Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Een Vlaamse vleermuis in een Hollands jaarversDe gewoonte om jaartallen te verhullen in verzen en er een soort raadsel van te maken, klimt in onze streken op tot in de middeleeuwen. Sinds de humanistentijd kennen wij dan de chronogrammen waar in ieder woord minstens één romeinse cijfer staat die moet meetellen om het gepaste jaartal te vinden. Bij inhalingen van pastoors en bij talrijke feestelijke gelegenheden pijnigen onze poëten nog steeds hun hersenen en brouwen ze een jaarschrift. De moeilijke letterkeuze, samengebald in amper enkele woorden, speelt deze dichters wel eens parten. De producten van hun zwoegen en piekeren zijn gewoonlijk eerder staaltjes van vindingrijkheid dan van poëtische inspiratie...
Een korte maar goed geslaagde spreuk die alzo ontstond is DeLetI MorInI, het beroemde chronogram dat in zijn beknoptheid de ondergang van de stad Terwaan in 1553 voor de latere generaties voorgoed heeft vastgelegd.
De middeleeuwse rederijkers deden het met verzen waar vooral dieren in verscholen zaten. In 1956 slaagde E.I. Strubbe er in een raadselachtige steen uit het Gruuthusemuseum te ontcijferen, die volgende inscriptie draagtGa naar voetnoot(1): Wilt nemen van der meese thooft,
Van vier conijnnen, dit ghelooft,
Een quatter, dhoofden van X vyncken,
Dan sal elcken wel ghedyncken
Den tijt dat twerc hier was ghesticht.
De ghelder verleene God teuweghe licht.
Het hoofd van een Mees is M; vier Conijnnen vormen CCCC en een quatter (vier uit het teerlingspel) de hoofden van X Vyncken, is tien keer V, of samen 1450. Dit was blijkbaar de datum die het afwerken van een bouwwerk of een verbouwing in Brugge voor het nageslacht moest bewaren.
Deze cryptografische manier om jaartallen te vatten in verzen met dierennamen of namen van andere wezens, die het | |
[pagina 75]
| |
gewenste jaartal moeten geven, was in die tijden een veel voorkomend gebruik. De rederijkers verlustigden er zich in om de meest spitsvondige combinaties op te bouwen en de aandachtige lezer een tijdje te laten zoeken.
Niet alleen bij ons, maar ook in het buitenland kwam dit zonderlinge verschijnsel veelvuldig voor. E.I. Strubbe haalt voorbeelden aan uit Frankrijk, Duitsland en Noord-Nederland. Steeds zijn het vooral dierennamen die, gewrongen in stuntelige verzen, het gegeven jaartal laten kennen.
Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht tussen 1393 en 1423, ontving ooit door toedoen van een zekere Beyeren, een handschrift getiteld ‘Nederlandsche Geschiedenissen’.
Deze Beyeren is te identificeren als de beroemde wapenheraut van Gelre († 1414) die o.m. in dienst stond van hertog Willem VI van Beieren, graaf van Holland, waardoor hij dan ook de naam Beyeren gebruikte. Hij was in dienst van deze graaf vanaf 1404 en zijn handschrift wordt eveneens opgedragen aan zijn adellijke meester. Zowel zijn beroemd wapenboek (het wapenboek van Gelre) als deze kroniek zijn bedoeld als een lofbetuiging aan de graven van Holland en hun voorgangers. Het handschrift van de kroniek werd bestudeerd wegens zijn belang voor de Noordnederlandse geschiedschrijvingGa naar voetnoot(2) en ook voor de betekenis die het bezit op literair gebiedGa naar voetnoot(3). Het origineel berust in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot(4).
De kroniek begint met het jaar 972 en eindigt in 1409. Ze verhaalt in 110 bladen klein-folio enkele markante feiten uit de geschiedenis van steden en graafschappen uit het Noorden (Gelderland, Holland, Utrecht, enz.). De kroniek is chronologisch opgebouwd en bevat in de tekst verspreid niet minder dan 15 jaarverzen of chronogrammen op historische data. | |
[pagina 76]
| |
Meestal spreken die jaarverzen over memorabele zaken of toestanden uit het verleden van Noord-Nederland. Maar er staan ook enkele verzen in die verwijzen naar Zuid-Nederland, speciaal naar Vlaanderen.
Zo wordt de slag van Kassel (1328) als volgt beschreven: MCCCXX ende acht
So waest dat men te Cassel vacht,
Daer Vrancrijc wan ende Vlaendren verloos;
Des salmen ghedincken altoes.
Eigenlijk is dit gedichtje niet moeilijk te ontcijferen; het jaartal 1328 staat immers zeer duidelijk aangegeven in het eerste vers. Men mag er alleen uit afleiden dat de slag van Kassel en het optreden van Zannekin ook in Noord-Nederland bekend was geraakt en dus als een belangrijke gebeurtenis werd aangezien.
Enkele jaarverzen in de zin van het Brugse uit 1450 staan er eveneens in. Onder 1315 lezen we een jaarvers dat zinspeelt op de dure tijd en de hongersnood die er toen heerste. E.I. Strubbe kende eveneens dit jaarvers; wellicht zal eenzelfde tekst heel het Nederlandse taalgebied door bekend geraakt zijnGa naar voetnoot(5). Neemt van eenre meesen thoeft,
Ende van drien crayen des ghelooft,
Ende thooft van drien vincken,
Daer muechdi de dier tijt by ghedincken.
Dit geeft inderdaad eenmaal M, drie maal C en drie maal V of samen 1315.
De slag bij Othée (1408) in het prinsbisdom Luik werd er als volgt beschreven: Mosselen Scelvisch ende Spierinc
Tjaer ons Heren hier bi ghedinc,
Wat men screef hoe langhe tes leden
Dat voor ThongerenGa naar voetnoot(6) wart ghestreden.
Dit is reeds een chronogram met romeinse cijfers zoals wij ze heden ten dage nog kennen. Het is te lezen als: MosseLen sCeLVIsCh spIerInC, wat 1408 geeft. | |
[pagina 77]
| |
Onder 1382 vinden we een jaarvers dat de slag bij Westrozebeke gedenkt (1382), waarin weeral alle letters uit de eerste drie dierennamen meetellen: Luustervijnc Vledermuus Nachtegael
By desen voglen so weet men wael
Hoe men tjaer ons Heren las,
Doe de strijt te Roosbeec was.
Dit jaarvers spreekt nog wel van dieren, maar feitelijk moeten we reeds alle letters volgens de romeinse telling samentellen. Deze verzen op de slag van 1382 zijn dan eigenlijk een soort overgangs-jaarvers, dat te situeren valt tussen de oudere zuivere jaarverzen met de beginletters van dierennamen en het chronogram met romeinse cijfers zoals wij het nu nog kennen.
Bij samentelling bekomt men niet 1382, maar... 1882! Aangezien de letter d uit vledermuus voor 500 telt is het zonder meer duidelijk dat deze letter in dit jaarschrift niet mag meegenomen worden.
Het Middelnederlands Woordenboek van Verdam en Verwijs geeft het woord vledermuis op en haalt 21 citaten aan met vledermuisGa naar voetnoot(7). Het is bekend dat het Middelnederlands Woordenboek zijn citaten en vindplaatsen bij voorkeur betrok uit Noord-Nederlandse en Brabantse kronieken en de historische bronnen en de literatuur uit die gewestenGa naar voetnoot(8). Daarentegen staat het woord vleermuis, de samentrekking van vledermuis, er maar 3 maal aangegeven. Het betreft hier uitsluitend citaten van vóór 1550, de uiterste tijdsgrens van het Middelnederlands Woordenboek. Wij mogen dus concluderen dat in de middeleeuwen, zeker in Noord-Nederland en Brabant, de naam vleermuis veel minder gangbaar was dan vledermuis.
In de 16de eeuw doet zich evenwel een kentering voor. Kiliaen en Plantijn, in hun woordenboeken die respectievelijk het licht zagen te Antwerpen in 1574 en 1573, schrijven beiden vledermuys ofte vlermuys. Het is niet uitgesloten dat deze Zuidnederlandse lexicografen die woorden kenden o.m. door eveneens Westvlaamse vormen (vleermuis) op te nemen naast het bekende vledermuis. | |
[pagina 78]
| |
De woorden vleermuis en vledermuis kregen natuurlijk ook een uitvoerige uiteenzetting in het Woordenboek van de Nederlandsche Taal. De talrijke excerpten worden daar aldus samengevat: ‘In de schrijftaal komen vleder- en vleermuis (resp. vliermuis) aanvankelijk naast elkaar vrijwel gelijkelijk voor, in de 18de en de 19de eeuw overweegt vledermuis, pas sinds de 20ste eeuw wordt vleermuis ook in de geschreven taal algemeen gebezigd’Ga naar voetnoot(9). Er is dus een toenemend gebruik vast te stellen van vleermuis, maar vroeger was vledermuis meer courant, zeker in het Noorden van ons taalgebied.
In het Westvlaams dialect kent men niet het woord vledermuis, wel vleermuis en vliendermuis (De Bo, Westvl. Idioticon; Loquela). Ook andere Vlaamse idiotica geven vleermuis of varianten. In het Land van Waas klinkt het vloeremuis (A. Joos, Waas Idioticon), In Zuid-Oost-Vlaanderen is het fleeremuis (I. Teirlinck, Idiot.). In het Zeeuws, o.m. in het Land van Hulst, hoort men floremuus (Ghijsen, Wdbk. der Zeeuwse dialecten). Daar tegenover staat dat de Brabantse pastoor Schuermans (Alg. VI. Idioticon) vledermuis schrijft. In het gebied van het oude graafschap Vlaanderen vlogen er dus vroeger vleermuizen en geen vledermuizen...
De woorden vliendermuis en dergelijke zijn volksetymologische vervormingen van de woorden vleer- en vledermuis, en zijn voor ons onderwerp van geen belang.
Wij geloven dan ook dat het jaarvers op de slag van Westrozebeke oorspronkelijk het woord vleermuus in plaats van vledermuus bevatte. Anders is er immers geen mogelijkheid om aan het getal 1382 te geraken. En dat bijgevolg de versie met vleermuus de oorspronkelijke Vlaamse, waarschijnlijk Westvlaamse versie is van dit jaarschrift. Het jaarschrift zal dus van (West)vlaamse origine zijn en werd van hieruit overgebracht naar Noord-Nederland, waar het omgezet werd in de toen aldaar gangbare schrijfwijze met vledermuus. Maar de importeerders hebben de moeite niet meer gedaan om de romeinse getallen even na te tellen...
De overname moet reeds zeer vroeg gebeurd zijn, aangezien de kroniek waarin het jaarschrift verschijnt al eindigt in het jaar 1409. | |
[pagina 79]
| |
Dit alles toont overtuigend aan dat de slag bij Westrozebeke in 1382, die een zeer bloedige veldslag was, ook in het buitenland grote ophef en ruchtbaarheid heeft gekend. Zeker zo veel als de slag der gulden sporen uit 1302, die in deze Hollandse kroniek niet eens een vermelding of een jaarvers heeft gekregen. L. Van Acker |
|