Uitvoer van hop uit Oostende
In de Franse tijd trok veel Vlaamse hop naar het buitenland via de haven van Oostende. Was er een flauwe oogst dan zagen de brouwers met lede ogen onze hop naar het buitenland vertrekken en werd er aangedrongen op verbodsbepalingen inzake export. Hop bewaart niet lang en is een wisselvallige vrucht. De exportvergunningen moesten dus in feite ieder jaar ‘aangepast’ worden.
Op 25 vendémiare IX (17 okt. 1800) na een flauwe oogst dienden 10 brouwers van Oostende en 11 van Brugge een petitie in bij prefect de Viry om uitvoer van hop te verbieden. De Brugse brouwers beweerden dat hun bier, goed bier geheten, uitsluitend aangemaakt werd met wintergerst en met hop uit de departementen van de Leie, van de Dijle en van Jemappes. Op 17 frimaire IX (8 dec. 1800) eindelijk, na vele voetstappen, besloot een arrêt des consuls de uitvoer van hop tijdelijk te verbieden.
Maar op 22 nivôse IX (12 jan. 1801) verleende de Viry toch nog een uitvoerlicentie aan de firma Overmann en Cie uit Brussel om 300 balen (Brabantse?) hop uit Oostende uit te voeren, qui sont en changement dans ce port. Het betrof hier wellicht een partij hop die sinds lang in Oostende lag te wachten op verzending vóór het verbod der consuls van kracht werd.
Na de goede hopoogst van 1803 stuurde de onderprefect van Ieper op 21 nivôse XII (12 januari 1804) een verzoekschrift naar Brugge van landbouwers uit Poperinge die om uitvoer van hop vroegen. De petitie werd doorgezonden naar Parijs met een gunstig advies van de prefect (RAB, Fr. Arch., nr. 2.864).
L.V.A.