Maar tanneel staat in geen woordenboeken of glossaria opgegeven.
In 1907 publiceerde Arth. Vandevelde ‘De oudste inventaris van het Sint-Sebastiaansgild te Brugge’ (Ann. Soc. d'Emulation, blz. 393-401). Het betreft hier een opgave van alle waardevolle stukken die de Brugse schutters bezaten halfweg de jaren 1500. In deze lijst worden twee tannelen opgegeven als volgt:
(blz. 399): ‘Noch een groot tapytsche tanneel cleet met een Sinte Sebastiaen inde middele ende de wapene van coninck Phelips ende de wapene van Brugghe, ghegheven bij Pieter vander Muelene, den messenier’.
(blz. 400): ‘Item noch een cleen tapyts tanneel cleet, waer in dat staet Sint Sebastiaen inde middele ende de wapene van mynheere van Quesnoy onder dander zyde, ghegheven voor een amende by Jacob Stapere, den drapier, int jaer XVc XLI’.
Vandevelde wist geen uitleg te geven aan het woord tanneel en daarom verwijst hij voorzichtig naar tanneit uit het Gloss, flam. van E. Gailliard, dat zoveel als rosbruin betekent.
Maar met wat we al wisten over de betekenis van tanneel als wapenbord bij Leuvense studenten in de 18de eeuw, mogen we nu met nog meer zekerheid zeggen dat tanneel inderdaad een doek is waarop wapenschilden geschilderd staan. De Brugse tannelen uit de 16de eeuw zijn dus vroege voorgangers van de studententannelen uit latere jaren.
Van tanneel zullen er wellicht nog wel meer citaten kunnen opgespoord worden uit het archief van onze schutters (en rederijkers?) om de precieze betekenis van dit woord en het gebruik van deze blazoenen nader te verduidelijken en te omschrijven. Eigenaardig is bij voorbeeld dat de twee 16de-eeuwse tannelen bij de schutters giften waren, het laatste zelfs een gifte bij een amende, een boete opgelegd aan een gildebroeder.
L.V.A.