Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
[Nummer 4]Een onbekende illustere kanunnik van TorhoutIn 1439 moest er in Atrecht een nieuwe bisschop benoemd worden na het overlijden van Hugues de Caieta (1426-1439). Hugues de Caieta was niet alleen bisschop van Atrecht, maar ook proost van het kapittel van Sint-Omaars en Conseiller du Roy et du duc de Bourgogne. We mogen veronderstellen dat de overleden bisschop een vertrouweling was van de hertogen van Bourgondië en wellicht tengevolge hiervan aan zijn mijter was geraakt.
Aangezien de hertog van Bourgondië in goede relatie stond met de paus, had het kapittel van Atrecht, onder invloed van Filips de Goede, de kandidatuur naar voor geschoven van Fortigaire de Plaisance (de Placentia) een priester, naar het schijnt afkomstig van Brugge. Deze was raadsheer, biechtvader, aalmoezenier en eerste hofkapelaan van Filips de Goede. De Plaisance was weeral het type van de cumulard. Hij was aartsdiaken van Atrecht, proost van het Sint-Pieterskapittel in Rijsel, maar in het bijzonder was hij conseiller du bon Duc PhilippeGa naar voetnoot(1).
Voor eenmaal moest Filips de Goede, althans voorlopig, de duimen leggen voor de kandidaat van de paus, want paus Eugenius IV (1431-1447) benoemde Quentin Ménard (of Minart) tot bisschop van Atrecht. Maar wegens de herhaalde en grote druk van Filips de Goede trok de paus uiteindelijk deze benoeming in en kon de Plaisance toch de bisschopszetel van Atrecht bezetten, nog vooraleer Ménard officieel bezit had genomen van zijn ambt in Atrecht. Ménard werd dan nog in hetzelfde jaar 1439 door de paus, ter compensatie, benoemd tot aartsbisschop van BesançonGa naar voetnoot(2), de oude hoofdstad van de Franche-Comté, een gebied dat toen ook onder de heerschappij van de Bourgondiërs viel. | |
[pagina 298]
| |
Ménard was nochtans eveneens een creatuur die meer dan eens de steun genoot van de hertogen van Bourgondië. Hij was kanunnik in het kapittel van Kamerijk. Gelijktijdig wordt hij ook nog vermeld als chanoine de Thourout. Bovendien werd hij achteraf nog proost van het kapittel van Sint-Omaars en aartsdiaken van Brussel. Natuurlijk allemaal ambten die hij bekleedde zonder te resideren. Al die aanstellingen had hij zeker te danken aan het feit dat hij daarenboven en vooral conseiller du Duc de Bourgogne en zelfs secrétaire du Duc was.
De familie Ménart of Ménard zat in het Kamerijkse nog verder vertegenwoordigd in kerkelijke ambten. In die tijd was Raoul Ménard clerc du prevôt de CambraiGa naar voetnoot(3). Misschien een eerste aanloop naar verdere promoties?
De naam van Quentin Ménard staat niet vermeld in de lijsten van de bekende kanunniken van het Torhoutse Sint-Pieterskapittel. Voor de 15de eeuw is deze lijst trouwens, bij gebrek aan documenten, zeer onvolledigGa naar voetnoot(4).
Zijn kanunnikaat van Torhout wordt meermalen vermeld in archiefstukken uit het archief van RijselGa naar voetnoot(5). Wellicht is Ménard nooit in Torhout verschenen, maar zeker streek hij de prebende op die aan zijn kanunnikaat verbonden was. Ook is het niet bekend wanneer hij de kanunnikszetel in Torhout toegewezen kreeg. | |
Wie was Quentin Ménard?Quentin Ménard de Flavigny was ca. 1382 geboren te Flavigny, een dorpje op 20 km van Montbard in het hertogdom Bourgondië (dep. Côte-d'Or). Hij was kanunnik en later tresorier van la Sainte-Chapelle te Dijon. Son crédit auprès de la Cour pontificale lui permit de rendre d'importants services à Philippe le Bon, qui le chargea de trois missions délicates auprès d'Eugène IV. Die opdrachten waren onder andere dispensatie te bepleiten bij de paus om Filips de Goede een tweede huwelijk te laten aangaan met zijn tante Bonne d'Artois (1424) en na haar dood door vergiftiging in 1425, het huwelijk met dispensatie te regelen door de paus met Isabella van Portugal (1428). Nog in 1439 is Ménard opgetreden bij de oplossing van | |
[pagina 299]
| |
enkele geschilpunten tussen Eugenius IV en de grote hertog van het Westen. Zijn diplomatiek talent, dat hij aanwendde in al die succesrijke interventies, bracht mee dat hij zowel in de pauselijke Curie, als bij het hertogelijk hof steun vond en invloed kon uitoefenen.
Dit resulteerde onvermijdelijk, zoals in die tijden gewoon was, in het verwerven van een aanzienlijk aantal prebenden, kanunnikaten en allerlei andere kerkelijke beneficies en inkomsten. In 1436 werd het hem door de paus toegestaan over honderd kerkelijke beneficies te beschikken, die door de hertog aangewezen mochten worden. Het is mogelijk dat Ménard precies naar aanleiding van deze pauselijke en hertogelijke goedgunstigheid, zichzelf met menige prebende heeft bedachtGa naar voetnoot(6). Via deze procedure kan hij onder meer kanunnik in Kamerijk geworden zijn en zijn kanunnikszetel in het Sint-Pieterskapittel te Torhout verkregen hebben, net zoals zijn aanstelling tot aartsdiaken van Brussel. Wellicht waren zijn prebenden zo talrijk dat het daarom is dat al die kleinere eretitels niet eens vermeld worden in zijn biografieGa naar voetnoot(7).
Ménard was niet alleen tresorier van la Sainte-Chapelle in Dijon, maar in 1438 werd hij benoemd tot bisschop van Atrecht, en zoals hoger aangehaald, uiteindelijk beloond met de zetel van het aartsbisdom Besançon. Hij was ook proost van het kapittel in Sint-Omaars en rekwestmeester en raadsheer van Filips de Goede.
Op het politieke vlak was Ménard een gewaardeerd en invloedrijk vertrouwensman van de hertog. Op 5 november 1433 stuurde hij een brief naar Filips de Goede waarin hij hem aanmaande contact op te nemen met keizer Sigismund om te beletten dat hij een alliantie zou aangaan met Karel VII, koning van Frankrijk. In hetzelfde jaar werd hij door Filips de Goede als hertogelijk ambassadeur afgevaardigd naar het Concilie van Bazel en in 1442 nam Ménard het initiatief tot een ontmoeting in Besançon van Filips de Goede met keizer Frederik III die effectief doorging in BesançonGa naar voetnoot(8).
Ménard was een bijzonder behendig en sluw politiek intrigant. Zo speelde hij het klaar om, via een opstand in de stad Besançon, waar | |
[pagina 300]
| |
hij achter de schermen de hand in had, de invloed van Filips de Goede in deze stad aanzienlijk te vergroten. Hijzelf kon zich zelfs een rijke schadevergoeding door de opstandelingen laten uitkeren, alhoewel hij in feite de opstoker was en de enscenering meesterlijk in mekaar had gestoken (1450-1451). Hij voerde daarenboven een opulente levensstijl in grote luxe. Zo liet hij zijn bisschoppelijk paleis en enkele kastelen in zijn bisdom herstellen, verbouwen en met kunstwerken opsmukken.
Niettemin was Ménard echt bekommerd om het geestelijk welzijn van zijn aartsbisdom. Hij bond de strijd aan tegen onwaardige en corrupte clerici, vaardigde nieuwe statuten uit voor zijn bisdom (1450), had interesse voor het onderwijs en staat bekend als een goed en integer kerkvorst, ook en vooral op het spirituele vlak. Hij stak torenhoog uit boven zijn twee corrupte en onbetrouwbare voorgangers op de aartsbisschoppelijke zetel. Deze 84ste aartsbisschop van Besançon was dus over de hele lijn een uitzondering vergeleken bij tal van zijn tijdgenoten, die enkel wedijverden met de toenmalige prinsen en de wereldse dignitarissen uit de Bourgondische periode. Hij verenigde in zich de zeldzame gave een groot geestelijk leider te zijn en tevens de geschiedenis in te gaan als een eersterangs cumulard van kerkelijke beneficies met vorstelijke allures.
Quentin Ménard stierf in zijn kasteel te Gy (nu Gy-l'Evêque, dep. Haute-Saône) op 18 december 1462, estimé et regretté de tout son clergé à cause précisément de ses vertus, de ses éminentes qualités et de sa fermeté à maintenir ses Clercs dans la bonne voie et à soutenir les droits de son EgliseGa naar voetnoot(9). Hij ligt begraven, niet in de kathedraal van Saint-Jean van Besançon, maar onder een albasten tombe in de kerk van Saint-Etienne in Besançon.
Wellicht zal Ménard kanunnik van Torhout gebleven zijn tot aan zijn dood, tenzij hij ergens bij leven zijn Torhoutse beneficie om een of andere reden verwisseld zou hebben met een andere, meer lucratieve kerkelijke functie. Maar hierover zijn we niet ingelicht. Inmiddels is hij naar alle waarschijnlijkheid de meest beroemde kanunnik van Torhout geweest, evenwel zonder er ooit te resideren. Men kan zich zelfs afvragen of hij wel ooit persoonlijk in Torhout verschenen is.
Vermelden we dat er in het departementaal archief van Rijsel nog meer Torhoutse kanunniken geboekt staan. Zo ondermeer Jean | |
[pagina 301]
| |
Resardet, chanoine de Cambrai et de ThouroutGa naar voetnoot(10). In de lijst van de Torhoutse kapittelheren staat er ene Johannes Raset, titularis van het zevende kanunnikaat, die omstreeks 1540 zijn Torhoutse kanunnikszetel verwisselde met Adriaan Hacke, kapelaan van Sint-Gaugericus in BrusselGa naar voetnoot(11). Het is niet onmogelijk dat Raset de vervlaamste naam is van deze Resardet (Richardot?). Waarschijnlijk is ook deze kanunnik van Kamerijk zelden of nooit in Torhout verschenen.
Vervorming of vertaling van familienamen maakt dat er soms verwarring kan ontstaan. Kanunnik Charles Descamps die in het Rijselse archief betiteld wordt als prévôt de ThouroutGa naar voetnoot(12) zal wel dezelfde zijn als de Torhoutse proost Kaerle van Overvelt of De Campis, een clericus uit het bisdom Doornik. Hij was ondermeer ook deken van het Sint-Donaaskapittel in Brugge en liet zich pas tot priester wijden in 1496, alhoewel hij reeds kanunnik van Torhout was sinds 1460. Hij stierf als proost van het kapittel in 1499Ga naar voetnoot(13).
Zonder twijfel was Ménard niet de enige vreemdeling die bij de gratie van de pausen of van de Bourgondische hertogen de inkomsten van een kanunniksprebende in Torhout mocht opstrijken, zonder zich te storen aan de residentieplicht. Maar het is goed mogelijk dat de aartsbisschop van Besançon die tevens raadsheer van Filips de Goede was, ooit de meest illustere kerkelijke dignitaris was die zich eveneens kanunnik van Torhout mocht noemen.
Het Torhoutse kapittel heeft dus, net zoals al de andere Vlaamse kapittels, gunstelingen en beschermelingen, speciaal van Filips de Goede, moeten opnemen in de rangen van hun kanunniken en proosten. Het kanunnikaat van Ménard is het zoveelste bewijs dat de Kerk aan hervormingen toe was. Weinige decennia na de toevloed van al die afwezige vreemde kanunniken en prebendarissen zou de Reformatie in de 16de eeuw aan deze wantoestanden een einde maken. L. Van Acker |
|