Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maarten aan Tanneke. een liefdesbrief uit de late middeleeuwen.Zoals uit diverse publikaties van de voorbije jaren blijkt, is het Brugse Stadsarchief de bewaarplaats van een aantal interessante voorbeelden van 16de-eeuwse rederijkersliteratuur. Te denken valt hierbij dan aan hs. 29 met enkele religieuze en profane liederen, aan hs. 31 dat de tekst bevat van een Latijns en Nederlandstalig toneelspel, alsook aan b.v. de fragmenten van het bekende Antwerps Liedboek en de Refreinenbundel van Jan van Doesborch die als versteviging in een registerband verwerkt zitten. Het Stadsarchief bezit ook enkele rhetoricale brieven of, beter geformuleerd, rederijkersteksten die duidelijk toentertijd als brief verstuurd geweest zijn. Eén daarvan, twee folia met chronogrammen of jaarverzen van Eduard de Dene (een autograaf uit 1553), werd reeds in Biekorf uitgegevenGa naar voetnoot(1). De tweede, het uit één blad bestaande hs. 58, komt in deze bijdrage aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||||
1. Een rederijkersbriefDat het bij de twee hierboven genoemde specimina inderdaad om authentieke brieven gaat, kan men afleiden uit enkele opvallende materiële gegevens van de folia. Zo lopen er, zowel bij de chronogrammen van De Dene als bij het hier te editeren hs. 58, over de hele breedte van de bladen drie, resp. vier rechte, evenwijdige vouwen; ook kan men, wanneer men de bladen met De Denes jaarverzen langs deze vouwen zou plooien, een aantal keurig op elkaar passende gaatjes of insnijdingen in het papier ontdekken. Deze eigenaardigheden verwijzen naar de briefpraktijk van toen: brieven werden in het verleden nl. zo gevouwen dat, net zoals bij de luchtpostbladen nu, de brief tegelijkertijd ook ‘envelop’ kon zijn; vervolgens sloot men de brief dikwijls af door er een touwtje | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||
doorheen te rijgen, zodat op elkaar passende gaatjes ontstondenGa naar voetnoot(2). Hs. 58 heeft daarenboven in de tekst zelf, in het herhaald voorkomen van het woord scriven (r. 18, 30 en 32) en in het vragen om naer tscriven te andwoorden (r. 32) enkele duidelijke signaalwoorden voor zijn briefkarakter.
Van de twee Brugse rhetoricale briefschrijvers is het vooral de samensteller van hs. 58 die ons met zijn product een knap staaltje vakmanschap heeft nagelaten. De brief bestaat uit een vierstrofig gedicht en moet, zoals af te leiden is uit bepaalde formuleringen en uit de namen die in de twee acrosticha van de onderste strofen genoemd worden, ooit als liefdesbrief door ene Maerten aan zijn Tannekin verstuurd zijn geweest. Het valt daarbij op dat tussen de vele typische rederijkerswoorden en -wendingen, op verschillende plaatsen in de tekst vermeldingen van of verwijzingen naar Sint Anna ingelast zijn. Ook in de miniatuur in het midden komt deze heilige terug: de miniatuur is een zg. Anna-te-drieën, een traditionele voorstelling van de H. Anna, haar dochter Maria en, tussen hen in, haar kleinzoon Jezus. Dit alles is uiteraard niet toevallig, de naam van de aanbedene wordt immers meestal beschouwd als een variant bij de naam AnnaGa naar voetnoot(3) en het is dan ook niet vreemd dat men voor de opsmuk van de tekst en van de brief een beroep op deze heilige doet. Misschien speelt bij deze liefdesbrief echter ook al het beeld mee, dat men in de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd (de ontstaanstijd van deze brief - zie 2.) met de H. Anna verbond. Men zag in haar vaak het toonbeeld van de voorbeeldig levende echtgenote en moeder, die als zodanig in veel opzichten het ideale gedragsmodel voor vrouwen belichaamdeGa naar voetnoot(4). Indien bij Maarten dergelijke overwegingen inderdaad meegewogen hebben, dan zou men eigenlijk geneigd zijn dit schrijven niet alleen als een ‘gewone’ liefdesbrief te lezen, maar ook al als een nauwelijks verholen toespeling op een aanstaand hecht en vruchtbaar huwelijksleven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||
De aandacht die aan de uiterlijke vormgeving van de brief besteed werd, is - begrijpelijkerwijze - groot (men zie ook de foto en de verdere beschrijving in 2.). Het schrift is uiterst verzorgd, de tekst bevat enkele mooi uitgewerkte initialen en de acrosticha met de namen van afzender en geadresseerde zijn in een meteen opvallende, iets los van de tekst staande vertikale balk geplaatst; de verschillende onderdelen van het geheel zijn duidelijk goed doordacht en met zin voor evenwicht en symmetrie op papier gezet; de miniatuur in het midden is daarbij door haar kleuren en door haar centrale positie uiteraard de blikvanger. Het handschriftje mag dan ook een kalligrafisch en artistiek geslaagd voorbeeld van funktionele rederijkersliteratuur genoemd worden. Het lijkt er sterk op, dat het met een dergelijk werkstuk voor Maarten moeilijk mis kon gaan. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Nadere beschrijving, lokalisering en dateringHs. 58 bestaat uit één papieren blad, afm. 40 × 28 cm.; het is als geheel redelijk intact gebleven, hoewel er toch enkele kleinere en grotere gaten in het papier zitten en de bladranden boven- en onderaan door uitscheuring beschadigd zijn; deze beschadigingen leidden in één der strofen tot tekstverlies, dat echter vrij eenvoudig te reconstrueren was (zie de teksteditie bij 5.); het blad is blijkbaar niet altijd met evenveel zorg bewaard: blijkens vijf kleine ronde afdrukken (één in elke hoek en één in het midden onderaan) met precies in het midden ervan een prikgaatje, lijkt zelfs aangenomen te moeten worden dat het ooit ergens gedurende enige tijd als wandversiering gewoon met punaises aan een muur opgeprikt gehangen heeft. In het papier komt een watermerk voor: een figuur van een eenhoorn (lichaamslengte ca. 65 mm, hoornlengte ca. 30 mm, afstand tussen de kettinglijnen 25 mm); dit merk vertoont veel overeenkomst met het nummer 10032 (datering ca. 1495) in Les filigranes, het bekende naslagwerk van Ch.-M. Briquet over watermerkenGa naar voetnoot(5). Het schrift is een verzorgde littera cursiva formata; de initialen van de twee bovenste strofen zijn mooi uitgewerkt. De linker- en rechterkant bevatten nog de prickings, de gaatjes die men in de rand | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||
van het te beschrijven perkament of papier aanbracht om de lijnen te kunnen trekken waarop of waartussen de tekst geschreven moest worden; uiterst links en rechts van de twee onderste strofen zijn vertikaal op de beide zijranden, heel licht en klein, de representanten geschreven van de twee namen die in de acrostichonbalken gezet moesten worden (resp. marten en tannek<e>). De afmetingen van het door de tekst en miniatuur gevormde blok is ca. 30 × 19 cm. De miniatuur zelf meet 6,5 × 8 cm en is in blauw, groen, rood en bruin uitgevoerd: de mantel van Maria (links) is blauw, die van de H. Anna (rechts) is rood-oranje; onder deze mantel is een grijsblauw kleed zichtbaar; het Christuskind is naakt en draagt in de linkerhand een blauwe appel, de rechterhand heft het in een zegenend (?) gebaar op; de bank waarop de drie figuren afgebeeld zijn is bruin; de achtergrond wordt bovenaan gevormd door een blauwe hemel, met daaronder drie rondbogige panelen, waarvan de twee buitenste groen zijn, de middelste (achter het Christuskind) is rood; gedetailleerde versiering en afwerking van de verschillende onderdelen werden in bruin en goud aangebracht; het geheel is gevat in een bruine lijst waarop rondom een gouden lijn getrokken is; de twee acrosichonbalken zijn rood, de letters van de twee namen zijn goudGa naar voetnoot(6).
De illustrator sluit zich met zijn miniatuur aan bij één van de verschillende gangbare types die er van de Anna-te-drieën bestonden; dit type is o.m. ook aan te treffen in de diverse Sint-Annalevens die er in de jaren negentig van de 15de eeuw gedrukt werden; of een houtsnede uit één van deze levens als direkte bron voor deze miniatuur gefungeerd heeft, is niet uit te sluiten; het is echter voorlopig nog te gewaagd om dit als verklaring aan te nemen voor de overeenkomst tussen deze miniatuur en bepaalde afbeeldingen uit deze werkjes, aangezien deze voorstelling iconografisch zeer traditioneel was en bovendien ook buiten de devotionele literatuur wijdverbreidGa naar voetnoot(7). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||
De tekst bevat een aantal dialectische eigenheden die duidelijk naar het westelijk deel van Vlaanderen verwijzen: up voor op, het frequent voorkomen van de h- voor een klinker (hu, heere, heighen enz.), de vorm ich voor ick en de -c- voor -ch- (werdicste)Ga naar voetnoot(8) en de vorm ie voor de tweede persoon enkelvoud (zie hierover verder de commentaar bij r. 8 in 5.). Op basis van het watermerk, het geschrift en het feit dat de Annadevotie in onze streken haar hoogtepunt kende eind 15de, begin 16de eeuwGa naar voetnoot(9), mag hs. 58 wel rond 1500 gedateerd worden. De taalkenmerken maken een situering in Brugge niet onwaarschijnlijk; bovendien kan men voor deze lokalisering ook nog steun vinden in de overweging dat voor de uitwerking van deze minnebrief een bloeiende schrijf- en illustratiecultuur, gekoppeld aan een kwalitatief op een behoorlijk peil staand rederijkersleven, voorondersteld moet worden; in Brugge was dit alles rond 1500 zeker aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Maertin en TannekinHet is niet bekend wie er achter de (toen heel gewone) namen Maertin en Tannekin schuil gaan; identificeringspogingen komen op basis van het hier voorhanden zijnde materiaal dan ook niet veel verder dan een zeer globale profielschets van de minnaar en zijn beminde.
Rekening houdend met de hiervoor gegeven datering en lokalisering van het handschrift kunnen we in ieder geval vaststellen dat Maartens amoureuze relatie met Tanneke zich wellicht rond 1500 in Brugge afgespeeld heeft, meer bepaald in de kringen van de (rijkere) burgerij. Dit laatste valt uit diverse gegevens van tekst en handscrift af te leiden. Zo is het stuk, zoals reeds gezegd, rederijkerswerk en de producenten (en liefhebbers) van deze teksten worden steeds binnen die kringen gezocht. Ook de affiniteit met de Sint-Annadevotie en de bekendheid met de iconografische tradities ervan brengen ons bij deze groep: de afbeeldingen van de H. Anna ‘bevatten in een devotioneel kader herkenbare ideeën over formele huwelijkssluiting en huwelijksmoraal, zoals die in burgerlijke milieus steeds meer ingang vinden’Ga naar voetnoot(10). De lu- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||
xueuze, en dus waarschijnlijk behoorlijk kostbare, uitvoering van de brief wijst eveneens in de richting van een gegoed burger.
Het is hierbij wel nog maar de vraag of Maarten zijn liefdesbrief zelf geschreven heeft. Indien dat inderdaad het geval is geweest en indien de in 2. voorgestelde lokalisering correct is, dan kan men hem met een goede kans op succes zoeken binnen de rangen van de twee Brugse rederijkerskamers, De Drie Santinnen of De Heilige Geest. Maarten kan echter ook uitsluitend de opdrachtgever geweest zijn die zich voor een bruikbare tekst tot een in de literaire kunsten meer beslagen rederijker wendde. De professioneel zeer geslaagde uitwerking van het geheel lijkt m.i. zelfs op het vakmanschap van een beroepskracht te wijzen, en misschien is deze mogelijkheid nog de meest waarschijnlijke. Liefdesbrieven lijken destijds inderdaad een handelsartikel geweest te zijn, want verschillende andere voorbeelden van deze brieven zijn aangetroffen in handschriften die wellicht te beschouwen zijn als collecties met de schrijfvoorbeelden die men bij bepaalde ateliers of schrijvers kon bestellenGa naar voetnoot(11). Een combinatie van de hier geschetste mogelijkheden tenslotte, de samenwerking van een rederijker-tekstschrijver (eventueel Maarten) en een beroepskopiist-verluchter, biedt uiteraard ook een verklaring voor de totstandkoming van het handschrift zoals het voor ons ligt.
Al deze overwegingen leveren echter, zoals gezegd, voorlopig niet veel meer op dan een zeer algemeen beeld van het milieu waarin Maarten en Tanneke geleefd moeten hebben. In verband met Tanneke kan hier nog even melding gemaakt worden van het voor ons onderzoek aanvankelijk interessant lijkende gegeven dat er in de secundaire literatuur voor de middelnederlandse letterkunde al ooit eens gewezen is op een 16de-eeuws Brugs Tanneke die blijkbaar enige literaire interesse gehad moet hebben. Een klein handschriftje dat nu in Berlijn bewaard wordt en waarvan de tekst uit een strofisch | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||
gedicht op het Ave Maria bestaat, bevat aan het eind de volgende 16de-eeuwse bezittersaantekening: ‘Desen bouck behoert toe tanneke holdaerts wonende in de wyngaert te brugghe’Ga naar voetnoot(12). Wie deze Tanneke Holdaerts was heb ik niet kunnen achterhalen, maar de mededeling dat ze in de wyngaert, het begijnhof, woont sluit wel uit dat zij, als begijn, met Maartens Tanneke te identificeren is. | |||||||||||||||||||||||||||
4. Hs. 58 en de literaire traditieOver de brief in de literatuur van de late middeleeuwen, en dan m.n. over de liefdesbrief, zijn reeds diverse studies verschenen. Vooral in Duitsland is op dat vlak heel wat onderzoek verrichtGa naar voetnoot(13). Het valt daarbij wel op dat het bij dit onderzoek bijna nooit liefdesbrieven betreft die (nog) het pure privékarakter van een correspondentie tussen twee individuen bezitten. Het gaat zo goed als altijd om brieven die 1) een onderdeel vormen van langere teksten (een middeleeuwse ridderroman b.v.) of die 2) als kopie of als briefvoorbeeld deel uitmaken van grotere verzamelingen in handschrift of druk; in die verschijningsvormen beschikken de brieven dan ook niet (of niet langer) over de authenticiteit van originelen.
Middelnederlandse voorbeelden van de laatste overleveringsvariant zijn een aantal (kortere) liefdesgroeten of (langere) liefdesbrieven, bijna allemaal te vinden in twee handschriften die nu bewaard worden in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (resp. signatuur 15589-623 en II 144). Het eerste van deze twee codices is het zg. handschrift Van Hulthem (ca. 1410), een handschrift waarin niet minder dan 212 verschillende teksten staan die een uitgebreide keuze representeren uit alle dichtsoorten die in de 13de en 14de eeuw in het Middelnederlands beoefend werden. Onder die meer dan 200 stukken bevinden zich vijf liefdesgroeten en -brieven, in lengte variërend van 32 tot 80 verzen. Dit handschrift wordt in de meest recente vakliteratuur vaak beschouwd als de standaardcollectie van een schrijfatelier; dit zou het hetero- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||
gene karakter van de verzameling verklaren (men wou alles kunnen bieden waar klanten eventueel naar zouden kunnen vragen), alsook het feit dat na elke tekst precies aangegeven staat hoeveel verzen hij telt (dit zou toelaten om snel de omvang van een tekst en de prijs voor het afschrijven te bepalen)Ga naar voetnoot(14). Het tweede Brusselse handschrift dateert van ca. 1550 en bevat 27 liefdesgroeten (lengte: 4 tot 14 versregels) en één liefdesbrief (die trouwens ook in het hs. Van Hulthem voorkomt)Ga naar voetnoot(15). Verder kunnen we ook nog wijzen op allerlei teksten in 16de-eeuwse, al dan niet gedrukte verzamelingen van rederijkerswerk: zo zijn de Amoureuze Groetenisse van Anthonis de Roovere en de Minnebrief die Matthijs de Castelein opnam op p. 114-116 in zijn Const van Rhetoriken expliciete vertegenwoordigers van de liefdesgroet of liefdesbrief; ook kunnen diverse refreinen ‘in het amoureuze’ gelezen worden als rhetoricale liefdescorrespondentieGa naar voetnoot(16).
Liefdesbrieven echter die zoals hs. 58 als apart en zelfstandig stuk bewaard zijn en die daarenboven ook nog de concrete sporen dragen van daadwerkelijk briefgebruik, zijn uiterst zeldzaam. Voor het Middelnederlands kan, voor zover mij bekend, nog slechts op één ander origineel exemplaar gewezen worden: in de Universiteitsbibliotheek van Leiden bevinden zich onder signatuur Ltk. 216 twee perkamenten stroken van omstreeks 1400, die samen het bovenstuk van een folioblad vormden waarop zich een berijmde en eveneens geïllustreerde liefdesbrief bevondGa naar voetnoot(17). Het Brugse handschrift mag | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||
dus als authentieke privébrief zeker uniek genoemd worden, temeer ook omdat het stuk relatief ongeschonden tot ons gekomen is.
Als tekst lijkt de Brugse brief minder uitzonderlijk. Hij bevat wel enkele strikt persoonsgebonden gegevens (de twee acrosticha en de verwijzingen naar de H. Anna b.v.), maar voor het overige is het een klassiek voorbeeld van amoureuze rederijkerspoëzie. Dit houdt in dat het gedicht geschreven is in een taal die gekenmerkt wordt door de typische rhetoricale eigenaardigheden in stijl, zinsbouw en woordenschat die nu misschien artificieel en gezocht kunnen overkomen, maar toen vereist waren, wilde men blijk geven van dichterlijke kwaliteit. De tekst is gebouwd op de inhoudelijke stereotiepen van de rederijkerslyriek, die in feite nog de laatste uitlopers zijn van de hoofse minnedichtkunst uit de middeleeuwen. Tot die stereotiepen behoren de klacht van de ik-figuur vanuit een sterk en onvervuld liefdesverlangen, het verzekeren van de trouw en van de onvoorwaardelijke, volledige dienstbaarheid, het hunkeren naar ook maar het geringste blijk van welwillende gezindheid van de geliefde en het benadrukken van de eerbaarheid van de bedoelingen. Nog direkter verwijzend naar de hoofse tradities zijn het aandringen op het ‘secreet’ houden van de contacten en het waarschuwen voor het verderfelijke ras van de ‘niders’, die er uitsluitend op uit zijn om de goede verstandhouding tussen de geliefden door spot en roddel te verstoren of om hen in schande te brengen door de relatie bekend te makenGa naar voetnoot(18). Zoals voor veel rederijkersteksten geldt, ontleent dit gedicht zijn waarde dus niet aan originele verwoordingen of gedachten; het gaat er hier om hoe de dichter traditionele en stereotiepe gegevens tot een nieuwe tekst samenvoegt en hoe hij gebruik maakt van formele elementen als het rijmschema (hier: ababbcbc), binnenrijm of acrosticha die zijn woordkeus en syntaxis in belangrijke mate bepalen en in feite ook beperken. Dit levert voor ons misschien niet op wat wij van een liefdesbrief zouden verwachten, maar de kennis van en de concrete omgang met al die reeds van tevoren gegeven en vastliggende bouwstenen voor een gedicht waren toen in elk geval de duidelijke blijken van (literaire) opvoeding en beschaving. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||
5. EditieDe opname in dit artikel van een foto van het blad maakte een strikt diplomatische editie overbodig, zodat hier gekozen kon worden voor een kritische tekstuitgave. Dit houdt in dat, waar nodig, leestekens ingevoegd werden, dat afkortingen stilzwijgend opgelost zijn en dat het gebruik van u en v aan hun hedendaagse klankwaarde aangepast werd; wat in de tekst ontbreekt, werd tussen << aangevuld, wat weggelaten moet worden, werd tussen [] geplaatst. De volgorde die bij het lezen van de strofen aangehouden moet worden, is niet meteen duidelijk: staat de tweede strofe naast of onder de eerste? De uitgebreide begroetingsformules in de bovenste twee strofen, lijken echter de volgorde aan te reiken waarin het gedicht hieronder afgedrukt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||
a) TekstOch edel maechdelicke engien,
mijn herte ontbiet hu goeden dach.
Duecht ende heere moet hu ghescien,
Dye liefste die ic oyt aensach.
5[regelnummer]
Om hu zoo zuchtich nacht ende dach,
Dye moeder sijnt anna moet zijn gheclaecht.
Wilt mijns ontfarmen oft wesen mach,
dat biddic hu, vry edel maecht.
Ic scijncke hu mijn herte, ziel ende lijf
10[regelnummer]
Als hu heighen; wat mach ic min
Dan ick hu groete[n] als maechdelic wijf
Daer god oyt heere zant leven in?
Ic groettu, ghij zijt mijns vruecht beghin,
Al ware<n> alle nyders daer up ghestoort,
15[regelnummer]
Fenijnneghe tonghen, aergher dan coppespin.
met eerbaer ionste blivic hu eyghen voort.
M aechdelicke rancke, hebt compassie alleene.
A ensiet de ionste ende heere die ic u scrive,
E xellent gent, noyt zoeter gheenne,
20[regelnummer]
<R ei>nst ongheveinst, daer ic bi blive.
<T es> recht dat ic beware mijn zinnekins vive:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||
<I ons> te gheeft conste die tuwaert claecht,
<N atue>re beghert troost heer ic verstive,
Dies biddick om sercoers vri edel maecht.
25[regelnummer]
T es recht dat ic hu bidde duer de werdicste moeder
A nna, daer ghij werdelic na zijt ghenaemt.
N eimpt my in gratien duer ons behoedere.
N aest gode zijt ie de liefste, alzoot betaemt
E xcellenst genst int herte gheraemt.
30[regelnummer]
K onstic meer scriven, tware an hu besteet.
I c hope dat wij noch in heeren zullen zijn verzaemt.
N aer tscriven andwoorde, maer laettet secreet.
| |||||||||||||||||||||||||||
b) Commentaar
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dirk Geirnaert W.N.T. - Leiden |
|