Middeleeuwse handschriften te Leuven en Brugge
Heel opmerkzaam pronken, twee keer, met onnoembaar rijke beelden, een ver-beelden telkens dat hart en geest meest aanspreekt. Leuven sluit logisch gedwongen aan bij het Franse (François Avril) opdelen van miniatuurscholen; niet geheel van harte, gezien de Leuvense tentoonstelling een duidelijk hommage is aan Maurits Smeyers, die op een onvergetelijke manier zijn leven veil had om de pre-Eyckiaanse en de daarop volgende miniatuurkunst een wetenschappelijk onderkomen te verschaffen. Gent en Brugge, met een duidelijk opvragen van daaruit van alle talent uit zeg maar Valenciennes, Hesdin, Cambrai, Arras, Rijsel, Doornik. Grandioos zijn, te Leuven Jan Baudolf, pictor regis, uit Brugge, de transcipvain Guillebert de Mets, Jan Tavernier, Willem Vrelant, Loyset Liédet, Simon Marmion, Liévin van Laethem, het getijdenboek voor Geertrui van Themzeke, de Apocalypse van Lyon uit Arras.
Brugge toont, de site speelt heel aardig mee, net als de presentatie door Laurant Busine (een bijzonder poëtisch-filosofische aanwinst voor Brugge) voornamelijk een universitaire bibliotheek - meest verkregen door Ter Doest vanwege de kanunniken van St.-Donaas. Ingedeeld in links Theologia, rechts de Sententia en Summa's, aan het uiteinde alles wat Wijsbegeerte en Letteren te bieden had en middenin zowel Aristoteles en Boëthius, Galenus en Averroes en vnl. de historiografie die vanaf Brando middels Aegidius de Roya, Jan vander Veren, Adriaen de But, de prior van de Wilhelmijnen vanden Driessche, doorliep tot bij Jacob de Meyere, 1531. Dit laatste wel niet geacteerd.
Van Adriaen de But is uit zijn Rapiarium uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, de folio tentoongesteld waarop hij in een bijzonder, prehumanistisch 8-regelig betoog - het betreft een dactylische pentameter - de lof van de Duinenabdij te Koksijde uitspreekt in rustig lopende versvoeten; hijzelf geheel verwaaid tronend midden de konijnen en op de achtergrond de vloten op weg naar het Zwin.
Ad placidum littus me propulit aura secunda
Dunis ubi scopulos sevi maris obruit unda
Rebus ibi quo(n)dam mu(n)di labentibus istis
Immerit(us) mo(nac)hus sueccessib(us) esse solebam
Ast studiis nu(n)c v(est)ros p(ro)pendite fines
Nec vos decipiat si vexit i(n)utilis etas
Vita malis cumulata neq(ui)t dissuesce(re) methas
Si qua p(re)cor igi(tur)hanc Dunis ducite tutam.