Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Wat er zoal gebeurd is met de stoffelijke resten van de oudste graven van Vlaanderen
| |
[pagina 173]
| |
volgorde naar hun overlijdensdatum. We gingen na wat er met hun grafstenen en, als het kan, wat er met hun stofffelijke resten gebeurd isGa naar voetnoot(4). | |
Boudewijn V van Rijsel (+ 1067)Het graf van graaf Boudewijn van Rijsel lag tot in 1763 in de Sint-Pieterskapittelkerk te Rijsel. De geuzentijd was dit graf voorbijgegaan of vergeten, maar in de 18de eeuw was ‘het graf in heel slechte staat en kwam het nauwelijks in aanmerking voor restauratie’Ga naar voetnoot(5). De kanunniken, die de vloer van hun kerk wilden vernieuwen, vroegen om dit graf te mogen afbreken, wat toegestaan werd.
Beeldhouwer P. Pepers uit Brugge werd aangesproken om een nieuw monument te tekenen in de kunststijl van die tijd, maar omdat zijn ontwerp te duur uitviel werd besloten een gewone grafplaat te leggen in de vloer van de kerk. De plechtige inwijding van deze steen is gebeurd in aanwezigheid van de Franse koning Lodewijk XV en van andere Franse dignitarissen. Deze ongewone positieve houding van de Franse overheid ten overstaan van een Vlaamse graaf is enkel te verklaren doordat Boudewijn V gehuwd was met Adela, een dochter van Robrecht II, koning van Frankrijk, en dat hijzelf tussen 1060 en 1067 regent was geweest van Filips I, koning van Frankrijk.
Op de nieuwe zwarte marmeren grafplaat stond er immers, benevens het wapen van Vlaanderen, een lovende inscriptie waarin graaf Boudewijn V geroemd werd als regent van het koninkrijk en stichter van het kapittel te Rijsel. In zijn voogdijschap over de Franse koning wordt hij betiteld als procurator et bajulusGa naar voetnoot(6).
Het graf en zeker ook het gebeente van deze graaf, verdwenen bij de afbraak van de Rijselse kapittelkerk in de dagen van de Franse Revolutie. | |
Adela van Frankrijk (+ 1079)De stoffelijke resten van Adela, de gemalin van graaf Boudewijn V van Rijsel, een dochter van Robrecht II, koning van Frankrijk, brachten het er minder goed van af.
Zij was de stichteres van de abdij voor adellijke dames in Mesen. | |
[pagina 174]
| |
De laatste jaren van haar leven verbleef ze in de door haar gestichte abdij. Na haar dood werd ze bijgezet in de crypte van de abdijkerk voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw. Haar zoon, graaf Robrecht de Fries, begiftigde een fundatie om voor haar graftombe een eeuwig licht te laten branden. Maar reeds in de 15de eeuw was dit licht uitgedoofd en was de crypte verlaten.
Ca. 1900 was de crypte zelfs omgetoverd tot een bergplaats voor kolen.... Haar resterende beenderen werden rond die tijd ontdekt door H. Terrier, secretaris van het Koninklijk Instituut van Mesen, de instelling die in de 18de eeuw de plaats van de afgeschafte abdij had ingenomen. Terrier, die een beslagen historicus was en zich speciaal documenteerde over de abdij van Mesen, heeft het nodige gedaan om deze stoffelijke resten een behoorlijke begraafplaats te geven. Maar op 7 juni 1917 vernielde een geweldige mijnontploffing de crypte met alles wat ze bevatte, ook dus het gebeente en alle gedenkenissen aan gravin Adela.
In 1980 werd er dan uiteindelijk een grafplaat aangebracht op de plaats waarvan vermoed werd dat ooit haar graf had gelegenGa naar voetnoot(7). | |
Robrecht de Fries (+ 1093)Graaf Robrecht de Fries, een zoon van graaf Boudewijn V en gravin Adela, werd begraven in de crypte van de Sint-Pieterskapittelkerk op de Kasselberg, die vermoedelijk door hem gesticht was. Zijn graf werd vernield in de Franse Revolutietijd, zoals de meeste grafelijke funeraria. Zijn beenderen werden toen eenvoudig weggegooid. Nadien diende zijn grafsteen als gootsteen om water op te vangen.
Deze geschonden steen werd in 1849 ondergebracht in het landhuis van Kassel, maar in Wereldoorlog II (1940) verdween hij door een bombardement. Een repliek van deze steen zou zich bevinden te Brussel in het museum van de HallepoortGa naar voetnoot(8). | |
Geertrui van Saksen (+ 1113)Geertrui van Saksen was de weduwe van graaf Robrecht de Fries. Ze overleed in 1113 te Veurne. Vóór haar huwelijk met de Fries was ze eerst getrouwd geweest met Floris I, graaf van Holland. Zeer waarschijnlijk werd ze begraven in de kerk van Sint-Walburga te | |
[pagina 175]
| |
VeurneGa naar voetnoot(9).
Nergens is er iets over haar graf te vinden. Ook de beschrijving van de grafschriften door Corneille Gailliard (16de eeuw), gepubliceerd door baron Bethune, rept er met geen woord over. Zodat dit graf reeds vóór de geuzentijd verdwenen moet zijn. Ook de Veurnse kroniekschrijver Pauwel Heyndericx, die wist dat ze in zijn stad begraven lag, moest getuigen ‘dat men niet en weet in welcke plaetse haer graf is’Ga naar voetnoot(10). | |
Karel de Goede (+ 1127)Graaf van Vlaanderen van 1119 tot aan zijn dood te Brugge op 2 maart 1127. Zoon van Canut van Denemarken. De gebeurtenissen rond de moord op deze graaf in de Sint-Donaaskerk waren het voorwerp van een uitzonderlijk verhaal door Galbert van Brugge en werden meermalen uitgegeven en becommentarieerd.
Zijn lijk rustte enige tijd in de Sint-Kristoffelkerk totdat de Sint-Donaaskerk opnieuw gewijd was wegens het feit dat er een moord was gepleegd. Het graf van Karel de Goede bleef dan verder in Sint-Donaas.
Karel-Filips de Rodoan, bisschop van Brugge, die een grote verering had voor Karel de Goede, bracht het graf over naar een andere kapel in Sint-Donaas. Maar in de Franse Tijd, toen profanatie en lijkschennis dreigden, werden de stoffelijke resten weggenomen en verborgen. Na de revolutiejaren kwam de lijkkist terug boven en werd ze aanvankelijk bewaard in de kamer van de kerkmeesters in de Sint-Salvatorskerk. In 1827 werd er een kapel in Sint-Salvators toegewijd aan Karel de Goede en werd zijn lijkkist daarin geplaatst, samen met een ‘vera effigies’ van de graaf.
De stoffelijke resten van graaf Karel berustten aanvankelijk in een kistje, maar sinds 1884, bij zijn zaligverklaring, werd er een neogotische rijve vervaardigd, naar een ontwerp van Bethune. Het nieuwe schrijn werd in de Sint-Barbarakapel opgesteld. In 1935 werd de Sint-Lievenskapel heringericht tot een ‘Karel de Goedekapel’Ga naar voetnoot(11). | |
[pagina 176]
| |
Karel de Goede is de enige graaf van Vlaanderen uit het oude grafelijke geslacht, waarvan de stoffelijke resten nog voorhanden zijn en met eerbied werden bejegend. | |
Clementia van Bourgondië (+ 1133)In Broekburg ligt er een gravin van Vlaanderen begraven, namelijk Clementia van Bourgondië. Zij was de weduwe van graaf Robrecht II van Jeruzalem en stierf in 1133Ga naar voetnoot(12).
In 1795 zou haar grafsteen nog steeds gelegen hebben dans la chapelle droite in de kerk van de benedictinessenabdij van BroekburgGa naar voetnoot(13). Bij een latere vernieuwing van de vloer van deze kapel, werd in de loop van de 19de eeuw, de grafsteen gewoon weggenomen en is hij in alle stilte voorgoed verdwenen zonder enig spoor na te laten.
De voorzitter van de Société des Antiquaires de la Morinie gelastte in de vergadering van 8 mei 1875 zijn secretaris-generaal na te gaan waar deze grafsteen wel mocht zijnGa naar voetnoot(14). In Broekburg werd blijkbaar maar weinig omgekeken naar historische gedenkenissen; de reeks geschilderde panelen met afbeeldingen van de mirakels van Onze-Lieve-Vrouw van Broekburg was eveneens spoorloos.
Op deze vraag uit Sint-Omaars is er nooit een antwoord binnengekomen. Net zoals in Sint-Omaars een paar decennia voordien voorgevallen was met de grafsteden van de oudste Vlaamse graven, heeft men later niets meer vernomen over het graf van die Vlaamse gravin, die samen met haar gemaal Broekburg overladen had met schenkingen, stichtingen en allerlei tegemoetkomingen. Clementia zelf was de stichteres van de Broekburgse abdij en had Broekburg als haar gewone residentie uitgekozen.
De zaak is ook niet zo eenvoudig, aangezien de grafsteen uit de revolutietijd niet meer op de plaats lag waar de gravin ter aarde was besteld. De abdij waarin Clementia begraven lag, bevond zich aanvankelijk buiten de stadsmuren. In 1551 beval landvoogdes Maria van Hongarije de abdij een locatie te zoeken binnen de stadsmuren. Daarop mocht het oude klooster vernield worden, met hergebruik van de materialen, om een beter verdedigingsstelsel van de stad mogelijk te maken. In 1555 keurde Karel V daartoe een terrein in de | |
[pagina 177]
| |
stad goed, namelijk een huis van de Sint-Bertinusabdij. In ruil verkreeg deze abdij dan van de Broekburgse abdij een woning met tuin binnen Broekburg. In de volgende jaren werd het nieuwe klooster aldaar uitgebouwdGa naar voetnoot(15).
Of de zerk, die er op het einde van het Ancien Regime te zien was, ter nagedachtenis van gravin Clementia, nog de originele was, is zeer de vraag. Al is het best mogelijk dat de monialen die meegenomen hebben in hun nieuwe abdij. Aan het graf zelf moet er dus al een hele tijd voordien geraakt zijn. In 1792-93 hadden de zusters reeds last van de republikeinen, alhoewel er in die eerste revolutiejaren niets bekend is van een plundering of een uitdrijving. Maar in 1793 kwam er in de abdij een hospitaal met lekenpersoneel. In 1794 werd tot verkoop van de abdijgebouwen besloten en de kerk zelf, waar de grafsteen van Clementia lag, werd een Tempel van de RedeGa naar voetnoot(16).
Pas bij de heropbouw van de kerk, die in Wereldoorlog II zeer zwaar beschadigd werd, is er in de nieuwe kerk van Broekburg een glasraam geplaatst te harer nagedachtenisGa naar voetnoot(17). | |
Willem van Ieper of van Lo (+ 1164)Het graf van Willem van Lo (+ 1164), een bastaard uit het grafelijk huis, die van zich liet spreken kort na de dood van Karel de Goede, lag te Lo in de Sint-Pietersabdij- en parochiekerk.
Het graf van deze turbulente en onrustige bastaard, kleinzoon van Robrecht de Fries, werd in 1770 blootgelegd in de kerk van Lo en de kist werd, zonder veel plechtigheid, terug begraven in de kerk. Zo goed begraven dat niemand nog precies wist waar ze juist lag, totdat ze in 1936 bij toeval teruggevonden werdGa naar voetnoot(18).
Zijn stoffelijke resten werden in 1936, maar nu met een bescheiden plechtigheid, neergelegd in het loden kistje dat zich nog steeds bevindt in de kerkmuur van Lo. Een gedetailleerd proces-verbaal van dit alles werd in 1936 opgesteld. De vernieuwde belangstelling en de zorg omtrent de stoffelijke resten van deze telg uit het grafelijk huis waren dus heel verschillend in 1936 vergeleken met de herbegraving in 1770. | |
[pagina 178]
| |
Elisabeth van Vermandois (+ 1182)Toen in 1600 het graf gedolven werd in het koor van de kathedraal van Atrecht om er de lijkkist in te plaatsen van de pas overleden bisschop Mathieu Moullart (+ 2 juli 1600), stootte men onverwacht op un cercueil taillé en marbre et couvert de même, très artificiellement fait, où était le corps entier avec un écriteau en plomb: anno domini mclxxxii (1182) obiit elisabeth vxor philippi flandriae comitis, filia vero rvdolphi viromandiae comitis qvae in praesenti sepvlchro requiescitGa naar voetnoot(19).
De lijkkist van deze Vlaamse gravin, de eerste echtgenote van Filips van de ElzasGa naar voetnoot(20), werd toen waarschijnlijk intact en ongemoeid gelaten, maar ook geen enkele inscriptie of gedenkteken werd nadien aangebracht om deze ontdekking aan het publiek kenbaar te maken.
Toen Antonio de Succa, met bewust medeweten en met goedkeuring van de aartshertogen Albrecht en IsabellaGa naar voetnoot(21) zijn rondreis in de Nederlanden begon om de beeltenissen van de vroegere graven van Vlaanderen af te tekenen en in het bijzonder alle merkwaardige grafmonumenten te noteren en te kopiëren, is hij in de jaren 1601-02 ook in Atrecht geweest. Hij vond er bij zijn bezoek alleen de beelden van Filips van de Elzas en van Elisabeth van Vermandois. Ze stonden opgesteld in het portaal van het door hen in 1178 gestichte hospitaal van Saint-Jean-en-l'Estrée. Van een grafsteen of enige memorie aan de gravin was nergens iets te vinden. Aan De Succa werd zelfs niet eens meegedeeld dat pas enkele maanden voordien haar graf teruggevonden wasGa naar voetnoot(22). De grafelijke mildheid vond dus geen respons in een gedenksteen of een inscriptie. Het feit dat het graf van gravin Elisabeth in 1600 ‘teruggevonden’ werd, laat vermoeden dat het sinds mensenheugenis vergeten en verloren was.
In 1810 werd het oude gasthuis waarin de beelden van het grafelijke echtpaar stonden, afgebroken en daarmee verdween definitief het aandenken aan deze grote weldoeners van de stad Atrecht. | |
[pagina 179]
| |
In de Sint-Vaastabdij te Atrecht zou graaf Robrecht II van Jeruzalem (+ 1111) begraven zijn. In 1795 verdween dit graf, zoals de vele grafelijke funeraria. Maar ook nadien werd er in Atrecht niets positiefs tot eerherstel ondernomen, zodat Atrecht nu geen gedenkenissen meer overhoudt aan een familie die Atrecht zo sterk begunstigd heeftGa naar voetnoot(23). | |
Filips van de Elzas (+ 1191) en Mathilde van Portugal (+ 1218)Niet alleen overheidsinstanties toonden vaak weinig zorg en eerbied voor de grafelijke resten. Bij een verbouwing van de abdij van Clairvaux onder het abbatiaat van Robert Gassot (1718-1740), werd de kapel afgebroken waarin de grafmonumenten stonden en de gebeenten rustten van graaf Filips van de Elzas (+ 1191) en van zijn tweede echtgenote Mathilde van Portugal (+ 1218), weldoeners van de abdij.
Filips van de Elzas was gestorven aan de pest te Saint-Jean d'Acre in 1191 en zijn gemalin verongelukte te Veurne toen ze een bezoek wilde brengen aan de Duinenabdij. De kapel van Clairvaux was opgericht door haar toedoen en zij was het die het lijk van de graaf naar Clairvaux liet overbrengen, zoals zijzelf ook in Clairvaux bijgezet wilde worden.
De abdij van Clairvaux was daarenboven gesticht door Filips' vader, Diederik van de Elzas en zijn derde echtgenote Sybilla van Anjou, die evenwel elders begraven liggen.
Samen met het grafelijk echtpaar verdwenen er nog andere graftomben van verwanten van de grafelijke familie, o.m. van Agnes van Beaujeu (+ 1231), de tweede vrouw van Thibaut van Champagne, een verre verwante van het huis van Vlaanderen.
Al deze grafsteden, en vermoedelijk ook de gebeenten die erin lagen, geraakten in het ongerede nog vooraleer de Franse Revolutie de abdij zelf ten gronde zou richtenGa naar voetnoot(24). | |
Margareta van de Elzas (+ 1194) en Lodewijk van Nevers (+ 1346)Ook bij ons viel het nu en dan voor dat er grafelijke grafmonumenten in alle stilte verdwenen. Een voorbeeld hiervan is de verwijdering van het graf van Margareta van de Elzas (+ 1194). Zij was de | |
[pagina 180]
| |
dochter van Diederik van de Elzas (+ 1168). Haar grafmonument stond opgesteld in de Sint-Donaaskerk te Brugge. In 1352 werd dit graf verplaatst binnen de Sint-Donaaskerk op een andere locatie om er het graf van Lodewijk van Nevers (+ 1346) neer te zetten.
In 1741 besloten de kanunniken de vloer van hun kerk te verhogen en daarom een aantal grafmonumenten af te breken. In Sint-Donaas stonden er zoveel beelden en monumenten, mausolea, wapenkabinetten en dergelijke tekenen dat het altaar vanuit de kerk bijna onzichtbaar was gewordenGa naar voetnoot(25).
In de plaats van het graf van Margareta van de Elzas richtten de kanunniken het mausoleum op van bisschop Van Susteren (+ 1742).
Het graf van Lodewijk van Nevers (+ 1346), gesneuveld te Crécy, was oorspronkelijk opgesteld in de abdijkerk van Sint-Riquiers. In 1352 werd het overgebracht naar de Sint-Donaaskerk te Brugge, waar het de plaats innam van de verplaatste grafstede van Margareta van de Elzas. In 1741 werd dit grafmonument eveneens afgebroken, samen met dit van Margareta. Beide mausolea werden vervangen door twee witte marmeren vloerplaten met inscripties. Deze platen verdwenen bij de afbraak van Sint-Donaas in de Franse TijdGa naar voetnoot(26). In 1793, enkele jaren voor het verdwijnen van de Sint-Donaaskerk, werden de resterende beenderen van Margareta van de Elzas, opnieuw neergelegd in een kistje en weer begraven in de kerkGa naar voetnoot(27). Met de Franse Revolutie werd de kerk afgebroken en geraakten al deze gedenkstenen definitief verloren. | |
Yolande van Nevers (+ 1280)Het geval van Yolande van Nevers of van BourgondiëGa naar voetnoot(28) is op zijn geheel duister. Deze gravin, de tweede echtgenote van Robrecht van Bethune, zou door haar gemaal om het leven gebracht zijn, toen hij de dood vernam van zijn zoon uit zijn eerste huwelijk. Deze zoon heette Karel en stierf op 11-jarige leeftijd (ca. 1277). De gravin werd beschuldigd van vergiftigingGa naar voetnoot(29). Of dit werkelijk zo was, valt nog | |
[pagina 181]
| |
te onderzoeken, alhoewel haar beste biografen van haar tragische dood nergens meldingen makenGa naar voetnoot(30).
Zij werd begraven in de kerk van de paters dominikanen in Ieper. De historicus van dit klooster, die schreef in 1866, heeft vruchteloos gezocht naar haar graf. Hij vond er geen spoor van terug. Indien zij inderdaad in Ieper een graf heeft gekregen, dan was dit graf sinds mensenheugenis verdwenen en vergetenGa naar voetnoot(31). | |
Beatrijs van Brabant (+ 1288)Zij was de weduwe van Willem van Dampierre en voor haar huwelijk met Dampierre was ze getrouwd met Hendrik IV, landgraaf van Thüringen (+ 1247).
Beatrijs van Brabant, vrouw van Kortrijk, was een belangrijke mecenas van de Groeningeabdij in Kortrijk, toen gelegen in het oosten van de stad. Ze begiftigde vooral de abdijkerk waarin ze nadien begraven werd. Haar hart werd later bewaard in de Sint-Michielskerk van Kortrijk.
In de loop van de 16de eeuw verdween haar graf uit de abdij omdat de abdij vanaf 1577 afgebroken werd voor de bouw van een gebastioneerde vesting en evenzeer door de vestiging van het calvinistisch bewind in Kortrijk (1578-1580). Het is opmerkelijk dat men naderhand maar weinig attentie schijnt te hebben gehad voor haar graf. De stenen resten werden als bouwmateriaal gebruikt bij de nieuwbouw van de abdij binnen de stadsmuren. Brokstukken van haar grafsteen werden pas weer ontdekt bij opgravingen in 1989 en zijn nu tentoongesteld in het nieuw stedelijk museum, in de voormalige abdijgebouwenGa naar voetnoot(32). Nergens worden inlichtingen verstrekt over haar stoffelijke resten en wat daarmee gebeurd is. | |
Robrecht van Bethune (+ 1322)Graaf Robrecht van Bethune stierf in 1322 en werd bijgezet in de Sint-Maartenskathedraal in Ieper.
In 1973 werden zijn skelet en zijn graf teruggevonden in het koor | |
[pagina 182]
| |
van deze kerk en plechtig teruggeplaatstGa naar voetnoot(33). Wellicht werd er bij ons geen enkele herbegraving ooit zo luisterrijk uitgevoerd als deze van Robrecht van Bethune, de ‘leeuw van Vlaanderen’.
De originele grafstede werd gebroken in de beeldenstorm in 1566. Later werd er een witte marmeren grafzerk geplaatst, maar deze werd vernield in Wereldoorlog I. In 1929 is er tijdens de heropbouw van de kerk, een graf gevonden in het koor waarvan algemeen wordt aangenomen dat dit het graf was van Robrecht van Bethune. Toen werd ook alles zorgvuldig hersteld.
Naar aanleiding van een onderzoek in 1973 werd op die plaats de resten van een skelet aangetroffen en een loden plaatje met inscriptie ‘graaf Robrecht van Bethune’. Alhoewel er geen strikte zekerheid bestaat over de identiteit van de gevonden resten van het geraamte, vond de herbegraving op een plechtige wijze plaats op 18 maart 1973Ga naar voetnoot(34). | |
Jan van Vlaanderen (+ 1330)In de Sint-Walburgakerk te Veurne lag destijds begraven Jan van Vlaenderen, seune van grave Guy. Hij stierf in 1330Ga naar voetnoot(35). Het betreft hier Jan, graaf van Namen en heer van Sluis, die gehuwd was met Margareta van Clermont, gezeid van Bourbon. Hij was overleden in ParijsGa naar voetnoot(36) en hij was een weldoener van Veurne, in het bijzonder van de Sint-Walburgakerk.
Van zijn graf was er reeds ten tijde van Pauwel Heyndericx, de bekende Veurnse kroniekschrijver, niets meer terug te vinden (17de eeuw). Zijn graf was toen al verduystert zodat er getuigd wordt dat men niet en weet waer omtrent hy rustGa naar voetnoot(37). Ook deze grafelijke telg verdween spoorloos in de stad en de kerk waar hij ooit ter aarde werd besteld en die hij in zijn leven zo mild had bedacht.
Uit alles wat voorafgaat zijn er toch een paar algemene bedenkingen te formuleren. De geuzentijd en de eerste jaren van de Franse | |
[pagina 183]
| |
Revolutie waren noodlottig voor de vele grafelijke funeraire monumenten en voor de stoffelijke resten die ze bevatten. Er zou zelfs een speciaal hoofdstuk te schrijven zijn over de tragische en baldadige vernielingen en grafschenderijen die toen voorgevallen zijn. Onherstelbaar is het verlies van de prachtige en kunstvolle mausolea en monumenten.
Maar reeds vele jaren vóór de geuzentijd werden graftomben en zerkstenen van het Vlaamse grafelijke huis verwaarloosd, vergeten en zelfs liet men ze eenvoudig verdwijnen. Ook al betrof het vaak de grafsteden en laatste getuigenissen van notoire stichters of weldoeners van steden, abdijen, hospitalen of kapittelkerken.
Een reële historische interesse ontstond vooral ten tijde van de aartshertogen Albrecht en Isabella, die de funeraire en andere relicten van hun verre voorouders en voorgangers wilden inventariseren. Daarom lieten ze de tekenaar Antonio de Succa dit werk uitvoeren, weliswaar voor eigen rekening en eigen verdiensteGa naar voetnoot(38), maar zeker met hun volle instemming en steun. De hernieuwde humanistische en historische belangstelling uit die tijden (Meyerus, Gramaye, Sanderus) is zeker niet vreemd aan deze graf-renaissance.
Sindsdien is de grotere belangstelling van onze Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers, die de rechtstreekse nakomelingen en opvolgers waren van de vroegere Vlaamse grafelijke en Bourgondische bestuursdynastieën, een feit. In Frankrijk echter was deze houding anders, tenzij dat het ging om afstammelingen en familieleden waar de Franse koningen in betrokken waren.
Ook bij grafzerken en -monumenten van onze eigen oudste Vlaamse adellijke geslachten blijkt dat er aanvankelijk weinig bewaard bleef of dat er slechts zelden zorg werd besteed aan onderhoud of instandhouding van de begraafplaatsen van hun illustere voorouders (van Gistel, van Lichtervelde, van Stavele, van der Gracht....). Meer dan eens vermeldt Gailliard in zijn Inscriptions funéraires dat hij (halfweg de 16de eeuw!) vele grafzerken niet meer kon lezen, hoewel het soms om grotere grafmonumenten ging. | |
[pagina 184]
| |
Een voorbeeld inzake gebrek aan respect voor grafzerken en de stoffelijke resten, is het geval van Isabella van Gistel, die in 1439 overleed en begraven lag in de kerk van Gistel, die ze steeds mild begiftigd had.
Toen na een kerkbrand de kerk hersteld werd, vond men in 1540 haar graf terug, al wist men niet meer met wie men te doen had. De dorpelingen van Gistel zagen hier een buitenkansje in om stenen van haar zerk te recupereren. Tot de baljuw van Gistel op het toneel verscheen. Door naspeuringen had hij achterhaald wiens graf gevonden was en daarna zorgde hij er voor dat de vroegere vrouw van Gistel weer ter aarde besteld werd zoals het hoordeGa naar voetnoot(39).
Zelfs al betrof het hier een notabele dame, weldoenster van de kerk, wier rechtstreekse erfgenamen nog steeds heer van Gistel waren, dan was men toch al na amper één eeuw vergeten dat ze daar begraven lag. En niemand, op de baljuw na, was om haar graf bekommerd. Kortom, een treffend voorbeeld van de ‘zorg’ voor de graven van hoge heren en dames in het algemeen!
De 18de eeuw in het bijzonder was geen goede tijd voor de somptueuze grafmonumenten van de Vlaamse graven en evenmin voor de talrijke overige graftomben en hun inhoud in onze kerken. Vermoedelijk waren er vooral twee redenen voor deze verminderde belangstelling. De eerste (en zeker de voornaamste) is dat doden vlug vergeten worden. Uit het oog uit het hart! De tweede reden lag ongetwijfeld in de omstandigheid dat een aantal van die monumentale gewrochten in onze eerder benepen kerken in de weg stonden en dat de stijgende bevolkingstoename het noodzakelijk maakte de plaatsruimte voor de gelovigen uit te breiden. In plaats van maar aanstonds met dure verbouwingen te beginnen, werden de grote mausolea weggewerkt of verplaatst. Dit kon meestal geruisloos en ongezien gebeuren, vooral wanneer de familie sinds lang niet meer ter plekke verbleef of er geen of maar weinig zakelijke belangen meer had. En blijkbaar waren zorg en respect voor de beenderen en skeletten uit die tomben nog veel kleiner dan voor de monumenten zelf.
Een voorbeeld van tekort aan kerkruimte deed zich voor in Koolskamp, waar omstreeks 1780 de twee graftomben van de familie van Lichtervelde (resp. van 1376 en 1432) verwijderd werden. Het is niet bekend wat er met de inhoud gebeurde. In het beste geval werden de resterende stoffelijke resten in alle stilte begraven in het | |
[pagina 185]
| |
kerkhof rond de kerk, maar de beelden en de zware platen van deze arduinen monumenten werden eenvoudig afgebroken. Eén van die dekplaten werd omgekeerd gebruikt als dorpel bij de ingang van de kerk. De andere arduinstukken arriveerden bij landbouwers uit de buurt die ze gebruikten om stevige scheidingsmuren te plaatsen tussen de dieren in hun stal.
Op het einde van de 19de eeuw werden deze wijd en zijd verspreide arduinstukken, zoveel als nog mogelijk was, terug opgespoord, weer samengevoegd, hersteld, ontbrekende platen opnieuw aangemaakt en met financiële hulp van de toenmalige familie van Lichtervelde, terug opgericht in de kerk van Koolskamp. Daar zijn deze twee grafsteden nu de schoonste toeristische trekpleister van KoolskampGa naar voetnoot(40).
Het verbod van Jozef II tenslotte om in de kerken te begraven (1784) was evenmin gunstig voor de bestaande grafmonumenten in de kerken. Alhoewel er hier en daar protest klonkGa naar voetnoot(41), was deze maatregel er de oorzaak van dat nu met meer ijver dan ooit te voren grafmonumenten in kerken en kloosters afgebroken werden.
Na de Franse Tijd, toen de historische studies een hoge vlucht begonnen te nemen, werd er over het algemeen meer zorg besteed en eerbied betoond voor de stoffelijke resten en de terug ontdekte zerken, grafstenen en skeletten. Maar alles hing af van lokale en soms heel toevallige omstandigheden en geval per geval dient bekeken te worden. Gelukkige en bewarende tussenkomsten van de Overheid waren zeldzaam en meestal toonden onze bestuurders zich helemaal onverschillig voor de grafmonumenten en nog meer voor de skeletten of de overige grafinhoud.
De toegenomen belangstelling in onze dagen voor alles wat met ons verleden te maken heeft, de toeristische aantrekkingskracht en allerlei andere factoren, zoals TV en de pers, spelen nu mee wanneer er ooit stoffelijke resten of grafsteden van oudere voorname geslachten ontdekt worden.
Maar de eindconclusie luidt onverbiddelijk: sic transit gloria mundi! L. Van Acker |
|