Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |||||||||||||||
Wat Jacob Goethals-vercruysse tot schrijven bewoog't Is moeyelyk om een boekwerk te maeken. Jacob Goethals (Kortrijk 1759-1838), beter bekend als Goethals-Vercruysse (door toevoeging van de naam van zijn echtgenote), behoorde tot de notabelen van zijn vaderstad. Hij besteedde veel tijd aan de geschiedenis van Kortrijk, zoals blijkt uit tal van aantekeningen van zijn handGa naar voetnoot(1). Enkele publicaties zijn uit die liefhebberij voortgevloeid. Wat, wanneer, waarom? Niet de kwaliteit van het werk is hier aan de orde, maar de motivatie van de man die het schreef. | |||||||||||||||
I. ‘Cortryksche Ephemerides’ in de plaatselijke almanak voor 1802De Antwerpse cultuurhistoricus Ger Schmook dacht dat Goethals al in een lokaal almanakje voor het jaar 1783 een geschiedkundige bijdrage over Kortrijk schreef, samen met een hekeldicht tegen lieden die alleen maar Frans willen lezenGa naar voetnoot(2). Geloofwaardiger is Goethals' eigen verklaring, dat eerstgenoemd opstel door drukker Jan Blanchet zelf was geschrevenGa naar voetnoot(3). En het dichtwerk zelf geeft te kennen dat het van dezelfde hand is. Goethals' toeschrijving aan Blanchet is in onze ogen geloofwaardig.
Goethals debuteerde blijkbaar een kleine twintig jaren later, met name in de Cortrykschen Almanach voor het gregoriaensch jaer M.DCCC. II en voor het jaar X. en XI. der Fransche Republique, dienende voor de Bisdommen van Doornyk, Gend, Brugge en Ieper (bij drukker Louis Blanchet, een zoon van Jan)Ga naar voetnoot(4). Een almanak dus voor het jaar 1802. | |||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||
In de inhoudstafel wordt Goethals' aandeel in de kijker geplaatst: ‘(...) de Cortryksche Ephemerides ofte Dag-register van al het gonne tot Cortryk en in des zelfs Casselrie is voorgevallen, van de oudste tyden af tot heden; en op alle dagen des Jaers’.
Dit dagregister memoreert op iedere dag van het jaar in beknopte vorm één historisch feit dat ergens in het verleden op dezelfde dag in het Kortrijkse heeft plaatsgevonden. Op 11 juli wordt uiteraard de sprong gedaan naar het jaar 1302, overigens op zo'n manier dat meteen duidelijk wordt dat Jacob zich nog niet speciaal aan de studie van deze veldslag had gezet.
Zulke efemeriden waren in plaatselijke almanakken gedurende de 18de eeuw een vertrouwd verschijnsel. Innovatie brengen was werkelijk het laatste waar onze Kortrijkse verzamelaar aan dacht. Het geheel telt 45 bladzijden, ongepagineerd. Bij wijze van slot worden de liefhebbers uit stad en streek opgeroepen om hun geschiedkundige dokumenten te willen laten inkijken. Goethals wil immers de almanak voor het volgend jaar helpen vullen met een nieuwe reeks dergelijke Kortrijkse efemeriden, en koestert het voornemen om in een verder stadium uit zo'n efemeridenreeks ‘eenen merkweerdigen Jaer-boek of Historie van al het gonne in de gezeyde Stad en onderhoorige Dorpen en Prochien is geschied, nae het voorbeeld van andere Steden, in het licht te brengen’. In de almanak voor het volgend jaar, 1803, is het aangekondigde vervolg niet opgenomen, maar wel voor de toekomst in het vooruitzicht gesteld. Het is ons niet bekend of zulks gebeurd is. De almanak voor 1804 ontbreekt, en vanaf de almanak voor 1805 zit Goethals als lokaalhistorisch publicist al duidelijk in een verder stadium.
Het zopas beschreven debuut kwam er enkele maanden na het belangrijke Concordaat tussen het revolutionaire Frankrijk en de Heilige Stoel (de Eerste Consul Bonaparte en paus Pius VII, 15 juli 1801). In deze milde zomer bloeit de vrome Kortrijkzaan dus open, na jarenlange oorlogsellende en onderdrukking door de bezettende macht. Hier kwam hij uit zijn schelp voor: iets voor het grondgebied van een aantal bisdommen bestemd (tussen haakjes: pas in de loop van het jaar 1802 zou blijken dat van de in 1794 -bij de tweede Franse inval- afgeschafte bisdommen Doornik, Gent, Brugge en Ieper alleen de eerstgenoemde twee werden heringericht, van- | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
zelfsprekend met belangrijke territoriale wijzigingen. En in de eigen taal! | |||||||||||||||
II. ‘Chronologische Aentekeningen, raekende 't gonne tot Cortryk en omstreeks voorgevallen is’ 1805-1811Na de lokale almanak voor 1803 kan pas die voor 1805 worden teruggevondenGa naar voetnoot(5). De ondertitel maakt de belangrijkste elementen uit de inhoud kenbaar: ‘Behelzende het Vervolg der merkweerdigste historische Geschiedenissen van het jaar 1775 tot ende met het jaar 1784. Mitsgaeders een Kort-begrip der Historie ofte Jaer-boeken van de Stad Cortryk, beginnende van de oudsten tyden af tot de tegenwoordige jaeren’.
Het gaat hier over twee uiteenlopende dingen. Het eerste is blijkbaar niet tot eigen stad of streek beperkt en is -te oordelen naar overeenkomstige stukken in volgende jaargangen- zeker niet geschreven door Goethals. (De voor 1805 voorziene aflevering heeft op de valreep plaats gemaakt voor een relaas van Napoleon Bonapartes kroning tot keizer, Parijs, 2 december 1804. Allicht om de afzet van het almanakje te stimuleren.)
Het tweede element uit de daarnet aangehaalde ondertitel verwijst wél naar Goethals. Het neemt overigens een groot gedeelte van de almanak in beslag. Hier volgt bijna de hele inleiding (‘Den Drukker tot den nieuwsgierigen Lezer’ getiteld, maar Goethals lijkt dan toch niet ver uit de buurt):
‘Dit Jaer geve ik hier agter het beginzel [begin] der Aenteekeningen raekende het gonne tot [te] CORTRYK en daer omstreeks is voorgevallen, beginnende van d'oudste tyden af, welke ik van voornemen ben tot de tegenwoordige jaeren te vervolgen, en waer toe reeds alle de stoffe ordentelyk byeenverzaemeld is. Dit zal altyd dusdanig in den Almanach geplaatst zyn, dat men gemakkelyk die Cahiers [katernen] daer uyt zal kunnen nemen om de zelve by-een te vergaederen ende tot een aenbelangend Werkschen te laeten binden: dog alzoo [aangezien] dit alhier maer zeer in verkorting kan gebragt worden, byzonderlyk de Geschiedenissen der laeste (sic) eeuwen, welkers omstandigheden nogtans best bekend zyn; zoo stelle ik voor, van dit Werk, onder den tytel van Jaer-boeken der Stad Cortryk etc. ten geheele te drukken in een behoorlyk Octavo-formaet, op schoon papier, met nieuwe Letter; en om aen myne Medeborgers alle gemak dies aengaende te geven, | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
zoude ik 't zelve van tyd tot tyd afleveren, by deelkens van zes blaederen of 96 bladzyden, ten pryse van zeven stuyvers en half, zoo dat ider vier stuks een tamelyk Boek-deel zullen uytmaeken, en dus eeniegelyk ten kleynen koste ende ongevoelyk [zonder het te voelen] zal konnen verzaemelen de geheele Historie van 't gonne in ons Vaderland geschied is.’ De afleveringen van 96 bldz. zullen om de drie maanden verschijnen. Mocht een te klein aantal inschrijvers zich aanmelden, dan zal niet tot drukken worden overgegaan. Anders gezegd een plaatselijke geschiedenis vanaf de oudste tijden tot heden verschijnt vanaf dit jaar 1805 in jaarlijkse afleveringen in de lokale almanak, en gelijktijdig wordt de publikatie gepland van een (vooral betreffende de meest recente eeuwen) uitvoeriger versie over 384 bldz. per jaar. Een poging, dit laatste, om te realiseren wat in de almanak van drie jaren eerder in het vooruitzicht was gesteld. Meer dan een poging is het overigens niet geworden.
Op de zopas geciteerde aankondiging volgt meteen de eerste almanak-aflevering, en wel met de frontpagina die ook de achteraf gebundelde exemplaren siert: Chronologische Aentekeningen raekende 't gonne tot Cortryk ende omstreeks voorgevallen is; verzameld uyt menigvuldige Auteurs ende eventydige Hand-schriften. - Tot Cortryk, by Louis Blanchet, Boekdrukker en Boekverkooper in de Ley-straat.
De auteur maakte zijn identiteit weer niet kenbaar. Ook de datering ontbreekt. De eerste aflevering telt 24 bldz. in klein formaat (wat een aparte katern vormt in de almanak, en apart gepagineerd, zoals ook in de volgende jaren het geval zal blijven). Die aflevering behandelt het lokaal en regionaal verleden tot het jaar 582 na Christus. De 24 kleine bladzijden behelzen een katern met kenletter A (bevattende de blz. 1 tot 8 en 17 tot 24) waarin een katern met kenletter A5 (gepagineerd van 9 tot 16) is geschoven.
De Cortryksche Almanach voor het volgende jaar, 1806 dusGa naar voetnoot(6), brengt dan de katernen B (blz. 25-48, samengesteld uit B en B5 volgens het model A en A5) en C (blz. 49-60, samengesteld uit C, zijnde blz. 49 tot 52 en 57 tot 60, met daar middenin C3, zijnde blz. 53 tot 56). Samen dus 36 blz. Op overeenkomstige wijze volgen in de almanak voor 1807 | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
Ga naar voetnoot(7) blz. 61 tot 96 (katernen D en E), waarmee de auteur het geschiedkundig jaar 1087 bereikt.
De almanakken voor 1808 en een aantal daaropvolgende jaren zijn thans onvindbaar. Maar als Goethals' lokaalhistorische afleveringen volgens een ongewijzigd schema jaar na jaar zijn blijven verschijnen, stond de slotaflevering (tot blz. 252) in de almanak voor het jaar 1811. Zo zijn de Chronologische Aenteekeningen beperkt gebleven tot één band, 252 blz. dik, gaande van de oudste tijden tot het jaar 1282. De auteur stuurde volledige exemplaren rond, en heeft o.a. een dankbrief ontvangen van Ch. de Croeser, burgemeester van Brugge, 12 januari 1811Ga naar voetnoot(8). Wij vermoeden dat de werking van de keizerlijke Censuur (ingesteld in februari 1810) de auteur alle zin heeft ontnomen om voort te doen.
Nog eens samengevat: deze publikatie heeft als begindatum 1805, als einddatum hoogstwaarschijnlijk 1811Ga naar voetnoot(9). (En bekijk wat deze jaartallen betreft, zeker nog eens wat in voetnoot 4 is opgemerkt.)
Speciale belangstelling verdient een geïnterfolieerd auteurs-exemplaar, bewaard in Goethals' nalatenschap. Het bevat een aantal aanvullingen en rechtzettingen waar wij aan voorbijgaan omdat de wetenschappelijke waarde van Goethals' publikaties hier niet aan de orde is. Hier trekt alleen een Franse tekst onze aandacht, door Goethals helemaal voorin neergeschrevenGa naar voetnoot(10): ‘L'histoire particulière d'une ville ou d'une contrée, lorsqu'elle est ecrite par les habitants ou naturels du pays, est à l'histoire en général, ce que sont les monographies a l'art de guerir. On y saisit mieux l'ensemble et le rapport des evenements, on risque moins de se tromper sur les faits principaux, necessairement subordonnés a certaines localités, et a des circonstances rarement détaillées dans un recit (...)’. (Bronnen: ‘Moniteur 1813 rapport de l'hist. d'Evreux’ en ‘prospectus de feuille d'annonces de Lille 1781’.) Een rijmlustige augustijnermonnik uit Brugge, met name broeder Augustinus Baude (Brugge 1734-1816), dankte Goet- | |||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||
hals blijkbaar om de toezending van zijn werk, met enkel ontboezemingen waaronder een acrostichonGa naar voetnoot(11). | |||||||||||||||
III. ‘Jaerboek der Stad en Oude Casselry van Kortryk’ (1814-1816)Goethals probeerde in 1814 nog een keer zijn geschiedenis van Kortrijk en omgeving gepubliceerd te krijgen. Gelegenheid daartoe bood weer drukker Louis Blanchet, nu met zijn krant, de Gazette van Kortryk, verschijnende vanaf 19 december 1814 driemaal, vanaf 15 september 1815 nog tweemaal per weekGa naar voetnoot(12).
De prospectus van deze Gazette kondigde een driedelige krant aan: telkens vier bladzijden nieuws, vier bladzijden advertenties en vier bladzijden geschiedenis van Kortrijk.
Dankzij het kleine formaat (drukspiegel: 8,6 × 15 cm.) konden die katernen van vier bladzijden probleemloos worden ingebonden tot een boek. Dit werd dan het tweedelige Jaerboek der Stad en Oude Casselry van Kortryk, verzameld uyt menigvuldige Auteurs en Hand-schriften. (De ons bekende exemplaren zijn in octavo en klein quarto gedrukt: de katernen A en B van deel I tellen nl. 16 blz., de katernen vanaf C tellen er 8. Wij hebben dus exemplaren gezien die niet het resultaat zijn van de verzamelvlijt van abonneesGa naar voetnoot(13).)
Zowel in zijn anonimiteit als in zijn titulatuur sluit het stuk aan bij de traditie van de (lokaal)historische almanakbijdrage in Vlaanderen. Vergelijk b.v. ‘het vervolg der Kronijk ofte Jaer-boeken van Vlaenderen’ in de Grooten Ghendschen Comptoir-almanach voor 1801.
Deel I, 298 blz., draagt als adres ‘Louis Blanchet, Boekdrukker en Boekverkoper in de Ley-straat’ en als jaartal 1814. Deel II, 194 blz., draagt als adres ‘Louis Blanchet, Boekdrukker en Boekverkooper, op de Botermarkt, in de Goude-Klokke’ en als jaartal 1815. De hier vermelde jaartal- | |||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
len vragen wat kommentaar. Het frontispice met de datering 1814 dekt een boekwerk dat uiteraard pas geheel gedrukt was in de loop van het jaar 1815. Op dezelfde manier moet ook voor deel II het jaartal van publikatie een jaar achteruit worden geschoven. In ieder geval dient de reële publikatieperiode gesitueerd te worden in 1814-1816 i.p.v. 1814-1815.
De ‘voorreden’ luidt aldus: ‘De byzondere historie van eene Stad of van een Land, als zy geschreéven is doór de Inwoonders of doór de Landinboorlingen, is voór de algemeyne historie even als de monographien zyn voór de geneeskunde. Men bevat 'er beter de overeenkomst der geschiedenissen in; men is min in gevaer van zig te bedriegen op de byzondere zaeken, noodzaekelyk afhangende aen zekere plaets-gesteltenissen en aen omstandigheden, zelden bygebragt in een verhael 't welk de groote historische saemenstellingen moet bevatten; dusdaenig dat de algemeyne historie dikwils verbeterd en verlicht is doór de byzondere, waer uyt eenen ervaeren oórdeelkundigen, de grootste voórdelen kan trekken. Dit alles heeft Goethals vertaald overgenomen van de Franse tekst die hij, zoals daarnet aangestipt, in het auteurs-exemplaar van zijn ‘Chronologische Aenteekeningen’ van 1811 heeft neergepend. Zo'n letterlijke overname manifesteert een onzelfzekere publicist.
Na die lange aanloop komt hij dan toch tot de kern van de zaak: ‘Zedert verscheyde jaeren heéft men in den Kortrykschen Almanak deézen Jaerboek, onder den tytel van Chronologische aenteekeningen, raekende 't geene tot Kortryk ende omstreeks voorgevallen is, vervolgt en aan onze Lands-genoóten medegedeelt, waer in zy allen veél smaek vonden; dog doór de neêrstige opzoekingen, deéze aenteekeningen zoo menigvuldig en wydloopig geworden zynde, konde dit maer langzaam, en, om zoo te zeggen, zonder eynde, in de weynige plaets die dit kleyn werkschen ons toeliet, vervolgt worden, en dus veéle zonder hoóp waeren van in hun leven ooyt een eynde daer af te zien, waerom wij geoórdeelt hebben, om dit genoegen aen onze medeborgers te bezorgen, deéze beschryving in een meerder formaet telkens agter ons Nieuwsblad uyt te geéven, en te vervolgen 't geene altyd van 't zelve konnende afgescheyden worden, 't eynden elk jaar een groot boekdeel zal uytmaeken.’ | |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
Aan het einde van ieder jaar een boekdeel: zo was het ook al in 1805 gepland. Tot slot volgt gewoontegetrouw de smeekbede om de auteur te corrigeren, en hem alle informatie toe te stoppen ‘op dat men op 't eynde van ider Boekdeel die verbeteringen aen 't Publiek zoud mogen mededeelen’.
Merkwaardig hoe onze stadskronikeur heropleeft onmiddellijk na de nederlaag van Napoleon bij Leipzig (19 oktober 1813) en de opmars van de geallieerden (die in april 1814 zou resulteren in Bonaparte's verbanning naar Elba). Op 2 december 1813 belooft zijn geleerde vriend Ch.-L. van Bavière hem vanuit Brussel, dat hij de Chronologische Aenteekeningen van 1811 kritisch zal doornemen en de auteur zijn gebeurlijke correcties toesturenGa naar voetnoot(14). Die medewerking is zeer welkom voor de nieuwe publikatie waar Goethals mee bezig is. Acht dagen laterGa naar voetnoot(15) vertelt hij diezelfde correspondent dat hij een belangrijke historische bron heeft ontdekt. Het betreft de ‘Spiegel Historiaal’ door Lodewijk van Velthem (geschreven in 1316), die hij in een tekstuitgave van de 18de eeuw enige tijd geleden op de kop heeft kunnen tikkenGa naar voetnoot(16). Hij trof er een relaas van de Guldensporenslag in aan, dat het hem mogelijk zal maken ‘une description aussi exacte que possible de cet evenement’ af te leveren. Nog eens acht dagen later vraagt hij een andere geleerde landgenoot, de Bruggeling Joseph van Praet (die als bibliothecaris in Parijs woont) om inlichtingen over één van die burchten in Frankrijk waar koning Filips de Schone een aantal edelen uit Vlaanderen in opslootGa naar voetnoot(17).
De publikatie van deze stadskroniek kent op 19 december 1814 een veelbelovende start. Maar wanneer Bonaparte ont- | |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
snapt uit Elba, en oprukt naar Parijs, staat drukker Blanchet voor een hopeloze taak: zoveel drukkersgasten van hem worden onder de wapens geroepen, dat de bijlage met de geschiedenis van Kortrijk moet achterwege blijvenGa naar voetnoot(18). Het is dan mei. Eenmaal de verlossende slag van Waterloo achter de rug (18 juni 1815), moet het vervolg dan op verzoek van een aantal lezers plaats maken voor ‘officieéle stuks’ m.b.t. de politieke toestandGa naar voetnoot(19).
In het nummer van 19 juli wordt, ‘het eerste deel van den Jaer-boek van Kortryk geeyndigt zynde’, ‘deszelfs historissche tafel’ aangekondigd (waar thans nergens een spoor van te vinden blijkt). Pas in december zou van dat Jaerboek een nieuwe reeks afleveringen starten. Tegen die tijd was de drukker ook verhuisd van de Leiestraat naar de Botermarkt.
Het van december 1814 tot juni-juli 1815 gedrukte gedeelte staat sindsdien bekend als deel I van het Jaerboek. De 298 blz. in 8o komen overeen met ongeveer een half jaar publikatie tegen driemaal vier blz. per week: 25 × 3 × 4 = 300. Daarmee was de auteur juist uitverteld over het roemrijkste feit uit de geschiedenis van zijn stad, de Guldensporenslag. Het is de tekst die achteraf, via de (zeer vrije) vertaling van Auguste Voisin (in 1834), eerst de romantische jonge schilder Nicaise de Keyser (in 1836) en vervolgens de even jonge en romantische schrijver Hendrik Conscience (in 1838) inspireren zou tot scheppingen die uit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging niet zijn weg te denkenGa naar voetnoot(20). Goethals' evokatie van die Guldensporenslag vond haar eerste lezers in de dagen van Waterloo!
De Gazette van Kortrijk begint maandag 18 december 1815 haar tweede jaargang, en vanaf dit nummer opnieuw met het geschiedkundig bijvoegsel. Sommige abonnees hadden intussen afgehaakt omdat het achterwege was geblevenGa naar voetnoot(21).
Goethals' nieuwe afleveringen hebben het blad niet kunnen | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
redden. In het slotnummer van de eerste semester (donderdag 13 juni 1816) maakt de drukker-uitgever bekend dat ‘hy met d'Hr. Gambar de Courval overeengekomen is van hem zyne Gazette alleen te laeten drukken’, wat betekent dat Gombars krant overbleef als het enige nieuws- en advertentieblad van de stad. (Het ‘Kortryksch Nieuws-Blad’ van Gambar stapte bij deze gelegenheid over van het Nederlands naar het Frans, met ‘Feuille de Courtrai’ als nieuwe naamGa naar voetnoot(22).)
‘Men zal, aangaande het voórtdrukken der Beschryving van Kortryk, par eersten een ander Berigt geéven’, had Blanchet nog beloofd. Maar de reeks is in ieder geval stopgezet. De tussen december 1815 en juni 1816 gedrukte afleveringen, nog twee per week i.p.v. drie, vormen samen de 194 blz. van deel II, en ook dit aantal stemt met een normale gang van zaken overeen: een half jaar lang tweemaal per week vier blz. (25 × 2 × 4) betekent 200 blz. Dit tweede en laatste deel van het Jaerboek bestrijkt daarmee de periode van 1303 tot 1507Ga naar voetnoot(23).
Veel later, in Goethals' oude dag, is er een poging geweest om ook het verdere vervolg in dergelijke afleveringen te publiceren. De krant Petites Affiches de Courtrai van drukkeruitgever P.J. Tremmery bevatte van donderdag 18 augustustot zaterdag 1 september 1836 drie afleveringen onder de titel Merkwaerdigste gebeurtenissen voorgevallen in de stad en de omstreken van Kortryk. Deze korte reeks gaat van 1512 tot 1526. Voor het hiaat tussen 1507 en 1512 hebben wij momenteel nog geen verklaring.
Het handschrift bleef bewaard waar zowel de Chronologische Aenteekeningen als dit Jaerboek zijn uit voorgekomenGa naar voetnoot(24). Zesentachtig delen in 8o. Gevuld of minder gevuld (de blanco en bijna-blanco bladzijden zijn legio). De guldensporen-episodes in deze Codex 205 uit de Kortrijkse Stadsbibliotheek en in deel I van het gedrukte Jaerboek zijn conform. Belangstellenden vinden wel in het manuscript de bronnen | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
vermeld. Voor de pasgenoemde veldslag betreft het 52 titelsGa naar voetnoot(25). | |||||||||||||||
IV. ‘Chronicon Aegidii li Muisis’ (1815-1816)Toen priester Leo de Foere (Tielt 1787 - Brugge 1851) in 1814 zijn tijdschrift Le Spectateur Belge stichtte, was Goethals al meteen bij de onderneming betrokken als werver van abonnees, en ook als directiemedewerker met een tekstuitgave naar een kostbaar middeleeuws handschrift in zijn bezit. Het betrof het werk Tres Tractatus door abt Gillis li Muisis (Doornik 1272-1352). Goethals had het in 1806 verworvenGa naar voetnoot(26). Het door hem gepubliceerd fragment betreft een stuk geschiedenis van (vooral) Frankrijk en de graafschappen Vlaanderen en Henegouwen, ± midden 13de - midden 14de eeuw.
Hoe belangrijk zo'n tekstuitgave voor mensen als De Foere en zijn Kortrijkse vriend wel was, kan al enigszins blijken uit de prospectus waarmee het tijdschrift was aangekondigdGa naar voetnoot(27) : ‘Le Spectateur Belge, par L. de Foere. - Cet ouvrage historique, littéraire, critique et moral est destiné à réveiller l'esprit national, et à rappeler les moeurs et la religion des belges’. De nationale geest heropwekken dus, wat niets minder inhield dan een morele en gosdienstige her-oriëntatie naar het pre-revolutionaire maatschappijbeeld in de Zuidelijke Nederlanden. Die taak namen De Foere en zijn geestesverwanten op zich. Wat het uitgeven van oude teksten daarmee te maken had, wordt al in de daaropvolgende twee zinnen duidelijk: ‘La littérature ancienne et moderne des Pays-Bas, et les beaux-arts, l'orgueil national de ces provinces, seront l'objet principal des discussions du Spectateur. Il publiera successivement des pièces inédites ou peu connues, relatives à l'histoire de la Belgique.’ (Les Pays-Bas en la Belgique zijn in de geciteerde tekst synoniemen.)
Als men Goethals-Vercruysse de tekst van een Li Muisis ziet publiceren, dan weet men dus dat hij de aandacht wilde | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
vesttigen op Vlaanderens aloud geestelijk erfgoed, en wel als fundament voor de hernationaliseringstaak die hij en zijn vrienden op zich hadden geladen. De verhouding tussen Frankrijk en het vrijheidslievende Vlaanderen tijdens de middeleeuwen, om er de pas voorbije onderworpenheid uit de revolutietijd aan te spiegelen. De Foere was zich, naar eigen (later) zeggen, al rond 1810 op die nationale herbronningstaak aan het voorbereiden door vlijtige studieGa naar voetnoot(28). Een lijst boeken, hem door Goethals op 18 november 1811 in bruikleen gegevenGa naar voetnoot(29), lijkt overigens te wijzen op een vroegtijdige samenwerking in dit opzicht.
Le Spectateur Belge bracht al in het tweede artikel van de eerste aflevering heel konkreet nieuws omtrent de handschrifteneditie: Inleyding tot de in druk te geven HandschriftenGa naar voetnoot(30). ‘Toen ik in mynen prospektus ontwierp eenige tot nu druklooze stukken, onze vaderlandsche historie betreffende, uyt den afgrond der vergetenheyd op te haelen, velen onzer geleerdste landgenooten begroetten, toejuychende, deze onderneming’, schreef De Foere. Twee tekstuitgaven stonden al op het programma: een uitvoerig gedeelte uit Li Muisis' genoemde Tres Tractatus, en daarna de Chronica Ducum Lotharingiae et Brabantiae door de Brabander Edmond de Dynter, 15de eeuwGa naar voetnoot(31). Ook dit tweede manuskript was overigens in Goethals' bezit. Let op het historisch Zuidnederlands evenwicht met Vlaanderen-Henegouwen (Li Muisis) en Brabant - Lotharingen (De Dynter).
De Foeres brieven aan Goethals bieden een soms verrassende kijk op de realiteit, b.v. de brief van 27 november 1814: ‘Vous trouverez ci-joint encore quelques prospectus et l'introduction aux manuscrits que j'ai rédigée en bas-allemandGa naar voetnoot(32) pour être en harmonie avec les mots de mon prospectus: suivant l'exigence des matières, et pour que les hollandais, qui aiment singulièrement leur langue nationale, trouvent de tems en tems de quoi se dédommager de leurs 27 francs’Ga naar voetnoot(33)... | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
De uitgave van Li Muisis' tekst begon als afzonderlijk gepagineerde bijlage bij de Spectateur Belge te lopen vanaf het eerste nummer, dus vanaf 1 januari 1815. Alle ons bekende auteurs noemen 1817 het beginjaar, maar dat steunt dan op een ongefundeerde vermelding bij VoisinGa naar voetnoot(34). Wij hoeven slechts aan te halen wat De Foere zijn Kortrijkse medewerker al op 19 juni 1815 liet weten: ‘Het handschrift (bedoeld is de tekstuitgave - Li Muisis) gaet traeg voord, 't is waer, maer meer bladeren geven, of den prys verhoogen, zou, dunkt my, geen goeden uytslag hebben. Het handschrift smaekt my zeer, en eenige anderen, maer het verveelt het meeste deel. Gelief de zaek nog eens 't overdenken’Ga naar voetnoot(35).
De presentatie van deze afleveringen naar het handschrift van de Doornikse abt was ook op zichzelf niet van aard om een ruime lezerskring te bekoren. Dat kwam natuurlijk weer omdat de afleveringen bestemd waren om achteraf tot een afzonderlijk boek te worden gebonden - Goethals' oude obsessie. Zo droeg dus enkel de eerste aflevering een opschrift, en wel, zeer passend bij de gehele Latijnse tekst, in het Latijn: Chronicon Aegidii li Muisis abbatis Sti. Martini Tornacensis, nunc primum ex autographo editum cura Jacobi Goethals-Vercruysse CortracensisGa naar voetnoot(36). (Het is overigens ondenkbaar dat Goethals deze bekendmaking van zijn naam heeft op prijs gesteld, laat staan zelf geschreven. De rest van zijn werk is anoniem verschenen.)
Meestal werden vier bladzijden tegelijk afgedrukt, soms ook acht, door de band beginnende met de staart van een zin die op het einde van het voorgaande nummer was afgebroken. Dat het initiatief maar wenig geïnteresseerde lezers vond, zoals hoofdredacteur De Foere zijn vriend voorzichtig te kennen gaf (zie boven), kunnen wij ons levendig voorstellen. Er was ook niet voor enige tekstuitleg gezorgd. Wel waren de talloze woordverkortingen, typisch voor de middeleeuwen, nauwkeurig overgenomen, zo van ‘Anno pdicto vi- | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
delt Millo CCCo secundo, illi de Brugis, pma die mensis maji, ceperunt rebellere’ (blz. 59) enz.
Op die wijze heeft Goethals over 132 blz. een brokstuk in het licht gegeven, gaande van het leven van de heilige koning Lodewijk van Frankrijk (1214-1270) tot het jaar 1346 (f. 45 ro - 102 vo uit het manuscript)Ga naar voetnoot(37). Wellicht publiceerde hij met enige voorliefde de passus betreffende de Guldensporenslag. (overigens helemaal niet in ‘vlaamse geest’ geschreven)
De 132 blz. zijn verdeeld over 27 katernen (21 × 4 blz. en 6 × 8 blz., niet in deze volgorde). De laatste zin, en in zekere mate zelfs het laatste woord zijn onvolledig: ‘...et barones ibidem existentes prout melius potue-’ (met de uitgang ‘-runt’ dan wel aanwezig als custos). Als die 27 afleveringen ononderbroken zijn verschenen, moet de reeks al zijn stilgevallen rond februari 1816 (Le Spectateur Belge verscheen tweemaal per maand, zij het dan, om de perswet te omzeilen, zonder vermelding van datum.)
Toen De Foere, na veel botsingen met de overheid van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, met de jaarwisseling 1823-24 het tijdschrift uit handen gafGa naar voetnoot(38), zocht hij weer kontakt met zijn Kortrijkse medewerker van het eerst uur, en opnieuw niet in zeer verfijnde stijl: ‘Vous épuisez ma patience. Je vous ai tant de fois fait la question combien il reste encore de pages à publier du premier livre du manuscrit de Li Muisis, et jamais je n'ai obtenu de réponse’ (aan Goethals, 12 januari 1824)Ga naar voetnoot(39)..
Het onvoltooide bundeltje Chronicon Aegidii li Muisis oogde nogal zielig, zodat Goethals een frontispice liet drukken. Louis Blanchet heeft er zijn drukkersnaam en het jaartal 1824 op vermeld, wat achteraf de nodige verwarring heeft aangericht. Baron J.B. de Bethune tikte b.v. een bibliograaf op de vingers die de editie had thuisgebracht bij Louis Blanchet te Kortrijk ten jare 1824. De baron wees meteen op het bestaan van een ander frontispice, dat de vermelding ‘Brugis, typys (lees: typis) De Moor’ droegGa naar voetnoot(40). Bethune zal wel | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
gelijk hebben waar hij zegt dat laatsgenoemde frontispice pas van rond 1840-1850 dateerde. Maar door staande te houden dat het boekje zelf in werkelijkheid in 1817 en daaropvolgende jaren was gedrukt, liet hij zich dan toch om de tuin leiden door Voisin. Die jaargang 1817 van Le Spectateur Belge heeft trouwens nooit bestaan, op één nummer na (41). | |||||||||||||||
V. Andere publikatiesEen uitgesproken antiklerikaal vaderlands geschiedeniswerk was een tijd lang per vergissing aan Goethals toegeschreven. Het verscheen zonder auteursnaam te Kortrijk in 1831 bij J. Gambart de Courval (42).
Voisin zinspelt op bijdragen van Goethals in dagbladen, maar noemt er geen, en voert hierbij aan dat de auteur ze gewoontegetrouw niet ondertekendel (43). Wij signaleerden daarnet wel al de kortstondige poging om in het blad Petites Affiches de Courtrai in 1836 een vervolg van het Jaerboek te publiceren.
Uit de briefwisseling tussen De Foere en Goethals is nog wel iets meer op te diepen. ‘Gy zult gezien hebben wat gebruyk ik van uwen brief in de 11ste aflevering gemaekt heb. Kond gy my nog diergelyke stukken zenden’, schrijft hoofdredacteur De Foere op 19 juni 1815 (44). Het is ons na inzage van de aflevering in kwestie niet duidelijk wat Goethals precies had doorgeseind, maar er valt uit de briefwisseling wel af te leiden dat De Foere zijn Kortrijkse vriend veeleer om actueel nieuws had gevraagd dan om historische wetenswaardigheden. Dat bijdragen van het laatstgenoemde soort ter redactie minder welkom zijn, blijkt trouwens uit het vervolg van dezelfde brief: ‘Nu geen staetkundige zaken voor; zodra ik kan, zal ik uw mededelingen over Van Dyck een plaets geven’.
Een artikel over de schilder Antoon van Dyck hebben wij in de jaargangen van het tijdschrift niet gevonden. Wie de | |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
nummers doorneemt zal opkijken van de snelheid waarmee informatie en (vooral tegen de politiek van koning Willem I gerichte) polemiek in de plaats zijn gekomen van het programma dat in de prospectus van november 1814 was uitgestippeld - een programma waar Goethals' medewerking helemaal was op afgestemd, want niets beantwoordt zo nauwkeurig aan de aangekondigde toeleg op de nationale literatuur en schilderkunst als een Doornikse kroniekschrijver uit de 14de eeuw en de beroemde Antwerpse schilder uit de 17de eeuw.
Een man als Goethals, zo sterk aangetrokken door het waardevolle uit alle tijden, moet zich beter hebben thuisgevoeld in het tijdschrift Messager des Sciences et des Arts, verschijnende te Gent vanaf 1823, grotendeels gewijd aan zuidnederlandse literatuur- en kunstgeschiedenis. Hoezeer hij zich eraan hechtte leert een brief aan zijn vriend Joseph van Huerne te Brugge, 8 december 1828, waarin het o.a. gaat over een antiek damastweefsel in Goethals' bezit, voorstellende een allegorisch tafereel i.v.m. het beleg van Valencijn (1656). Goethals liet de afbeelding op koperplaat graveren om er een aflevering van het tijdschrift mee te illustreren. Hij betreurde verder dat er te weinig interessante kopij binnenkwam (over het ruime aantal inzendingen over botanische onderwerpers kon hij alleen maar klagen). Hij nam zich voor, de brieven van Willem van Oranje in te zenden die hij enige tijd terug uit Van Huerne's collectie had gekopieerd. Hij hoopte dat zijn voorbeeld tot navolging mocht strekken, en zodoende zou bijdragen tot de instandhouding van het tijdschriftGa naar voetnoot(45).
De pasgenoemde inzendingen i.v.m. het historisch tafereel in damast en de brieven van Willem de Zwijger verschenen in de Messager niet op de naam van Goethals, maar op die van zijn jongere vriend Auguste VoisinGa naar voetnoot(46). Het betreft de nummers 3 en 6 in de lijst die wij hier laten volgen. Deze lijst somt de tites op van geschiedkundige bijdragen die voor | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
Voisin zijn ondertekend, maar waar omtrent laatstgenoemde in zijn levensbeschrijving van Jacob Goethals-Vercruysse heeft beklemtoond dat de verwerkte gegevens in hoofdzaak van Goethals afkomstig warenGa naar voetnoot(47):
De laatstvermelde bijdrage was een vertaling (en bewerking) van de bladzijden die Goethals in deel I van zijn Jaerboek (1815) aan de Guldensporenslag had gewijd. Voisin onthult verderGa naar voetnoot(48) dat Goethals hem rond 1835 had aangesproken om zijn Jaerboek ook volledig en bijgewerkt tot de eigen tijd, in het licht te geven, en zelfs dat een stadsgenoot van de auteur bezig was met een vertaling in het Frans met het oog op publikatie. Het is in beide gevallen bij plannen gebleven. | |||||||||||||||
BesluitEen geboren schrijver was hij niet, de man die een boek maken zo moeilijk vond, maar door omstandigheden van buitenaf is ook geen van de drie boekwerken voltooid geraakt die hij in druk heeft gegeven. Eén van die omstandigheden was wel een gemis aan lezers op het stukje Vlaamse grond waarvoor hij schreef. In ieder geval een gemis aan Nederlands lezenden. | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
In het Nederlands zijn al zijn publikaties, op die ene Latijnse teksteditie na. En dat in maatschappelijke omstandigheden die gebruik van het Frans hebben aangemoedigd. Hijzelf beheerste die taal minder goed dan zijn moedertaal, maar er is geen reden om te geloven dat alleen het besef van dit tekort hem heeft belet om met de stroom mee te roeien. Zijn taalkeuze stond o.i. in nauw verband met zijn afkeer voor de revolutie (afkeer die duidelijk blijkt uit de studie die wij in de voetnoten 1 tot 3 hebben opgesomd). Wij denken zelfs dat juist die afkeer hem tussen 1802 en 1811 tot publiceren heeft bewogen. Dat hij heeft willen bijdragen, in welke bescheiden mate ook, tot het voortbestaan van een Vlaamse cultuur, in zeer traditionalistische zin dan. Meer konkreet tot een vastwortelen van die cultuur in eigen historische voedingsbodem. Zijn gebleken inzet bij het nationaal herbronningsproject dat Le Spectateur Belge oorspronkelijk was, moet toch op zijn minst het vermoeden wekken dat ook zijn oudere publikaties meer te betekenen hadden dan wat intellectueel tijdverdrijf.
Zoals zijn vriend Voisin terecht heeft beklemtoond, was ook zijn opstel over de nationale opstand van 1302 een poging om, tegen de gangbare historische visie in, die in wezen en oorsprong Fransgezind was, zijn eigen volk te rehabiliteren. Pirenne zou 80 jaar later precies hetzelfde doen, zonder zelfs maar te vermoeden dat de bescheiden Kortrijkzaan het hem had voorgedaan, en met evenveel intellectuele eerlijkheid. Zijn inzet in de bevrijdingsjaren 1813-15 is werkelijk frappant: gelijktijdig dat rehabiliterend guldensporenrelaas in de lokale krant ter plaatse van het historisch gebeuren, en een brokstuk eigen verleden (met Filips de Schone, nationale vijand van 1302, in een negatieve rol) in het tijdschrift dat nadrukkelijk de nationale geest bij zijn volk wilde doen heropleven.
Tot slot een woord meer over zijn taalgebruik. Hij blijkt op het einde van de jaren '20 bereid om over te schakelen naar het Frans, of laat in ieder geval Voisin dat in zijn plaats doen. Die taal is dan wel, in de dagen van de grote agitatie in het Zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, de taal van een katholiek réveil (en blijft dat ook onder de Belgische driekleur), terwijl het Nederlands dan op zijn beurt het voertuig is van ideën en van een staatsopvatting waar de traditionalist Goethals het moeilijk mee heeft. J. Huyghebaert |
|