Biekorf. Jaargang 97
(1997)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
De zoons van drukker-uitgever Joseph van praetWe hebben in Biekorf enig licht geworpen op de voorouders van drukker-uitgever Joseph Van PraetGa naar voetnoot(1). In de Handelingen van het Brugs Genootschap voor Geschiedenis publiceren we een studie over Van Praet zelf en zijn drukkerij-uitgeverij, met een situering van zijn maatschappelijke en politieke overtuigingen op het einde van de 18de eeuw. Ter afronding van een betere kennismaking met deze interessante Brugse familie, gaan we hierna wat verder in op de levensloop van de drie zoons van Joseph Van Praet. | |
Joseph-Basile Van Praet (1754-1837)Over de bekendste, Joseph-Basile Van Praet, die op 29 juli 1754 in Brugge geboren werd en op 4 februari 1837, vrijgezel gebleven, in Parijs overleed, kunnen we het kortst zijn en verwijzen naar wat over hem werd gepubliceerdGa naar voetnoot(2). Van 1769 tot 1772 zou Joseph-Basile Van Praet zijn middelbare studies in het college van Arras hebben volbracht. Van 1772 tot 1779 zou hij bij zijn vader gewerkt hebben om dat jaar naar Parijs te trekken en er te werken eerst bij de libraire Desaint en vervolgens bij Guillaume de Bure. In 1780 verschenen voor het eerst - en bijna voor het laatst - een paar teksten van hem, in het Frans in L'esprit des journaux en in het Nederlands in de Vlaemsche Indicateur, waarbij hij zijn opzoekingen over Colard Mansion publiceerdeGa naar voetnoot(3).
Vanaf 1781 begon hij aan een bibliothecarisloopbaan in | |
[pagina 207]
| |
het kielzog van Guillaume De Bure, eerst bij de hertog de la Vallière, vervolgens bij koningin Marie-Antoinette en vanaf 1784 in de Bibliothèque Royale. Hij koos geen partij tijdens de revolutiejaren en werd éénmaal ernstig bedreigd. In augustus 1793 werd hij aangeklaagd als ‘aristocrate’ en moest hij zich verstoppen. Nadien zette hij zijn mooie loopbaan verder aan de Bibliothéque Nationale en werd hij met eretitels overladen. Joseph Van Praet kwam nog af en toe naar Brugge terug (o.m. in 1784 met zijn vriend De Bure) en fungeerde als gastheer en mentor voor zijn broers en voor zijn neef Jules Van Praet wanneer die naar Parijs kwamen. Na 1814 bleef hij in Frankrijk en liet zich naturaliseren. Hij kreeg stilaan zijn reputatie van ‘un des plus savants bibliographes de l'Europe’.
Naast een paar volumineuze inventarissen, publiceerde Van Praet weinig. Wat uit zijn pen kwam had op Brugge betrekking: zijn Notice sur Colard Mansion (1829) en zijn Recherches sur le seigneur de la Gruthuyse (1831), beiden bij De Bure frères uitgegeven. Aan de stad Brugge legateerde hij een uitzonderlijk waardevolle collectie Mansiondrukken, nadat hij ook al tijdens zijn leven bij herhaling incunabels van deze Brugse drukker aan zijn geboortestad had geschonkenGa naar voetnoot(4).
Joseph-Basile Van Praet was een erudiet man, een ‘bibliotheekrat’ die zich niet gelegen liet aan de elkaar opvolgende regimes en zonder veel kleerscheuren de revolutiejaren overleefde. Dit was op zich al een prestatie voor iemand die met het koningshuis verbonden was geweest. | |
François Van Praet (1759-1832)François Van Praet is tot hiertoe de minst bekende en zelfs de vergeten zoon van Joseph Van Praet gebleven. Hij was waarschijnlijk één van de medewerkers in het ouderlijk | |
[pagina 208]
| |
bedrijf en doorliep daarna een niet onaardige politieke en ambtelijke loopbaan.
Geboren op 16 juni 1759, blijven we in het ongewisse over zijn opvoeding, die hem bij de Augustijnen in Brugge of, zoals zijn oudste broer in Arras of elders in Frankrijk kan bijgebracht zijn. Wat deed hij nadien? We vinden zijn naam terug in het Brugs ontspanningsleven. In 1772, pas 13 jaar, werd hij lid van de Sint-Jorisgilde. In 1778 kwam daar het lidmaatschap bij van de Sint-Sebastiaansgilde en van de gilde in Sint-Kruis. In 1783 trok hij met gildebroeders, onder wie zijn vader en zijn jongste broer, met de Sint-Jorisgilde naar Aalst voor een schuttersfeest, in 1783 naar Kortrijk, in 1785 weer naar Aalst, terwijl hij in 1784 op de schuttersfeesten in de eigen gilde aanwezig was. In 1786 werd hij ‘zorger’ in de Sint-Jorisgilde en in 1788 confrater van de KunstacademieGa naar voetnoot(5). Hij was dus duidelijk in die jaren niet ver weg.
Wat was evenwel zijn beroepsbezigheid? In 1781 werd hij lid van de Kamer van KoophandelGa naar voetnoot(6). Zou hij een zelfstandig beroep hebben uitgeoefend, los van zijn vader? Of werkte hij met hem samen? Er was met een duivel-doet-al zoals vader Van Praet, zeker werk genoeg. Het is evenwel pas vanaf 1788 - François was dan 29 - dat op de drukwerken vermeld werd: ‘Joseph Van Praet en zoon’. Was die zoon wel François? Zijn broer Augustijn was net 18 jaar en was drukkersleerling geworden bij zijn vader. Het is niet uit te sluiten dat Joseph een boekhandelaarsloopbaan vooropstelde voor François en de drukkerij aan Augustijn wou overlaten.
In welk kamp bevond zich François Van Praet tijdens de revoluties? Over de periode vanaf 1787 tot en met de Brabantse Omwenteling weten we alleen dat hij in 1790 ingelijfd was in de pelotons georganiseerd door de Sint-Jorisgilde. Hij moet dus dezelfde eerder patriottische lijn als | |
[pagina 209]
| |
zijn vader gevolgd hebben en mee ingestaan hebben voor het handhaven van de openbare orde. Hoogstwaarschijnlijk behoorde hij tot het honderdtal vrijwilligers onder de leden van de Sint-Jorisgilde en Sint-Sebastiaansgilde die op 26 november 1790 naar Brabant trokken in een laatste wanhopige poging om de Oostenrijkers tegen te houden. Begin december waren de meeste van die vrijwilligers al terug in Brugge, zoals wellicht ook François Van PraetGa naar voetnoot(7).
Of liet hij, zoals een aantal andere ‘patriotten’ Brugge in de steek en zocht hij zijn toevlucht in Frankrijk? De enige aanwijzing dat hij na de terugkeer van de Oostenrijkers Brugge zou kunnen verlaten hebben, vinden we in het feit dat hij pas op 11 november 1792 voorgedragen werd om lid te worden van de Société Littéraire, dit wil zeggen op de dag dat de Fransen de stad Brugge innamen en in hun kielzog een aantal naar Frankrijk gevluchten, opnieuw in Brugge aankwamen. De Société Littéraire had zich in 1791 en 1792 opengesteld voor jonge Bruggelingen die duidelijk tot de Fransgezinde partij behoordenGa naar voetnoot(8). Normaal zou men ook François Van Praet hierbij verwacht hebben. Dat hij pas op 11 november 1792 werd voorgedragen, samen met 19 andere kandidaten, waaronder zijn vriend Valentin JacobyGa naar voetnoot(9) en enkele anderen waarvan men weet dat ze Brugge ontvlucht waren, schept het vermoeden dat ook hij pas toen naar Brugge terugkeerde. Het vervolg van zijn curriculum zal alleszins aantonen dat hij tot diegenen behoorde die in de ban waren gekomen van de Franse revolutionaire ideeënGa naar voetnoot(10).
Einde 1792 trad François van Praet op de voorgrond. Hij werd lid van het Genootschap der Vrienden van Eendragt, Vrijheijd en Gelijkheijd onder het nummer 48 en nam actief aan de ‘esbattementen’ deel. Zo was hij o.m. op 1 december 1792 één van de vier ondertekenaars van een enthousiaste | |
[pagina 210]
| |
brief gericht aan de Parijse Club des JacobinsGa naar voetnoot(11). Van Hese vernoemde hem onder ‘les principaux membres renommés du club jacobitique’, maar in zijn verder relaas vernoemde hij hem nog slechts éénmaalGa naar voetnoot(12). Het eerste vlugschrift dat door de pas aangekomen Franse commissarissen op 11 november werd uitgedeeld, werd bij de weduwe Van Praet gedrukt. Op 13 november kwamen uit dezelfde persen nog andere drukwerken: een proclamatie van generaal Dumouriez en één van het ‘comité révolutionaire’ van Malou-Riga. Er volgden er nogGa naar voetnoot(13).
Heel kortstondig werd Van Praet tot ‘commissaris’ van het Brugse Vrije aangesteld op 31 januari 1793, wat tot gevolg had dat hij in maart, samen met enkele van zijn collega's door de Fransen, bij hun aftocht, werd meegevoerd als gijzelaar, omdat de opgelegde oorlogsbelastingen niet waren betaald. Na enkele dagen kon hij ontsnappenGa naar voetnoot(14).
In tegenstelling tot zijn vrienden Valentin Jacoby, de Van Hueles en anderen hield Van Praet zich waarschijnlijk kalm tijdens de laatste Oostenrijkse periode (1793-1794). Hij werd alvast niet vermeld bij de gevluchte of in het oog te houden ‘clubisten’Ga naar voetnoot(15). Het feit dat de drukkerij weer gewoon werkte voor de besturen van Brugge en het Brugse Vrije, opnieuw bevolkt door trouwe Oostenrijkse ambtsedellieden, was hieraan wellicht niet vreemd.
Vanaf juni 1794 werden onze gewesten definitief bij Frankrijk geannexeerd en openden zich nieuwe perspectieven voor Frans- en revolutiegezinde Bruggelingen. Toen op 22 januari 1795 de eerste municipaliteit van Brugge en het Vrije werd aangesteld, behoorde Van Praet niet tot de dertig uitverkorenen, in tegenstelling tot een aantal andere vroegere ‘clubisten’Ga naar voetnoot(16). | |
[pagina 211]
| |
Op 9 maart 1796 werd een nieuw en heel wat beperkter bestuur aangesteld: zeven leden. Valentin Jacoby die de eerste municipaliteit had voorgezeten, hield een afscheidsrede. François Van Praet was één van de zeven nieuwe bestuursleden, en werd vermeld als ‘libraire’. Dus nog altijd in het ouderlijk bedrijf werkzaam? Robert Coppieters schreef sarcastisch: ‘L'après-midi on les a menés promener dans les rues, environnés d'une troupe militaire battant la caisse’Ga naar voetnoot(17). In dit nieuw bestuur bevond Van Praet zich met enkele van de meest hevige pro-Franse Bruggelingen, waaronder François Goudeseune, Jean-Baptiste Goddyn senior, Jacques Herrebout en schilder Pieter Goddyn.
Dit bestuur bleef aan tot in mei 1797. Het werd toen vervangen door een in maart verkozen bestuur, dat uit traditionele en conservatieve notabelen bestond. In november 1797 werd dit al te gematigd bevonden bestuur afgezet en vervangen door enkele militante revolutionairen. Op 20 april 1798 werd wéér een nieuw, ditmaal lichtjes gematigder bestuur aangesteld, en hiervan maakte François Van Praet deel uit. Op 14 december 1799 werd hij zelfs voorzitter van de Brugse municipaliteit en bleef dit tot augustus 1800, wanneer opnieuw een nieuwe gemeenteraad werd aangesteld.
Ondertussen was François Van Praet aan een carrière in het departement van de Leie begonnen. Ook hier had het Directoire, na de staatsgreep van 18 Fructidor (4 september 1797) de gematigde leden van de departementale raad afgezet en ze vervangen door meer betrouwbare revolutiegezinden. De regeringscommissaris en vier van de vijf leden waren Fransen met als enige autochtoon François Van Praet, wat aantoont hoezeer hij zich als een echte Fransgezinde had laten kennenGa naar voetnoot(18). Tijdens de meest hevige revolutiejaren - de zogenaamde Beloken Tijd - vervulde François Van Praet een bestuursrol, zowel in het stadsbestuur als in het departementaal bestuur. Hij had dus zonder twijfel mee de hand in de extreme uitwassen van het Directoire: de kerkvervolging, de verkoop van nationale goederen, de invoering van de conscriptie, enz. | |
[pagina 212]
| |
De uit vijf leden bestaande prefectorale raad was een voorafbeelding van wat later de bestendige deputatie zou worden. Van Praet stond aldus mee aan het hoofd van de departementale administratie (volgens beurtrol waren de vijf leden voor drie maanden voorzitter) en had mee de voogdij over alle ondergeschikte besturen. Hij bleef deze functie - als enige van de in 1797 benoemde raad - uitoefenen tot op het einde van het Frans keizerrijk in 1815Ga naar voetnoot(19).
Dat hij een ‘overlever’ was werd nog duidelijker toen hij bij de overstap naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zijn functie behield en als ‘primus inter pares’ zitting nam in het College der intendentie, de opvolger van de prefectorale raad. Hij bleef deze functie uitoefenen tot aan de omvorming tot College der gedeputeerde staten in juli 1816. Een delikaat moment stelde zich voor hem zoals voor de overige notabelen die op 14 augustus 1815 al dan niet de nieuwe grondwet moesten goedkeuren. Voor de traditionalistische notabelen was er geen twijfel: die ‘protestantse’ grondwet kon niet door de beugel. Hetzelfde vonden de meeste progressieven en liberalen, weze het dan om net tegengestelde redenen. Zij achtten die grondwet te conservatief en onvoldoende de fundamentele vrijheden verzekerendGa naar voetnoot(20). François Van Praet behoorde duidelijk tot de liberale Brugse notabelen, maar net als drie anderen onder hen vond hij dat, alles wel beschouwd die nieuwe grondwet meer positieve dan negatieve elementen bevatte, en hij stemde dus voorGa naar voetnoot(21).
Zijn verdere loopbaan kon dan ook vlekkeloos verlopen. Na de hervorming van de vroegere departementen tot ‘gedeputeerde staten’ werd hij onderintendant (voorloper van de arrondissementscommissaris) in Veurne, om in 1818 dezelfde functie te komen bekleden in Brugge, tijdelijk zelfs met bevoegdheid over het kanton Torhout en het arrondisse- | |
[pagina 213]
| |
ment Oostende. Hij bleef dit ambt uitoefenen tot in 1823: hij was toen 64. Naast zijn bezoldigde ambtenarenfunctie bleef Van Praet zowel in de provincie als in de stad actief als raadslid. In 1817-1818 en van 1821 tot 1829 was hij lid van de provincieraad, van 1821 tot 1829 van de Brugse gemeenteraad en van 1820 tot 1830 ook van het kiescollege voor Brugge. Gelet op de middens waarin hij verkeerde, is het niet ongewoon dat hij in juli 1829 deel nam aan het ‘Constitutioneel Banket’ dat in Brugge het eerste vertreksein gaf voor de anti-hollandse opstandGa naar voetnoot(22).
Naast dit officieel curriculum zijn er ook nog enkele persoonlijke gegevens over François Van Praet te vermelden. Toen hij tweeënveertig geworden was zegde hij het vrijgezellenleven vaarwel en huwde hij met de zuster van zijn vriend Valentin Jacoby. Marie Petronille Jacoby was pas zevenentwintig. Het huwelijk vond plaats op 20 augustus 1801 en als getuigen traden, naast zijn broer Augustin, drie vrienden op: Valentin Jacoby, Louis-Philippe de Stappens de Harnes en Jean-Antoine Tailliu. Het paar ging Kuipersstraat E2/70 wonen, naast de drukkerij Van PraetGa naar voetnoot(23).
François Van Praet profiteerde ruim van de verkopen van ‘zwart goed’ en kocht in totaal 103 hectaren aan, sommige daarvan samen met Jacoby, Joseph Van Huele en Jacques DevauxGa naar voetnoot(24). Ook al werd hij in 1803 vermeld op de lijst van de 600 hoogst belaste inwoners van het Leiedepartement met een bedrag van 1087 fr., behoorde hij toch nog niet tot de top. Zo werd hij onder het keizerrijk niet opgenomen in de Erewacht omwille van ‘la modestie de ses revenus’Ga naar voetnoot(25).
François Van Praet bleef trouw lid van de gereorganiseerde ‘Société Littéraire’ waarvan hij van 1803 tot 1805 commissaris was. In 1819 werd hij zoals vele notabelen erelid van de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandse Taal en Letterkunde. Hij werd evenwel geen lid van de meer militante Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, zoals men ook | |
[pagina 214]
| |
vruchteloos zijn naam zou zoeken bij de vrijmetselaarsloge La Réunion des Amis du Nord, waar hij nochtans geestesgenoten zou aangetroffen hebben.
In 1802 was hij natuurlijk getuige bij het huwelijk van zijn broer Augustijn, samen met Valentin Jacoby, met de bekende Brugse Engelsman William Edwards en met de latere procureur-generaal Joseph De Stoop. Zoals hij ook in 1827 getuige was bij het huwelijk van zijn nichtje Anne-Marie Van Praet met de veelbelovende advocaat Paul Devaux, de zoon van zijn vroegere revolutie-compaan Jacques DevauxGa naar voetnoot(26). En toen zijn vriend en schoonbroer Jacoby in 1811 overleed, ging hij mee de aangifte doenGa naar voetnoot(27).
François Van Praet overleed in zijn woning Sint-Jansplaats A2-48 op 5 april 1832. Hij was bijna drieënzeventig. Hij werd begraven op het Brugs kerkhof na een dienst eerste klas in de Sint-Walburgakerk (toen nog Sint-Donatianuskerk)Ga naar voetnoot(28). Zijn echtgenote stierf in 1844. Het gezin bleef kinderloosGa naar voetnoot(29).
François Van Praet is zonder twijfel een ‘jacobijnse’ acteur geweest in de revolutietijd en behoorde tot het deel van de nieuwe bourgeoisie dat zich zonder veel moeite aansloot bij de opeenvolgende Franse regimes en later (met wat meer moeite) bij het Verenigd Koninkrijk. Zonder tot de allerhevigsten te behoren, is het duidelijk dat hij één van de actieve ‘clubisten’ en Fransgezinden was. Het is wellicht omwille van deze opstelling dat men te gemakkelijk en onjuist ook zijn vader als een ‘jacobijn’ heeft omschreven. Maar Joseph Van Praet was van een vorige generatie en zou, had hij nog geleefd, waarschijnlijk zijn zoon niet gevolgd hebben.
Zoals de meeste van zijn tijdgenoten, en het wat ouder worden hielp daar natuurlijk aan mee, werd François Van Praet onder het keizerrijk en het Verenigd Koninkrijk een trouwe dienaar van de opeenvolgende regimes. Hij had hierbij meer oog voor de positieve aspecten die uit de beëindiging van het Ancien Regime waren voortgesproten (al was | |
[pagina 215]
| |
het maar dat hij nu functies bekleedde die hij in de Oostenrijkse tijd nooit had kunnen ambiëren!) dan voor de autoritaire en reactionaire aspecten die het Keizerrijk en het Verenigd Koninkrijk kenmerkten.
Bij een aantal van de meer traditionele notabelen bleef de nostalgie voor het Ancien Regime en voor het Oostenrijks tijdperk nog lang levendig. Niet bij Van Praet. Hij behoorde tot wat men de ‘progressistische’ of ‘liberale’ burgerij kon noemen. Nochtans blonk hij in deze groep uit door zijn gematigdheid, wat het duidelijkst tot uiting kwam toen hij de Nederlandse grondwet goedkeurde.
In 1829-1830, te oud om zelf nog een actieve rol te spelen, was hij duidelijk aanhanger van de anti-Hollandse houding en van de Belgische revolutie. Zijn neef Paul Devaux zou één van de voornaamste opstellers worden van de meest liberale grondwet die op dat ogenblik in Europa voorhanden was en die zonder twijfel aan de (levenslange) overtuigingen van François Van Praet beantwoordde.
François Van Praet nam nooit, althans niet ten persoonlijke titel en voor zoveel we konden nagaan, extreme posities in. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men op 13 april 1818, bij zijn terugkeer naar Brugge, na een paar jaar werkzaamheden in Veurne, in de Gazette van Brugge kon lezen: ‘Met vreugd zien de Brugse ingezetenen in hun midden terugkeren een zo agtbaer ambtenaar’.
Is hij in zijn lange en eervolle loopbaan méér geweest dan een gehoorzaam uitvoerder? Heeft hij invloed gehad op de loop van de gebeurtenissen in Brugge en in het departement? Had hij persoonlijke zienswijzen die hij doordrukte? Alleen een aandachtige lezing van een massale hoeveelheid overheidsarchief zou hier misschien - maar niet eens zeker - een antwoord kunnen op bieden. Alleszins kon hij, zoals l'abbé Sieyes, op de avond van zijn leven zeggen ‘Nous avons vécu’. | |
Augustin Van Praet (1770-1831)Augustin Carolus Van Praet werd in Brugge geboren op 23 augustus 1770. Hij was een ‘achterkomer’ (zijn moeder was | |
[pagina 216]
| |
46 jaar oud) en zijn oudere broer en zuster Joseph-Basile en Marie-Anne fungeerden als peter en meter.
Vanaf 1782 volgde hij de humaniora aan het college van de paters Augustijnen in Brugge. In de klas zaten een twaalftal leerlingen met als primus perpetuus Patrice de Coninck de Merckem (1770-1827)Ga naar voetnoot(30). Van Praet was een middelmatige leerling en eindigde meestal als derde of vierde laatste van de klas. Na het derde jaar, de ‘syntaxis’, maakte hij niet de overstap naar het Poësisjaar. Hij was hierin niet de enige, want van de twaalf leerlingen bleven er maar vier over om het schooljaar 1785-86 aan te vattenGa naar voetnoot(31).
Hij werd onmiddellijk als leerjongen ingezet in de drukkerij van zijn vader. In zijn begin 1786 uitgegeven geschiedenis van de Sint-Jorisgilde, verontschuldigde Joseph Van Praet zich bij voorbaat voor de mogelijke zetfouten, de ‘letter-settingh sijnde de eerste Vrught van eenen opkweekelinck in de druckkonst. A. Van Praet, onze jongste sone, medebroeder dezer gilde’Ga naar voetnoot(32). Het lijkt dus duidelijk dat Augustin de ‘en zoon’ was die vanaf 1788 op de drukwerken vermeld werd. Hij was het in ieder geval in 1791 aangezien hij toen mee een stuk ondertekende in een geschil met drukker De BusscherGa naar voetnoot(33).
Toen Augustin Van Praet op 8 december 1801 in het huwelijk trad met Anne-Marie De Pau woonde het jonge paar in bij de weduwe Van Praet in de Kuipersstraat E2-69. De kinderen kwamen wat later, Anne-Marie op 10 september 1804 en Jules op 2 juli 1806.
De gegevens over Augustin zijn gelijklopend met die van François: lid van het militair corps van de Sint-Jorisgilde in 1790, lid van de jacobijnse club in 1792 en lid van de Société Littéraire, maar dan wel pas in 1797.
Augustin koos voor een ambtelijke loopbaan als rechtbankgriffier, wat er op wijst dat hij geen universitair diploma had behaald dat hem een magistraatsfunctie had kunnen | |
[pagina 217]
| |
verzekeren. De griffiersfunctie had anderzijds wel het voordeel dat dit als een vrij beroep werd beschouwd, wat toeliet ook andere activiteiten, zelfs commerciële uit te oefenen. Zo was François Bogaert, zoon van drukker Joseph Bogaert, terzelvertijd griffier van het vredegerecht en drukker-uitgever van de Gazette van Brugge. Guillaume De Busscher, zoon van drukker Joseph De Busscher was terzelvertijd ontvanger van belastingen en drukker-uitgever. Ignace D'Hauw was griffier van het vredegerecht en handelaar. Het lijkt er op dat Augustin Van Praet, als medewerker van zijn moeder, een zelfde cumul uitoefende.
Vanaf 1795 werd hij hulp of ‘commis’ bij de griffier van de erg amateuristisch samengestelde departementsrechtbank. In 1800, naar aanleiding van de nieuwe rechterlijke organisatie en de oprichting van de arrondissementele rechtbanken, werd Augustin Van Praet tot griffier benoemd. Hij oefende zijn ambt zeer naar behoren uit, zoals bleek uit de lovende woorden die procureur-generaal Beyts over hem had in 1810: ‘Fortune aisée, greffier de ce tribunal depuis l'an VIII, antérieurement commis greffier du tribunal de département, il est de la plus exacte probité, assidu aux devoirs de sa charge, et aiant les connaissances nécessaires pour les bien remplir. Il jouit de l'estime de tous les membres de ce tribunal et de la considération publique’Ga naar voetnoot(34).
Net zoals zijn broer maakte Augustin Van Praet probleemloos de overstap naar het Hollands regime en in tegenstelling met een aantal rechters van de Brugse zetel legde hij zonder ‘états d'âme’ de eed van trouw af. Hij bleef zijn functie de ganse Hollandse tijd uitoefenen en maakte - natuurlijk - zonder probleem de overgang naar het Belgisch koninkrijk in oktober 1830Ga naar voetnoot(35).
Het is op een ander domein dan dat van zijn rechterlijke functie dat men wat meer kan vaststellen hoe Augustin Van Praet zich in de nieuwe maatschappij situeerde. Hij was | |
[pagina 218]
| |
namelijk één van de actieve promotoren van het rijksonderwijs. Bij de oprichting van de Ecole Centrale voor het Leiedepartement in 1797 behoorde hij tot het inrichtend bestuur en zou dit practisch zijn verdere leven lang blijven. Hij kwam hiermee in nauw contact met de leraren die tot de intellectuele en meestal erg fransgezinde bovenlaag van de nieuwe bourgeoisie behoorden. Hij ontmoette er ook William Frederic Edwards junior, de zoon van zijn vriend William Edwards senior. Bij het tweede huwelijk van de vader in 1798 was Augustin Van Praet trouwens één van de getuigen.
De onderwijscommissie die als een soort ‘inrichtende macht’ fungeerde bestond uit twaalf belangrijke en Fransgezinde ingezetenen, o.w. Joseph Devaux en Patrice de Coninck de Merckem. Van Praet bevond zich dus in goed gezelschap. Minstens vanaf 1801 zetelde hij ook in de examenjury van de ‘Ecole Centrale’Ga naar voetnoot(36).
Ook in de Hollandse tijd bleef hij trouw aan het officieel onderwijs. Bij de oprichting van een atheneum in 1816 werd hij lid van het inrichtend bureau dat voorgezeten werd door burgemeester Jean Jacques van Zuylen van NyeveltGa naar voetnoot(37). Bij het begin van het schooljaar 1818-1819 was het Augustin Van Praet die de openingstoespraak hieldGa naar voetnoot(38). Niet alleen sprak hij in het Frans, wat aantoonde dat hij zeker niet gewonnen was voor de door Willem gewenste vernederlandsing, maar hij trok ook van leer tegen ‘les détracteurs de tout ce qui est nouveau’, waarmee hij in de eerste plaats de geestelijkheid bedoelde die zich nogal tegen de oprichting van het nieuwe atheneum had gekant.
Augustin Van Praet beklemtoonde bij die gelegenheid dat het Frans de noodzakelijke onderwijstaal was. Vlaams kennen kon nuttig zijn betoogde hij, maar het Frans was een klassieke en superieure taalGa naar voetnoot(39). Van Praet die een Franse | |
[pagina 219]
| |
moeder had, een goedgeziene broer in de Parijse intellectuele middens had en in de Franse tijd helemaal in zijn sas was geweest, kon niet anders dan zo denken. Hij gaf hiermee trouwens uiting aan de mening van een groot deel van de Brugse en Vlaamse intelligentsia. Wat Willem ook wilde, naar hun gevoel was er geen weg terug en moest België volledig franstalig blijven en het nog méér worden. In deze taalstrijd zat al een eerste belangrijk element dat tot de scheuring van 1830 zou leiden.
Augustin Van Praet had ook nog andere onderwijsactiviteiten in de Hollandse tijd. Minstens vanaf 1822 was hij lid van de provinciale commissie voor het lager onderwijs en trad hij op als inspecteur voor de lagere scholen in het district RoeselareGa naar voetnoot(40).
Het is bij deze voor onderwijsproblemen geïnteresseerde vader dat Jules Van Praet de opvoeding kreeg die hem, samen met zijn opleiding bij oom Joseph in Parijs, waar hij o.m. de vriend van Stendhal werd, voorbereidde op de eersterangsrol die hij in het Koninkrijk België naast en met koning Leopold I zou spelen. Zijn zuster huwde de ‘pater Belgicae’ Paul Devaux.
De kleinzoon van drukker Joseph Van Praet en de schoonzoon Devaux tilden aldus zichzelf en de familie naar nieuwe hoogten op. De gestage opgang van generatie naar generatie, gebaseerd op intellectuele belangstelling en liefde voor het gedrukte woord en het boek, had zijn vruchten afgeworpen.
Er is nog een laatste aspect dat ons toelaat Van Praet duidelijker te situeren, met name zijn activiteiten en overtuigingen in de schoot van de Société Littéraire.
Ook al werd Augustin Van Praet, net als zijn broer, papieren lid van de Maatschappij van Nederlandsche Taal en Letterkunde, zijn natuurlijk milieu was dat van de Société Littéraire, waarvan hij in 1799 secretaris-penningmeester en van 1809 tot 1830 commissaris was. Daar vond men de meest liberale en progressistische vertegenwoordigers van | |
[pagina 220]
| |
de Brugse burgerij, die minstens vanaf 1820 luidop de grieven verwoordden die ze tegen het Hollands regime hadden, o.m. de onrechtmatig opgelegde grondwet, de te grote macht van de koning, het gebrek aan persvrijheid, de benadeling van het Zuiden tegenover het Noorden, de antifranse taalbesluiten, enz. Toen deze en andere grieven in de Rijselse Echo du Nord uitgebreid werden verwoord en het artikel in de leeszaal van de Société ad valvas werd uitgehangen, brak een zware rel uit. Procureur Henri Claerhoudt kloeg bij minister Van der Fosse de Société-kopstukken aan. Advocaten Jean Van de Walle en Christophe-Isidore Jullien, apotheker Ignace Roels, griffiers Ignace D'Hauw en Augustin Van Praet beschreef hij als heren ‘aux principes très exaltés, pour ne pas dire révolutionnaires’Ga naar voetnoot(41).
Het regime bleek toch niet zo slecht, aangezien die ‘revolutionaire’ griffiers gewoon hun ambt konden blijven bekleden. De oppositie van de progressistische burgers bleef trouwens al bij al nog gematigd, want ze beseften ook dat er in Europa geen liberaler grondwet was dan die van het Verenigd Koninkrijk. Het hield tenminste de conservatieven en de geestelijkheid in bedwang. Ze vonden het leven onder Willem I per saldo best leefbaarGa naar voetnoot(42). ‘On est toujours heureux ou malheureux par comparaison!’. Alvast werd de basis gelegd voor de vele grieven die uiteindelijk, dank zij de ‘union sacrée’ tussen ultramontaanse katholieken en progressieve liberalen zou leiden tot de scheuring der Nederlanden en de oprichting van het Belgisch KoninkrijkGa naar voetnoot(43).
Griffier Augustin Van Praet overleed, pas 60 jaar oud, op 12 februari 1831, in zijn woning Wollestraat B16-3. Na een begrafenis tweede klas in de O.-L.-Vrouwekerk werd hij op het Brugs kerkhof bijgezetGa naar voetnoot(44). Zijn opvolger was Joseph- | |
[pagina 221]
| |
Pierre De Busscher, zoon van een andere Brugse drukker, Joseph De BusscherGa naar voetnoot(45).
De overlijdensaangifte van Augustin Van Praet werd gedaan door zijn schoonzoon Paul Devaux en door diens schoonbroer en stadstresorier Jean-Albert Goddyn-Devaux. Jules Van Praet was niet in Brugge toen zijn vader stierf. Sedert november 1830 stond hij als piepjonge ambassadesecretaris graaf d'Arschot bij, die namens het Voorlopig Belgisch Bewind aan de Conferentie van de Mogendheden in Londen deelnam: de schitterende loopbaan die van de bescheiden Brugse jurist één van de voornaamste personnages van het Belgisch koninkrijk zou maken, was begonnen.
De uitzonderlijke carrière van Jules Van Praet was als het ware de apotheose van minstens vier eeuwen Van Praets in Brugge. Het was meteen het einde van die aanwezigheid: Jules Van Praet verhuisde uiteraard naar Brussel, om er nauw samen te werken met zijn alter ego, Koning Leopold I. Zijn vakanties bracht hij niet door in Brugge maar in Blankenberge. Het was ook het einde tout court: laatste mannelijke afstammeling van de Brugse drukker Joseph Van Praet, bleef Jules Van Praet vrijgezel.
Schoonzoon Paul Devaux, die een nauwelijks minder schitterende carrière doorliep, bleef langer met Brugge verbonden, o.m. als gemeenteraadslid. Hij moest evenwel in de zestiger jaren ontslag nemen onder de druk van de kritiek dat hij nog zelden in zijn woning in de Oude Zak verbleef en helemaal door de nationale politiek was opgeslorpt. De drie kinderen van het gezin Devaux-Van Praet hadden geen Brugse wortels en zorgden ook niet voor nazaten.
Hiermee werd een eindpunt gesteld achter een lange en voortreffelijke Van Praet-aanwezigheid en Van Praet-activiteit in Brugge.
A. Van den Abeele |
|