| |
| |
| |
Het handschrift van ‘Het gulden vlies’
Heel recent is in een antiquariaat te Kortrijk het tot op heden onbekende handschrift van Gezelles gedicht ‘Het gulden vlies’ (VD 7, J 27) opgedoken: 11 strofen van 4 regels op een vel van ca. 21,2 cm.(h.) × 27 cm.(br.), éénmaal gevouwen, zijde 1 en 3 (21,2 × 13,5 cm.) met telkens 22 regels beschreven. Het is een voluit gesigneerde en met ‘Kortrijk - 26/10/'97’ gedagtekende autograaf, die blijkbaar als nethandschrift bedoeld werd, maar waarop Gezelle achteraf nog een zeer groot aantal wijzigingen en correcties heeft aangebracht. Om meer dan een reden een boeiend handschrift.
Het was Georges Gheysen, advocaat te Kortrijk en lid van de Guido Gezellekring, die het document signaleerde en me een fotokopie toestuurde van de twee beschreven bladzijden. De huidige eigenaar van het stuk, de heer I. Van Canneyt, antiquaar te Kortrijk, bezorgde me er recent twee goede foto's van. Maar in de benedenhoek rechts van de tweede bladzijden (1 en 3) werd intussen het handschrift beschadigd, zoals men hierbij op de foto's kan zien. De fotokopieën zijn evenmin volmaakt: de rechterzijde bleef op de twee vellen lichtjes onvolledig; maar ze vullen wel de foto's aan wat de handtekening op de tweede bladzijde en de laatste woorden in de tweede regel van de zesde strofe betreft, zodat we nu toch over een volledig betrouwbare autograaf kunnen beschikken. En dat is een winstpunt, want in de Jubileumuitgave van Laatste verzen, blz. 331 in deel 11, getuigt Frank Baur dat hij van dit gedicht geen handschrift en ook geen vóórdruk had teruggevonden en dat hij voor zijn versie steunde op de uitgave van Laatste verzen uit 1901, blz. 82-84; hier en daar had hij wel de afwijkende interpunctie van deze postume uitgave aan Gezelles gebruik aangepast. Blijkens zijn eigen toelichting op blz. 95 aldaar, was dit gebeurd in vers 3, waar hij een komma toevoegt na ‘wind’ en - schrijft hij - na ‘waait; in vers 9, met een komma aan het einde van de regel; in vers 42, waar hij zoet in zoete verandert en in vers 44, waar hij aan het woord dee een accent toevoegt: deê. Ook in regel 2 en 12 had hij, naar analogie met regel 35 en 44, ‘blaren’ en ‘geblaar’ stilzwijgend van een ‘hoedje’ voorzien: blâren en geblaâr. (In mijn exemplaar van LV1″ staat er wel een komma na waait aan
het einde van regel 3; en in regel 37 mist ook ‘schree’ zijn accent, wat in tegenstelling tot ‘dee’ in vers 44, onvermeld bleef.)
Bij de redactie van het Verzameld dichtwerk had ik van dit vrij reflexief poeem evenmin een handschrift aangetroffen; ik kon daarvan dan ook aan J.J.M. Westenbroek, die aanvaard had om van hoofdstuk J in deel 7 de eerste redactie van het commentaar te verzorgen, geen fotokopie toesturen, wat ik voor de overgrote meerderheid van
| |
| |
de andere gedichten wel had gedaan. We moesten samen, zoals Baur zelf, uitsluitend van LV1 uitgaan; daarbij hebben we tevens diens wijzigingen overgenomen als we van mening waren dat die terecht werden aangebracht.
De recente vondst van het tot nu toe onbekende handschrift heeft dan ook een aantal consequenties waarmee in een latere uitgave van het werk van Gezelle rekening moet gehouden worden. Een handschrift is immers, qua betrouwbaarheid, van veel meer belang dan een al dan niet postume publicatie door anderen die niet veilig op een autograaf teruggaat. Dit wil echter ook niet zeggen dat er dan, althans in een leeseditie, geen enkele aanpassing mag gebeuren. Duidelijke fouten moeten ook dan verwijderd worden. Duidelijke en niet verklaarbare inconsequenties ook? In hetzelfde gedicht is ‘blaren’ (in regel 2) niet verzoenbaar met ‘blâren’ (in regel 44). Maar in onze uitschrijving hieronder hebben we dit soort aanpassingen niet laten plaatsvinden. Ter wille van de consequentie zou men dat uiteraard in een leeseditie wel moeten doen. Daar luidt het: allemaal mét accent, tenzij men in reeksen van dat soort woorden overal voor de meer moderne spelling zonder accent zou opteren.
Op de gevolgen die de vondst van het handschrift van Het gulden vlies in een latere editie van de poëzie van Gezelle zal hebben, zullen we even dieper ingaan. Uiteraard zijn de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de tekst niet van die aard dat ze veel indruk zullen maken op de normale poëzielezers. De kans is groot - en dat is maar goed ook - dat deze laatsten die afwijkingen niet eens zullen opmerken, althans indien de vorsers er niet al te veel nadruk op leggen. Een taak die we hier nochtans, uit overwegingen van wetenschappelijke aard, wel verplicht zijn ter harte te nemen. We zouden deze eis van de editie-wetenschap ‘geruisloos’ moeten kunnen inwilligen om bij de goede poëzielezer het wetenschappelijk onderzoek zelf niet in diskrediet te brengen. Als ik dat nu niet zo geruisloos doe in een publicatie voor niet-specialisten, is dat omdat ik veronderstel dat voor de groep lezers die ik hier voor ogen heb, de Gezellewetenschap zó dierbaar is, dat voor hen zelfs het minder belangrijke boeiend wordt.
| |
Hoe ziet dat handschrift er dan uit?
Ik lees het af van het blad, vermeld daarbij al wat ik belangrijk acht, o.m. de open varianten, en voeg er, overal waar ik het nuttig vind, ook wat informatie i.v.m. de schrappingen aan toe. Alle geschrapte woorden vermelden is onmogelijk, vele werden trouwens door Gezelle met zijn bekend ‘ruitjesraster’ grondig onleesbaar gemaakt.
| |
| |
Uiterst belangrijk is wel dat er in dit handschrift twee correcties of liever twee wijzigingen zijn gebeurd die volgens mij niet van de hand van Gezelle kunnen zijn, maar die waarschijnlijk moeten toegeschreven worden aan een van de bezorgers van de eerste uitgave van Laatste verzen. Die wijzigingen werden uiteraard daar en in alle volgende uitgaven van die verzameling opgenomen. Het betreft de regels 11 en 23.
Eerst regel 11v.:
In het hs. lezen we: |
en 't scherpe van der winden schaar, |
|
aan 't knippen is in 't houtgeblaar. |
In Laatste verzen werd dat: |
en 't scherpe van de windenschaar |
|
aan 't knippen is in 't houtgeblaâr. |
Het zinsdeel van der winden schaar wordt veranderd in van de windenschaar: de r van der werd in ons handschrift vertikaal, op een m.i. onGezelliaanse wijze doorstreept. Bij vergelijking van de twee versies is voor wie met Gezelle vertrouwd is, de keuze duidelijk: de versie van Laatste verzen (dus ook die van Baur en de onze in het VD) is prozaïscher, de elegante beeldspraak in het zwierige zinsdeel waarin 't scherpe van der winden schaar, / aan 't knippen is in 't houtgeblaar ging zo goed als helemaal verloren. Alleen de komma na schaar zal dan de lezer nog even doen opkijken, maar deze (ritmische?) pauze kan in geen van de twee versies betwist worden.
In strofe 6 met regel 23: |
Het gulden vlies, dat Jason zocht,... |
|
aanschouwde ik, al mijn leven lang, |
|
als wangeloove en kwenenzang. |
In Laatste verzen werd dat: |
Het gulden vlies, dat Jason zocht,... |
|
aanschouwe ik al mijn leven lang, |
|
als wangeloove en kwenenzang. |
In het hs. werd inderdaad de d in aanschouwde, m.i. weer ten onrechte, door middel van een onGezelliaanse, dus door dezelfde vertikale streep geschrapt. Volgens mij is het duidelijk dat de dichter hier die ‘dwaze’ visie zo ver mogelijk van hem weg schuift, dat het dus in het verre verleden zo al was; hij maakt duidelijk dat het nu zeker anders is: de bladeren die vallen...
voorwaar dat is [nu voor] mij 't gulden vlies (r. 28).
We herlezen nu het hele handschrift en houden daarbij geen rekening met de twee vertikale doorhalingen; gemakshalve onderstrepen we ook de woorden die in het hs. doorstreept zijn. Zoals zo vaak bij G. zijn ook hier een aantal komma's van louter ritmische aard.
| |
| |
| |
| |
| |
Het gulden vlies
't Is scherenstijd, in 't houtgewas.
[De eindpunt was eerst een dubbelpunt]
De blaren vallen: grond en gras
[De was eerst klein geschreven]
zijn effen, van den wind die waait,
[van boven deur = door; geen komma na wind]
vol zilver en vol goud gezaaid.
[deze r. sluit rechtstreeks aan bij zijn effen]
5[regelnummer]
Zoo groene en is de grond nu meer
als wijlen, want de lente teer,
[toen / eertijds, in de; deze de werd foutief doorstreept]
en 't jonge jaar zijn herte ontlook,
[eerst: wanneer het jaar zijn herte ontlook,]
de weiden en de bosschen ook.
't Is scherenstijd. De schapen niet,
[eerst: de, maar de dubbelpunt bleef ook vóór
10[regelnummer]
maar 't houtgewas men scheren ziet;
en 't scherpe van der winden schaar,
[over der winden schaar zie hierboven]
aan 't knippen is in 't houtgeblaar [.]
[zeer veel geschrapte zinsdelen; eindpunt
naar analogie met boomgeblaar.]
Daar vallen en vergaderen
nu honderdduizend bladeren,
[een aantal schrappingen]
15[regelnummer]
die reuzen, af de rijzekens,
zoo lustig en zoo lijzekens.
't Is 't boomenvlies, dat nederstort,
[boven nederstort: henenstort
dat altemaal gesneden wordt;
dat af en dóór de schare moet,
20[regelnummer]
zoo 't al, en te elken jare, doet.
[al en elken boven een geschrapt woord]
| |
| |
| |
| |
Het gulden vlies, dat Jason zocht,
en reeuwroofde op het wangedrocht,
[hier volgen we de fotokopie]
aanschouwde ik, al mijn leven lang,
[over de d in aanschouwde zie hierboven]
als wangeloove en kwenenzang.
[veel schrappingen o.m. kinderzang]
25[regelnummer]
Maar 't geen al hier al daar, gestrooid,
[correcties; eerst: hier en daar, gegooid]
den weg daar ik nu ga vermooit,
[eerst: dien ik bega; veel schrappingen]
dat menigvuldig boomverlies,
voorwaar dat is mij 't gulden vlies[.]
[een zeer groot aantal correcties]
Het blinkt, het bleust, het laait, het ligt
[bleust (bloost) boven een geschrapt woord]
30[regelnummer]
doorschoten van den zonneschicht,
onmeetbaar, verre, één schapendracht
[eerst: onmeetbaar als een schapenvacht]
van ooienwolle en lammervacht.
[zeer veel correcties en schrappingen]
Een kleed is 't, als van engelkens,
van louter liefdebengelkens,
35[regelnummer]
die zijde en wolle- en gouden blaên
[schrappingen; wolle- voor wollen t.w.v. de elisie]
doen liggen, daar ze spelen gaan.
[ze boven een geschrapt woord]
Het rilt, bij eiker schree, die 'k doe;
[open variant: rilt boven roert]
het roert en 't ruischt, 'k en weet niet hoe,
[roert, eerst rilt; zeer veel schrappingen]
en 't riekt, als of er reuke fijn
40[regelnummer]
van amber uit zou dampend zijn.
[schrappingen, open var. wierook in / gemengeld]
't Is scherenstijd, in 't houtgewas.
[einddubbelpunt bleef foutief staan; vgl. r. 1 en 9]
| |
| |
Geen stap mij ooit zoo zoet en was
[onder stap 2 open var.: gang en gaan]
als dien ik eens, in Ipersteê,
[open var.: dien boven dat]
deur de afgevallen blâren, dee'!
Kortrijk 26/10/'97
[Handt.] GuidoGezelle
| |
Een woordje commentaar
Op de fotokopie is de signatuur volledig; op de foto is ze beschadigd. De titel: Het gulden vlies is, cf. de Griekse sage, de gouden vacht van een ram die in het heilig bos van Ares was opgehangen en daar werd bewaakt door een nooit slapende draak, het ‘wangedrocht’ van r. 22. In opdracht van zijn oom Pelias trekt, in zijn wonderboot Argo, Jason op verovering uit, samen met 49 andere Griekse helden, de Argonauten. De draak werd gedood en de vacht geroofd (‘reeuwroven’). Dit zeurig verhaal (r. 24) verzinkt voor de dichter in het niet bij wat hij beleeft als hij op een dag eind oktober 1897 te Ieper door de afgevallen blaren stapt. Hij was toen waarschijnlijk op bezoek bij zijn broer Jozef, die in die jaren in het naburig dorp Zillebeke onderpastoor was.
Meer dan eens wijst Gezelle de mythologische verhalen af, zo vaak dat we overtuigd zijn dat hij ze literair heel erg waardeerde.
Lijst van de wijzigingen die, op grond van dit handschrift, in een volgende uitgave aan de VD-versie van dit gedicht zullen moeten aangebracht worden
1 (komma vóór in); 3 (geen komma na wind); 6 (toen was in het hs. kordaat geschrapt, dus: want); 9 (we behouden hier de punt i.p.v. een dubbelpunt naar analogie met de regels 1 en 41); 11 (van der winden schaar, cf. de verklaring hierboven); 15 (komma na reuzen = zacht van de takken vallen), 17 (komma na...vlies); 20 (komma na jare: om metrische redenen); 23 (aanschouwde, cf. verklaring hierboven; en komma na ik); 25 (alhier, aldaar gestrooid wordt 't geen al hier al daar, gestrooid, den weg... vermooii); 26 (daar i.p.v. 't geschrapte dien); 35 (wolle- voor wollen i.p.v. het foutieve wolle); 41 (dubbelpunt vervangen door punt, cf. r. 1 en 9); 42 (Geen en zoet i.p.v. geen en zoete).
De inconsequenties in dit handschrift betreffende (a)â of (a)a, eê of ee, hebben we in deze transcriptie nog bewaard; maar in een tekstuitgave wordt hier wel eenvormigheid verwacht.
Jozef Boets
|
|