Biekorf. Jaargang 101
(2001)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Kortemark in een notendop, 1818Het antwoord dat de gemeente Kortemark in 1818 bezorgde aan de gouverneur van West-Vlaanderen als gevolg van een uitgebreide vragenlijst, is het omvangrijkste en ook het meest verzorgde geworden dat naar Brugge werd ingezondenGa naar voetnoot(1).
Dit stuk is te danken aan de gemeentesecretaris Alexander Tack en zijn maire Johannes-Jacobus-Balthazar Ketele, die er werkelijk een soort historisch overzicht van hebben gemaakt en de meest nauwkeurig mogelijke gegevens naar voor brachten. Het rapport is opgesteld in het Frans. Wij hebben dit opstel samengevat en vertaaldGa naar voetnoot(2). | |
Enkele statistische gegevensDe statistische gegevens zijn de volgende. Kortemark had in 1818 een oppervlakte van 2027 ha en een bevolking van 3456 inwoners. Het bebouwbaar landbouwland besloeg 1728 ha. Er was geen woeste heidegrond meer, maar men telde er nog 147 ha bos. Verder wordt de landbouwgrond naar gelang zijn vruchtbaarheid ingedeeld in classes, zoals ook de kwaliteit van de 80 ha weidegrond ingedeeld werd.
De algemene conclusie was dat de bossen, het weideland en de landbouwgrond van Kortemark sont en général au dessous du médiocre.
De afzonderlijke gehuchten telden volgend aantal inwoners: het dorpscentrum 596 inw., Boschscheedewege 184 inw., Kortemark Helle 371 inw., Huyllemeulenhoek (dit Ravegeer) 179 inw., Kruisstrate (dit herweg Cobbelaere) 95 inw., Koutermolenhoek 143 inw., Markhove 227 inw. en Peereboom 118 inw. Dan waren er nog 1543 inwoners die verspreid te lande woonden en bij geen enkele van de opgegeven wijken konden gerekend worden. | |
Economische bedrijvigheidDe windmolens waren de belangrijkste bedrijven. Op de plaatse draaiden er twee. De ene was eigenlijk een oliemolen; de andere, die de kleinste was, werkte bijna nooit meer. Op Kortemark Helle stonden er twee molens, een graan- en een oliemolen. Daar stond ook nog een oliemolen, bewogen door paarden (rosmolen), maar hij werkte weinig. Er stond eveneens op Kortemark Helle een rosmolen voor | |
[pagina 117]
| |
graan, maar die maalde evenmin gedurende het hele jaar; hij werd alleen gebruikt bij langere windstilte. Op de Huyllemeulenhoek werkten er twee graanwindmolens en in de wijk Kruisstrate was er één. De wijk Koutermolen bezat een rosmolen voor graan, die maar bewoog als er weinig wind was. Op Markhove tenslotte stond er een graanwindmolen. Alles samen telde Kortemark dus 8 windmolens en 3 rosmolens.
In de dorpskom werkten er vier brouwerijen en twee petites fabriques d'étoffe de laine, tel que cotings. Nog in het centrum waren er twee steenbakkerijen. Op Kortemark Helle was er een brouwerij en een leerlooierij, en op de Huyllemeulenhoek een brouwerij. | |
Beroemde inwonersMelding wordt gegeven van de twee beroemde inboorlingen die Kortemark toen telde. Eerst David Bossuyt, een priester die te Kortemark overleden was op 13 september 1761, amper 31 jaar oud. Il fut versé en langue grecque et hébraïque et fut théologien fort estimé.
De tweede was kunstschilder Michel-Bernard Mioen, geboren in 1774 en die in 1818 te Roeselare woonde, na een verblijf in de Academie van Brugge waar hij laureaat was in 1804. Daarna was hij een tijdlang naar Parijs getrokken. In zijn tijd had hij een stevige faam opgebouwd als kunstschilder van historische taferelen en als portretschilder. | |
De feodaliteit te KortemarkAlhoewel de vragenlijst niets voorgeschreven had over de feodaliteit, die toen al bijna een kwarteeuw afgeschaft was, wilde het gemeentebestuur toch deze belangrijke periode uit Kortemarks verleden niet ongemoeid laten. | |
Kortemark AmbachtDe laatste heer van Kortemark was Son Altesse Sérénissime Electorale Charles Théodore, Comte palatin, duc de Bavière, etc. etc. Hij was heer van het zogeheten Kortemark-Ambacht, dat zich uitstrekte over 3/4de van het grondgebied van de gemeente en op 4/7de van de gemeente Handzame. Als heer van het Ambacht stelde hij de baljuw, de burgemeester en de schepenen aan, vijf Kortemarkenaren en dan nog twee schepenen uit Handzame. De griffie van het Ambacht was destijds een erfelijk ambt geworden en zat laatst in handen van la Noble personne de Monsieur Jacques Henri Joseph de Cuupere de Crabbaertshoucke, jurisconsulte, d'abord échevin de la | |
[pagina 118]
| |
seigneurie de Saint Pierre à Gand et dernier Receveur Général du Pays de Wynendaele.
De ontvangers van Kortemark en Handzame werden aangesteld door het bestuur van het Brugse Vrije. De erfachtige Amptman van juist voor de Franse Revolutie was Monsieur le Baron Baut de RasmonGa naar voetnoot(3).
Ondergeschikte ambten zoals die van batonnier, étalonneurs, mesureurs des bois, charbons, engrais, procureurs, administrateurs des pauvres, répartiteurs werden ingevuld door de schepenen. De drie agens de police kregen hun commissie van de heer van het Ambacht.
Le Duc Palatin bezat nog wel, maar nu als privé-eigenaar, sommige onroerende goederen in zijn vroegere heerlijkheid, maar Kortemark-Ambacht had destijds als heerlijkheid geen eigen foncierbodemGa naar voetnoot(4). | |
EdewalleDe heerlijkheid Edewalle, vooral gelegen in het noordwesten van de gemeente, had als laatste heer Noble messire Joseph van Huerne de Schiervelde, seigneur d'Ayshove et autres lieux.
Edewalle had wel een grondfoncier binnen de gemeente Kortemark, maar lag voor het grootste gedeelte in Handzame; het stuk Edewalle op Kortemark was niet zo groot. Op het fonciergoed van Edewalle stond er vroeger een kasteel, dat nu niets anders meer is dan een grote hoeve, gelegen in de wijk Boschscheewege. Van Edewalle hingen vroeger een aantal achterlenen af. De heer van Edewalle streek ook het tiend op dat lag in Kortemark onder zijn heerlijkheid. | |
MarkhoveMarkhove zat in handen van Monsieur le Comte de Croix et de Moen, baron de Wynghene et de Rostuyne, seigneur de Dadizele et autres lieux, die hier vroeger een schoon kasteel had staan op de foncierbodem van Markhove. Maar nu is dit kasteel verdwenen en zelfs de immenses fossés zijn gedempt. In de plaats staat er nu een schaapshofstede. | |
[pagina 119]
| |
Markhove lag vooral in een gebied formant l'angle nord est de Cortemarck. De heer van Markhove benoemde de magistraat van zijn heerlijkheid. | |
PeerboomMadame la princesse d'Isengien was de vrouw van de heerlijkheid Peerboom, die lag tussen Edewalle en Markhove op het grondgebied van Kortemark. Zij stelde er destijds de magistraat aan, maar deze heerlijkheid bezat in Kortemark geen foncierbodem. Een klein stuk van Peerboom lag in Torhout à l'entour du Spagnaerdsduyker. | |
Hilst en LavekensakkerIn Kortemark, Hooglede en Staden lag de baronnie van Hilst en Lavekensakker. Ze had haar foncierbodem in Kortemark en behoorde toe aan le chevalier Charles de Peellaert, uit hoofde van zijn echtgenote Isabelle d'Affaytadi, de oudste dochter van de heer van Gistel. De magistraat werd er aangesteld door de heerlijke bezitter. Er stond vroeger een kasteel, maar dit is verdwenen en op die plaats bevindt er zich nu une belle ferme. Deze heerlijkheid lag in Kortemark formant un coin au sud ouest | |
Overige leengoederen en heerlijkhedenBinnen de grenzen van Kortemark lag er ook nog een enclave van het Brugse Vrije, geheten Splete Vrye. Deze enclave maakte deel uit van het Zarrenambacht in het Vrije. De Splete van het Vrije lag ten westen van de kerk nabij de Gentweg, tussen de grote beek de Hartdam, de Hartdamstraat, het Gevelstraatje en de Zandstraat.
De andere vreemde heerlijkheid was een stukje van de heerlijkheid van Ogierlande. Het Kortemarkse gedeelte van deze heerlijkheid lag zuidoost van Kortemark Helle, ten westen van de weg naar Gits. Ogierlande behoorde voor 1796 aan le baron Triest, baron de Gits, seigneur de Saint George, Ougierlande et autres lieuxGa naar voetnoot(5). Deze belangrijke heerlijkheid viel vooral op Gits, Torhout en Roeselare, enz. Op Kortemark lag er maar een klein gebied, zodat ze wellicht daarom afzonderlijk geciteerd wordt. | |
Hoeven en kleinere feodale goederenNu halen de opstellers van deze memorie een aantal hoeven en kleinere lenen of heerlijkheden aan, die ze vooral vermelden omwil- | |
[pagina 120]
| |
le van hun sierlijk of hun monumentaal uiterlijk. Sommige waren de zetel van heerlijkheden of achterlenen van andere heerlijkheden. Het feit dat de meeste van deze goederen een omwalling hadden, was genoeg om ze hier te beschrijven en zelfs als leengoed te betitelen.
De hoeve die van over ouds 's Grauwaertshouke heette en nu Crabbaertshouke zou een heerlijkheid geweest zijn met talrijke achterlenen, onder meer dit van Slobbaertsbeke. Deze hoeve of heerlijkheid had een klein foncier met een bos dat de Leenbosch heette, gelegen nabij de woning van wijlen griffier de Cuupere. Volgens het volksgeloof stond er hier in de 14de eeuw un superbe chateau op de weg naar Gits, 2169 meter van de kerk.
De mote van 's Gravenwalle bestond tot in 1794, maar was nu afgevoerd. Het terrein is thans een steenbakkerij en zou eigenlijk de begraafplaats geweest zijn van un général romain, maar tot op heden werd onder de grond niets ontdekt wat daarop kan wijzen. Deze plaats ligt ten zuidwesten van de kerk en was vroeger een heerlijkheid, aldus de memorie uit 1818.
Op 1070 meters van de kerk ligt de hoeve Ravegeertshoucke, nu ook geheten de Groote Speye, jadis fief assez remarquable avec titre seigneurial avec un superbe chateau, waarvan de puinen nog onder de grond steken. Deze hoeve behoort aan monsieur le comte Delalain (de Lalaing).
Raveschote is een hoeve die eigendom is van feu Sr. Jacques Volckaert, die zich daarom betitelde als Volckaert de Raveschote. De auteurs zien in dit goed eveneens un fief avec titre seigneurial. Deze hoeve is omwald met fossés sur fossés (dubbele grachten?). Wellicht bevond er zich ooit op die plaats, 3189 meter verwijderd van de kerk op de weg naar Wijnendale, een maison de plaisance.
Er stond nog binnen Kortemark, dichtbij de kerk, een hoeve vulgairement appellée l'hérémitage, aussi ex-fief, langs de weg naar Torhout, eigendom van monsieur Clayssone, jurisconsulte, maire d'Handsaeme. In oude tijden was ze de verblijfplaats van heremijten de la réforme de l'orde de Saint François, die daar zeker woonden in de 17de en de 18de eeuw. De naam was nog bekend van broeder Bernard-Ferdinand Serruus, die er overleed op 24 december 1719. Hij was geboren te Kortemark op 13 januari 1671 als zoon van Jacques Serruus en Maria-Petronella Doom. Deze hoeve was afgebrand op 13 mei 1815, maar sindsdien door de eigenaar terug opgebouwd.
't Blauwhuys was een hoeve gelegen op 1731 meter van de kerk | |
[pagina 121]
| |
langs de weg naar Torhout, ex-fief portant pour titre seigneurial 't Eeghem, en ze was eigendom van mijnheer Vander Meersch, voorzitter van de rechtbank in leper. Vroeger stond er daar een kasteel omringd met grachten, die nu voor het grootste deel opgevuld zijn. Ook de muren van dit goed zijn vervallen. Nabij dit goed zal er vroeger een veldslag geleverd zijn, want on a déterré dans les enclos des ossements en quantité. Dit leengoed genoot onder het ancien regime vrijheid van tiendrechten.
In de Splete van het Brugse Vrije lag er een hoeve, nu toebehorend aan sieur Van Hooren mitswegeGa naar voetnoot(6) met grachten, vijvers, stukken van muren en andere getuigenresten die erop wijzen dat daar vroeger een gebouw stond. Men beweert dat de tempeliers daar zouden verbleven hebben, of dat ze er tenminste een refuge hadden. Deze eigendom ligt 1822 meter verwijderd van de kerk.
Dicht bij de kerk ligt er nog een hoeve gewoonlijk de proostdye geheten. Tot aan de opheffing van de abdijen in september 1796, was dit goed in handen van de abdij van Ename bij Oudenaarde. Deze abdij was in vroegere jaren de grootste tiendheffer in Kortemark en was daarom verplicht de kerk en de pastorie te onderhouden, alsook één klok en ze diende eveneens de wedden van de geestelijken te betalen. De proosdij was een grote eigendom met grachten er omheen zoals een soort kasteel, want 300 à 400 jaar geleden bedienden deze monniken de kerk van KortemarkGa naar voetnoot(7). Van een bejaarde inwoonster (Maria Godelieve Laroo) hadden de opstellers van deze memorie destijds vernomen dat er en des siècles reculés une population effrayante par sa nombreuse quantité daarop verbleef. Aan het hoofd van die kloostergemeenschap stond er een proost, waar de naam proosdij van voortkwam. | |
Bijzondere oudhedenBuiten die zogeheten heerlijke woningen en hoeven telde Kortemark nog andere antiquités remarquables.
De hoeve van Jean Meersman was met grachten omringd, die pas in 1798 opgevuld werden. De hoeve van juffrouw Colette de Keerle, was eertijds de vermaarde herberg De Dry Köningen, gelegen halfweg de weg van Brugge naar leper. Verder een eigendom met ophaal- | |
[pagina 122]
| |
brug, omwald met het uitzicht van een kasteeltje en eigenaardig (irrégulier) van bouwtrant. In 1744 werden de bijzonderste gebouwen van deze eigendom afgebroken en de ophaalbrug verdween in 1806. De brug over de omwallingen was al verdwenen sinds 1744. De griffier van Kortemark-Ambacht heeft er destijds gewoond. Nu is het in handen van Ivo Mahieu.
Verder worden de eigendommen opgegeven van mijnheer Van Lede, van de erfgenamen van mijnheer Van Vossem, de hoeve van Jean Mioen, deze van de erfgenamen van notaris De Wulf en de hoeve van Pieter Carpentier. Al deze gebouwen bezitten omwallingen en grachten.
Dan is er nog de hoeve van Bruno Bouttens, die vroeger toebehoorde aan Arnold Vander Poorte en waarvan de bewoners beweren dat er op die plaats voorheen een kasteel stond. Nu nog ligt er een diepe omwalling omheen deze hoeve. In vroegere tijden, tot in 1740 was ze in handen van mijnheer Verbiest, ex bailli, die er zijn buitenverblijf hield. Deze hoeve was tot in 1795, het einde van de feodaliteit, vrij van tienden. Ze werd afgebroken door Jean Bossuyt, die met de resten van het gebouw zijn nieuwe woning bouwde in de rue basse qu'on appelle les casernes.
Er waren nog veel meer omwalde hofsteden in Kortemark. De auteurs vermelden o.m. de hoeve van wijlen Eliminata van Slembrouck, de kleine hoeve van wijlen Jacques de Moor, alsook de hoeve van de erven Jean de Ruytere, ex-fief, waar er vroeger een brouwerij uitgebaat werd; tot onlangs lag er zelfs nog een ophaalbrug over deze omwallingen.
De hofstede Donckerstraete, eveneens omwald, was belast met een eigenaardige verplichting. De eigenaar moest op elke kerstdag een kaars van een half pond in geel was offeren in de kerk van Kortemark.
Het goed ten Ougste, eigendom van ridder Donat Stochove van Sint Catharine bij Brugge, had eertijds eveneens grote omwallingen en vijvers. En het goed van Ferdinand de Corte was ook van grachten voorzien.
Het zou te lang uitlopen om al de verdere omwalde hofsteden en gebouwen met water of vijvers en ophaalbruggen te vermelden. Enkele namen van die goederen worden opgegeven: 't goed Ter Leeuwen, de Wallekens, enz.
De pastorie was een groot gebouw en lag in het centrum van | |
[pagina 123]
| |
Kortemark. Als laatste wordt de afspanning De Swaene vermeld, eveneens gelegen in het centrum van de gemeente en waar tot in 1795 de gevangenis van de heerlijkheid Kortemark in ondergebracht was. Dit gebouw wordt er betiteld als steen, stock ende vanghenisse.
De opsomming van al die bijzonderheden eindigt met de opgave van een partij land, met grote en diepe waters omringd, genaamd de marelpitten. Het betreft hier ongetwijfeld een stuk land dat vroegertijds uitgepoeld en in 1818 verlaten was en daarom zeer laag gelegen was.
Nabij de hoeve van mijnheer Van Laerebeke lag er een étang artificiel, waarschijnlijk een vijver waarin vroeger (in de 18de eeuw?) nog zoetwatervis werd gekweekt. | |
Een interpretatie uit 1818Dit lange opstel besluit met een paar historische bedenkingen. Het is algemeen bekend, zo schrijven de auteurs naar de gouverneur, dat Robrecht de Fries in de 11de eeuw het kasteel van Wijnendale heropbouwde en er zijn hofhouding hield. Noodzakelijkerwijze zaten er daarom veel hoge heren in de hofhouding van deze Prince Souverain. En zo bestaat het vermoeden dat al deze hoge heerschappen zich in de omliggende dorpen vestigden en er heerlijke woningen, zeg maar kastelen, met omwallingen lieten bouwen om er in de nabijheid van Wijnendale te wonen. Dit zal het geval geweest zijn in Kortemark, Ichtegem, Torhout en Aartrijke. Zo ontstonden al die versterkte hoeven en buitenverblijven in Kortemark plus ou moins fortifié et entouré de fossés, tant pour leur défense personnelle que pour leur bon plaisir. | |
ConclusieHet antwoord op de vragenlijst van de West-Vlaamse gouverneur uit Kortemark geeft een gedetailleerde opgave van de feodaliteit zoals ze in Kortemark bestond op het moment dat ze afgeschaft werd.
Nergens evenwel wordt de feodale instelling van het Land van Wijnendale vernoemd, waar al de door de auteurs vermelde leengoederen uiteindelijk van afhingen. Vergeleken met de opgave die L. Gilliodts-van SeverenGa naar voetnoot(8) over de feodaliteit in het Land van | |
[pagina 124]
| |
Wijnendale publiceerde, is hun kijk op deze afgeschafte instelling nogal juist, maar wel tamelijk onvolledig. Gilliodts geeft op Kortemark benevens de heerlijkheid van Ogierlande, die hij eveneens apart behandelt, niet minder dan 39 lenen en heerlijkheden, waaronder enkele zeer kleine leentjes. De beide Kortemarkse auteurs hebben, op deze kleine lenen na, alle andere lenen en ondergeschikte heerlijkheden uit het Land van Wijnendale in hun gemeente juist aangewezen. En dat was een hele prestatie voor zo een ingewikkeld en verward systeem als de feodaliteit geworden was.
De maire en zijn secretaris spreken nog steeds met groot respect over al die feodale heren die in 1818 in Kortemark, buiten enkele persoonlijke goederen, niets van hun vroegere bezittingen en rechten hadden overgehouden en dus waarschijnlijk niets meer in Kortemark te zoeken hadden en er ook nooit meer te zien waren.
Voor beide auteurs, de maire en zijn secretaris, is een omwalde hoeve in de meeste gevallen een aanduiding dat er daar een heerlijkheid lag of zelfs een kasteel stond. Ook de aanwezigheid van tempeliers kan in vraag worden gesteld. Ongetwijfeld vertolkten ze hiermee de gangbare volksroep uit die dagen. Hun verslag is voor het overige een waardevol beeld van Kortemark en een eersterangsbron voor de geschiedenis van die gemeente. L. Van Acker |
|