1915) in zijn roman Juulkie blz. 58: ‘Ze liepen rond met hunder karre met vanboven nen hoop papierne meulentjies en an ool de kinders dee met nen hoop slunsen kwamen, gaven ze een meulentjie.’
Curieus is wat genoemd tijdschrift Loquela (X, 1890, k. 46) aanhaalt bij het ww. pijtje-kadijzen (een te Lichtervelde gehoorde term die slaat op een soort whisten (kaartspel), ook piccoli genaamd): ‘Pijtje of Pietje Kadijs was, over eenige jaren, de lapname van een ventje dat, van Rousselaere uitstekende, te landewaart optrok om pottekarije te verkadijzen tegen slunsen en beenen.’ Het bedoelde kaartspel ‘kan wel naar dat lijvelijk bestaan hebbend of nog bestaand rondleurderke misnaamd geweest zijn’, voegt Gezelle eraan toe.
Nog eens een kolom verder haalt hij het ww. rondkadijzen aan: koopwaar ruilen voor slunsen en been(en), vrouwenhaar, konijnevellen.
Zo'n soort Pietje Kadijs heeft rond Nieuwjaar 1874 te Roeselare met vrouwenhaar ‘nen toer uitgestoken’. Dat vertelt de Gazette van Thielt van 10 januari: ‘Over eenige dagen stierf te Rousselaere de jonge vrouw van eenen werkman. Deze vrouw bezat allerschoonst hair; een liefhebber daervan trok het huis binnen, terwyl de man rond was voor de toebereidselen der begraving, en vond alleen eene vrouw in huis. Vrouwke, zegt hy, mag ik haer hair afsnyden voor betalen? Dat weet ik niet, zegt ze, wacht tot dat haren man terugkomt. Hy trekt de vaut op, en komt terug, in zyne hand eene stres hair houdende, en werpt 1 fr 50 op tafel voor deze stres. De oude vrouw protesteert; maer hy vertrok er mede. Als de man t'huis kwam, vertelde de vrouw de zaek; de man ging naer zyne vrouw gaen zien en zag dat al haer hair was afgesneden.’
Ab uno non disce omnes: zo één, zo zeker niet allen. Overigens geeft dit krantebericht te vermoeden dat voor mooi vrouwenhaar bedragen werden neergeteld die voor een arbeidersgezin niet te versmaden waren. Al ettelijke bladzijden zijn over het leurdersvolk van Roeselare en van andere plaatsen bijeengepend, maar meestal leest men daar over dit soort ruilhandel geen woord.
J. Huyghebaert