Biekorf. Jaargang 97
(1997)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
De inkomsten van de pastoor van Izegem in 1787Door bepaalde edikten uit 1786 en 1787 werden de geestelijken verplicht de inkomsten en uitgaven verbonden aan hun ambt aan de Oostenrijkse bestuurders te Brussel mee te delen. Uit deze aangiften, bewaard op het Algemeen Rijksarchief in de Rekenkamer, kunnen belangrijke gegevens worden geput over de levensstandaard van de parochiegeestelijkheid, over het religieus leven en over de religieuze instellingen op het einde van het Ancien Regime. Zo ook voor IzegemGa naar voetnoot(1). De naar voor gebrachte bedragen waren de gemiddelde cijfers van de laatste tien jaren.
Samuel De Laere, pastoor van Izegem, toen 41 jaar oud en pas sinds enkele maanden door de bisschop van Doornik in Izegem als pastoor benoemd, moest reeds deze verklaring opmaken. Zijn nieuwe parochie telde ongeveer 6500 zielen, was groot in oppervlakte en hij werd daarom bijgestaan door twee onderpastoors. In Izegem was er verder nog een klooster van grauwe zustersGa naar voetnoot(2).
De hoofdbrok van het inkomen van de pastoor bestond uit zijn aandeel in de tienden, zoals blijkbaar overal in onze streken het geval was. In Izegem haalde de pastoor in 1787 niet minder dan 683 guldensGa naar voetnoot(3) uit het grote tiend waarvan hij de honderdste schoof mocht aanrekenen, in welcke somme oock begrepen sijn de wijnpenningen, thiendepenningen en schriven van pachtbrieven. Het sogenaemt capoenthiendeken behoorde eveneens aan de pastoor, opbrengst nae deductie van lasten en ontfangloon zuiver 9 guldens. Uit diverse andere tienden op Izegem streek De Laere nog 48 guldens op. Dit bedrag omvatte zijn part in het | |
[pagina 159]
| |
zogeheten tiend van Oostkamp in IzegemGa naar voetnoot(4), in de tienden van het kapittel van Sint-Pieters van Kassel, in de tiend van de dis van Izegem en in het tiend van de kerk van Kachtem, die alle in Izegem gelegen waren.
Pastoor De Laere beweerde ook dat hij nog recht had op een deel in het tiend van de kerk van Sinte-Catherine Capelle in Curne en Lendelee, maar daarvan was het pastoreel aandeel sinds lang niet meer gehonoreerd. Item met een zeker aandeel in een tiend dat de kerk van Izegem in Izegem ophaalde. Dit laatste werd sinds 1773 niet meer aan de pastoor van Izegem uitbetaald.
De pastorie van Izegem beschikte over een eigen ambtswoning voor de pastoor en aan de pastorie kwamen eveneens nog enkele pachten toe van stukken land gelegen in Izegem. Dit bracht de pastoor nog eens 80 gulden op. Het pastoreel huys, besloten in zijne haeghen, viel onder de heerlijkheid van het Prinsdom van Izegem en had een oppervlakte van circa 300 roeden Kortrijkse maatGa naar voetnoot(5).
Omdat Izegem een volkrijke parochie was waren de inkomsten uit diensten en jaargetijden dan ook zeer belangrijk. In de lijkdiensten streek de pastoor jaarlijks 495 guldens op en in de huwelijksmissen 180 guldens. De offerpenningen in de begrafenissen en bij de kerkgang van de jonge moeders werden geschat op 75 guldens. De vrijwillige giften van de parochianen in de paastijd waren goed voor 48 guldens en het was voor de kerk bracht jaarlijks 60 guldens op.
In de kerk van Izegem waren er enkele jaargetijden gesticht, die de pastoor 23 guldens leverden, maar de 82 jaargetijden en jaarmissen waarmee de dis van Izegem belast was waren goed voor 55 guldens. Enkele jaargetijden en diensten waar de pastoor een belangrijk aandeel in had en die niet begrepen waren in de hoger aangehaalde kerkelijke fundaties waren o.m. de maandelijks gezongen mis aan het altaar van Sint-Hilonius voor heer ende meester Jacobus van Dolré (+ 1683), pastoor van Izegem (11 guldens), jaarlijks zes missen ter ere van Sint-Jozef en een ter ere van de heilige | |
[pagina 160]
| |
Anna, gesticht door Jacobus Vander Beke en zijn huisvrouw Antoinette Leloup (6 guldens), twee maandelijkse missen met de profundis voor Gillis Buyse en zijn huisvrouw (17 guldens), een maandelijkse gelezen mis voor Isabella Bouckaert, weduwe van Pieter van Oost (7 guldens), een maandelijkse gelezen mis voor Sylvester Vyncke (7 guldens), een jaargetijde voor Pieter van Oost en zijn huisvrouw Isabella Hoorens en heer ende meester Van Oost (2 guldens). In het bijzonder wordt melding gemaakt van drie jaargetijden en acht gelezen missen, te doen gedurende een termijn van 50 jaar voor de edele familie van Schiervelde wonende te BruggeGa naar voetnoot(6), die pastoor De Laere 10 guldens opleverden. Voor zijn voorganger pastoor Lust († 1770) moest pastoor De Laere een jaargetijde volbrengen, dat liep over 50 jaar (2 guldens).
De missen en jaargetijden in de kerk van Izegem waren talrijk. Verder worden er nog meer jaargetijden en gezongen missen opgegeven van recente datum. Zo moest de pastoor een jaargetijde zingen voor zijn voorganger pastoor Braye († 1786), voor heer ende meester Maximiliaan Leloup en andere leden van het geslacht van Schiervelde en van enkele burgers van Izegem (Joannes Franciscus Van Elslande, juffrouw Emmerantia Hermosille, pastoor de Jans, een geboren Izegemnaar die pastoor was van Zeveren, voor Lucas De Meulenaere, en nog anderen).
Dit alles bracht het pastoreel inkomen van De Laere in totaal op een som van 1923 guldens, een voor die tijd wel interessant bedrag.
De aangifte van pastoor De Laere bespreekt ook de inkomsten van de twee onderpastoors. Eigenaardig in deze aangifte is wel dat beide onderpastoors in alles ghelyck sijn: zij werden dus beiden eveneel vergoed. Hun vergoedingen waren eveneens afkomstig uit een deel der Izegemse tienden en hun aandeel in de kerkelijke diensten, net zoals bij de pastoor. Iedere onderpastoor ontving jaarlijks 240 guldens uit de tienden en ook het casueel werd gelijkelijk onder hen beiden | |
[pagina 161]
| |
verdeeld. Totaal bekwam iedere onderpastoor jaarlijks 643 guldens. Maar hun huishuur werd van dit bedrag afgehouden, zodat er zuiver circa 589 guldens overbleef. Wij geloven dat, in vergelijking met vele onderpastoors uit andere parochies, de Izegemse onderpastoors een behoorlijke jaarvergoeding genoten. Maar hun pastoor verdiende wel driemaal zo veel!
De pastoor van Izegem diende gelijktijdig met zijn eigen declaratie ook een aangifte in van de goederen, baten en lasten van de Sint-Hiloniuskerk van Izegem. Deze aangifte is eerder beknopt en weinig relevant. De kerk van Izegem bezat een bescheiden onroerend patrimonium van zo een zestal stukjes land en meers, gelegen op Izegem, Emelgem en Kachtem. Alsook een deel in de tienden genaemd de kercke oost ende west op Izegem, waar ook al de pastoor en de onderpastoors van genoten. Het gedeelte dat aan de kerk toekwam werd maar geschat op 153 guldens.
Vermelden we onder de inkomsten nog het feit dat pastoor De Laere melding maakte van een groot aantal fundaties, verplichtingen en rechten uit vroegere tijden onder den tijtel van cheijns-renten, die den meerderen deele voorts commen van oude fondatien ende wanof zelfs eenige de possessie ende betaelinghe diffimeren en maar 39 guldens waard waren. Oude en verachterde renten en titels die alles bij mekaar bijna niets meer opbrachten en dateerden uit vorige eeuwen, waren blijkbaar zo wat overal in handen van kerken en parochiale dissen. Daarvan kunnen er een groot aantal dateren van vóór de geuzentijd en uitgedrukt zijn in gedevalueerde bedragen of slaan op eigendommen die in de beroerten van de 16de eeuw ‘verduisterd’ of van kapitalen die eenvoudig te niet zijn gegaan.
Onder de uitgaven van de kerk staan dan de honoraria aan de geestelijkheid tot het celebreren van de kerkelijke fundatiemissen alsook de gewone posten die we kunnen aantreffen in alle kerkrekeningen: het vagen van de kerk om de acht dagen, de vergoeding voor de hondenslager, de uitgave voor communiebrood, herstel van enkele glasvensters, de vergoedingen aan de klokluider en de koster, olie voor de | |
[pagina 162]
| |
godslamp, enz. Allemaal bedragen van amper enkele guldens.
Het totaal der jaarlijkse uitgaven van de kerk beliep 299-4-9 guldens, de inkomsten 299-6-0 guldens! Er was bijgevolg 3 deniers overschot...
Dit overschot toont overtuigend aan dat de aangiften aan Jozef II soms wel met een korreltje zout dienen genomen te worden. Deze verklaring op erewoord, zoals vermoedelijk vele andere aangiften van die aard, werden waarschijnlijk lichtjes ‘bijgewerkt’, ook al zijn ze wel in grote trekken waarheidsgetrouw en aanvaardbaar. De vrees om alles zomaar naïef te declareren aan een administratie die meer en meer anticlericaal begon te evolueren zal daartoe wel de reden geweest zijn.
Hoe verging het nu pastoor De Laere verder in Izegem? Wij weten dat hij de eed weigerde in de Beloken Tijd en in Izegem ondergedoken leefde. Na het concordaat (1801) bleef hij pastoor van Izegem, waar hij stierf in 1810. Hij had zijn pastorie bijna een kwarteeuw lang bediend.
Zijn aangifte aan de Oostenrijkse administratie geeft te kennen dat Izegem een belangrijke parochie was met behoorlijke vergoedingen, ook aan de onderpastoors. De wedderegeling die tot stand kwam na het concordaat toen de inkomsten uit de tienden weggevallen waren, zal voor pastoor De Laere waarschijnlijk nadeliger geweest zijn dan wat hij ontving in 1787.
Een uitgebreid en veralgemeend onderzoek van alle aangiften uit 1787 zou interessant zijn en in vele gevallen verrassende gegevens naar voren kunnen brengen, want de vergoedingen aan de parochiegeestelijkheid in 1787 verschilden in grote mate van parochie tot parochieGa naar voetnoot(7). Zo veel is zeker dat de geestelijkheid van Izegem in het Ancien Regime op dat stuk niet te klagen had.
L. Van Acker |
|