Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
In het landshuis van Veurne op het einde van het ancien regimeHet is niet gemakkelijk te reconstrueren hoe het interieur van historische monumenten eertijds ingericht was. Ook al worden we in de rekeningen of hun bewijsstukken uitvoerig ingelicht over bepaalde werkzaamheden, dan kan dikwijls toch niet aangewezen worden op welk onderdeel van een gebouw ze betrekking hebben. De naam of functie, die aan sommige kamers gegeven wordt, is hierbij niet voldoende. Het staat immers veelal niet vast dat bepaalde kamers altijd eenzelfde functie gehad of dezelfde naam behouden hebben. Een toevallige vondst kan hierin soms voor een bepaalde periode klaarheid brengen. Een dergelijke onverwachte beschrijving van enkele kamers in het Landshuis van Veurne is opgenomen in een grafschriftenverzameling van ca. 1800 van de hand van Frans Ignaas van der Meersch, die in kopie bewaard bleefGa naar voetnoot(1). Dit voor Veurne zeer belangrijke werk beschrijft de grafschriften van de parochie- en kloosterkerken voornamelijk op de vooravond van de Franse Revolutie. Hierbij steunde de auteur op zijn eigen waarnemingen, die hij aanvulde met andere bronnen, zoals de bekende 16de-eeuwse beschrijving van Corneille Gailliard, handschriften in het bezit van verwante families, enz. Over de auteur hebben we het elders reeds gehad; van zijn hand is ook de kleine grafschriftenverzameling, die in het Oud Kerkarchief van Sint-Walburga Veurne berust en als een aanvulling hierbij te beschouwen isGa naar voetnoot(2). Van belang is vooral dat van der Meersch een zeer sterke heraldische belangstelling had. Tussen de behandeling van de religieuze gebouwen in, plaatste van der Meersch een korte beschrijving van het Landshuis. Hoewel hij slechts enkele bladzijden wijdde aan dit gebouw, waaraan hijzelf als magistraat uiteraard niet onbekend was, zijn ze voor de studie van het monument en zijn interieur best interessant. Daarom willen we ze hier toch meedelen. | |
[pagina 129]
| |
Het eerste vermeldenswaardige feit betreft de chambre échevinale ou d'assemblée. Uit zijn verdere beschrijving blijkt dat hiermee de zaal achter de Stenen Zaal bedoeld wordt, die thans bekend staat als de ‘Oude Zittingszaal’ en uitgeeft op het Stadspark. Van der Meersch vermeldt dat hier het schilderij van Jacob Jordaens hing, ‘Het Laatste Oordeel’ uit 1663, dat volgens de traditie gekocht zou zijn aan 1500 gulden. Volgens de traditie, want de auteur voegt er bij dat hij deze uitgave tevergeefs gezocht heeft in de stads- en de kasselrijrekeningen. Dit is niet bezijden de waarheid, want het doek werd aangekocht met de opbrengsten van de zgn. ‘Croesgelden’, die nieuw aangetreden magistraten moesten betalenGa naar voetnoot(3). Uit de nog bewaarde kwitantie van de hand van Jacob Jordaens zelf, gedateerd op 26 april 1663, blijkt dat het werk 1000 (thien hondert) gulden gekost heeftGa naar voetnoot(4). Het voorbehoud van van der Meersch zelf was dus gerechtvaardigd, terwijl tevens blijkt dat hij soms nasporingen verrichtte ter staving van wat hij schreef, wat zijn handschrift des te waardevoller maakt. Merkwaardig is wel de uitvoerige beschrijving van het kader (en niet van het schilderij zelf). F. De Potter, E. Ronse en P. Borre wisten reeds op basis van de vergoeding van de beeldsnijder dat op de omlijsting de wapens aangebracht waren van de Veurnse magistratenGa naar voetnoot(5). Volgens van der Meersch waren er niet minder dan 30 wapens, die zelfs ingekleurd waren: naast de wapens van de 22 magistraten (2 burgemeesters-landhouders en 20 schepenen-keurheren) waren bovenaan ook de 8 wapens van de heren van den buffet aangebracht. Dit zijn de diverse pensionarissen en griffiers van de stad en kasselrij. Het geheel laat een zeer luxueuze aanblik vermoeden en toont meteen aan dat een als zeer hoogstaand ervaren. schilderij gewoonlijk met een passende omkadering voltooid | |
[pagina 130]
| |
werd. Het is niet duidelijk of dit werk, dat thans in de reserve van het Louvre te Parijs berust nadat het door de Franse Revolutionairen geroofd werd, nog steeds deze oorspronkelijke kader bezit. Het volgende dat van der Meersch beschrijft is de gedenksteen uit 1617 die aan de ingang van de Belforttoren op de eerste verdieping aangebracht is. Deze is nog steeds ter plaatse. Net zoals de gedenksteen uit 1621 overigens die aangebracht is dans le mur au grenier du dessus la chambre échevinale. De betiteling van deze zolder boven de Oude Zittingszaal als grenier laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Nog steeds is op deze zolder een groot katrolwiel aanwezig, terwijl ook uit andere bronnen blijkt dat de zolder wel als opslagplaats gebruikt werd. Het interessantste is nochtans de laatste beschijving die van der Meersch geeft van lendroit nommé Vierschaer ou on prononcait les sentences. Cette place étoit construite en arcades qui donnaient sur une très grande salle devant la chambre échevinale. Met die laatste wordt de monumentale ‘Stenen Zaal’ bedoeld, zodat de ‘Vierschaer’ die gelocaliseerd wordt tussen de kapel en de Belforttoren, geïdentificeerd moet worden met de ruimte, die in 1863 ingedeeld werd tot keuken voor de conciërge, een kleine tussengang en een stapelruimte. Dat deze ruimtes vroeger één lokaal uitmaakten dat ingericht werd in 1787, was al bekendGa naar voetnoot(6). Hierop wijzen trouwens de plaatsing van de schouw in de keuken van de conciërge en de dunne, toegevoegde wanden van de kamers. Van der Meersch deelt evenwel ook de oorzaak van die verbouwing mee: de zaal fut converti en 1787 en une tres belle salle qu'on nomme la salle du conseil à cause qu'elle étoit construit pour le tribunal de premier instance van Jozef II. Deze rechtbank hield volgens van der Meersch in Veurne slechts 19 dagen stand, waarna de hervorming opgeheven werd. Cette salle est restée [depuis] pour y traiter plusieurs affaires regardant le magistrat. | |
[pagina 131]
| |
De auteur verwijst hier naar de nieuwe rechtsplegingGa naar voetnoot(7) en de hervorming van de rechterlijke organisatie, die inging op 1 mei 1787. Volgens Ph. Van Hille en G. Van Dievoet werd die laatste hervorming op 28 mei geschorst door de Gouverneurs-Generaal, terwijl K. Van Honacker recent schreef dat een opschortingsmaatregel al op 14 mei uitgebreid werd tot o.m. VlaanderenGa naar voetnoot(8). De 19 dagen, die het handschrift opgeeft, hebben in het eerste geval wellicht betrekking op het aantal dagen dat effectief gezeteld werd, of zijn anders misschien te wijten aan een verschrijving voor ‘14’. Hierbij kan opgemerkt worden dat van der Meersch wat later burgemeester-landhouder van de patriotten werd, en de hervorming van Jozef II wellicht niet gunstig gezind was. De beschrijving van van der Meersch toont aan dat de arcaden, die nog steeds in de Stenen Zaal aanwezig zijn maar weggestopt werden achter pleisterwerken zodat ze bij de restauratiewerken op het einde van de 19de eeuw herontdekt moesten worden, vroeger opengewerkt waren en een soort open binnenvensters vormden. Meteen stelt zich het probleem van de toegankelijkheid van de ‘Vierschaer’ waartoe in de 19de eeuw enkel de voormalige kapel van het Landhuis toegang gaf. Enkele foto's van de Stenen Zaal in het begin van de 20ste eeuw geven wellicht de nodige verklaring. Hieruit blijkt immers dat de uiterst rechtse omlijsting geen stenen afsluitplaat bevatte (die werd waarschijnlijk pas toegevoegd na de tweede wereldoorlog), zodat hier wellicht de noodzakelijke toegang gezocht moet worden. Doorheen deze boog, ongeveer in het midden van de Stenen Zaal, was er dus een verbinding tussen deze zaal en de Vierschaer. De Vierschaer bevatte een voorstelling van ‘Christus aan het Kruis naast Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan’ uit 1517, als straf opgelegd aan ene Willem de Wale. Dit schilderij moet geïdentificeerd worden met de Calvarie, die zich nu in de Sint-Niklaaskerk van Veurne bevindt. Reeds F. De | |
[pagina 132]
| |
Potter c.s. schreven dat een dergelijk werk oorspronkelijk in de Vierschaar van het Landhuis hing, en gaven er zelfs het onderschrift vanGa naar voetnoot(9). Nochtans identificeerden zij het niet met het schilderij van de sacristie van de Sint-Niklaaskerk, waar het onderschrift overschilderd was. Pas bij de restauratie in de 70-er jaren kwam het onderschrift weer te voorschijn, en vereenzelvigde prof. F. Van Molle het schilderij met het door de vermelde auteurs beschreven werk. Meteen plaatste hij het correct in de context van de merkwaardige reeks gerechtigheidsstukken, die Veurne in zijn bezit heeftGa naar voetnoot(10). Het lijkt er sterk op dat we er meteen in geslaagd zijn de bron van de ‘Geschiedenis van Veurne’ aan te wijzen, want de beschrijving van van der Meersch lijkt gewoon overgenomen door de Veurnse historiografen. Dit is niet onbelangrijk, omdat meteen aangetoond wordt dat de bewerking van F. De Potter c.s. wel degelijk correct is, terwijl die recent nog betwijfeld werdGa naar voetnoot(11). De beschrijving van van der Meersch, die het tafereel toe wijst aan de zetel van de magistraat, waartoe hij behoord had, geeft hier meteen een definitief uitsluitsel. Bij dit laatste werk past overigens een kleine opmerking. G. Gyselen suggereerde - op basis van de naam - dat deze Willem de Wale misschien een Fransman wasGa naar voetnoot(12). Dit is onjuist. De familie de Wale treffen we in Veurne reeds herhaaldelijk aan vanaf de 15de eeuw. Omstreeks 1500 worden in Veurne vermeld Jan de Wale, fs. Frans, die in zijn woning in de Roggestraat opgevolgd werd door zijn zoon Frans verder een Jacob de Wale, die aan de Calommegracht woonde en in de West | |
[pagina 133]
| |
straat en in de Weststraat een Nannekin sWalenGa naar voetnoot(13). Willem de Wale was dus wellicht een ‘gewone’ burger uit Veurne.
We kunnen uit dit alles concluderen dat de beschrijving van van der Meersch niet altijd nieuwe gegevens oplevert, waarschijnlijk omdat het werk reeds gebruikt werd door De Potter c.s. Op dat ogenblik was het origineel in handen van E. Van Damme-BernierGa naar voetnoot(14), die het handschrift meegedeeld zal hebben. Toch kan onmiddellijk vastgesteld worden dat de genoemde auteurs de gegevens slechts gedeeltelijk overgenomen hebben, zodat hierom alleen al het oorspronkelijke handschrift, dat belangrijke aanvullingen biedt, de nodige aandacht verdient. Anderzijds is meteen ook duidelijk waar De Potter c.s. hun wijsheid haalden. Niet steeds verwijzen zij immers naar hun bronnen, zodat hun geloofwaardigheid niet altijd buiten kijf staat. Uit de vaststelling, dat zij het betrouwbare werk van van der Meersch geraadpleegd hebben en in die zin een verantwoorde tekst bieden, blijkt eens te meer waarom hun tweedelige monografie - hoe verouderd ook - nog steeds als een onvolprezen basis voor de Veurnse geschiedenis geldt. J. Van Acker |
|