Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]Een oude balk in de kerktoren van HulsteIn de Sint-Pieterskerk van Hulste bij Kortrijk stak er destijds een houten balk in de toren, waar een jaartal en een tekst ingesneden waren. Daaruit bleek dat de kerk gebouwd of opgericht was door de Vlaamse graaf Robrecht de Fries. Aangezien deze graaf regeerde tussen 1071 en 1093 zou de kerk van Hulste dus een der oudste gebouwen van Vlaanderen geweest zijn.
Het vroegst geschreven getuigenis over de kerktorenbalk in Hulste vinden we opgetekend in de aangifte die het gemeentebestuur van Hulste op 8 maart 1818 indiende bij de West-Vlaamse gouverneur om hem te laten weten welke merkwaardigheden er in hun gemeente bestonden. Letterlijk staat er: on trouve dans le clocher de l'église de cette commune une poutre où est écrit en flamand ‘Frisius graeve van Vlaenderen heeft my doen maeken anno 1001’Ga naar voetnoot(1).
Op zichzelf is deze tekst zonder meer foutief omdat Robrecht de Fries in 1001 nog niet eens geboren was. Deze verklaring, die neergeschreven was door Jan Baptist Mulle, maire van Hulste, wijst er op dat we hier staan voor een ongecontroleerde lokale traditie die in deze gemeente sinds vele jaren mondsgemeen was en toen als geloofwaardig en echt werd ervaren. Het was immers de enige ‘merkwaardigheid’ die Mulle over zijn dorp wist mede te delen. Mulle was echter geen geboren Hulstenaar. Hij was afkomstig van Rollegemkapelle en er geboren circa 1754. Hij overleed ongehuwd te Hulste in 1837Ga naar voetnoot(2). Het zal wel zo geweest zijn dat Mulle de historie van die oude balk pas voor het eerst vernam nadat hij omstreeks de Franse Tijd in Hulste gearriveerd was. Misschien was hij nog nooit deze houten balk, waarover hij schreef, in de toren gaan bekijken. | |
[pagina 6]
| |
In 1840, een paar decennia later, treffen we de vroegst gedrukte vermelding aan over deze gedateerde balk uit de tijd van Robrecht de Fries, in een publicatie van de latere kanunnik Ferdinand Vande Putte over de geschiedenis van IngelmunsterGa naar voetnoot(3). Vande Putte schreef een opstel over de baronnie Ingelmunster en haalt in de eerste alinea's van zijn bijdrage het geval Hulste aan om aan te tonen hoe diep in het verleden de historie van dit gewest wel teruggaat. Hulste ligt in de buurt van Ingelmunster en Vande Putte, die afkomstig was uit de omgevingGa naar voetnoot(4) en toen over die Hulsterse torenbalk ergens wel iets zal vernomen hebben, schrijft dat de balk dateerde van 1071 en volgende begeleidende tekst droeg: Robertus Frisius me fecit fieri, in het Latijn en in gothische letters. Heeft Vande Putte wel ooit de balk gezien? Of heeft hij (wat meer waarschijnlijk is) dit alles vernomen van een zegsman uit Hulste, bij voorbeeld de toenmalige pastoor?
Vande Putte had onmiddellijk navolgers. Pieter Lansens uit Koekelare schreef kort daarna in 1841 in zijn Alouden Staet van Vlaenderen, in de notitie over Hulste, onder uitdrukkelijke verwijzing naar de bijdrage van Vande Putte: Hare kerk wierd in 1071 door Robrecht de Vries gesticht en men heeft op eenen balk derzelve deze woorden geschreven gevonden: Robertus Frisius me fecit fieriGa naar voetnoot(5).
Lansens beweert verder, om de oudheid van Hulste nog meer in de verf te zetten, dat er in Hulste een abdij stond die door Karel de Grote in 800 geschonken werd aan Liederik de Buk, de forestier uit het naburige Harelbeke. Hij voegt er toch voorzichtig aan toe dat dit het gevoelen van eenige oudheidskundigen is, alhoewel het nog twyfel overlaet. Maar Lansens twijfelde niet aan de echtheid van de tussenkomst van de Fries in HulsteGa naar voetnoot(6).
Een late navolger van Vande Putte was A.G. Chotin die in 1876 bij de naamverklaring van Hulste de mening oppert dat Robert-le-Frison comte de Flandre fit construire l'église du lieu en 1071Ga naar voetnoot(7).
We moeten wachten tot in 1852 om iets meer concreets en geloofwaardigs te vernemen over de mysterieuze balk in de kerktoren van | |
[pagina 7]
| |
Hulste. Dit nieuws komt van Alexandre Couvez, die in zijn Inventaires het geval Hulste aankaart en de volgende tekst neerschrijft, die wij hier vertaald samenvatten: Alhoewel de toren van de kerk van Hulste niet gerangschikt kan worden als een monument inzake architectuur, herinnert hij ons toch aan des souvenirs historiques dignes d'être mentionnées. Volgens de beweringen van verscheidene kroniekschrijvers werden de kerk en de toren gebouwd door Robrecht de Fries, vers la fin du onzième siècle. Vóór de laatste vernieuwing van de kerk in 1782 stak er in de toren langs de westkant een balk waarop in gotische letters het navolgende opschrift stond: Robertus Frisius me fecit fieri.
Couvez voegt er de volgende belangrijke en betekenisvolle zinsnede aan toe: à cette époque ce monument a été recouvert de ciment. Conclusie: in 1782 werd de kerk verbouwd en werd meteen het opschrift, dat toen bestond uit een jaartal en een Latijnse tekst in gotische lettertekens, overpleisterd, zodat er sindsdien niets meer zichtbaar was van datum en opschriftGa naar voetnoot(8). Hier moeten we uit afleiden dat Vande Putte, die schreef in 1840, de bewuste balk persoonlijk niet gezien had, omdat hij in 1840 alleen spreekt over het Latijnse opschrift.
Couvez is dit niet ter plekke komen controleren, maar liet zich informeren door de commissie uit het arrondissement Kortrijk, die belast was met het opsporen en beschrijven van de kunstschatten in hun gebied om ze dan ter publicatie in zijn verzamelwerk, de hogergemelde Inventaires, weer te geven. Voorzitter van die commission pour la conservation des objets d'art, afdeling Kortrijk, was Charles Raemaeckers, de arrondissementscommissaris van KortrijkGa naar voetnoot(9).
De gemeentebestuurders van Hulste zullen het bestaan van hun illustere balk gesignaleerd hebben aan hun ambtelijke overste, de arrondissementscommisaris. Dit gebeurde misschien ter gelegenheid van een bezoek van deze hoge ambtenaar aan hun gemeente, die nietontvoogd was en dus rechtstreeks onder het toezicht stond van de arrondissementscommissaris. Vermelden we ook nog dat in deze commissie pastoor Charles-Emmanuel Ameloot van Bavikhove (+1859) zetelde. Ameloot was een groot liefhebber van antiquiteiten | |
[pagina 8]
| |
en moet zeker weet hebben gehad van de beroemde balk uit het naburige HulsteGa naar voetnoot(10).
Tegenover de commissaris had het gemeentebestuur van Hulste de wens uitgedrukt dat het opschrift in de toren weer blootgelegd zou worden. Er werden inderdaad pogingen ondernomen om de bepleistering van de balk af te krabben, maar het opzet lukte niet. Couvez beweerde immers: ces recherches (naar het oude inschrift) ont eu lieu; elles sont restées infructueuses.
Het verslag van de Kortrijkse commissie waarin dit alles gerapporteerd stond, droeg als datum 5 november 1851. In 1852 heeft Couvez het dan ongewijzigd laten afdrukken in zijn Inventaires. Zo prijkt de historie van de balk van Robrecht de Fries met uitvoerig commentaar tussen de beschrijvingen van schilderijen en andere kunstschatten uit het Kortrijkse.
Het werk van Couvez geeft alles samen op meer dan 400 bladzijden een inventaris weer van de kunstschatten uit West-Vlaanderen. Deze lijsten bespreken uitsluitend kunstwerken (schilderijen, beeldhouwwerken, edelsmeedkunst, grafstenen, glas, emails, merkwaardige gebouwen, enz.). De eerbiedwaardige torenbalk van Hulste is in dit boek het enige voorwerp dat in feite geen kunstwerk is, maar hooguit een ‘getuigenis’ zonder de minste artistieke waarde, afkomstig uit een lang vervlogen tijd. We moeten hier zeker het besluit uit trekken dat deze oude merkwaardige balk wel op een brede erkenning vanwege de toenmalige kunsthistorici kon rekenen en zonder de minste kritiek als echt en geloofwaardig werd beschouwd.
Een laatste en belangrijke beschrijving van de torenbalk uit Hulste is te lezen in Rond Kortrijk van pastoor Leopold Slosse uit Rumbeke. Slosse, die de kerken uit de hele streek kende als geen ander en ter plekke alles persoonlijk ging onderzoeken, de grafstenen kopieerde en alle mogelijke bijzonderheden noteerde en verzamelde, had grote aandacht voor de balk met dit merkwaardig historisch opschrift uit de 11de eeuw. Hij komt niettemin op de proppen met een eigen verhaal en een nieuwe versieGa naar voetnoot(11). Slosse schrijft dat de kerk in 1785 omgekeerd en ten deele verbouwd werd. Het onderwerk van den torre en de eerste balkruimte erover westwaarts, bleven staan. Het is het eenigste van Robrecht den Vries dat nog in wezen is. Hij hechtte dus geloof aan de inscriptie, aan het jaartal en aan de persoon van de oprichter of bouwheer. | |
[pagina 9]
| |
Hij vervolgt dan woordelijk zijn uitleg in deze termen: te Bâmesse 1852, onder het herstellen van den torre, lieten ze eene verstorvene balke omleege, en vonden nog in blauwe waterverwe Romeinsche letters op witten grond, en op het 3e onderste deel van die balke: Robertus Frisius, graeve van Vlaendren my deede maecken in anno 1075.
Amper één jaar na de notitie van Couvez (5 nov. 1851) werden er dus op bamesse 1852 (1 okt. 1852) werken uitgevoerd aan de kerktoren van Hulste, namelijk een verstorvene balke neergelaten waarop in blauwe Romeinse letters op witte achtergrond een vlaamstalig opschrift geschilderd was. Bij Slosse, die steunde op kanunnik Vande Putte en daar gelezen had over een Latijnse tekst in gotische lettertekens, zal dit voor een onoplosbare verwarring hebben gezorgd. Nog te meer omdat wij uit dit alles moeten afleiden dat Slosse zeker de tekst bij Couvez niet kende of op zijn minst vergeten was te lezenGa naar voetnoot(12). Om beide versies te verzoenen, de eerste van een gezaghebbende historicus als Vande Putte en de tweede uit 1852 die hij tot in detail weet te beschrijven (en die hij ter plekke zal vernomen hebben van Hulstenaars die in 1852 de hele onderneming hadden weten gebeuren) lost hij dit probleempje op door een tweede balk ten tonele te voeren! En zo schrijft hij onverstoorbaar verder: Volgens deken Vande Putte stond er op eene andere balke: Robertus Frisius me fecit fieri.
Pastoor Slosse schreef dit in 1903Ga naar voetnoot(13). Toen was deze legende nog volop mondsgemeen in Hulste en omgeving en stond ze zelfs te boek bij geloofwaardige historici zoals Vande Putte en misschien nog bij andere auteurs.
Zeer korte tijd na Slosses tekst uit 1903, werd de kerk van Hulste afgebroken en in 1904 vervangen door een heel nieuw neo-gotisch gebouw. De kwestieuze balk, die al rot was in 1852, werd meer dan waarschijnlijk nergens meer ingemetst of door een nieuwe vervangen en zo herinnert er in Hulste niets meer aan Robrecht de Fries. Op heden is deze balk alleen nog bekend door mensen die het verleden van Hulste bestuderen, maar de volkszeg over Robrecht de Fries is in Hulste definitief uitgewist en vergetenGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 10]
| |
Hulste een stichting van Robrecht de Fries?Aan Robrecht de Fries wordt de stichting of de oprichting toegeschreven van een aantal religieuze instellingen (kapittels, kerken). Hijzelf ligt begraven in de kerk van de (door hem gestichte?) maar nu verdwenen kapittelkerk op de Kasselberg. Hij zou ook het kasteel van Wijnendale gebouwd of herbouwd hebben. Oorkonden waarin deze graaf uitdrukkelijk voorkomt als stichter of bouwheer komen maar zelden of helemaal niet voor.
Er zijn enkele Vlaamse kronieken die, wanneer ze spreken over de persoon van Robrecht de Fries en zijn bestuursdaden, zijn religieuze stichtingen stilzwijgend voorbijgaanGa naar voetnoot(15). Andere daarentegen, zoals bv. de kroniek van Niklaas Despars, vermelden wel deze stichtingen. Om te blijven bij Despars, willen we de tekst aanhalen waarin het ‘bewijs’ te vinden is van de stichting van de kerk van Hulste. Eerst worden de kapittelstichtingen van Kassel en Torhout besproken en tenslotte vervolgt de kroniekschrijver: ende voort alle die andere kercken ende cappellen van Ste Pieters te Brugghe, tIpre, tHulst, te Berghen, te Ooscamp, tOostende, te Marlebeke (?), te Maldeghem, te Swynaerde by Ghendt, ende elders totten ghetale van XXIX ofte XXXGa naar voetnoot(16). Toeval of niet, Despars somt hier een hele reeks kerken op met Sint-Pieter als beschermheilige.
Indien het werkelijk zo is dat Robrecht de Fries al deze kerken bouwde, stichtte of in ruime mate begiftigde, dan zijn wij eerder geneigd de stad Hulst in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, in de vroegere Vier Ambachten, te verkiezen boven het West-Vlaamse Hulste. Hulst in Zeeland was reeds een stad in de 12de eeuw en zou in voorkomend geval meer in aanmerking komen om in de interesse en de vrijgevigheid te delen van deze Vlaamse graaf. Zeker meer dan het kleine dorpje Hulste uit de kasselrij Kortrijk, waarvan pas in 1063 een eerste vermelding in de historische bronnen opduiktGa naar voetnoot(17).
De vroegste historici van Vlaanderens verleden, te beginnen met baron Kervyn de Lettenhove, spreken niet eens over de stichtingen | |
[pagina 11]
| |
van de FriesGa naar voetnoot(18) en ook de moderne en wetenschappelijk onderbouwde studies over Robrecht de Fries, kennen geen stichtingen, zelfs niet in Hulst en evenmin in HulsteGa naar voetnoot(19). | |
Het kerkgebouw van HulsteDe oorspronkelijke kerk van Hulste, waar er geen spoor meer van overblijft, zal een kerk in romaanse bouwstijl geweest zijn. Ze was ‘een kruisbeuk met achtkante middentoren’Ga naar voetnoot(20). In 1063 stond er in Hulste al een kerk(je), want in dit jaar werd het altaar van Hulste geschonken aan het kapittel van Harelbeke. Over verbouwingen of herstellingen van deze kerk tussen de tijd van Robrecht de Fries (11de eeuw) en het midden van de 16de eeuw, weten we helemaal niets. Het zou wel bijzonder onwaarschijnlijk zijn indien er in deze periode, meer dan vier eeuwen na elkaar, aan de kerktoren nooit geraakt zou zijn.
In het begin van de 17de eeuw gebeurden er aan de kerk van Hulste grondige herstellingen, ten gevolge van de schade die het gebouw had opgelopen in het laatste kwart van de voorgaande eeuw ten tijde van de godsdiensttroebelen. Deze vernieuwde kerk staat afgebeeld bij Sanderus in zijn Flandria Illustrata (1641), maar de afbeelding is nogal onduidelijk omdat de prent waarop ze staat eigenlijk het kasteel van Hulste weergeeft en de kerk maar te zien is in de verte op de achtergrond. Deze kerk had een smal en spits (gotisch?) torentje.
Rond 1680 was de kerk van Hulste zo bouwvallig en versleten dat het regende door het dak. De wet van Hulste besliste uiteindelijk sommige zware en dringende herstellingen en verbeteringen zelf uit te voeren omdat het kapittel van Harelbeke daartoe niet bereid wasGa naar voetnoot(21).
Belangrijke verbouwingen gebeurden in de jaren tussen 1780 en 1785. Bij deze verbouwingen zal het geweest zijn dat eveneens de toren aangepakt werd en dat het kwestieuze jaartal en het opschrift in gotische letters overpleisterd werden met witte kalkcement. | |
[pagina 12]
| |
Van deze kerk bestaat er een zeer waarheidsgetrouwe afbeelding uit 1813 van de hand van de Kortrijkse kunstschilder Serafijn Vermote. Men ziet er nog steeds een scherp en smal torenrompje dat blijkbaar gotische vensters bevatteGa naar voetnoot(22). Gotiek was nog niet doorgedrongen in de tijd van Robrecht de Fries!
Volgden dan de werken aan de toren in 1852 (zie hoger) en de totale afbraak en nieuwbouw uit 1904. Uit dit alles valt duidelijk te besluiten dat een balk uit 1071 in de loop der eeuwen in Hulste nogal wat tribulaties meemaakte en moeilijk ongeschonden tot in onze tijden kon geraken. | |
Onterechte oude dataHet is de gewoonte dat timmerlui en schrijnwerkers bij het opzetten van grotere en omvangrijke constructies, ook nu nog de goede ambachtelijk verantwoorde gewoonte hebben om de afzonderlijke balken, stukken hout en planken, vooraf uit te zagen en te tekenen met een of ander merk. Zo kunnen ze reeds in de werkplaats de onderdelen afzonderlijk nakijken en opzetten op de juiste plaats en in de gewenste volgorde. Eventuele fouten kunnen weggewerkt of gecorrigeerd worden. Het definitief oprichten ter plekke van het gebouw is dan gemakkelijk en brengt geen onvoorziene moeilijkheden mee.
De gewone werkwijze is dat de meeste ambachtslieden er een eigen reeks inkervingen of persoonlijke merktekens op nahouden en deze in een welbepaalde, door hen te herkennen volgorde inkerven, inkappen of insnijden in hun houten constructies. Zo kan men I, II, III, V, X, L, M of een ander rechtlijnige inkapping aanbrengen. De meeste Romeinse cijfers kunnen hiervoor het best aangewend worden. Een X, een V, een M en dergelijke rechtlijnige telmerken zijn uiteraard gemakkelijk met een bijl, een hakmes of wat ook in te kerven. Tekens zoals C en D zijn heel wat moeilijker met een mes in hard hout in te snijden.
Nu is het zo dat alle auteurs die over deze balk spreken, steeds jaartallen geven die omgezet in Romeinse cijfers uitsluitend bestaan uit rechtlijnige en dus gemakkelijk in te kappen tekens: 1001: MI, 1071: MLXXI, 1075: MLXXV.
Wij vermoeden bijgevolg dat er ooit iemand in deze toren klom, een aantal zulke tekens zal ‘ontdekt’ hebben en er concreet een jaar- | |
[pagina 13]
| |
tal uit de 11de eeuw meende in te zien. Onmiddellijk werd daar Robrecht de Fries aan verbonden met de tekst voor ogen uit de Vlaamse kronieken die handelen over zijn talrijke stichtingen, waaronder beslist ook Hulste moest te herkennen zijn, onder andere ook omdat het kerkje van Hulste Sint-Pieter als patroon heeft.
Ons vermoeden in deze kwestie wordt nog versterkt door het feit dat er ook in andere grote houten gebouwen, met name houten windmolens, dergelijke fantastische ‘stichtingsjaartallen’ weergevonden zijn en meestal ten onrechte uitgelegd werden als het jaar waarin de molen opgericht isGa naar voetnoot(23).
We mogen stellen dat in onze streken de oudste vermelding van een molen teruggaat tot 1197 of niet veel vroegerGa naar voetnoot(24). Wat meer is, geloofwaardige en in hun authentieke vorm bewaarde inscripties in een windmolen, zouden, zeker in West-Vlaanderen, zelfs niet ouder zijn dan de 17de eeuw (Ramskapelle, 1626)Ga naar voetnoot(25). Om ons te beperken tot een paar zulke vergissingen inzake jaartallen bij molens, kunnen we o.m. verwijzen naar een molen te Tiegem, waar men in 1832 meende het jaartal 1236 te herkennenGa naar voetnoot(26).
Ook buiten onze gouw stonden er zulke ‘oude’ gedateerde molens. In Zingem stond er een oude korenwindmolen die het jaartal 1154 droeg. Maar het bleek vermoedelijk te gaan om een verkeerde lezing van 1754Ga naar voetnoot(27)! In Etikhove vermeldde de ingangsdeur van de houten windmolen ‘de Bossenare’ het jaartal 1140. Zo zou deze molen ‘de oudste gekende en gedagtekende houten windmolen geweest zijn in gans West-Europa’Ga naar voetnoot(28). Zelfs bij de inscriptie in de windmolen te Sint-Martens-Lierde met een jaarvermelding uit 1651 zou men nu al vraagtekens kunnen plaatsen, want vooral houten windmolens houden het in weer en wind gewoonlijk geen vele eeuwen uit zonder zware averij. | |
[pagina 14]
| |
Wat is er eigenlijk gebeurd in Hulste?De ‘ontdekking’ van het 11de-eeuwse jaartal in de toren van Hulste vond waarschijnlijk plaats na 1641, dus nadat Sanderus in dit jaar zijn Flandria Illustrata uitgaf. Een dergelijk fantastisch en uniek archeologisch en historisch gegeven zou Sanderus zeker niet onvermeld gelaten hebben. Sanderus deelt in het geheel niets over Hulste mee, buiten de prent van het kasteel. Over het dorp en over de kerk uit Robrecht de Fries' tijd spreekt hij met geen woord. Daarentegen geeft hij wel een korte bijdrage over het naburige kleinere Bavikhove.
Heeft de lezing van Despars' kroniek iemand uit Hulste, wellicht in de latere 17de eeuw, op de idee gebracht dat Hulst bij Despars niets anders kon zijn dan Hulste bij Kortrijk? Ten gevolge hiervan werd er een opschrift geplaatst in de kostbare balk, die een enig getuigenrest was uit zulk ver verleden. Dit gebeurde in het Latijn en in gotische lettertekens, die toen nog volop gebruikt werden. Wie hiertoe het initiatief nam is niet meer te achterhalen, maar het kan bv. wel een goedmenende pastoor van Hulste geweest zijn, die Latijn verstond en thuis was in boeken en druksels uit die tijd, die toen nog meestendeels in gotische letters uitgevoerd werden. Gotische lettertekens komen in de 11de eeuw nog niet voor. Gotische lettertekens bestaan vooral uit rechtlijnige stukken en zijn dus gemakkelijker in hout uit te snijden dan het meer ronde Romeinse schrift.
De balk uit de toren was echter niet tegen alle tijden bestand en in 1782, bij het verbouwen van de kerk, werd deze balk slecht bevonden en werd hij ter versterking in het wit, met kalkcement, overpleisterd. Het vroegere opschrift was nu onzichtbaar geworden, maar was toch nog bekend aan sommige Hulstenaars, zodat kanunnik Vande Putte, enkele decennia later, het Latijnse opschrift kon weergeven.
Na 1782 werd dan op de witte pleister in blauwe verf een nieuwe inscriptie maar nu in gewone Romeinse letters aangebracht, en eenvoudig in het Vlaams. Deze inscriptie was het die de burgemeester van Hulste in 1818 (foutief wat het jaartal betreft!) aan de gouverneur meedeelde.
In 1851 stelde de commissie uit Kortrijk vast dat er daar inderdaad een Vlaams opschrift bestond. Maar reeds het jaar daarop, in 1852, moest de rotte balk weggenomen worden en verdween alles uit de kerk wat herinnerde aan Robrecht de Fries. Pastoor Slosse, die zeker een hele tijd vóór 1903 Hulste bezocht had om zich te documenteren voor zijn verzamelwerk, zal de juiste beschrijving van deze balk nog | |
[pagina 15]
| |
rechtstreeks van ooggetuigen uit 1852 vernomen hebben. Zijn gegevens zijn zo tot in detail te betrouwen, dat hij zelfs precies wist dat het inschrift in het derde onderste gedeelte van de balk stond. De balk werd nadien niet meer vervangen en zo verdween deze historische legende definitief uit Hulste. | |
Latere auteursOns is geen enkele originele studie meer bekend die na 1852 nog nieuws weet mee te delen over de balk van Robrecht de Fries.
Maar de legende bleef geschreven en gedrukt en zo is dit verhaal, nog vele jaren later, meermalen opgedoken in de literatuur waar Hulste in vernoemd wordt. Vooral de latere verzamelwerken hebben zonder schroom en zonder de minste kritische zin, geschreven dat Hulste in de toren een gedateerde balk bezat waaruit blijkt dat aan Robrecht de Fries de bouw van de kerk toegeschreven wordt.
Om te beginnen is daar het bekende Woordenboek van Eug. De Seyn, dat zelfs nog in zijn naoorlogse tweede uitgave, gewoonweg spreekt van de balk uit de 11de eeuw en het feit dat de Fries de kerk bouwde in 1071-1075Ga naar voetnoot(29). Het Woordenboek van De Seyn wordt veel geraadpleegd en dus ook door latere samenstellers van dergelijke naslagwerken verder gekopieerd en doorgegeven.
Zelfs de statige Winkler Prins-encyclopedie, in haar uitgave van 1951, geeft deze ongecontroleerde bewering weer en stelt 1071 als jaartal van de oprichting van de kerk van HulsteGa naar voetnoot(30).
Maar toch zijn er al verzamelwerken die anders spreken. Lucien Dendooven heeft in zijn naslagwerk Dit is West-Vlaanderen, met een historische nota over elk der 253 gemeenten die West-Vlaanderen toen telde, bij Hulste geschreven dat dit feit volgens de legende begrepen dient te wordenGa naar voetnoot(31). Het is ook duidelijk dat alerte historici zich bij het verschijnen van Robrecht de Fries in Hulste, ernstige vragen hebben gesteld, ofwel de zaak eenvoudig onbesproken lietenGa naar voetnoot(32) ofwel deze historie zonder pardon naar het rijk der legenden verwijzenGa naar voetnoot(33). | |
[pagina 16]
| |
Dit alles toont nog maar eens aan hoe er dient opgelet te worden bij het raadplegen van naslagwerken en luxueus gepresenteerde verzamelwerken. En hoe het mogelijk is dat zulke fabels generaties lang meegaan en zij die ze raadplegen opzadelen met dubieuze gegevens, die de kritiek van de historische waarheid niet kunnen weerstaan, hoe jammer het ook is voor de goede gemeente Hulste, die hiermee haar oudste historische parel moest inleveren op het altaar van Clio.
L. Van Acker |
|