Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Wat Vlaanderens toneeljeugd speelde aan het einde van het ancien regime
| |
[pagina 316]
| |
Ook de genoemde Karel VI is door onze toneelgezelschappen met een stuk in het hier bedoelde genre vereerd. Aanleiding gaf de zege van zijn Oostenrijkse troepen onder het opperbevel van Prins Eugeen van Savoye op de Turken bij Peterwardein in 1716. De geestelijke Jan Baptist de Pape uit Kortrijk schreef zijn Oorlogh tusschen Carolus VI ende Soliman III, voor het eerst gespeeld te Brugge op 1, 2, 3, 4, 6, en 9 mei 1717 en te Brugge gedrukt bij de weduwe BeernaertsGa naar voetnoot(57). De Gentse auteur en drukker Cornelis Meyer bracht in 1717 zijn eigen stuk uit, Zegen-prael van Corel den VI. Keyser van 't Christenryck, ofte Nederlaeg van Achmet den III. Turckschen Sultan. Meyer verklaart in zijn inleiding dat hij De Pape's stuk heeft willen verbeteren (door o.a. de foute naam Soliman te vervangen door Achmet) en actualiseren. Hij heeft ook ‘uyt-ghelaeten het meestendeel der Venetiaensche stryd, om te beter de helde daden te connen vertoonen van onsen onverwinnelyken Eugene’.
Ook dit stuk is met geestdrift gespeeld. Men heeft weet van opvoeringen in Gent 1717, Tielt 1729, Ingooigem 1761, Drongen 1764, Herne 1764, Gentbrugge 1764, Moregem 1776, Tiegem 1778, Godveerdegem 1784, Grembergen 1787 (19 opvoeringen van 29 april tot 22 juli), Nukerke 1787, Berchem-Oudenaarde 1797, Berlare-Zele 1802 en Zerkegem (aanvraag tot opvoering op 8 mei 1816)Ga naar voetnoot(58). We menen bevestigend te mogen antwoorden op de vraag van J. Smeyers (p. 364) of de Moregemse opvoering hetzelfde stuk betrof, met zijn titel op het argument (gedrukt programmablad): Triumphe der Catholyke Kerke, Door de Glorieuse Waepenen van Carolus den VI., Keyser van Roomen, bevochten door den onverwinnelyken Held Prins Eugenius van Savoyen (...)
***
Een gelijkaardig toneelstuk trachtte enkele decennia later, het publiek een zo nauwkeurig mogelijk beeld te geven van de overwinning door de Oostenrijkse troepen onder Karel's opvolgster keizerin Maria Theresia op 18-20 juni 1757 bij | |
[pagina 317]
| |
Kollin behaald op het leger van de Pruisische koning Frederik II. De titel (volgens de uitgave van 1788 te Gent bij Jan Gimblet): Belegeringe der Koninglyke Hoofd-stad Praag, door Fredericus Guilielmus den II. Koning van Pruyssen. Met deszelfs Ontzet door de zegenpraelende Wapenen van het Doorluchtig Huys van Oostenryk; onder de regeéringe van Maria-Theresia, Rooms-Keyzerinne, Koninginne van Hongariën en Bohemen, etc., etc. Varianten bij E. van der Straeten: Het Ontzet van Praag en Maria-Theresia. Laatstgenoemde titelaanduiding karakteriseert ten zeerste de werkwijze van Van der Straeten, die veelal de titels uit de argumenten afkortte door de naam over te nemen die er in het grootste lettertype staat afgedrukt. Er hoeft dus zeker niet uit afgeleid te worden dat het een toneelstuk betreft dat rechtstreeks onze keizerin als hoofdpersonnage heeft. Ze speelt er zelfs geen rol van betekenis in.
De eerste (zoals het argument beklemtoont)Ga naar voetnoot(59) vertoning had plaats in Kortrijk-buiten van 14 tot 28 augustus 1757. Bedenk wel dat de weergegeven feiten dateerden van 18-20 juni. In minder dan twee maanden was het stuk (56 blz. lang in de uitgave van 1788) dus geschreven en ingestudeerd. De auteur is ons niet bekend, maar dient normaal te worden gezocht in de buurt van de plaats waar de eerste opvoering geschiedde. Misschien dus dezelfde Pieter de Coninck die het Guldensporenspel van 1766 heeft geschreven.
Vertoningen hadden in Schorisse plaats van 11 tot 18 september hetzelfde jaar 1757Ga naar voetnoot(60), en op 18 augustus vroeg ook een gezelschap van Gullegem (bij Kortrijk) de overheid om toestemmingGa naar voetnoot(61).
Ten onrechte vermeldt Van der Straten twee opvoeringen door de Leerzuchtige Jongheyd van Petegem-Oudenaarde in 1757 te WaregemGa naar voetnoot(62). Het ging om een gezelschap van het gehucht Poetegem (of Potegem) in Waregem, dat het stuk zesmaal (en niet tweemaal) speelde in 1781 (en niet 1757). Van der Straeten las bovendien op het argument de data | |
[pagina 318]
| |
(18 en 20 juni 1757) van de veldslag als de data van de opvoeringen.
Na 1757 zijn nog veel vertoningen gevolgd, waarvan gekend zijn Dendermonde 1760, Zomergem 1760, Etikhove 1764, Petegem-Oudenaarde 1774, Vurste 1777, Outrijve 1778, Waregem 1779 en 1781, Geluwe (Ter Hand) 1782, Meldert 1800Ga naar voetnoot(63). Net zoals in Meyer's bewerking van de strijd tussen keizer Karel VI en de Turken genoten de toeschouwers ook hier van gedetailleerde tactische besprekingen door de hoogste officieren in beide kampen.
Het succes van deze Triumpherende Waepens van Maria Theresia (naar een titel-variante op het Waregemse argument van 1781) viel in generlei mate ten deel aan het pantomimespel De victorie van het Huys van Oostenryck, opgevoerd in Oudenaarde in 1759. Evenmin de twee stukken die de Brusselaar Michiel Spin(n)ael wijdde aan enkele episodes uit de Oostenrijkse Successieoorlog: Het arriveren der Fransche in het jaer 1746 en Het vertrek der Fransche naer 3 jaeren verblyfGa naar voetnoot(64). Eenmalig lijkt ook de Spaanse opvoering (1782) te zijn geweest van een stuk van J.E. Volckerick, waarin de wapenfeiten van keizerin Maria Theresia (twee jaar eerder overleden) en de kroning van haar zoon Jozef II uitvoerig aan de orde zijn: de Oostenrijkse successieoorlog (met evocatie van de slag bij Malvitz, de slag bij Dettingen en meer andere) en de herovering van Praag in 1757, met weer eens een zeer gedetailleerde weergave van de troepenbewegingenGa naar voetnoot(65).
*** | |
[pagina 319]
| |
Opmerkelijk is in dit gezelschap een Vlaming die als wettig monarch de koning van Frankrijk diende te erkennen, en consequent een succesrijke veldtocht van Lodewijk XV heeft verheerlijkt. Het betreft Pieter Tandt, Houtkerke (Frans-Vlaanderen) 1702-1770Ga naar voetnoot(66). Twee toneelstukken van hem zijn meermaals herdrukt: het blij-eindig treurspel Euphemia, dochter van Elias, koning van Missinen en D'onstervelycke Lauwrieren geplukt op het Slag-veld van Fontenoy (,) door den onverwinnelyken held Ludovicus XV. Koning van Vrankryk en Navarre etc. iegens Guilielmus Augustus Hertog van Cumberlant (,) op den XI. dag van Mey M.DCC.XLV (,) alsook Het overgaen van de stad Doornyk met haere Citadelle, etc. etc. (Wij citeren deze titel naar de derde druk (Ieper, T.F. Walwein, 1789 of iets later, 75 blz.).
Het gewapend treffen op het grondgebied van Fontenoy bij Doornik, 11 mei 1745 had plaats in het kader van de Oostenrijkse successieoorlog. Koning Lodewijk XV van Frankrijk in een coalitie gewikkeld tegen keizerin Maria Theresia, bestookt haar Zuidelijke Nederlanden. Hij behaalt in het genoemde Henegouwse plaatsje de overwinning, en zal een deel van onze streken enkele jaren lang bezet houden.
Alles wijst erop dat ook Tandt, net als bv. J.B. de Pape, Corn. Meyer en de onbekende auteur van het Ontzet van Praag, zijn stuk onmiddellijk na de slag heeft geschreven. De scène blijft, geheel in de lijn van het genre, meestendeels bemand door de legeraanvoerders, om beurten de Fransen en hun tegenstanders de Engelsen (hier de hertog van Cumberland, bijgestaan door drie veldheren). Hun discussies omtrent de te volgen krijgstactiek komen bij hedendaagse lezers misschien langdradig over maar de tijdgenoten zullen de recente, en bovendien in eigen streek gebeurde oorlogsfeiten maar al te graag uit de mond van de hoofdpersonages hebben leren kennen of herbeleefd. Er wordt overigens uitvoerig melding gemaakt van wat zich de weken voor de slag van Fontenoy in het eigen westelijke Vlaanderen had | |
[pagina 320]
| |
voorgedaan, zoals de verovering door de Fransen van Menen, Ieper, het fort van Knokke, Duinkerke, Veurne.
Het stuk open met een monoloog van de Vlaamse Maagd: Wat droevig schouwburg sien ik onder het gewemel
My schemeren voor d'oog van den gesternden Hemel?
Waerom en schuyft gy niet, o droevig nacht-gordyn,
Die my belet te sien het helder sonne-schyn?
O my bedroefde Maegd! ik mag met weenend' oogen
Wel aensien dit Tonneel, vol droevige Vertoogen;
Niet sonder reden, dat hier uwe Vlaemsche Maegd
Is tot'er dood benouwt, beweent ende beklaegt
Ons Vaderland; ik segg' de Vlaemsche Nederlanden,
Die nu alreeds staen te vallen in de handen
Van onsen dood vyand, men vreest dat d'Engels-man
Sweirt Vlaenderen te niet te doen, indien hy kanGa naar voetnoot(67)
Een gedeelte van deze verzen staat opgenomen in Vital Celen's bloemlezing Stemmen van Trouw uit Fransch-VlaanderenGa naar voetnoot(68). Celen citeert vanaf ‘O mij bedroefde Maegd!’ tot ‘Van onzen dood vijand’. Daarop laat hij drie puntjes volgen, om dan te besluiten met de twee verzen die wij in voetnoot 67 hebben aangehaald. Zo verdoezelt Celen dat Vlaanderens ‘doodvijand’ in Tandt's stuk Engeland is. Hij verdoezelt ook dat deze Vlaamse maagd Ludovica heet. Naar koning Lodewijk XV van Frankrijk!
Naast de Vlaamse Maagd Ludovica leveren ook enkele volkse figuranten commentaar op de gebeurtenissen, waaronder Moeyal, voor wie de Fransen welkom zijn omdat ze uit Oostenrijks Vlaanderen zowel de onroomse Engelsen van de hertog van Cumberland verdrijven als de even onroomse Hollandse garnizoenen, die al sinds 1715 krachtens het Barrièretractaat op zoveel plaatsen gelegerd zijn: Lang leeft syn Majesteyt, den Vorst van Vrankeryke,
Die hier Kalvinus volk uyt 't Roomsche Catholyke
Jaegt naer hun eygen land (...)
| |
[pagina 321]
| |
De auteur is niet Pieter Tandt jr. (Houtkerke 1737-ca. 1800), zoals algemeen wordt aangenomen, maar zijn vader Pieter Tandt sr. (Houtkerke 1702-1770). De zoon was ten tijde van de Slag bij Fontenoy (1745) overigens pas 6 jaar. Pieter Tandt jr. beantwoordt ook niet aan de verzen die de volkse dichter Postu(e)re uit Poperinge in 1762 schreef (Pieter Tandt jr. was toen 25 jaar): Den ervaren Pieter Tandt
Is beduyvelt lank en speelde
En heeft ook geen groote weelde
Heeft spelen twee of drie gemaekt
Is ma foy ook puydenaektGa naar voetnoot(69)
‘Ervaren’ (v. 1) kan een 25-jarige niet zijn. Des te meer zijn 60-jarige vader. ‘Beduyvelt lank’ heeft niets met slank (Moeyaert p. 218) te maken, maar betekent dat vader Tandt al lange tijd op toneelspelen verslingerd was (De Bo omschrijft het verl. dw. beduiveld als: sterk gedreven naar iets). Ook de mededeling ‘hij heeft geen grote weelde’ is maar zinvol als men een oudere persoon in gedachten heeft.
Van Tandt's ‘Slagveld van Fontenoy’ zijn opvoeringen bekend in Nederbrakel (een reeks van vier) in 1769, in Tiegem (tien) in 1771 en in hetzelfde Nederbrakel (achttien) in 1796Ga naar voetnoot(70). Onze voorouders als onderdanen van de vrij geliefde vorstin Maria Theresia dit stuk zien spelen, waarin de verovering wordt toegejuicht van een deel van haar Zuid-Nederlandse gewesten door Frankrijk, het doet vreemd aan. Maar die enkele producties verzinken in het niets naast de vele keren dat de militaire successen van Maria Theresia zelf (Praag 1757, zie hoger) en van haar onmiddellijke Habsburgse voorouders op de planken zijn gekomen. Overigens lijkt ook Tandt's stuk over prinses Euphemia (een bekeerlinge die door haar vader, koning Elias van Missine, om haar geloof wordt vervolgd) in onze dorpen en steden wel méér vertoningen te hebben gekendGa naar voetnoot(71). | |
[pagina 322]
| |
5. Het nieuwe theaterDe vele tragedies van Voltaire (die in 1778 op 83-jarige leeftijd zou overlijden) veroverden rond 1770 een belangrijke plaats op de Noord- en Zuid-Nederlandse scène in doorgaans Noord-Nederlandse vertaling. Dat blijkt voor het Noorden uit de lijst vertaalde stukken bij WorpGa naar voetnoot(72). Voor het Zuiden blijkt het o.a. uit de verplichte stukken bij de toneelwedstrijdenGa naar voetnoot(73): Voltaire's Alzire op de 2de wedstrijd van de reeks (Kortrijk 1770), zijn Olympia op de 7de wedstrijd (Kortrijk 1775), zijn Mérope op de 9de (Geraardsbergen 1776), verder Mahomet op de 12de (Kortrijk 1783), Tancrède op de 16de (Sint-Winoksbergen 1786), Amelia op de 17de (Zomergem 1786), Zaïre op de 19de (Tielt 1787), De dood van Caesar op de 20ste (Oudenaarde 1787).
Het verschijnsel was algemeen: ook rond 1770 raakte bv. de rederijkerskamer van Veurne voor een tweetal decennia in de ban van dezelfde toneelschrijver. Voor vertoningen van Zaïre in 1775 werd de zaal er zo overrompeld, dat het genootschap besloot om ‘twee ghewaepende soldaeten’ te vragen ‘om de deur te bewaeren en het orde te houden’. Wat dan wel de juiste taktiek bleek te zijn om het volgende jaar opnieuw hetzelfde successtuk te kunnen programmerenGa naar voetnoot(74).
De meeste andere wedstrijden gedurende deze laatste twee decennia van het Oostenrijkse tijdvak gaven een verplicht stuk van een andere Franse auteur te vertolken, w.o. min of meer bij Voltaire aanleunden Buyrette de Belloy (met drie titels), Lemierre, Laharpe. Die laatste ging voor ‘le singe de Voltaire’ door!
Die vloed aan vertaald Frans toneelwerk ging vanzelfsprekend gepaard met een stijgend succes voor professionele gezelschappen uit Frankrijk in onze grotere steden. Franse toneelgroepen bleven gaan en komen, zo bv. naar Gent en Brugge (met de trekschuit) in april-mei 1781, | |
[pagina 323]
| |
‘les Comédiens français’ met Mahomet ou le fanatisme door Voltaire, Le Père de famille door Diderot en La Veuve de Malabar door Lemierre. Een exemplarische trits ‘pièces philosophiques’Ga naar voetnoot(75). Het zeer verlichte weekblad Den Vlaemschen Indicateur uit Gent gaf naast dit bericht tientallen andere. Eén daaruit, op 22 mei 1784: ‘By gelegenheyd dat een genootschap Minnaeren der Edele Dicht- en Tooneel-kunde dezer stad Gend, den 20 Mey jongstleden, op het groot Schouwburg alhier vertoont hebben Mahomet, Treur-spel in V bedrijven, uit het Frans van den Heer de Voltaire, willen wy onze Lezeren een kort begryp van dat Meester-stuk onder de oogen brengen’. Weer zo'n stuk uitleg vulde 9 bladzijden in het nummer van 1 januari 1785 n.a.v. de eerste opvoering te Gent (door ‘la troupe du sieur Casimir’) van Beaumarchais' Mariage de Figaro.
Dit weekblad van drukker J.F. van der Schueren bleef vanzelfsprekend ook propaganda maken voor de vele verlichte toneelwedstrijden met, zoals we al zegden, vertaalde stukken uit het Frans, zoals De Weduwe van Malabar door Lemierre in 1786. Hierin wordt een vrouw ten tonele gevoerd die, volgens het hindoegebruik na de dood van haar man levend verbrand moet worden. Duidelijk een filosofisch stuk waarin religieus obscurantisme en fanatisme zijn geviseerd.
***
De vlijtige deelnemer aan wedstrijden met Voltaire-stukken was de kamer van rhetorica De Zeegbare Herten uit Roeselare, die er tussen Kortrijk 1770 en Oudenaarde 1787 zevenmaal (op de acht) bij was. Er blijkt nergens enig opmerkelijk verzet te zijn geweest van de zijde van de geestelijkheid, maar wel dient te worden uitgekeken of Voltaire's toneelwerken met de scherpste kritische inhoud werden opgevoerd en of zijn werk ongecensureerd werd vertoond. Hierover straks meer.
Hoogst onschuldig vond men beslist zijn Zaïre, in de vertaling van de Hollander Jan Nomsz (1777), en speciaal herdrukt door de grote verlichte promotor van de toneelwed- | |
[pagina 324]
| |
strijden Van der Schueren te Gent voor de toneelwedstrijd van Tielt (1787). Tielt mocht meteen niet minder dan 24 deelnemende groepen verwelkomen, wellicht aangelokt door een zeer uitzonderlijk punt in het reglement, te weten dat het inschrijvingsgeld onder bepaalde voorwaarden kon worden gerecupereerd. Moeilijk te geloven: 24 keren hebben de organisatoren datzelfde stuk zien opvoeren (van 9 april tot 28 augustus). Tien groepen kwamen van (betrekkelijk) ver: Zottegem, Erwetegem, Gent, Zomergem (twee groepen), Kluizen, Brugge, Magdalena-Kapelle (Kortrijk), Menen, Veurne. Dertien of veertien kwamen uit de buurt: Ruiselede, Kanegem, Aarsele, Oostrozebeke (twee groepen?), Pittem, Koolskamp, Ardooie, Lichtervelde, Beveren-Roeselare, Roeselare (twee groepen), Hooglede, TorhoutGa naar voetnoot(76). Dat in al deze plaatsen en plaatsjes een jongerenbent Voltaire's stuk voor eigen volk vertoonde (wat met die wedstrijdstukken dan toch het gebruik schijnt te zijn geweest) klinkt misschien al net zo ongelooflijk als de stortvloed van vierentwintig in Tielt zelf. En zo is dan in dit aaneengesloten gebied in West-Vlaanderen deze ontroerende kruistochttragedie vertoond, het drama van de sultan en zijn gevangen slavin Zaïre die elkaar hartstochtelijk liefhebben. Op de dag van hun huwelijk keert de jonge christen ridder Néresten terug met het losgeld voor een groep christen gevangenen waaronder de bejaarde Lusignan. Zaïre herkent in de eerste haar broer en in de tweede haar vader. Ze belooft hen dat ze zich zal laten dopen. De verwoording van haar verscheurdheid tussen liefde en godsdienstige plicht wordt algemeen beschouwd als een hoogtepunt in Voltaire's uitgebreide toneelwerk. Invloed van Othello (Shakespeare) is er waar de sultan, misleid, het meisje doodsteekt en zichzelf doodt.
Ook Voltaire's tegenstanders hebben zich in die reeks toneelwedstrijden gemanifesteerd. Te Poperinge in 1782, waar Cleopatra koningin van Syrien door de Noord-Nederlandse Julia Cornelia de Lannoy (1776) het verplichte stuk was - sterk beïnvloed door Voltaire's Mérope, maar de | |
[pagina 325]
| |
schrijfster ontkende dit - was de anti-voltaire Karel Lodewijk Fournier uit Ieper, kunstschilder, dichter en toneelman, de feestredenaarGa naar voetnoot(77). Alle lof voor Zaïre, maar een uitval tegen Olympia, dat het verplicht stuk in de voorgaande wedstrijd (Kortrijk 1775) was geweest: Hoe zyn wy aengedaen! wanneer den Christenheld
In tedere Zaïre ons vooren word gesteld,
Den grooten Lusignan?Ga naar voetnoot(78) Hoe kan het elk bekooren
Wanneer dien kruissoldaet zyn christentael laet hooren!
'T is geen Brizard die spreekt, Clairon word niet gehoordGa naar voetnoot(79)
Maer Lusignan, Zaïre ons hert en ziel doorboord:
'T is een verdwaelde kind, 't is vaderlyk vermaenen
Die godlyk spreekt, beweegd, bekeerd, en smilt in traenen.
Hoogdraevend ArouëtGa naar voetnoot(80), hoe waer uw naem verspreid,
Had niet uw losse schacht te godloos uitgeweid!
Op woeste lastertael wilt gy uw' eernaem bouwen,
Als men u, tot besluit den hemel ziet bespouven
In uw Olimpia: het Amsteldams tooneel
Schrikt, doemt de lastering, en speeld u niet geheel.
Fournier bedoelt dat de in Amsterdam verschenen vertaling van Olympie (zonder vertalersnaam, 1764) de slotverzen weglaat. Maar de vertaler heeft in werkelijkheid veel méér gewijzigd. Het loont de moeite om te vergelijken.
Voltaire's stuk eindigt met een derde zelfmoord (die van Cassander, koning van Macedonië). Hierop reageert de Hogepriester: Arrêtez! ô saint Temple! ô Dieu juste & vengeur!
Dans quel Palais profane a-t-on vu plus d'horreur?
Waarop koning Antigonus (Cassanders rivaal) besluit: Ainsi donx Alexandre & sa famille entière;
Successeurs, assassins, tout est cendre & poussière!
Dieux dont le monde entier éprouve le courroux,
Maîtres des vils Humains, pourquoi les formiez-vous?
Qu'avait fait Statira? qu'avait fait Olympie?
A quoi réservez-vous ma déplorable vie? [slot]
| |
[pagina 326]
| |
De vertaler laat inderdaad deze ‘godslasterlijke slotpassage’ weg. Hij rechtvaardigt in een ‘voorreden’ nog meer fatsoeneringen. Eén zelfmoord (Statira, weduwe van de Macedonische koning Alexander) houdt hij nog over van drie (in Voltaire's stuk doden ook Olympia - Statira's dochter - en haar echtgenoot Cassander - zoon van koning Antipates - zichzelf). Olympia en Cassander verzoenen zich in onze ‘vertaling’ op het einde weer met elkaar, en bestijgen samen de troon, onder begeleiding van de Hogepriester die de volgende slotverzen uitspreekt: Styg met Olimpia op Alexanders troon.
Zo leer' het Menschdom, als 't misdaadig is, de Goôn
Door boete en waar berouw om schuldvergeeving smeeken.
Nooit zal herkregen deugd des Hemels gunst ontbreeken. [slot]
Dit heeft met Voltaire's tekst niets meer te maken. De inleiding somt meer van die ingrepen op, bv. de weglating van de verklaring van de Hogepriester dat een vrouw wier echtgenoot haar ouders om het leven bracht ‘vry met een' anderen mag paaren’. Hij schrapte eveneens ‘de vertooning van eene Tempelschudding’.
Over de vele opvoeringen van Voltaire's stukken in Vlaanderen zal een definitief oordeel pas mogelijk zijn nadat zorgvuldig bestudeerd is voor hoeveel procent Voltaire het publiek eigenlijk te zien kreeg.
***
Een tweede faze in de toneelvernieuwing in de Zuidelijke Nederlanden was de (late) introductie van eigen realisaties in het genre burgerlijk drama. Decennia na de grote buurlanden, bijna twintig jaar na Noord-Nederland.
Het burgerlijk drama is een product van het maatschappelijk bewustwordingsproces van de burger, die zich affirmeert naast (en desnoods tegen) de traditioneel bevoorrechte standen adel en geestelijkheid. De toneelhelden zijn niet langer vorsten en aristocraten, maar gewone mensen. Daarom, en ook omdat de plechtige alexandrijnen (zesvoetige verzen) worden ingeruild voor spreektaal in proza, heeft men het nu ook niet meer over tragedies of treurspelen maar over drama's.
Het nieuw cultuurbewustzijn herkennen we bij de al genoemde Fournier, van wie in Ieper op 29 januari 1780 een ‘zedig herderspel met zang’ wordt opgevoerd, De | |
[pagina 327]
| |
gewenschte wederkomst, of Mimy in het dorp. Het is zijn reactie op de succesrijke ‘opéra comique’ Mimi in het Hof, een bewerking door de Bruggeling Jacques-Toussaint Neyts naar Le caprice amoureux ou Ninette à la cour (1755) door de Fransman Ch.-S. Favart: een herderinnetje van beeldig postuur verzeilt aan het koninklijk hof, enz.Ga naar voetnoot(81). Fournier's Mimy keert ‘vermoeid van stad en hof’ terug ‘op ons klein burgerlyk tooneel’, zo heet het in de inleiding. Nog duidelijker is de dankzegging: Mimy, een' herderin, heeft op ons schouwtooneel,
Al vlugten van het hof, en van de pragt der steden,
Gesproken ronde tael; gehekeld dwaeze zeden...
Dezelfde geest bezielde de 22-jarige bakker Pieter Joost de Borchgrave uit Wakken toen hij n.a.v. zijn treurdicht op de dood van landvoogd Karel van Lorrainen in 1780, zichzelf ‘eenen geringen Borger-Staet-lievenden Borger’ noemdeGa naar voetnoot(82), d.w.z. een bescheiden burger die zich van de waardigheid en de rechten van zijn stand sterk bewust isGa naar voetnoot(83). Deze jongeman schreef enkele jaren later als eerste in de Zuidelijke Nederlanden een burgerlijk drama: Den Schildwacht of de beproefde Liefde (beproefde: op de proef gestelde). Het verscheen eerst in afleveringen in Den Vlaemschen Indicateur vanaf 2 juni 1787Ga naar voetnoot(84). Het is onder iets aangevulde titel (Den Schildwacht Nelzon of de....) gedrukt door Van der Schueren en latere Gentse drukkers, zeker nog tot rond 1850. | |
[pagina 328]
| |
De auteur maakt in zijn inleiding aanspraak op de qualificatie burgerlijk dramaGa naar voetnoot(85): ‘Nauwelyks hadde ik de berugte Werken van den grooten HugoGa naar voetnoot(86) uyt de handen van een myner beste vrienden bekomen, en in gemelde deze Geschiedenisse ontdekt, of ik gevoelde my aenstond aengezet, om de zelve, hoe strydig het scheen met myne wetenschap, in een burgerlyk Tooneel-stukjen te ontwerpen, en dus door de Natuer nabootsende Tooneel-kunde in eenen helderen dag te stellen, zoo zeer om de hevigheyd der verrukkende tochten van Liefde en Droefheyd, die ik door de gantsche Geschiedenisse gewaer wierd, dan om den schoonen t'samenhang en de braeve voorbeelden tot een eerlyk BurgerLeven’. Sterk op het gevoel werken en moraliseren, dat was het burgerlijk drama inderdaad eigen.
De Borchgrave's inleiding weidt verder uit over de taal, die ‘zoo eenvoudig (is) als het mogelyk is, om het Stukjen zoo burgerlyk te doen schynen als den grooten Hugo wel heeft willen opgeven’. Hij had eerst aan een stuk in verzen gedacht, maar wijzigde dat voornemen na het lezen van ‘de Dichtkunde over de Tooneel-Speel-Dichters van den Heer Van den Branden’Ga naar voetnoot(87): Een Treurspel, 't zy hoe 't zy in neêrduytsch Dicht geschreven,
Vereyscht een hoogen trant en uytgekipte tael;
Maer wie een Burgery doet op 't Tooneel herleven,
Schryft onrym, en niet meer, voor 't burge(r)lyk VerhaelGa naar voetnoot(88)
De aanhef van het stuk vertoont inderdaad nog sporen van plechtstatige alexandrijnen. De schildwacht Nelzon declameert er: ‘Zoo dra de blond auror' nog drywerf haere straelen op onze aerde verspreyd heeft, zal ik, van den dienst myns Konings volkomentlyk ontslagen zynde, dat heug'lyk tydstip bereyken, op welk men myne hand aen die van Adlaïde gaet vervoegen (...)’. De personages praten binnen de | |
[pagina 329]
| |
kortste keren wel wat gewoner, ook al zijn sensatie en emotie nooit uit de lucht. De schildwacht verlaat nl. en dan nog in oorlogstijd, zijn post wanneer de nabijgelegen woning van zijn verloofde in brand vliegt. Hij redt haar jongste broertje uit het vuur, maar haar oudere broer, garnizoenscommandant, stuurt aan op de straf voor deserteurs: terechtstelling. Nelzon staat voor het vuurpeloton wanneer de commandant met de koninklijke genadebrief aandraaft. Blijkt dat die oudere broer, die tegen het huwelijk gekant was omwille van Nelzon's geringe positie, de liefde tussen die twee alleen maar op de proef heeft willen stellen (Adelaïde is dan intussen wel de zelfmoord nabij!).
Deze pure ‘comédie larmoyante’ heeft een overweldigend succes gekend. Sporen worden daarvan aangetroffen in Zele (opgevoerd in 1796), Ertvelde en Buggenhout (1797), Tielt (1811), Brussel (1812, 1817), Sint-Denijs-Westrem (tussen 1818 en 1821), Zomergem (tussen 1820 en 1826), Kruishoutem (1834)Ga naar voetnoot(89). De Beurzen-courant bericht nog op 13-14 juli 1857 uit Gent dat een pas opgericht jongerengezelschap in herberg Sint-Jacobs, op de Kleine Botermarkt, ‘eene eerste vertooning (heeft) gegeven, bestaende, onder andere uit het oude treurspel Nelson’. De jonge spelers werkten onder de leiding van zekere P. Borst, ‘oud lid van het rethorica van Rousselaere’. Intussen was het stuk ook al de zeldzame eer te beurt gevallen dat de ontroerende inhoud de stof werd van een marktlied (gedrukt bij Leander van Paemel te Gent): Liedeken van Nelzon, waer in aengetoont wordt de beproefde Liefde van den schildwagt Nelzon en Adelaïde.
Er mag bij dit alles even gewezen worden op het feit dat de deserterende, ter dood veroordeelde, op het nippertje begenadigde schildwacht lang geen origineel thema was. De operagroep van Neyts had bv. De Deserteur op zijn programma, vertaald en bewerkt naar de Fransman Sedaine en op muziek van MonsignyGa naar voetnoot(90): vergeleken met ‘Nelzon’ bestaat het enige essentiële verschil erin dat de schildwacht deserteert omdat men hem zijn verloofde als ontrouw heeft | |
[pagina 330]
| |
afgeschilderd. Pas na diepgaander studie zal misschien kunnen besloten worden dat ook De Borchgrave (net als bv. Fournier) binnen dit thema bepaalde tendenzen heeft willen reageren.
***
Het overige toneelwerk van de Wakkenaar is even beperkt in omvang als in kwaliteit. Het kan in geen enkel opzicht tippen aan het oeuvre van de streek- en leeftijdgenoot Jan Hofman uit Kortrijk. Hofman's stuk De Ware Vaderlander is lang als het eerste burgerlijk drama in de Zuid-Nederlandse letteren beschouwd, maar is een jaar jonger dan de Borchgrave's NelzonGa naar voetnoot(91). Het is overigens niet bewaard gebleven. Een interessant specimen in het genre is wel zijn volgende werk, Justina, of de onderwerping van Namen aan de gehoorzaemheyd van Zyne Majesteyt den Keyzer en Koning Leopoldus IIGa naar voetnoot(92). Een gezin dreigt ten onder te gaan door de gevolgen van de opstand van onze gewesten tegen keizer Jozef II (bekend als de Brabantse Omwenteling, 1788-1790), maar wordt gered dankzij de Oostenrijkse Restauratie. Hofman's politiek standpunt is meteen duidelijk.
Hij stuurde dit stuk in drie bedrijven de wereld in als ‘burger treurspel’ (titelblz.)Ga naar voetnoot(93). Misschien treurspel i.p.v. drama vanwege het gebruik van alexandrijnen. Net zoals De Borchgrave plaatst Hofman zijn gewone burgermensen overigens in een spanningsveld t.o.v. de vorst of het vorstelijk gezag. Hun drama's zijn er niet minder ‘burgerlijk’ om, maar het verschijnsel karakteriseert misschien de overgang in Vlaanderen van het oude naar het nieuwe type.
We hebben verder de indruk dat in Hofman's uitgebreide toneeloeuvre het kleinburgerlijk motief centraal staat van de liefde die standsverschil overwintGa naar voetnoot(94). Er kan voor het huwelijk als middel tot sociale promotie veel te zeggen zijn, | |
[pagina 331]
| |
maar de grote tragedies die daaruit voortvloeien liggen jammer voor de betrokkenen buiten het artistieke domein.
Zijn blijeindig treurspel in vijf bedrijven De Onverwagte redding ging te Kortrijk op 5 juni 1797 in première ter gelegenheid van de uitreiking van de prijzen voor de hoger al genoemde toneelwedstrijd, toen de feestredenaar uit Gent zijn gedenkwaardig pleidooi uitsprak voor aanpassing van het Vlaams theater aan de eigentijdse Europese stromingen, i.c. het burgerlijk drama: ‘'T hangt zekerlyk voor een groot deel van ons af, om onze Landgenooten in weynigen tyd de dry eeuwen die zy in de Tooneelkunst nog ten agteren zyn, te doen overstappen, en onze Schouwburgen aen die onzer Nabueren gelyk te brengen. - En waertoe dienen alle die stukken, die maer moord en vraek zugten; alle die hof-listen, alle die gevallen die vremd zyn aen den Burgerstand, voor ons, die tot geene Princen opgekweekt worden, ten Tooneele gebragt?’ (...) ‘Wy weten dat Hofman, die uw [d.i. het Kortrijkse genootschap Liefhebbers der Tooneel- en Dichtkunst, de gewezen rederijkerskamer der Kruisbroeders] Tooneel met zoo vele nieuwigheden vereerd, steeds als Dichter dit groot Doelwit beoogt heeft’Ga naar voetnoot(95).
De Gentse feestredenaar dweepte met de Franse republikeinsgezinde toneelschrijver Louis-Sébastien Mercier (1740-1814), in dat jaar 1797 overigens te Parijs lid van de Raad van de Vijfhonderd, de wetgevende macht onder het Directoire), en met de Duitser August von Kotzebue (Weimar 1761-Mannheim 1819), die al op jonge leeftijd een Europese faam genoot met zijn vele Sitten- und Familiendramen, vlotte cocktails van humor en sentiment, afgestemd op de smaak van een breed publiek. De vroegst bekende opvoering van zijn werk in Vlaanderen had plaats in Gent en Brugge in 1793 door een Rotterdams gezelschapGa naar voetnoot(96). Vanaf 1796 drukte P.F. de Goesin te Gent tal van Kotzebue- | |
[pagina 332]
| |
stukken in Nederlandse vertalingGa naar voetnoot(97). Zijn invloed op de 19de-eeuwse dramaturgie in Vlaanderen is bijzonder sterk geweestGa naar voetnoot(98). En dan heel zeker wat de globale oriëntatie naar het melodrama betreft.
***
Dat het burgerlijk drama de traditionele theaterthematiek eigenlijk verschoof van vorstelijke paleizen naar alleman's woonst heeft de houding van de geestelijken tegenover toneel waarschijnlijk verstrakt. Het moet geleken hebben alsof de zonde zelf dichterbij kwam. En de vele opvoedkundige theorieën van de promotoren van het burgerlijk drama kunnen de traditionele zielzorgers onmogelijk hebben overtuigd. Het lag integendeel voor de hand om aanstoot te nemen aan de succesrijke stukken van Kotzebue, en dan zeker aan Het Speelkind of de onechte Zoon. (Ook Jane Austin stelt zich sceptisch op tegenover de jongeren van beteren huize die zij in haar roman Mansfield Park (1814) het genoemde stuk (in Engelse bewerking) laat opvoeren).
Het burgerlijk toneelgenre zal de 19de-eeuwse scène overheersen, maar niet compleet veroveren. Een kernelement van de Romantiek was juist de historische (ridder)tragedie! Eugeen Zetternam stelt overigens in 1848 de vraag of de Zuidnederlandse literatuur ‘burgerlyk of ridderlyk’ zal zijnGa naar voetnoot(99). Ook dat andere vertrouwde genre uit het Ancien Régime, de martelarentragedie, bloeit in de 19de eeuw weer op als jaarlijks leerlingenstuk bij de proclamatieplechtigheden rond half augustus. De oprichting van de bekende Lettergilde in het Klein Seminarie van Roeselare in 1851Ga naar voetnoot(100) had met dat gebruik veel te maken. De leden dienden die theaterstukken zelf te schrijven. Het was in 1851 de marteldood van graaf Karel de Goede, in 1852 die van de jeug- | |
[pagina 333]
| |
dige heilige martelaar Cyrillus, en zo ging het door. In het Frans. Ook het rond 1775 afgeschafte collegetoneel was altijd in één van de vreemde onderwijstalen geweest, Frans of Latijn.
***
Hier eindigt ons overzicht van wat Vlaanderen's toneelspelende jeugd aan het einde van het Ancien Régime allemaal op de planken bracht. Wij hebben het niet gehad over het kluchtspel of kort blijspel dat steevast de vertoningen afsloot. Contrast met de vorstelijke of aristocratische tragedie was er onder alle opzichten: de personages waren vaak maar al te zeer uit het volksleven gegrepen. Kryn onverstand, De vryende en smeerende Dienstmeyden, Den bekeerden Gierigaard, Quinten Quak, Bon Jan en Sanderyn, Poursoniak of den bedrogen Fransman en dozijnen meer van dat soort, dat hadden onze drukkers-boekhandelaars rond 1790 allemaal in voorraad. Zelfs nog Ogier's zeven kluchten op de Zeven Hoofdzonden. J. Huyghebaert |
|