in Aken en in Duitsland is deze Orde het meest verspreid. Men heet ze ook Cellebroeders of Cellieten. Deze benamingen hebben vaak tot verwarring geleid met andere kloosterlingenGa naar voetnoot(20). In Vlaanderen verschijnen de Alexianen in de laatste decennia derjaren 1400.
De Orde der Alexianen telde meer mannen- dan zusterkloosters. Het klooster der zusters Alexianen in Tielt was waarschijnlijk het enige vrouwelijke Alexianenklooster in het huidige West-Vlaanderen. Indien de Alexianen zoals in andere steden waar ze gevestigd waren (Brugge, Veurne, Gent, Rijsel) ook in Tielt in dezelfde perio- | |
[pagina 106]
| |
de verschenen zijn, dan zou hun aankomst liggen in de laatste decennia van de 15de eeuw. In het prinsbisdom Luik, grenzend aan Duitsland, verschijnen ze iets vroegerGa naar voetnoot(21). In deze tijden, vooral in het midden van de 14de eeuw en later, heersten er in onze streken meer dan eens zware pestepidemieën. Cellebroeders of Alexianen verzorgen en begraven zieken, in het bijzonder pestlijders en armelui. Ze ontfermen zich eveneens over passante lieden, pelgrims en arme reizigers. Daarom is het mogelijk dat de hospitaalbewoners uit Tielt in die periode Alexianen ter hulp hebben geroepen, ofwel namen de laatste bedienaars, zusters en/of broeders van het Tieltse hospitaal in de 15de eeuw de regel der Alexianen aan. Nopens de overgang van de vroegste bedienaars of bedienaressen van het Tieltse hospitaal naar de volgelingen van Alexius is er niets te vinden. Eigenlijk is er te weinig bekend over het vroegste verleden van dit hospitaal om besluiten dienaangaande te formuleren. Zo zou het hospitaal van Blankenberge gesticht zijn door zusters van TieltGa naar voetnoot(22). Archiefstukken uit de 13de tot en met de 15de eeuw over dit hospitaal zijn bijzonder schaars, zowel voor dit van Blankenberge als over dit van Tielt.
In het hospitaal van Tielt bestond er een kapelanij van de heilige Alexius. Deze kapelanij maakte in 1787 eveneens het voorwerp uit van een afzonderlijke aangifte vanwege de toenmalige bezitter van deze kapelanij, maar ze stond helemaal los van het hospitaalGa naar voetnoot(23), alhoewel er een altaar in de kerk stond, toegewijd aan de heilige Augustinus en aan de heilige Alexius. Zijn beeld zal er wel ergens gestaan hebben. Zoals de overige Tieltse kerkelijke beneficies was het presentatierecht in handen van het kapittel van Harelbeke. Het | |
[pagina 107]
| |
benoemingsrecht kwam toe aan de bisschop van Gent, want Tielt viel toen onder het bisdom Gent.
Deze kapelanij ter ere van de H. Alexius bestond reeds vóór 1455, want ze verschijnt in dit jaar als een kapelanij, gevestigd in het hospitaal met de verplichting tot twee missen per weekGa naar voetnoot(24). Het bestaan van deze kapelanij laat echter niet toe te vermoeden dat het Tieltse hospitaal zeker reeds in het jaar 1455 aangesloten was bij de Orde der Alexianen want in 1455 wordt de H. Alexius nog niet met name vermeld bij deze kapelanij. Later wordt de kapelanij wel betiteld als ‘kapelanij van de H. Alexius’ (einde 15de eeuw?). In die tijden had het hospitaal ook een eigen (inwonende?) kapelaan. Na 1600 was er geen kapelaan meer verbonden aan het hospitaal. Mathias Judocus Brocsom was in 1787 de beneficiant van deze kapelanij. De enige binding die hij had met het hospitaal bestond erin dat hij de biechtvader was van de zusters, en dat hij verplicht was hun by te staen ende te administreren in siekte ende sterfven. Deze last was destijds opgelegd door de bisschop van Gent en dateert blijkbaar uit de tijd toen men in Tielt de meeste bestaande kapelanijen verenigde en aanwendde om er de inkomsten van de onderpastoors mee te verzekeren (17de eeuw). Waarschijnlijk werd toen ook de kapelanij uit het hospitaal toegekend aan een onderpastoor om er zijn wedde mee te betalen, want Brocsom was onderpastoor op de Tieltse Sint-Pietersparochie.
De inkomsten bestonden in 1787 uit de pachtgelden van twee weiden in Tielt en van 14 stukken land in Pittem. De beneficiant moest hiervoor de twee wekelijkse missen lezen in de kapel van het hospitaal.
De aangifte van deze kapelanij is mede ondertekend door pastoor Vijvens. Er bestaat voor Tielt ook nog een verklaring van alle Tieltse kapelanijen samen, opgesteld door pastoor VijvensGa naar voetnoot(25). Alhoewel Brocsom reeds zelf zijn beneficie had aangegeven in een afzonderlijke declaratie, wordt de Sint-Alexiuskapelanij uit het hospitaal ook nog eens door de pastoor meegenomen en dus herhaald in deze gezamenlijke aangifte. In beide stukken is het bedrag der lasten en inkomsten precies hetzelfde. Netto bracht de Sint-Alexiuskapelanij 120-8-15 gulden op. Afspraak bij de opmaak van beide stukken ligt voor de hand. | |
[pagina 108]
| |
De verering van Sint-AlexiusDe H. Alexius was bij ons vroeger een bekende maar weinig voorkomende volksheilige. Zijn feestdag valt op 17 juli. Alexius zou de zoon zijn van een Romeinse senator uit de 5de eeuw, als bedelaar rondgezworven hebben en na velejaren teruggekeerd zijn nabij zijn ouderlijke woning. Hij werd er echter niet meer herkend en leefde zo nog 17 jaar als naamloze bedelaar onder de trappen in het voorportaal van zijn thuis zonder dat iemand weet had van zijn bestaan of van zijn identiteit. Hij zou ook de paus bezocht hebben en hem een geschrift overhandigd hebben. Deze (legendarische?) heilige wordt daarom afgebeeld met een pelgrimsstaf, een aalmoezenkorfje of een schaal met een lepel, een trap en een schriftrolGa naar voetnoot(26).
In onze streek zullen er Alexiusvereringen gebloeid hebben in de lokaliteiten waar de paters of zusters Alexianen een klooster hadden.
In Brugge verbleven er Alexianen of Cellebroeders sinds 1470 in een klooster in de KatelijnestraatGa naar voetnoot(27). In het Sint-Janshospitaal en in het begijnhof ‘Ten Wijngaarde’ werd de H. Alexius vereerdGa naar voetnoot(28). Hij was de patroon van de arme, schamele en zieke lieden. In Brugge werd Alexius dus op twee plaatsen vereerd, in het Sint-Janshospitaal en in het begijnhof. Enkele Vlaamse begijnhoven hadden de H. Alexius als patroon, (o.m. Brugge, Dendermonde, enz.) Ook in Brugge werden de Alexianen soms met de naam Mattemannen bedacht. De benaming Mattemannen zou verband houden met de wijze van begraven, toegepast door de Alexianen; de pestlijders zouden vroeger in matten begraven zijnGa naar voetnoot(29).
In Veurne worden Alexianen of Cellieten vermeld vanaf 1475. Zij moeten er vereenzelvigd worden met de Grauwe Broeders of hun voorgangers, Lollaarden, die vermoedelijk in 1353 gefundeerd werden. Het klooster van de Alexianen werd er vooral rond 1500 sterk uitgebouwd, waarbij het steun kreeg van het stadsbestuur en ook aanvaard bleek in religieuze middens. Toch zijn er geen aanwijzingen van een Alexius-verering elders in de stadGa naar voetnoot(30). | |
[pagina 109]
| |
Ook in Gent bestond er zeker nog in de 17de eeuw een bloeiende Alexius-verering in het klooster van de AlexianenGa naar voetnoot(31).
In Tielt was er een altaar in de kapel van het hospitaal. Alhoewel we niets concreets konden achterhalen over een verering van die heilige mogen we niettemin veronderstellen dat dit toch het geval was. Alleen al het feit dat er een kapelanij aan Alexius was gewijd, wettigt dit vermoeden. Het is niet bekend wie deze kapelanij stichtte en wanneer dit gebeurde vóór 1455.
Toen L. Simoens in 1950 zijn uitgebreid en gedetailleerd overzicht van de bestaande volksdevoties en volksvereringen in West-Vlaanderen publiceerde, kon hij voor Alexius geen enkele devotieplaats aanwijzen. Zijn naam is bij Simoens zelfs niet te vindenGa naar voetnoot(32). De eredienst van deze volksheilige zal vervallen en volledig teniet gegaan zijn met de Franse Tijd, toen bij ons de drie bekende kloosters van de Alexianen voorgoed verdwenen. | |
Het einde van het hospitaalHet klooster en het hospitaal van de zusters Alexianen in Tielt werd afgeschaft in 1797 tijdens de Franse RevolutieGa naar voetnoot(33). De zes religieuzen werden uitgedreven en in de plaats van het klooster kwam er een corps de garde, later de rijkswacht. De schamele inboedel werd publiek verkocht.
In het midden van de 19de eeuw kocht het stadsbestuur van Tielt het terrein met de gebouwen die nog overeind stonden. Het nieuwe stadhuis, waar nog enkele bouwresten van het voormalige hospitaal in aanwezig zijn, werd op die plaats opgerichtGa naar voetnoot(34). Hiermee verdween definitief een instelling die eeuwen lang het stadsbeeld van Tielt in het centrum nabij de markt had bepaald en in deze stad een voorname en weldoende rol had vervuld. L. Van Acker |
|