Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[Nummer 3]Speldengeld, overblijfsel van de morgengave?Aanleiding tot deze bijdrage is onze ontleding van het penningkohier van Moorsele uit 1571Ga naar voetnoot(1) waarin we vier keer het woord speldengeld zijn tegengekomen. Een penningkohier geeft ons een lijst van alle belastingplichtigen uit een parochie: eigenaars en pachtersGa naar voetnoot(2). Deze laatsten werden aangeslagen op de pachtprijs, die aan de eigenaar in geld, en soms gedeeltelijk in natura, werd betaald. In het penningkohier van Moorsele werd er in vier gevallen melding gemaakt van speldengeld op grond waarvan de pachters boven de pachtprijs, eveneens werden aangeslagen, maar op het negende deel ervan.
Waarom bevat dit woord het begrip speld, terwijl we, op het eerste gezicht althans, te maken hebben met een geldelijke uitkering die ten laste kwam van de pachter? Ging het om geld dat bestemd was voor het aanschaffen van spelden? Of zou het woord speld een ander begrip uitdrukken? Het feit dat men het woord speldengeld in verscheidene Europese talenGa naar voetnoot(3) aantreft, deed ons vermoeden dat dit begrip heel oud moet zijn. Daarom hebben we gepoogd aan de hand van woordenboeken en encyclopedieën de oorspronkelijke betekenis te achterhalenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 210]
| |
Wat allereerst uit al die verklaringen duidelijk naar voren kwam was dat het speldengeld een toelage was die aan een vrouw toekwam voor haar persoonlijke uitgaven. Bovendien kon daaruit opgemaakt worden dat in de regel deze gift ter gelegenheid van een koop, een pachtGa naar voetnoot(5) of een huwelijkGa naar voetnoot(6) werd gegeven. Dit extraatje kwam alleen maar bij de elite voor.
Uit nader onderzoek blijkt algauw dat bij de vier gevallen uit ons penningkohier het om pachtgoederen ging die inderdaad eigendom waren van edellieden, nl. An toon van Liedekerke, heer van Heule (in drie gevallen) en Joost TriestGa naar voetnoot(7). Bij de verdeling van de nagelaten goederen in 1561, had Filips van Liedekerke, vader van Antoon, die goederen toegewezen gekregen in naam van zijn vrouw, Maria vander GrachtGa naar voetnoot(8), die, kort nadien, in het bezit kwam van het goed ter Kelsie. Op grond van de aangetroffen omschrijvingen mogen we veronderstellen dat dit speldengeld bestemd was voor Maria vander Gracht, moeder van Antoon van Liedekerke. Zo ontving ze een jaarlijks extraatje van 55 pond par. om in haar persoonlijke behoeften te voorzien. Het aandeel dat vermoedelijk in handen kwam van de echtgenote van Joost Triest, m.n. Isabeau de Hembiese, dochter van Jan, heer van Grysperre, Gits en OgierlandeGa naar voetnoot(9) bedroeg 13 pond 6 d. par. Ongetwijfeld hadden deze adellijke dames nog meer speldengelden verkregen uit andere goederenGa naar voetnoot(10). Voor de betrokkene pachters betekende dit speldengeld een niet te verwaarlozen bedrag, vooral omdat zij het ineens moesten uitgeven, nl. bij het afsluiten van het pachtkontraktGa naar voetnoot(11). De meest gangbare pachtduur was negen jaarGa naar voetnoot(12) en, daar dit | |
[pagina 211]
| |
speldengeld bij de pachtprijs inbegrepen was, werden de vier pachters op het negende deel aangeslagen, wat overeenkwam met de jaarlijkse tegenwaarde daarvan. Deze in procenten uitgedrukte toelagen schommelden tussen 2,4% en 8,2% van de jaarlijkse pachtprijs.
In het Glossarium van oude Nederlandse rechtstermen wordt speldengeld met wijnkoop gelijkgesteldGa naar voetnoot(13). Ons kohier maakt trouwens ook graag gewag van potwijnsGa naar voetnoot(14): Boudewijn Vander Cruuche pachtte van de heer van Heese, graaf van Houtkerke, het goed ter Merrye tegen een jaarlijkse pachtprijs van 451 pond 16 s. 8d par. Bovendien moest hij voor een potwijns 192 pond ghedeelt in neghenen belasting betalen, hetgeen per jaar neerkwam op 21 pond 6 s. 8 d., en dus in principe aan de graaf zelf toekwam. Dit potwijns vertoont inderdaad enige gelijkenis met het zojuiste genoemde speldengeld.
Jammer genoeg vermeldt ons kohier niet dat het speldengeld daadwerkelijk voor een vrouw bestemd was. Andere bronnen waren echter duidelijker. Volgens een pachtkontrakt van 12 juni 1486Ga naar voetnoot(15) huurde Jan vander Meulne van Apolonis vanden Berghe, baljuw van de heer van Gruuthuuse, zijn molen te Avelgem. De pachtprijs bedroeg jaarlijks 22 mudden corens ghentse maten en bovendien stipuleerde het kontrakt dat de pachter 7 pond 4 s. moest betalen omme mer vrauen spelleghelt. Aan het einde van de 15de eeuw, kreeg de aartshertogin voor haar Blijde Inkomst en huwelijk 20.000 cronen thueren spelleghelde up alle de landen drie jaren lanc gheduerendeGa naar voetnoot(16). Uit deze twee aangehaalde bewijsplaatsen kunnen we inderdaad opmaken dat deze toelage voor een vrouw bestemd was.
Het kwam wel eens voor dat dit speldengeld gegeven werd om bezwaren van de kant van de vrouw te voorkomen tegen de verkoop van een onroerend goedGa naar voetnoot(17). Een illustratie | |
[pagina 212]
| |
daarvan vinden we in de 11de eeuw in Sint-Winoksbergen, thans in Noord-Frankrijk. Een vrouw die zich verzette tegen de verkoop van haar dos (bruidschat) zwichtte tenslotte voor de kopers argumenten, nl. door een geldsom te innen die haar persoonlijk zou toekomenGa naar voetnoot(18). Dit voorbeeld kunnen we best vergelijken met een citaat uit Loquela van Guido Gezelle: Der moste daar spijtens hertens nog 1000 fr spellegeld bij zijn of 't was voor ons niet.
Bovendien troffen we speldengeld één enkele keer aan als onderdeel van tolgeld. Dit tolgeld aan het Zwin geheven, cleenen oorlof genoemd en bestaande uit wasgeit, passaigegelt, spellegelt, leenknechtgelt, trecht van den ballaste, tzettegelt, werd door Maximiliaan en Maria van Bourgondië in 1479 afgeschaft daar dit de handel met Brugge enigszins belemmerdeGa naar voetnoot(19).
Wat ook uit de geraadpleegde werken blijkt, is dat dit speldengeld maar een onaanzienlijke toelage was, bedoeld voor het dekken van kleine uitgaven. Als we nu denken aan uitdrukkingen zoals daar is geen speld tussen te krijgen of een speld in een hooiberg zoeken, of hij weet er geen speld van, dan verwijst het woord speld telkens naar iets waardeloos, een kleinigheid. Bij De Bo lezen we dat is mij geenen spellekop wert, en dat pinten van naelden gierig zijn, maar ook nog spelle en malie krijgen. Dit laatste voorbeeld is interessant omdat in deze tweeledige uitdrukking, waarin beide termen steeds of als synoniem ofwel als gelijksoortige grootheden worden gebruikt, het woord spelle de betekenis van een muntnaam van geringe waarde krijgt, want maelge of maille duidt een kleine munt aan, de helft van een penningGa naar voetnoot(20). Behalve de term speld konden ook andere spitse voorwerpen, zoals naald, nagel of spijker, van toepassing zijn. Het Middelnederlandsche naeldewert, duidt een geringe waarde aanGa naar voetnoot(21) en | |
[pagina 213]
| |
iedereen kent de nogal platte zegswijze geen nagel hebben om zijn gat te krabben, om iemand te omschrijven die straatarm is. Wat nog meer opvalt is het aantal Nederlandse woorden die een puntige of een scherpe eigenschap hebben en die tegelijkertijd naar een muntbedrag, meestal van geringe waarde, verwijzen zoals spie, scherf(je)Ga naar voetnoot(22) span, pegel, piek, splint, prikjeGa naar voetnoot(23) en oord. Vooral dit laatste woord verdient enige toelichting. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal betekende het in alle Oudgermaanse dialekten spits eener speer. In het daaropvolgend en afzonderlijk behandeld artikel van oord benadrukt het WNT dat het eigenlijk hetzelfde woord is als het voorgaande, omdat er in de Middeleeuwen talrijke munten in omloop waren die door een kruis in vier hoeken (of oorden) verdeeld waren. Men heeft dus aan dit gedeelte, het vierendeel van een munt, een spits begrip gegeven. Oord komt trouwens eveneens voor in uitdrukkingen of woorden die van toepassing zijn op gierigheid: hij zou een oortje in vieren bijten, ieder oortje brengt zijn gierigheid mee en oortjeklieverGa naar voetnoot(24).
Deze samenhang tussen speld en geld kunnen we met andere voorbeelden verder illustreren. Om wensen verhoord te krijgen, gooien we munten in bronnen, maar ook spelden. In Le Faouët (Bretagne) gaan jongedochters ofwel ongeduldige meisjes in een overigens fraai gelegen fontein spelden gooien om aan een man te geraken, althans als de speld op het water blijft drijven... In de 15de eeuw vaardigde Emmanuel, hertog van Savoie, een verbod uit op het spelen met speelkaarten. Alleen aan vrouwen was het toegestaan mits ze om spelden of iets anders van zeer geringe waarde speelden. Dat spelden als inzet bij het spel hebben gediend, blijkt ook uit de zegswijze zijn speld uit het spel trekkenGa naar voetnoot(25). In Luxemburg kregen de meisjes pas toegang tot een kinderfeest wanneer ze als toegangsprijs een speld hadden gegevenGa naar voetnoot(26). | |
[pagina 214]
| |
Gezelle in Loquela spreekt van een tuitje goud of zilverdraad dat als betaalmiddel dienst zou hebben gedaan.
De benaming speld, of een of ander spits voorwerp, voor geld zou kunnen teruggaan tot een periode wanneer er bij gebrek aan kleingeld een muntstuk van grote waarde in spitse parten werd verdeeld, welke parten dan met een spitse benaming werden betiteld. Deze benaming kreeg langzamerhand de betekenis van kleingeld of pasmunt. Filips VI van Valois (1293-1350) gaf aan de drosten van Toulouse, Beaucaire en Carcassonne de toelating hun muntstukken (deniers doubles) te delen comme l'en fait au païs de par deçaGa naar voetnoot(27) want het gebrek aan pasmunt werkte nadelig op de kleine man om kleine koopwaren aan te schaffen of om aalmoezen te geven. De CosterGa naar voetnoot(28) signaleert een belangrijke vondst in de buurt van Brugge bestaande o.a. uit 150 halve penningen, m.a.w. muntstukken in tweeën gesneden avec une précision remarquable, en die als obool dienden. In Engeland heeft men deze praktijk ook gekend rond het jaar 1000: wegens gebrek aan wisselgeld heeft men pennies in halfjes en kwartjes gesneden.
Maar niet alleen werden muntstukken in tweeën of in vieren opgedeeld, maar er zijn tijden geweest dat zelfs metalen staafjes als betaalmiddel gegolden hebben. In gebieden langs de Oostzee hebben verscheidene schatvondsten gehakte zilverstukken uit de vikingtijd, d.i. tussen de 9de en 11de eeuw, opgeleverd. Deze zilvervondsten tonen aan dat deze snippers metaal als betaalmiddel in omloop waren geweest en de waardebepaling daarvan op basis van het gewicht had plaatsgevonden, m.a.w. in overeenkomst met hun intrinsieke waarde. Het woord penning dat bij de Vikingen de kleinste gewichtseenheid aanduidde had trouwens eveneens de betekenis van zeer kleine waardeGa naar voetnoot(29). In dit verband voegen we er aan toe dat enkele Nederlandse muntnamen waarvan de grondbetekenis is ‘afsnijden’ of ‘in kleine stukken snijden’, tijdens die periode ontstaan zouden zijn. De muntnaam duit is daar een goed voorbeeld van. Zoals het Duden-Etymologie Wörterbuch het aangeeft is dit een uitsluitend Fries-Hollands woord, verwant met het Oudengels thwitan dat afsnijden be- | |
[pagina 215]
| |
tekent, en herinnert het aan de dageraad van de handelsbetrekkingen tussen de Friezen en de Skandinavische en Baltische landen, toen precies afgespleten stukken edelmetaal als betaalmiddel gegolden zouden hebbenGa naar voetnoot(30).
Het gebruik van afgehakt (edel)metaal of van spitse voorwerpen, soms de grootte van een speld, als betaalmiddel of goederengeld, gaat zeker terug tot de oudste tijdenGa naar voetnoot(31). Deze gewoonte is wellicht niet volgens een onafgebroken lijn afgelopen, maar dook op alleen wanneer er zich een behoefte aan kleingeld of pasmunt voordeed. Tussen de 9de en de 11de eeuw heeft er zich precies een dergelijke behoefte aan metaal voorgedaan toen er een einde gekomen was aan de invoer van zilver uit de Arabische landenGa naar voetnoot(32). Friesland, dat zich toen tot grofweg aan het Zwin uitstrekte, had net een bloeiend muntwezen achter de rug. De vermaarde Angelsaksische sceattas waren grotendeels in Friesland geslagen. De in Dorestad geslagen denieren (Dorestad die tussen de 8de en 9de eeuw de belangrijkste muntfabriek van het keizerrijk was), maar vooral de munten die de volgende twee eeuwen in de verschillende muntfabrieken van de Lage Landen werden geslagen, vonden ruime verbreiding, o.a. in de Scandinavische landen. Dat de Friezen het zilver zeer op prijs stelden blijkt uit de belangstelling die ze toonden voor het zilver dat in de 10de eeuw in de Harz (Duitsland) werd ontgonnenGa naar voetnoot(33), hetgeen hun waarschijnlijk toch een monopolie voor het zilver verschafte. Mag men dus een verband leggen tussen de Friese munten die men b.v. op Gotland heeft aangetroffen en de bovengenoemde gehakte zilverstukken, die bij het afsluiten van onbelangrijke transacties als betaalmiddel hebben gegolden en met Fries-hollandseGa naar voetnoot(34) benamingen, werden betiteld, waar een spits begrip in vertegenwoordigd is, zoals speld, nagel, enz.? Deze benamingen zouden dan de beteke- | |
[pagina 216]
| |
nis hebben gehad van kleingeld. Als men geloof mag hechten aan de conclusie van het proefschrift van Mevr. Vijlbrief-CartonGa naar voetnoot(35), zou de bakermat van het begrip speldengeld in het gebied van de Lage Landen gezocht moeten worden. Dit begrip zou dan vanuit die gewesten door toedoen van emigratie of talrijke betrekkingen in andere talen zijn binnengedrongenGa naar voetnoot(36). Dat speldengeld oorspronkelijk kleine geldbedragen aanduidde neemt niet weg dat bij uitbreiding het toegepast kon worden op grotere bedragen. Iemand met oortjes is in feite iemand die bemiddeld is. Vandaar dat het speldengeld in sommige gevallen uitgegroeid is tot een lief sommetje, b.v. ter gelegenheid van een Blijde Inkomst.
Waarom placht men nu bij bepaalde gelegenheden speldengeld te geven? Ten tijde van de Germanen, maar ook nog later, tijdens de feodale periode, ging het tot stand brengen van een transactie gepaard met het verrichten van vormelijke handelingen. Aan dit ritueel schreef men enige magische waarde toe en het kontrakt stond als het ware onder bescherming van een bovennatuurlijk wezen. Zo werd een koop slechts bekrachtigd na de symbolische overdracht van een onderpand van kleine waarde: een voorwerp, een geldstuk, godspenning genaamd, maar eveneens speldenGa naar voetnoot(37). Soms ging men eenvoudig over tot het gezamenlijk nuttigen van drank, meestal wijn (vandaar wijnkoop) en de deelnemers traden op als getuigen, voorgangers in zekere zin van onze notarissen.
Om een dergelijke verbintenis te verwezenlijken zou men in sommige gevallen daadwerkelijk spelden, nagels of spijkers hebben gebruikt. Een hechting tussen twee partijen, bij het sluiten van een knoop, kon geschieden door middel van het inslaan van een spijker of het insteken van een speld. Tijdens de huwelijksplechtigheid sloeg men een spijker in de vloer | |
[pagina 217]
| |
of de gaanderij van de kerk om het huwelijk te verstevigen. Nog in de 17de eeuw bestond in Nederlandse steden het gebruik van het besteken, d.i. een jongeman ging een bloemstukje hechten aan de voordeur van het uitgekozen meisjeGa naar voetnoot(38). Het Vlaams kent het woord besteken in de betekenis van iemand op zijn verjaardag of naamdag een geschenk aanbieden; een geschenk schept een band tussen de gever en de ontvanger. Vastpenning is trouwens een andere benaming voor kooppenning, vandaar de zegswijze er aan vast zitten, die betekent: er niet af kunnen met betrekking tot een koop, een belofte, een verbintenis. Een voorbeeld van dit bindend karakter, inherent aan het speldengeld, vonden we in een Kortrijkse turbe van 1549 volgens welke men in een koopkontrakt geen wijzigingen mocht aanbrengen, en dit was van oudsher gebruikelijk, wanneer er reeds speldengeld was aanvaardGa naar voetnoot(39).
Dat dit speldengeld voor opschik en kleding zou hebben gediend valt niet uit te sluitenGa naar voetnoot(40), daar spelden steeds een gewaardeerd sieraad zijn geweest. De Germaanse vrouwen stelden sieraden zeer op prijs. De bruid verliet niet haar maagschap zonder enige sieraden en schenkingen en volgens de Common LawGa naar voetnoot(41) had de vrouw recht op parafernalia en speldenGa naar voetnoot(42). In verscheidene vrouwengraven heeft men als grafsieraden spelden gevonden. Andere vondsten uit de 7de eeuw hebben bronzen kledingspelden opgeleverdGa naar voetnoot(43). In de 14de en de 15de eeuw werden vaak spelden als geschenk gegeven, vooral lange spelden naar Engels voorbeeldGa naar voetnoot(44). De Franse dichter, Eustache des Champs (1346-1406) spreekt van vergulde spelden waarmee vrouwen zich tooidenGa naar voetnoot(45). In Zeeland droeg men gouwe naelden tot in de 19de eeuw als mutssieraadGa naar voetnoot(46). De afgehouwen zilverstukken uit de zilver- | |
[pagina 218]
| |
vondsten dienden zowel tot sieraad als tot betaalmiddel. Muntstukken waren niet alleen betaalmiddelen: de Germanen droegen muntstukken om de hals als amulet, net zoals kledinggespen of -spelden niet alleen versierselen waren waarmee men zich tooide, maar evenzo amulettenGa naar voetnoot(47), hetgeen dan weer een aanwijzing geeft voor de nauwe relatie die tussen speld en geld te bespeuren valt.
Ten slotte voegen we er aan toe dat spelden met een symbolische waarde geladen zijn: met spelden kan een vrouw zoch verdedigen maar ook iemand veroverenGa naar voetnoot(48).
Het is dit gelijkwaardig samengaan van verschillende functies van het begrip speld dat aanleiding heeft gegeven tot het woord speldengeld met de aanduiding van een toelage die onder bepaalde omstandigheden aan een vrouw overhandigd werd. Het kon kleingeld of pasgeld betekenen daar dit woord naar een gering bedrag verwees, het kon een geldige verbintenis scheppen omdat daarin een bindend element besloten lag, het vertegenwoordigde tevens een sieraad en ten slotte was er een symbolische betekenis aan gehecht.
De vraag doet zich nu voor waarom precies vrouwen een dergelijke toelage genoten. De verdienste van Mevr. Vijlbrief-CartonGa naar voetnoot(49) is dat ze een band heeft weten te leggen tussen geld en spitse benamingen, zoals speld, nagel en naald. De reden waarom dit speldengeld uitsluitend aan een vrouw toekwam heeft ze echter slechts terloops aangeroerdGa naar voetnoot(50). Daar huwelijk en speldengeld soms met elkaar verbonden waren, besloten we om onze toevlucht te nemen tot het Germaanse privaatrecht.
Nagenoeg alle volkerenrechten, m.a.w. de Germaanse ge- | |
[pagina 219]
| |
woonterechten die op last van de Merovingische en Karolingische koningen tussen het einde van de 5de en het begin van de 9de eeuw werden opgetekendGa naar voetnoot(51), maken gewag van een morgengave, d.i. een geschenk dat de man na de huwelijksnacht aan zijn vrouw schonk als erkenning dat het huwelijk voltrokken was. De bijslaap vormde bij de Germanen een belangrijk bestanddeel van de totstandkoming van het huwelijkGa naar voetnoot(52), waarvan we later nog sporen vinden in middeleeuwse rechtsbronnen. Een costume van Kortrijk stipuleert dat de gemeenscap van goederen en lichaam pas na de bijslaap (consommatie van huwelyck) van kracht kon wordenGa naar voetnoot(53). Dergelijke voorwaarde werd gesteld om het huwelijkskontrakt tussen Filips, hertog van Bourgondië, en Margaretha van Male, gravin van Vlaanderen, in werking te laten tredenGa naar voetnoot(54).
De omvang van deze morgengave hing af van het vermogen van de gever en kon, bij sommige vorsten, uit immense goederen bestaan. Galswinthe, de Visigotische koningsdochter ontving als morgengave vijf graafschappen van haar man, de Frankische koning Chilperik IGa naar voetnoot(55). De Germaanse stammen, die zich tussen de 5de en de 7de eeuw in Engeland vestigden, m.a.w. de Angelsaksen, hadden deze gewoonte met zich meegebracht. Een oorkonde bepaalde dat de weduwe van Edrik, koning van Kent (946-955), haar goed (nl. Cray, een gebied ten oosten van Londen) dat ze als morgengave (hire morgengife) had gekregen voor zich mocht houdenGa naar voetnoot(56). In 1220 verleent de graaf van Holland aan zijn echtgenote diverse goederen, o.a. de stad Dordrecht met de tol, het ambacht van Dortflith en Manlande, als huwelijksgift, of morghinegave zoals dat in de volksmond heetteGa naar voetnoot(57). Bij de gewone man | |
[pagina 220]
| |
daarentegen was de omvang ervan heel wat bescheidener en deze gift bestond meestal uit roerende goederen, geld of stukken veeGa naar voetnoot(58).
In feite werd deze morgengave reeds vóór het huwelijk door de aanstaande bruidegom afgesproken. Werd het huwelijk van dergelijke belofte niet voorafgegaan, dan beschouwde men de samenleving niet als huwelijk maar als concubinaatGa naar voetnoot(59).
Sommige mannen zullen wel geprobeerd hebben elkaar te overtroeven om een begeerde vrouw te verwerven of vrouwen, op hun beurt, zullen ook niet nagelaten hebben een rijke man op die manier een flink bedrag of een goed op slinkse wijze af te troggelen. Om te voorkomen dat daarom immense goederen in een andere familie zouden overgaan, heeft men de overdreven mildheid van sommigen willen beteugelen. In 717, op initiatief van koning Liutprand, stelde het Langobardische recht een maximum, nl. een vierde van het vermogen van de manGa naar voetnoot(60). In 1119, in de streek van Salerno, Zuid-Italië, dus onder Langobardisch-rechterlijke invloed, beloofde een bruidegom de dag na zijn huwelijk een morgengave bestaande uit het vierde deel van zijn vermogen, aan zijn vrouw te overhandigenGa naar voetnoot(61). Het is interessant om te noteren dat deze Germaanse gewoonte in de 12de eeuw in dit afgelegen gebied nog springlevend bleek te zijn. In de Saksenspiegel, d.i. de codificatie van het Saksische recht in de 13de eeuw en die toen nog in een deel van oostelijk Nederland gold, werd bevestigd dat het bedrag van de stand afhing. Een niet-riddermatige mocht maar het beste paard of een stuk vee geven. Bij deze stand was de morgengave trouwens toen al een gebruik dat aan het kwijnen wasGa naar voetnoot(62). In het begin van de 14de eeuw is men in Brugge zelfs overgegaan tot het absoluut verbod van een ghifte dat men heet morghen | |
[pagina 221]
| |
ghifteGa naar voetnoot(63). Als men van de Winkler Prins uitgaat, dan zou er (sedert wanneer?) een schenkingsverbod tussen gehuwden van kracht zijn geweestGa naar voetnoot(64). Deze morgengave is desondanks hier en daar nog een tijdje blijven voortleven. Een akte uit Zutphen uit 1580 vermeldt dat de bruid een morgengave van 500 scilden aan zijnen irsten echter beslaepener huisfrouw geeftGa naar voetnoot(65). In de 17de eeuw is er in Holland nog sprake van morgengave maar hier werd dit begrip gelijkgesteld met het weduwengoedGa naar voetnoot(66).
Naast deze morgengave beloofde de man de dos ex marito waarvan de oorsprong heel waarschijnlijk de koopprijs is. Volgens de meest gangbare mening hebben de primitieve volkeren, en ook de Germanen, het koophuwelijk gekend, m.a.w. de man kocht zijn vrouw van haar vader of voogdGa naar voetnoot(67). Onder invloed van het christendom dat de gelijkwaardigheid van vrouw en man voorhield, of eenvoudigweg omdat inmiddels bij de Germanen de vrouw in aanzien toegenomen was en niet langer als een zaak werd beschouwdGa naar voetnoot(68), evolueerde dit tot het betalen voor de overdracht van de mundGa naar voetnoot(69). Dit was een soort vergoeding voor het verlies van de vroegere macht en bescherming over het meisje dat bovendien de toen belangrijke huishoudelijke taken niet langer zou verrichtenGa naar voetnoot(70). Dit bedrag blijkt hier ook het gevolg te zijn geweest van onderhandelingen. De vader, of voogd, beloofde | |
[pagina 222]
| |
dan het meisje te zullen leveren, m.a.w. verloofde haar, tegen de overeengekomen prijsGa naar voetnoot(71). Steeds bewuster van het feit dat eigenlijk door het huwelijk de overdracht van de mund op de man als vanzelf overging, is dit bedrag uiteindelijk aan de vrouw vervallenGa naar voetnoot(72). Maar om aan deze overdracht enige plechtigheid te verlenen gaf de bruidegom aan de ouders, of de voogd, een schijnprestatie: een arrhaGa naar voetnoot(73), of handgeld. Dit kon een voorwerp zijn, meestal geldstukkenGa naar voetnoot(74) of een ring. Dit geschenk is mettertijd eveneens de vrouw te beurt gevallenGa naar voetnoot(75).
Het huwelijk had dus terzelfdertijd een ekonomische en juridische betekenisGa naar voetnoot(76). Een ekonomische voortvloeiend uit de Germaanse mund. De man moest, in geval van vooroverlijden, ter verzekering van de bestaansmogelijkheid van zijn echtgenote zorgen wat zich later ontwikkeld heeft tot de douarie of weduwgeld. Daarnaast een juridische. Door een plechtige belofte en door het geven van een morgengave erkende de man dat de bijslaap had plaatsgevonden en voor de vrouw gold deze morgengave als bewijs dat het huwelijk bekrachtigd was geweestGa naar voetnoot(77). Fockema Andreae onderscheidt twee soorten morgengave die beide betekenissen dek- | |
[pagina 223]
| |
ken. Een aanzienlijk bedrag dat bij huwelijksvoorwaarden werd toegezegd en de achtergebleven weduwe toekwam wanneer zij kinderloos was, m.a.w. de weduwenzorg; en een kleiner bedrag (de eigenlijke morgengave, benadrukt toch de auteur) uit kleinoden en geld bestaande, die na de huwelijksnacht werd gegeven en terstond eigendom van de vrouw werd, als erkenning van de huwelijksvoltrekking.
Dat een woord op verscheidene begrippen slaat heeft voor enige verwarring gezorgd. De terminologie in de bronnen maakt inderdaad het onderzoek er niet makkelijker op. In de Lex Ribuaria (7de eeuw) wordt de bruidschat morgangeba genoemd terwijl bij de Saksen de dos als een noodzakelijke vereiste voor de huwelijksvoltrekking werd beschouwd, dus i.p.v. de morgengave. Bij Gregorius van Tours zijn dos en morgengave één en hetzelfde geschenkGa naar voetnoot(78). Al eerder wezen we op het feit dat in Sint-Winoksbergen een man niet zonder medewerking van zijn vrouw haar dos kon vervreemden; volgens Gelderse wijsdommen uit de 15de eeuw gold dit voor de morgengaveGa naar voetnoot(79).
De morgengave was dus oorspronkelijk een zakelijk bewijsmiddel waarop men zich kon verlaten. Deze gift ontaardde mettertijd in al te milde schenkingen vandaar dat men al van heel vroeg af de omvang van deze morgengave heeft willen terugbrengen tot redelijke proporties, en later zelfs dit instituut heeft willen afschaffen. Daar de morgengave in sommige gevallen tot een behoorlijk bedrag ontwikkeld was, is ze ruimer van betekenis geworden en vervolgens langzamerhand met de dos ex marito in de douarie samengesmoltenGa naar voetnoot(80). Een van de vroegste overgeleverde vermeldingen van de douarie vindt men in 1112 en ze betrof gravin Clemence, weduwe van Robert II van VlaanderenGa naar voetnoot(81). | |
[pagina 224]
| |
Wat ons bij dit onderzoek frappeerde was dat er tussen het speldengeld en de morgengave verscheidene punten van overeenkomst zijn. Het meest treffende aanrakingspunt is het feit dat het speldengeld, juist als de morgengave, steeds voor een vrouw bestemd was en dat ze daarover vrijwillig kon beschikken. Wat ons eveneens opviel is dat beide toelagen steeds ter gelegenheid van een overeenkomst, welke dan ook, b.v. in het geval van de morgengave om een unie tussen twee personen te bezegelen, werden overhandigd. Deze overeenkomst kreeg daarom een bindend karakter, en van deze verbintenis kon men normaliter niet meer afzien. Of deze regel nooit verbroken werd is natuurlijk een ander probleem. Inhoudelijk vertonen beide begrippen gemeenschappelijke trekken, maar bovendien werden morgengave en speldengeld soms door mekaar gebruikt. Zo werd voor beide begrippen het woord godspenning wel eens gebruikt, hetgeen hun synonymie aantoontGa naar voetnoot(82). Al eerder wezen we erop dat de morgengave en de dos tot de douarie versmolten. Morgengave is echter soms blijven voortleven in de betekenis van weduwgoed, wat vervolgens onder de naam speldengeld voorkomt. In sommige gegoede kringen, in Nederland, werden in vorige eeuwen huwelijksvoorwaarden bepaald waaronder het weduwen- en speldengeld. Dat werd toen beschouwd als het geld dat het meisje in geval van overlijden van haar toekomstige echtgenoot en voor allerlei kleine uitgaven zou ontvangenGa naar voetnoot(83). Merkwaardig genoeg vinden we hier een trouwe replica van de dos ex marito (het weduwengeld) en de morgengave (het speldengeld). Het speldengeld heeft gediend om zich juwelen, opschik en sieraden aan te schaffen (m.a.w. ‘spelden’); in het Rijnland placht men kostelijke juwelen aan de bruid te geven, dit als morgengaveGa naar voetnoot(84). Volgens de Enciclo- | |
[pagina 225]
| |
pedia ItalianaGa naar voetnoot(85) heeft een hertog van Napels (ca. 1700) het bedrag van het speldengeld (spillatico) aan banden gelegd. Deze ingreep is als een echo van de morgengave enkele eeuwen voordien.
De stelling dat morgengave en speldengeld op elkaar afgestemd zijn, vond enige steun in de Codex Fredericus. De koning van Pruisen, Frederik de Grote, gaf, medio 18de eeuw, opdracht aan zijn grootkanselier Cocceji het recht te codificeren. Bij het behandelen van het huwelijksrecht lezen we dat naar gewoonte daags na het huwelijk de bruid pour ses menus plaisirs een morgengave ontving en dat deze toelage in het Duits, waarmee de omgangstaal werd bedoeld, bekend stond onder de benaming spielgeldGa naar voetnoot(86).
De aangehaalde voorbeelden laten verscheidene punten van overeenkomst doorschemeren, zodat we mogen aannemen dat het begrip speldengeld dit van morgengave voortzet, in een iets gewijzigde gedaante echter. Wanneer precies de morgengave (op enkele uitzonderingen na) in onbruik raakte en door het speldengeld verdrongen werd is moeilijk met zekerheid aan te wijzen. De 13de eeuw blijkt op gebied van het huwelijksgoederenrecht gekenmerkt te zijn geweest door een zekere spanningGa naar voetnoot(87) en men was zeer bekommerd de familiegoederen binnen bepaalde kringen in stand te houden. Invloed van het kanonieke recht is daar wellicht niet vreemd aan. De Kerk die vanaf de 12de eeuw de huwelijkszaken heeft beheerd, heeft op gebied van huwelijksverbintenissen de tussenkomst van de ouders willen uitsluiten en dus de vrije wilsovereenstemming aangemoedigd. Aangezien, volgens dit kanonieke recht, de huwbare leeftijd heel laag lag, m.n. 12 en 14 jaar, hebben de verlangens van een te jeugdig paar in menig geval de belangen van de welgestelde families door- | |
[pagina 226]
| |
kruist. Schaakhuwelijken voltrokken buiten weten van de ouders zijn als gevolg hiervan, althans in de 13de eeuwGa naar voetnoot(88), schering en inslag geweest. Voor de bezittende klasse betekende dit een gevaar en vele huwelijken zullen wel verder door de ouders bedisseld zijn geweestGa naar voetnoot(89). Deze ouders hebben niet moeten nalaten tegen minder gefortuneerde families op te bieden door een aantrekkelijke morgengave te garanderen. Wanneer er te grote materiële belangen bij het bepalen van huwelijksvoorwaarden op 't spel staan, betekent dit tegelijk het inperken van de vrijheid in de partnerskeuze. In hoeverre deze stand van zaken tot misbruiken heeft geleid is moeilijk te achterhalen. In ieder geval is de morgengave in het geding gekomen en heeft ze daardoor een negatieve bijklank gekregen, zodat het meer bescheiden en onschuldige speldengeld, dat inmiddels opgeld had gedaan, makkelijk ingang vond om het symbolisch bedrag dat aan vrouwen toekwam aan te duiden. Een samenloop van omstandigheden ligt daar zeker aan de grondslag, maar we kunnen er slechts naar gissen.
De grondbetekenis van speldengeld is merkwaardig genoeg nog die in het huidige Engels, DuitsGa naar voetnoot(90) en Nederlands: in de jongste editie van Van Dale (12de druk) wordt de betekenis van het woord speldengeld verklaard als: toelage voor allerlei kleine uitgaven aan een vrouw.
Alles wijst erop dat speldengeld een verhulde term is geweest voor morgengave en in het verlengde ligt van waartoe de morgengave zich ondertussen ontwikkeld had. Bovendien hadden we hier te maken met een puur Germaans begrip volgens welk het aangaan van een overeenkomst of het bekrachtigen van een verbintenis, m.n. een verloving of een huwelijk, steeds gepaard ging met een diepgeworteld ritueel. C.J. Deleye Binic (Fr.) |
|