Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Ieperse zwartzusters naar BredaIn 1625, na een beleg dat meer dan elf maanden geduurd had, viel de stad Breda in handen van Ambrosius Spinola en keerde ze terug onder het gezag van Spanje, na een ononderbroken Staatse en hervormde overheersing van ca. 35 jaar. Dit beleg, met omsingeling van de stad, afbraak van woonhuizen, beschietingen en uithongering van het Staatse garnizoen en van de inwoners, maakte in die jaren grote ophef en werd ooit zelfs vergeleken met het vierjarig beleg van de stad Oostende (1601-1604), waar Spinola toen eveneens zijn militair meesterschap bewezen had. De Staatse troepen werden geleid door Maurits, prins van Oranje, bijgestaan door enkele buitenlandse legereenheden. Een van die aanvoerders was graaf Ernest van Mansfelt (+1626). Prins Maurits stierf echter op 23 april 1625. Zijn broer Frederik-Hendrik nam het bevel over, maar toen kon hij maar weinig meer bereiken dan bij Spinola een genadig bestand en een eervolle overgave en een veilige aftocht te bepleitenGa naar voetnoot(1).
Breda was een katholieke stad gebleven. Men schat dat amper 5 à 10 percent van de bevolking het protestantisme aankleefde, maar het stadsbestuur was hervormingsgezindGa naar voetnoot(2). Militair was Breda zoveel als de verdere toegangspoort tot Noord-Nederland en het verlies van die stad bracht in het Noorden grote verslagenheid teweeg. De succesvolle inname van Breda werd daarentegen bijzonder geestdriftig onthaald, zowel door de bevolking als door het Spaanse bestuur in de Nederlanden. Achteraf mislukte voorlopig iedere poging om Breda terug te winnen. Prins Frederik-Hendrik moest zich terugtrekken en zelfs nog andere Brabantse plaatsen prijsgeven.
Stad en baronie Breda waren bezittingen van een tak van de familie van Nassau, verwanten van de Oranjes, die de oorlog voerden tegen Spanje. Alhoewel de heren van Breda officieel hervormden waren, stelden zij zich bijzonder tolerant en medevoelend op tegenover hun katholieke onderhorigen. In weerwil van de harde protestantse antiroomse wetten en reglementen, voerden zij in Breda en ommeland een politiek van verregaand begrip en zelfs, in de ogen van de predikanten, van een al te lakse verdraagzaamheidGa naar voetnoot(3).
Toen hun gebied en hun bezittingen in 1625 terugkeerden onder | |
[pagina 367]
| |
Spanje was het zonder meer te verwachten dat in Breda de katholieke contrareformatie vlug, doortastend en met grote kracht ingezet zou worden.
De fanatieke hervormden kregen de kans om binnen twee jaar de stad te verlaten als ze dit wensten. De gereformeerde eredienst werd verboden en het uitvoerig traktaat van de overgave aan Spanje voorzag milde maatregelen tegenover hen die wensten te blijven.
De hervormden waren nochtans heel wat minder tolerant opgetreden, toen ze Breda in hun macht kregen in 1590Ga naar voetnoot(4). Alle kloosters werden onmiddellijk afgeschaft en de gebouwen eenvoudig aangeslagen en voor andere doeleinden aangewend. In ruim een kwarteeuw kan er veel veranderen. Uit alle kerken en kapellen werden de katholieken geweerd en hervormde predikanten namen er hun plaats in. Een Waalse protestantse gemeente kreeg de kapel van Sint-Wendelyn toegewezen (1590) en de Nederduitse hervormers bezetten de kerk van Marckendael. De grauwe zusters werden zonder pardon uit hun klooster gezet. De zwarte zusters van Breda vooral werden, op zware beschuldigingen van bijgeloof en bedrog, hardhandig uit hun klooster verdreven. Het kon niet baten dat ze even voor 1590 nog zieken en pestlijders bijgestaan hadden. Een weeshuis en een huis voor oude vrouwen werden in hun klooster geïnstalleerd.
Breda telde vroeger geen mannelijke kloosters, wel enkele vrouwencongregaties en een groot aantal katholieke middeleeuwse gasthuizen, een begijnhof, een lazarij, godshuizen en dergelijke instellingen, die na 1590 allemaal in de handen van de hervormers terecht kwamen en meestal van bestemming veranderden of zelfs afgebroken werdenGa naar voetnoot(5).
Het is zo goed als zeker dat, van zodra het beleg van Breda gunstig verliep en het einde in zicht kwam, de Spaanse autoriteiten plannen beraamden en meer dan eens besprekingen hebben gevoerd over de toekomst van de stad en wat er vooruit en vooral diende te veranderen na de goede afloop van de krijgsverrichtingen. Blijkbaar wilde men zo vlug mogelijk de katholieke bevolking haar instellingen en infrastructuur terugschenken, die de hervormden hadden afgenomen. Een contrareformatorisch herstel lag dus in het verschiet. | |
[pagina 368]
| |
De onderhandelingen tot overgave van Breda vingen aan op 31 mei 1625. Op 5 juni 1625 reeds werd de stad in bezit genomen door de troepen van Spinola, die er triomfantelijk binnentrokken. Nog dezelfde dag verlieten de Staatsen en hun vreemde bondgenoten Breda, gevolgd door een lange sliert hervormden, die niet onder Spanje wilden leven. Ze waren vergezeld van hun predikanten, die de stad vaarwel zegden. Daags daarna, 6 juni 1625, kwam de infante Isabella al in Breda toe. Ze werd er plechtig ontvangen door bevolking en stadsbestuur en schonk onmiddellijk enkele belangrijke bedragen tot oprichting van nieuwe kloosters en tot herstel van de roomskatholieke hiërarchie.
Reeds in de 16de eeuw, namelijk in 1581, hadden de jezuïeten pogingen ondernomen om in Breda een klooster en een college te stichtenGa naar voetnoot(6). Met de verovering door de Staatse troepen in 1590 was er van dit plan niets meer in huis gekomen. Nu werd het menens, want reeds op 21 juni 1625 openden de jezuïeten een huis in Breda in aanwezigheid van aartshertogin Isabella, die bij die gelegenheid 5000 florijnen schonk voor deze vestiging. Sneller kon het niet. En op 17 november 1625 werden de deuren geopend der humaniora van het nieuwe jezuïetencollegeGa naar voetnoot(7).
De paters kapucijnen waren er even vlug bij. Hun verzoek om in Breda met een klooster te beginnen werd al op 25 juni 1625 door Isabella ingewilligd. Onmiddellijk werden enkele paters naar Breda gezondenGa naar voetnoot(8). De situatie was er werkelijk beroerd. De pest was uitgebroken in de stad een hele tijd voor de overgave in juni. Deze epidemie was veroorzaakt door de legereenheden in de stad onder generaal Mansfelt tijdens het beleg, waar de hygiënische omstandigheden erbarmelijk warenGa naar voetnoot(9). Bijna onmiddellijk na de aankomst van de eerste kapucijnen, die bij uitstek ook pestpaters waren, vielen er dodelijke slachtoffers onder deze kapucijnen. De eerste overste van de nieuwe stichting, pater Joannes-Baptiste van Ieper, stierf op 16 augustus 1625. De pest richtte bij deze eerste lichting kapucijnen een zware ravage aan. Niet minder dan vier kloosterlingen bezweken in minder | |
[pagina 369]
| |
dan een maand aan de pest: de reeds vermelde overste en de paters Blasius van Antwerpen (12 augustus), Godefridus van Utrecht (20 augustus) en broeder Andreas van Brussel (7 september). Ze werden begraven in de kerk van het voormalig begijnhof van BredaGa naar voetnoot(10).
De paters augustijnen en de minderbroeders hadden eveneens een aanvraag ingediend om in Breda met een klooster te beginnen. Het stadsbestuur, dat wel een paar mannelijke kloosters in de stad wilde ontvangen, stond zoals in die tijden nog meer voorkwam, niet zo geestdriftig om te veel kloosters binnen de stadsmuren onder de brengen. Kloosters namen in de eerder benepen stedelijke ruimten grote oppervlakten in en bekwamen vaak vrijstelling van allerhande stedelijke rechten en accijnzen. Ook de lokale geestelijken vreesden steeds dat hun pastorale rechten en inkomsten door de talrijke nieuwkomers zouden verminderen. Voor de jezuïeten, die een college binnen de muren van de stad brachten, en voor de populaire kapucijnen, die ook in pesttijden konden optreden, werd er gaarne plaats geruimd en een uitzondering gemaakt. De augustijnen kregen geen toelating om zich binnen Breda te vestigen en de minderbroeders konden pas later, na lange en moeizame palavers, hun intrede in Breda doen in de jaren 1631-32Ga naar voetnoot(11).
Wat de vrouwelijke congregaties of orden betreft, werd er een beroep gedaan op slechts één enkele kloosterorde, die van de zwarte zusters. Zwarte zusters waren vóór de geuzentijd zeer verspreid en bekend in Noord-NederlandGa naar voetnoot(12). De katholieken in Breda zullen zich ongetwijfeld nog goed de misplaatste en zelfs hatelijke hetze van de hervormden in hun stad herinnerd hebben, toen deze de Bredase zwarte zusters vernederden, hen van alle mogelijke bijgelovigheden beschuldigden en ze brutaal uit hun klooster verdreven. De inwoners van Breda herinnerden zich daarenboven maar al te goed de vaak heldhaftige moed en doodsverachting die hun zwarte zusters bij vroegere pestepidemieën in hun stad hadden betoond, zoals nog gebeurd was in de laatste jaren van de vorige eeuw.
Het bijhalen van zwarte zusters was dus eerst en vooral een blijk van eerherstel. Het waren West-Vlaamse zwarte zusters uit Ieper, van het ordre van den heyligen vader St.-Augustyn, die even vroegtijdig als de | |
[pagina 370]
| |
jezuïeten en de kapucijnen, blijkbaar reeds vóór de overgave van de stad, hun aanvraag bij de koning indienden om zich in Breda te vestigenGa naar voetnoot(13). Hun aanvraag is bewaard en kwam toe te Brussel in de Geheime Raad, die ze reeds op 16 juni 1625 doorzond naar de bisschop van Antwerpen met toevoeging van volgend randschrift: advis de l'evesque d'AnversGa naar voetnoot(14). Breda viel immers onder de jurisdictie van de bisschop van Antwerpen. Deze bisschop was Joannes Malderus (van Malderen) (1611-1633), die bekend stond als een groot en ondernemend bisschop, helemaal in de contrareformatorische stijl uit die tijdGa naar voetnoot(15). Dit advies zal ongetwijfeld gunstig geweest zijn. De zwarte zusters waren immers verdienstelijk in de verzorging van pestlijders, zoals ze reeds meermalen in Ieper bewezen hadden, en in Breda was die epidemie toen nog volop aan de gang. Ook hadden de zusters uit Ieper niet nagelaten erop te wijzen dat in de voorseyde stadt (Breda) ghebleven zyn vele ziecke menschen ghedestitueert vander hulpe van eenighe persoonen hemlieden dies verstaendeGa naar voetnoot(16).
Maar dat stuk uit het archief van de Geheime Raad is dan ook het enige dat we kennen over de vestiging van de swarte susterkens uit Ieper in Breda.
Wie mag de zwarte zusters uit het West-Vlaamse Ieper bewogen hebben zich te gaan vestigen in die verre stad? We kunnen hier geen sluitend antwoord op geven, maar alles wijst erop dat de nieuw benoemde overste der kapucijnen in Breda, pater Joannes-Baptiste van Ieper, daartoe het initiatief heeft genomen. Joannes-Baptiste van Ieper, met zijn wereldlijke naam Jacob van Tomme, was geboren in Ieper ca. 1592 als zoon van Collardus en Cornelia ManghelaerGa naar voetnoot(17). Hij werd geprofest te Gent in 1612 en priester gewijd te Antwerpen in 1618. Hij was het die aangesteld werd als overste en predikant in het nieuwe klooster te Breda in 1625Ga naar voetnoot(18). Waarschijnlijk heeft pater Van Tomme | |
[pagina 371]
| |
bij de voorbereidende besprekingen nopens de kloosterstichting in Breda, waar in 1625 de pest heerste, toen gedacht aan de zwartzusters uit zijn geboortestad en aan zijn oversten een voorstel in die richting geformuleerd. Tevens kunnen we er het bewijs in zien dat de zwarte zusters in Ieper een bloeiende kloostergemeenschap waren, die gemakkelijk enkele leden kon en wilde afstaan om een bijna missionair gerichte opdracht uit te voeren.
Vooraleer de zusters daadwerkelijk uit Ieper konden vertrekken naar Breda, is pater Joannes-Baptiste van Ieper echter op 16 augustus 1625 zelf aan de pest overleden. En wellicht hebben de zusters uit Ieper dan maar afgehaakt en het plan laten varen naar Breda te vertrekken, waar ze nu niemand meer zouden vinden die hen kende. Inmiddels was de ziekte geluwd, want na 1625 zijn er in Breda geen pestaanvallen meer voorgekomen. Er is dus nooit een uitvoering aan die plannen gegeven.
Een recente navraag bij het stadsarchief van Breda bracht inderdaad aan het licht dat er zich nooit meer zwarte zusters, ook niet uit Ieper, hebben gevestigd in Breda in 1625 of daarnaGa naar voetnoot(19).
In 1637 tenslotte heroverde het Hollandse leger opnieuw Breda en werd de protestantse hiërarchie van vóór 1625 ongewijzigd hersteld. Net zoals gebeurd was in 1625, maar nu in omgekeerde richting, vluchtten de katholieke paters van Breda in het zog van het verliezende Spaanse leger uit de stad en werd de hervormde religie in al haar luister terug geïnstalleerd als de enige wettige en geoorloofde belijdenis. Jezuïeten, kapucijnen en minderbroeders verdwenen uit Breda. De korte periode 1625-1637 van katholiek herstel was voorgoed voorbij. Frederik-Hendrik, de verliezer uit 1625, was in 1637 de winnaar geworden en Spinola was in 1628 uit de Nederlanden vertrokken en in 1630 in Spanje gestorven.
En de baronnen van Nassau, heren van Breda, bleven wat ze waren, ze laveerden en schipperden verder behendig tussen hun hervormde en hun katholieke onderdanen, zij veranderden in niets hun houding. En de katholieken zyn genoodzaekt geweest de kerken aen die van de Hervormde Godts-Dienst in te ruimen, en hen te vergenoegen met hunnen Godts-Dienst, onder oogluyking, in schuuren en andere plaetzen, geene gedaenten van Kerken hebbende, te mogen uyt-oeffenenGa naar voetnoot(20).
L. Van Acker |
|